Lernziel: Ik kan de vertalingen van de Personalpronomen opschrijven.
We gaan kijken en luisteren naar het filmpje van Malte, waarin hij de Duitse vormen van de persoonlijke voornaamwoorden aan jullie probeert duidelijk te maken.
Noteer voor jezelf ergens de verschillende vormen van de Personalpronomen en maak onderstaande opdracht.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Lernziel: Ik kan zelfstandige naamwoorden door de juiste persoonlijke voornaamwoorden vervangen in het Duits.
haben/sein/werden
Fase 1
Lernziel: Ik kan de verschillende vormen van haben en sein herkennen.
Letzte Woche habe ich im Garten gespielt. Da bin ich zusammen mit meinem Bruder in einem Baum geklettert. Mein Bruder hat dabei sein Bein gebrochen. Jetzt ist er im Krankenhaus. Meine Eltern sind sehr böse auf mich und sie haben uns bestraft. "Hast du Schmerzen (pijn) oder bist du in Ordnung?" fragte ich an meinem Bruder. Habt ihr schon einmal etwas falsch gemacht oder seid ihr allen sehr brav.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Lernziel: Ik kan de vervoegingen van de werkwoorden in de tegenwoordige tijd toepassen.
Je hebt bij Fase 1 geleerd hoe je de stam van een werkwoord maakt. We gaan bij deze fase kijken hoe je het werkwoord gaat vervoegen.
In het Duits vervoeg je de werkwoorden als volgt.
ich = stam + e
du = stam + st
er/sie/es = stam + t
wir = stam + en
ihr = stam + t
sie/Sie = stam + en
In het Nederlands is hiervoor een ezelsbruggetje, namelijk (Fe)estenten. Haal Fe weg en dan heb je de volgorde van wat er achter de Stam moet komen te staan.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Lernziel: Ik kan de uitzonderingsregel werkwoord met voorzetsel correct toepassen.
Soms komt het voor dat een werkwoord gekoppeld is aan een voorzetsel. Denk bijvoorbeeld aan het woord naspelen. Als je zo'n werkwoord vervoegd, wordt het voorzetsel van het werkwoord losgekoppeld. Zie vb. ik speel na. Dit gebeurt ook in het Duits. De voorzetsels zijn als volgt:
voor
vor
met
mit
na
nach
tegen
gegen
op
auf
achter
hinter
over
über
Het werkwoord nachspielen vervoeg je dus door te schrijven: ich spiele nach.
Fase 6
Lernziel: Ik kan de uitzonderingsregel met stam op m/n correct toepassen.
Sommige werkwoorden in het Duits eindigen op een m of n met een andere klinker ervoor. Dit woord is op dat moment niet makkelijk uit te spreken als je het wil vervoegen. Daarom worden deze werkwoorden hetzelfde vervoegd alsof de stam op een d of t zou eindigen.
De bekendste werkwoorden waarbij dit gebeurt zijn: atmen - regnen - leuchnen - zeichnen
du
+est
er/sie/es
+et
ihr
+et
Fase 7
Lernziel: Ik kan de a/i wissel in het Duits toepassen.
Uitlegfilmpje van Malte waarin hij de a/i wechsel uitlegt!
Opdracht maken waarin de a/i wechsel voorkomt.
Modalverben
Fase 1
Lernziel: Ik kan de modale werkwoorden van NL naar Du en van Du naar NL vertalen.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Lernziel: Ik kan een voltooid deelwoord maken van de meest voorkomende sterke werkwoorden in het Duits.
Bij de Präteritum Fase 3 heb je gezien, dat er in het Duits een aantal werkwoorden zijn, die in de verleden tijd veranderen. Deze werkwoorden veranderen ook bij het voltooid deelwoord. Deze vormen moet je uit je hoofd leren, dus leer ze goed. De vorm van het voltooid deelwoord blijft altijd hetzelfde en verandert niet.
Nederlands
Duits
Voltooid deelwoord/das Perfekt
beginnen
beginnen
begonnen
blijven
bleiben
geblieben
brengen
bringen
gebracht
denken
denken
gedacht
mogen (toestemming)
dürfen
gedurft
eten
essen
gegessen
rijden
fahren
gefahren
vangen
fangen
gefangen
vinden
finden
gefunden
vliegen
fliegen
geflogen
geven
geben
gegeben
gaan
gehen
gegangen
hebben
haben
gehabt
helpen
helfen
geholfen
kennen
kennen
gekannt
komen
kommen
gekommen
kunnen
können
gekonnt
lezen
lesen
gelesen
leuk/aardig/lekker vinden
mögen
gemocht
moeten (verplicht)
müssen
gemusst
nemen
nehmen
genommen
roepen
rufen
gerufen
slapen
schlafen
geschlafen
schrijven
schreiben
geschrieben
zien
sehen
gesehen
zijn
sein
gewesen
zingen
singen
gesungen
moeten (advies)
sollen
gesollt
spreken
sprechen
gesprochen
staan
stehen
gestanden
ontmoeten
treffen
getroffen
drinken
trinken
getrunken
doen
tun
getan
weten
wissen
gewusst
willen
wollen
gewollt
Präteritum
Artikel
Fase 1:
Lernziel: Ik ken de lidwoorden van de/het in het Duits.
In het Duits bestaan er in plaats van de/het drie verschillende vormen. Dit zijn:
Der (deze wordt gebruikt voor mannelijke woorden.)
Die (deze wordt gebruikt voor vrouwelijke woorden.)
Das (deze wordt gebruikt voor onzijdige woorden.)
Die (deze wordt tevens gebruikt voor het meervoud.)
Fase 2:
Lernziel: Ik kan stap 1 van het stappenplan bij der/die/das toepassen.
Stap 1: Als een woord in het Duits eindigt op -chen of -lein = het woord altijd onzijdig.
das Mädchen
das Röslein
das Büchlein
das Kindchen
(Dit komt omdat al deze woorden verkleinwoorden zijn in het Duits. In het Nederlands zeggen wij altijd het voor verkleinwoorden. In het Nederlands zijn ze dus ook onzijdig.)
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Lernziel: Ik kan stap 4 van het stappenplan bij der/die/das toepassen.
In het Duits zijn er een hele hoop woorden die eindigen op een specifiek aantal woorden. Mocht dit het geval zijn, dan zijn deze woorden altijd vrouwelijk:
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Lernziel: Ik kan stap 4 van het stappenplan bij der/die/das toepassen.
In het Duits zijn er een hele hoop woorden die eindigen op één -e. Deze woorden zijn meestal vrouwelijk. Er zijn enkele uitzonderingen.
die Blume
die Straße
die Adresse
Uitzonderingen zijn:
das Gebäude
das Ende (elk woord dat eindigt met Ende = onzijdig)
der Schnee (eindigt met -ee en is een natuurverschijnsel zie stap 5)
der Kunde = de klant (Bijna alle personen en dieren die eindigen op -e zijn mannelijk. Zie stap 2, dit is niet het geval als er geen mannelijk of vrouwelijk variant van bestaat.)
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Lernziel: Ik kan stap 6 van het stappenplan bij der/die/das toepassen.
In het Duits zijn een hele hoopwoorden waar wij in het Nederlands het voor zetten onzijdig.
Denk bijv. aan het boek, het hotel. Dit geldt niet voor alle woorden, zie namelijk voorgaande stappen.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
We hebben bij de voorgaande fases gezien hoe je kunt achterhalen of een woord mannelijk / vrouwelijk / onzijdig is. Dit bepaalde of je der / die / das moest gebruiken. Bij Fase 8 gaan we het hebben over de vertaling van een en hoe je die in het Duits toepast.
mannelijk
vrouwelijk
onzijdig
meervoud
ein
eine
ein
(k)eine
Hierboven staan de verschillende vormen van ein per vorm van het woord.
Houdt rekening met de meervoudsvorm. Je kan namelijk een daarvoor niet gebruiken. Wel keine, wat geen betekent. Of bijvoorbeeld een van de vormen van de Possessivpronomen. (Zie Possessivpronomen Fase 2)
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Lernziel: Ik kan aangeven wanneer ik mein of meine moet gebruiken in het Duits.
Fase 2
Lernziel: Ik kan de Possessivpronomen in het Duits opschrijven.
De Possessivpronomen staan in het Nederlands voor de bezittelijke voornaamwoorden en worden gebruikt om een bezit aan te geven. Bijv. mijn boek - mein Buch. Leer de vormen in het Duits.
Let op! de verschillen tussen de M/O en V/MV.
M/O
V/MV
mijn
mein
meine
jouw
dein
deine
zijn
sein
seine
haar
ihr
ihre
zijn (o)
sein
seine
onze
unser
unsere
jullie
euer
eure
hun
ihr
ihre
Uw
Ihr
Ihre
Let op bij de volgende vormen:
Jullie: Er verdwijnt een E bij de V/MV vorm van jullie.
Uw: De Possessivpronom vorm wordt met een hoofdletter geschreven.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Lernziel: Ik kan een adjektive correct in een Duitse zin plaatsen.
In het Duits worden regelmatig, net als in het Nederlands bijvoeglijke naamwoorden gebruikt. Oftewel Adjektiven. Deze worden op een bijzondere wijze vervoegd. Let dus goed op.
M
V
O
MV
der Gruppe
+ e
+ e
+ e
+ en
ein Gruppe
+ er
+ e
+ es
+ en
Nichts Gruppe
+ er
+ e
+ es
+ e
Onder de Der Gruppe verstaan we natuurlijk de: Der/Die/Das, maar ook vormen van: dies/welch/jed/all
Onder de Ein Gruppe verstaan we natuurlijk de: ein/eine/kein, maar ook de: Possessivpronomen.
De Nichts Gruppe wordt gebruikt, als geen van bovenstaande voor het bijvoeglijk naamwoord/ Adjektiv staat.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Lernziel: Ik kan een bijvoeglijk naamwoord in een lijdende vorm in de zin plaatsen.
Bij Fase 1 hebben we geleerd welke bijvoeglijke naamwoorden je moet kennen en kunnen en hoe je kunt achterhalen bij welke groep je moet gaan kijken om het bijvoeglijk naamwoord te vormen.
Bij Fase 2 hebben we gezien wat er achter het bijvoeglijk naamwoord in het Duits komt te staan.
Bij deze Fase gaan we de theorie van Akkusativ combineren met het bijvoeglijk naamwoord.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Lernziel: Ik kan de uitzonderingen bij de mannelijke meervoudsvorm in het Duits toepassen.
Bij mannelijke woorden zijn er een aantal uitzonderingen.
Woorden die eindigen op -el / -er of -en krijgen geen +E, maar waarmogelijk alleen een umlaut.
der Apfel --> die Äpfel
der Schlüssel --> die Schlüssel
der Arbeitnehmer --> die Arbeitnehmer
Mannelijke woorden die eindigen op -e / -ent / -ist of -on krijgen +EN of +N
der Junge --> die Jungen
der Student --> die Studenten
der Polizist --> die Polizisten
der Person --> die Personen
Fase 5
Lernziel: Ik kan de uitzonderingen bij de vrouwelijke meervoudsvorm toepassen.
De meeste vrouwelijke zelfstandige naamwoorden die één lettergreep hebben, krijgen alleen +E en een umlaut waar mogelijk.
die Stadt --> die Städte
die Kuh --> die Kühe
die Hand --> die Hände
Let op! die Frau --> die Frauen
Fase 6
Lernziel: Ik kan de uitzonderingen bij onzijdige meervoudsvormen toepassen.
De meeste onzijdigen woorden die uit één lettergreep bestaan krijgen +ER en een umlaut waar mogelijk.
das Buch --> die Bücher
das Kind --> die Kinder
das Wort --> die Wörter
Fase 7
Lernziel: Ik kan de meervoudsvorm maken bij Duitse zelfstandige naamwoorden die eindigen op -a, -o, -u, -y, -au, -i
In het Duits zijn er een aantal woorden die eindigen op een klinker, naast de -E.
Deze woorden krijgen net als in het Nederlands +S, maar dan zonder ' (apastrof)
das Radio --> die Radios
das Baby --> die Babys
das Hobby --> die Hobbys
das Auto --> die Autos
Lernziel: Ik kan in het Duits het hoofdlettergebruik correct toepassen.
Präpositionen
Fase 1:
Lernziel: Ik kan de verschillende vertalingen van naar in het Duits toepassen.
Naar heeft in het Duits drie verschillende vormen. Je moet daarbij goed kijken welke vorm je gebruikt.
naar bij personen = zu
naar bij Plaatsnamen zonder lidwoord = nach
naar bij plaatsnamen met lidwoord = in
naar bij richtingen (links/rechts) = nach
Gaan naar bij vaste uitdrukkingen = in/zu/nach/an (hieronder de belangrijkste)
Haus = nach (ich gehe nach Hause)
Schule = zu (ich gehe zur Schule)
Ausland = in (Ich fahre ins Ausland)
Stadt = in (ich fahre in die Stadt)
Kino = in (Ich gehe ins Kino)
Theater = in (Ich gehe ins Theater)
Konzert = in (Ich gehe ins Konzert)
Büro = in (ich gehe ins Büro)
Plaatsen die met water te maken hebben (See,Meer) = an (Ich gehe ans Meer)
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Aufgabe 4 Spiel: We gaan haben und sein herhalen met behulp van een Blooket.
Aufgabe 5 Zusammen: We gaan oefenen met een nieuw werkwoord, dat ook op jullie Grammatikkarte staat. Het gaat om het werkwoord werden.
De Expert geeft uitleg over het werkwoord Werden.
Aufgabe 6 allein: Maak de twee onderstaande opdrachten waarin het werkwoord werden voorbij komt. Bij de eerste opdracht ga je kijken wat de betekenis is van het werkwoord werden. Bij de tweede opdracht ga je het werkwoord proberen in te vullen.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Aufgabe 5 Spiel: Probeer nu voor jezelf bij de volgende woorden aan te geven of het der / die / das moet zijn. Gebruik daar de Grammatikkarte of probeer het uit je hoofd.
Aufgabe 6 Zusammen: We gaan nog een stapje verder door ein / eine toe te voegen aan ons schema. Eigenlijk werkt het hetzelfde als der / die / das.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Aufgabe 7 Allein: Je hebt nu geleerd hoe ein / eine werken. Kijk nu zelf even bij de Possessivpronomen en probeer de onderstaande opdracht zelfstandig te maken.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Aufgabe 8 Allein Hausaufgaben: Leer de onderstaande woorden voor de volgende week. (zie voor de vertalingen de Wörterliste)
Hallo
Grüß dich Peter
(auf) Wiedersehen (aan de telefoon) auf Wiederhören
Tschüs!
Viele Grüße an ...
Wie geht's dir / Ihnen?
danke, gut
Bitte!
Bitte - danke
Vorsicht!
Halt!
Haben Sie Lust .......
Darf ich dich einladen?
Ja, gerne!
Nein danke.
Vielen Dank!
Ich habe eine Idee.
Ich mache einen Vorschlag.
Ich würde ....
bitte
Stunde 1:
Aufgabe 1 Zusammen: Hausaufgaben kontrollieren.
Aufgabe 2 Allein: De Expert legt eerst nog een keer uit hoe de Präsens werkt en daarna gaan jullie aan de slag met enkele opdracht, die gaan over de Präsens.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Aufgabe 3 Zusammen: Bekijk het filmpje en beantwoord ondertussen onderstaande vragen.
Hoe wordt Duitsland ook wel genoemd?
Land van worst en bier
Land van denkers en dichters
Land van Goethe en Schiller
Hoeveel boeken verschijnen er ongeveer per jaar in Duitsland?
9.000
90.000
900.000
Waarom is de boekhandel die voorbij komt zo bijzonder?
Er is een aanbod van bijzondere boeken in deze winkel.
De verkoopster kent de klanten goed en geeft veel advies.
Er worden alleen boeken verkocht die de jeugd aanspreekt.
Wat gebeurd er volgens het gedicht als je in bed een boek leest?
Daar wordt je dik van.
Daar wordt je slim van.
Daar wordt je netjes van.
Wat wil Nina graag worden?
Een schrijfster
Een denkster
Een dichster
Aufgabe 4 Hausaufgabe allein: Bekijk de volgende aflevering van Deutschlandlabor en bedenk daarbij tenminste vijf meerkeuzevragen. Deze mag je gewoon in het Nederlands stellen.
Stunde 2:
Aufgabe 5 Zusammen: Hausaufgaben kontrollieren.
Aufgabe 6 Allein: We gaan de Präsens nog een keer herhalen. Maak de volgende opdracht en zorg dat je een score van 60% haalt.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Aufgabe 7 Zusammen: We gaan een oefening maken ter voorbereiding op de Luistertoets in de toetsweek. We bekijken het volgende fragment en probeer de volgende vragen te beantwoorden. We bekijken het fragment twee keer.
1. Hoeveel spinnen zitten er ongeveer op de Milbenkäse?
2. Waarmee kun je het beste Milbenkäse eten?
3. Wat zou bijzonder lekker zijn bij vrouwtjes haring?
4. Wat zit er te weinig bij de haring, waardoor deze zo sterk ruikt?
5. Waarom moet men traditioneel melk drinken bij de haring?
6. Hoe vindt Eric het honderdjarige ei smaken?
7. Wat moet men eigenlijk doen om eten te kunnen eten, wat er zo uit ziet?
Aufgabe 8 allein: Leren voor de Kennistoets. Herhaal nog enkele opdrachten uit de Wikiwijs of ga alvast de woordjes leren. Volgende week woensdag is de kennistoets.
Stunde 1:
Aufgabe 1 Zusammen: We luisteren naar het fragment en beantwoorden de volgende vragen.
1. Hoeveel vierkantemeter woonruimte heeft een Duitser gemiddeld.
a. 34
b. 43
2. Waar gaan Nina en David naar huizen kijken?
a. München
b. Berlijn
c. Dresden
3. Wat wordt niet benoemd als iets wat veel Duitser graag bij hun huis hebben?
a. Een gezellige woonkamer.
b. Een chique keuken
c. Een grote tuin.
4. Wat zegt David dat hij als beroep doet?
a. Hij studeert nog.
b. Hij is journalist.
c. Hij werkt in een laboratorium.
5.Waarom vinden Nina en David het niet zo erg dat ze de woning niet gekregen hebben?
a. Ze wonen beiden niet in München.
b. De woning was te duur voor hun beiden.
c. Ze gunden iemand anders de woning eerder.
Aufgabe 2 allein: Voor de volgende opdracht hebben we de vormen van haben und sein nodig, dus daar ga je weer even mee aan de slag. Maak de volgende opdracht.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Aufgabe 3 Zusammen: De expert geeft een presentatie over een Duitse stad, waarna een Kahoot volgt.
Aufgabe 4 Hausaufgaben/allein: Leer de woordjes van Woche 45.
Stunde 2:
Aufgabe 5 allein: Je gaat zelfstandig aan de slag met het maken van een luistertoets. Bekijk het in je eigen tempo en spoel desnoods enkele stukken terug om zeker van je antwoord te zijn.
Op het einde van de les laat je, je antwoorden zien aan de expert. Zo niet maak je de opdracht op het einde van de dag af!
PTA 1 Schreiben
PTA 1 Schreiben
Voor dit PTA is het de bedoeling dat jullie enkele kleine schrijf opdrachten gaan maken.
Deze opdrachten verschillen qua opdracht met wat je moet doen.
Reageren op een Duitse brief
Een afbeelding beschrijven
Dialoog gesprek schrijven
Bij het schrijven wordt je beoordeelt op de volgende onderdelen:
Inhoud
begrijpelijkheid
Woordgebruik
Zinsbouw
Grammatica
Wörterliste
Hieronder vind je een woordenlijst, die bestaat uit woorden/zinnen die handig kunnen zijn bij het leren/oefenen voor PTA 1 Schreiben.
Als eerste schrijfopdracht ga je aan de slag met het schrijven van notitites in het Duits.
Aufgabe 1:
Er wordt een klassenfeest georganiseerd op school en het is de bedoeling dat jullie een lijst gaan maken met betrekking tot de benodigdheden.
Iedereen bedenkt voor zijn of haar thema 5 voorwerpen/punten die nodig zijn.
Person 1: Getränke
Person 2: Essen
Person 3: Dekoration
Person 4: Unterhaltung
Person 5: Einladung
Person 6: Orten
Aufgabe 2:
Hieronder staat een planning van een dag van een leerlingen in een Duitse school. Zijn hele planning staat door elkaar. Kijk hoe de planning in elkaar moet zitten.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Bij de eerste opdracht hebben jullie gekeken naar allerlei zaken die nodig zijn bij het organiseren van een feest. Bij deze opdracht is het de bedoeling dat jullie een verjaardagskaart gaan maken in het Duits.
Van de expert krijg je een blad waar je het volgende op schrijft:
Name der Feier
Wer kommt?
Was kann man auf der Feier alles machen?
Wann beginnt die Feier?
Wo findet die Feier statt?
Wer lädt ein?
Warum findet die Feier statt?
(Voeg ook nog wat versieringen toe)
Aufgabe 4:
Bezienswaardigheden in Duitsland spel.
We gaan zo dadelijk een spel uitvoeren waarin jullie de naam van enkele bezienswaardigheden in Duitsland met de juiste afbeelding moeten combineren. Degene die deze opdracht als beste heeft uitgevoerd, mag als eerste een bezienswaardigheid kiezen voor de volgende opdracht.
Aufgabe 5:
Kies een van de bezienswaardigheden die jullie net hebben leren kennen. Je gaat over deze bezienswaardigheid het volgende schrijven in het Duits:
(probeer in hele zinnen te antwoorden)
Naam van de bezienswaardigheid
Een foto van de bezienswaardigheid
Waar de bezienswaardigheid staat
Wanneer de bezienswaardigheid werd gebouwd
Hoe groot de bezienswaardigheid is
Wat men daar kan doen
Waarom je deze bezienswaardigheid hebt gekozen
Wat er zo bijzonder is aan deze bezienswaardigheid
Nog een foto van de bezienswaardigheid
Aufgabe 6:
Je hebt je bezienswaardigheid opgeschreven. Je kunt de locatie van je bezienswaardigheid ook even zien als de basis voor een mooie week vakantie. Je week is echter nog erg leeg. Probeer je vakantieweek zo veel mogelijk te vullen met allerlei verschillende activiteiten. Dubbele activiteiten worden afgestraft.
Kopieer onderstaande tabel en vul de overige vakken in.
Programm
Montag
Dienstag
Mittwoch
Donnerstag
Freitag
Vormittags
Nachmittags
Sehenswürdigkeit besuchen
Abends
Kapitel 2 Einladungen und Absagen schreiben
Aufgabe 1:
Hieronder staat een tekst waarin een afzegging wordt geschreven. Er staan echter enkele fouten in de tekst. Probeer de fouten aan te geven.
Kopieer de tekst en probeer de tekst te verbeteren. Controleer ook even de Checklist voor als er nog onderdelen ontbreken.
Absage
Hamburg, den 30.01.2018
Moin Frai Maier,
Was geht?
Sie kann heute nicht am Ausflug in den Freizeitpark teilnehmen.
Es tut mir leid. Bitte entschuldigen Sie das fehlen meiner Tochter!
mit fetten Grüßen
Der Ort
das Datum
die Anrede
Wer sagt ab?
Wofür und für wann ist die Absage?
Warum sagt jemand ab?
die Unterschrift
Aufgabe 2:
We gaan voor deze opdracht aan de slag met het schrijven van een uitnodiging.
De opdracht is als volgt:
Je schrijft een uitnodiging naar Lena of Leander voor een thuisfeestje.
We gaan hiervoor eerst even kijken naar een grammatica onderdeel.
Zorg dat in de brief de volgende woorden terugkomen:
möchten
einladen
freuen
anfangen
die Geburtstagsfeier
die Uhrzeit
die Party
En zorg dat het volgende in de uitnodiging te vinden is.
Wer soll kommen? (der Adressat)
Was ist los? (der Anlass)
Wann? (das Datum, die Uhrzeit)
Wo? (der Ort)
Wer lädt ein? (der Absender)
Kapitel 3 E-Mails, Postkarten, Briefe schreiben
Aufgabe 1:
Voor dit schrijfonderdeel gaan we aan de slag met het schrijven van e-mails, postkaarten of brieven. We beginnen met een e-mail.
Laurine is een Duitse en wil graag de Nederlandse taal gaan leren. Ze zoekt daarom een penpartner. Ze gaat nog naar Nederland op bezoek en zoekt dus de penpartner fysiek op. Probeer een e-mail naar haar te schrijven, waarin je antwoord geeft op de volgende vragen:
Wie heißt du?
Wie alt bist du?
Woher kommst du?
Was sind deine Hobbys?
Wie lange lernst du schon Deutsch?
Welche Sprache(n) sprichst du?
Welche Sprache möchtest du lernen?
Wann hast du Zeit, Laurine zu treffen?
Wo wohnst du?
Aufgabe 2:
Postkarte schreiben
Hieronder staat een Duitse Postkarte. De tekst is alleen helemaal door elkaar gegaan en staat niet meer in de juiste volgorde. Lees de tekst en zet het in de juiste volgorde.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Je gaat beschrijven wat je de laatste vakantie hebt gedaan?
Voordat je begint met het daarover schrijven, ga je eerst de volgende vragen beantwoorden:
Wie war das Wetter?
Bist du krank gewesen?
Bist du mit deiner Familien in den Urlaub gefahren?
Wann bist du besonders spät ins Bett gegangen?
Hast du einen Ausflug gemacht?
Was war dein schönstes Erlebnis?
Was war dein schlimmstes Erlebnis?
Hast du Geburtstag gehabt?
Hast du ein Fest gefeiert?
Hast du jemanden besucht?
Aufgabe 3:
Probeer in het Duits zo veel mogelijk te beschrijven van wat je op deze afbeelding ziet:
Hier zijn nog wat hulpzinnen die je kan gebruiken:
"Auf dem Bild kann man einen Marktplatz sehen, wo..."
"Im Hintergrund erkennt man einige Gebäude, die..."
"Vorne auf dem Bild stehen mehrere Stände, an denen..."
"Einige Leute tragen traditionelle Kleidung, zum Beispiel..."
"Man sieht auch eine Gruppe von Menschen, die..."
"In der Mitte des Bildes gibt es..."
"Auf der linken/rechten Seite des Bildes sieht man..."
"Es gibt viele Menschen, die gerade..."
Kapitel 5 Dialoge schreiben
Aufgabe 1:
Gedurende het PTA onderdeel schrijven mogen jullie gebruik maken van een woordenboek en kunnen jullie helaas geen gebruik maken van vertaalmachines. De komende tijd gaan we dus regelmatig oefenen met het gebruik van het woordenboek en hoe we dingen daarbij moeten opzoeken. Hetzelfde geldt uiteindelijk ook voor het eindexamen.
We gaan een wedstrijdje woorden zoeken doen. Jullie krijgen enkele zinnen, waarbij een woord is dikgedrukt en onderstreept. Zoek de vertaling van het woord naar het Duits.
De Pion is naar voren geschoven.
In het water zwemt een mooie school vissen.
Ik vind Eau de Cologne een erg lekkere parfum.
Wij willen graag een afspraak maken voor volgende week.
Yes, het is me gelukt een dam te halen bij dammen.
Het hoofd van de afdeling heeft aangegeven te stoppen.
Heb jij voor het tentamen geoefend?
Afgelopen jaar teelde ik nog aardappelen.
Het ziet er naar uit dat de persoon het niet gaat redden. Hij bloed dood.
Mevrouw Smit komt voor mij invallen.
Aufgabe 2:
We gaan zelf een stuk tekst schrijven, behorende tot een strip. Noteer voor jezelf op het blad eerst in het NL, welke moeilijke woorden je graag wil gebruiken. Bedenk dus alvast eerst in steekwoorden hoe je verhaal gaat lopen.
Ga daarna het verhaaltje uitwerken. De Expert geeft je het lege stripblad, waarmee je moet werken.
Aufgabe 3:
Voor een van de opdrachten bij de schrijftoets moeten jullie een Dialoog gaan schrijven.
Voor het gemak heb ik voor jullie bij deze opdracht al een klein dialooggesprekje ingevuld.
Vul alleen nog in wat Hedwig als antwoord zou geven.
Herman: Hallo, liebe Schatz.
Hedwig:
Herman: Finden Sie es in Ordnung, wenn ich kommendes Wochenende mit meinen Freunden treffe?
Hedwig:
Herman: Aber, warum nicht. Was habe ich falsch gemacht?
Hedwig:
Herman: Das stimmt nicht, das habe ich schon gemacht.
Hedwig:
Herman: Aber was möchtest du dann zusammen machen?
Hedwig:
Herman: Ah, nein, das macht doch kein Spaß.
Hedwig:
Herman: Okay, du hast mich überzeugt.
Aufgabe 4:
De laatste opdracht van het PTA is het verder schrijven van een Dialooggesprek.
Zwei gute Freunde Pim und Frank machen eine Flugfahrt in Süd-Amerika. Das Flugzeug hat aber Probleme und stürzt ab in dem Dschungel. Nur Pim und Frank überleben den Crash.
Twee goede vrienden Pim en Frank maken een vliegreis in Zuid-Amerika. Het vliegtuig heeft echter problemen en stort neer in de jungle. Alleen Pim en Frank overleven de crash.
Pim: ....
Frank: ....
Pim: ....
Frank: ....
Pim: ....
Frank: ....
Pim: ....
Frank: ....
Pim: ....
Frank: ....
Kapitel 6 Geschichte schreiben
Aufgabe 1:
Schrijfopdracht: "De Vogel met de Magische Ogen"
Opdracht: Kijk naar de afbeelding. Stel je voor dat deze vogel met de grote, magische ogen je een bijzondere boodschap geeft. Schrijf een kort verhaal (ongeveer 150 woorden) waarin je vertelt wat er gebeurt. Je kunt nadenken over de volgende vragen:
Waar ontmoet je de vogel?
Wat zegt de vogel tegen je?
Heeft de vogel een speciale kracht?
Wat is het geheim van de magische ogen?
Gebruik de zinnen hieronder om je verhaal te beginnen en te schrijven.
Hulpzinnen:
„Eines Tages sah ich eine seltsame Kreatur am Himmel…“
„Der Vogel hatte bunte Federn und riesige Augen, die…“
„Plötzlich sprach der Vogel zu mir: ‚Ich habe eine wichtige Nachricht für dich…‘“
„Ich folgte dem Vogel und…“
„Die Augen des Vogels leuchteten, als er…“
„Am Ende verschwand der Vogel, aber…“
Woordenlijst:
de vogel – der Vogel
magisch – magisch
de ogen – die Augen
kleurrijk – bunt
vliegen – fliegen
het geheim – das Geheimnis
de kracht – die Kraft
spreken – sprechen
boodschap – die Botschaft
volgen – folgen
verdwijnen – verschwinden
Kapitel 7 Auf einem Brief reagieren
Opdracht: Reageren op een Duitse brief
Doel: Je leert hoe je op een Duitse brief kunt reageren en je schrijfvaardigheid kunt verbeteren.
Instructies
Je ontvangt een brief van je Duitse vriend(in) Anna, die je vertelt over haar recente vakantie in Duitsland. Jouw taak is om een reactie te schrijven waarin je:
Bedankt voor de brief.
Iets zegt over wat je leuk vond aan de brief.
Een eigen ervaring deelt die verband houdt met wat Anna heeft verteld.
Vragen terugstelt over haar vakantie.
Voorbeeld van de brief
Lieber Max,
Ich hoffe, es geht dir gut! Ich habe gerade meine Sommerferien in Deutschland verbracht. Es war fantastisch! Ich habe viele Sehenswürdigkeiten besucht, wie das Brandenburger Tor und die Berliner Mauer. Ich habe auch viele neue Freunde getroffen und viel über die Kultur gelernt.
Was hast du in den Ferien gemacht? Ich freue mich auf deine Antwort!
Liebe Grüße,
Anna
Stap 1: Analyseren van de brief
Neem even de tijd om de brief van Anna goed te lezen. Denk na over de volgende vragen:
Welke informatie geeft Anna je?
Hoe is de opbouw van haar brief?
Welke vragen stelt ze?
Stap 2: Woordenlijst
Gebruik de onderstaande woordenlijst om je reactie te schrijven. Je kunt deze woorden en zinnen helpen bij het formuleren van je antwoorden.
Nederlands
Duits
Bedankt voor je brief
Danke für deinen Brief
Het was leuk om te lezen
Es war schön zu lesen
Ik ben blij dat je...
Ich freue mich, dass du...
In mijn vakantie heb ik...
In meinen Ferien habe ich...
Wat vond je van...?
Was fandest du von...?
Ik hoop dat je snel terugschrijft
Ich hoffe, dass du bald zurückschreibst
Stap 3: Schrijven van je reactie
Nu is het tijd om je reactie te schrijven! Zorg ervoor dat je de volgende structuur aanhoudt:
Aanhef: (bijv. "Liebe Anna,")
Bedankt: Bedank Anna voor haar brief.
Wat vond je leuk: Noem iets dat je leuk vond aan haar brief.
Eigen ervaring: Deel een ervaring die verband houdt met wat Anna heeft verteld.
Vragen: Stel vragen terug over haar vakantie.
Afsluiting: (bijv. "Ich freue mich auf deine Antwort!" en "Liebe Grüße, [jouw naam]").
Stap 4: Peer Review
Als je klaar bent, wissel je je brief uit met een klasgenoot. Geef elkaar feedback op:
Hoe duidelijk je tekst is.
Het gebruik van de woordenlijst.
Eventuele grammaticale fouten.
Stap 5: Inleveren
Lever je definitieve versie van de brief in bij je docent.
Kapitel 8 Dialog schreiben
Oefenopdracht: Schrijf een dialoog
Doel: Oefenen met het schrijven van een Duitse dialoog op A2-niveau over een herkenbaar en eenvoudig onderwerp.
Opdrachtomschrijving
Stel je voor dat je samen met een vriend(in) plannen maakt voor het weekend. Jullie bespreken wat jullie willen doen, hoe laat jullie afspreken, waar jullie elkaar zullen ontmoeten en wie er meegaan. Gebruik de woordenlijst die je hebt gekregen om te helpen met de woordenschat en om zinnen te formuleren.
Schrijf een dialoog waarin je minimaal de volgende punten behandelt:
Begroeting – Begin het gesprek met een passende begroeting.
Plannen voor het weekend – Bespreek verschillende activiteiten die jullie kunnen doen (bijv. naar de bioscoop gaan, wandelen, winkelen).
Afspraken maken – Kies een tijd en plaats om elkaar te ontmoeten.
Nodig iemand uit – Bedenk samen wie jullie nog meer willen uitnodigen.
Afsluiting – Sluit het gesprek af met een vriendelijke groet.
Lengte van de dialoog: De dialoog moet uit minimaal 6 uitwisselingen (vraag/antwoord) bestaan. Probeer korte en duidelijke zinnen te gebruiken.
Voorbeelddialoog
Hieronder staat een voorbeeld om je op weg te helpen:
Person A: Hallo! Wie geht’s dir?
Person B: Hallo! Mir geht’s gut, danke. Und dir?
Person A: Auch gut, danke. Hast du am Wochenende Zeit? Sollen wir etwas zusammen machen?
Person B: Ja, das wäre toll! Was hast du im Sinn?
Person A: Vielleicht ins Kino gehen? Ein neuer Film läuft am Freitag.
Person B: Gute Idee! Wann und wo treffen wir uns?
Person A: Um 18 Uhr am Kinoeingang?
Person B: Perfekt! Soll ich Anna auch einladen?
Person A: Ja, das ist super! Bis Freitag dann?
Person B: Ja, bis Freitag! Tschüss!
Extra ondersteuning
Gebruik de volgende woorden en zinnen om je dialoog uit te breiden:
Nederlands
Duits
Zullen we iets doen?
Sollen wir etwas machen?
Heb je zin om...?
Hast du Lust, ... zu ...?
Waar en wanneer?
Wo und wann?
bioscoop
Kino
wandelen
Wandern
uit eten gaan
Essen gehen
tijd
Zeit
Heb je tijd?
Hast du Zeit?
Komt er nog iemand mee?
Kommt noch jemand mit?
Tot vrijdag!
Bis Freitag!
Kapitel 9 Eine Abbildung beschreiben
Nederlands
Duits
De afbeelding / de foto
das Bild / das Foto
Persoon / mensen
die Person / die Leute
Man
der Mann
Vrouw
die Frau
Kind
das Kind
Jong / oud
jung / alt
Groot / klein
groß / klein
Dier
das Tier
Object / ding
das Objekt / das Ding
Rood
rot
Blauw
blau
Groen
grün
Geel
gelb
Zwart
schwarz
Wit
weiß
Grijs
grau
Rond
rund
Vierkant
quadratisch
Lang
lang
Kort
kurz
Links
links
Rechts
rechts
Boven
oben
Onder
unten
In het midden
in der Mitte
Op de voorgrond
im Vordergrund
Op de achtergrond
im Hintergrund
Naast
neben
Voor
vor
Achter
hinter
Ik zie …
Ich sehe …
Er is / er zijn …
Es gibt …
Ik denk dat …
Ich denke, dass …
Misschien
Vielleicht
Het lijkt op …
Es sieht aus wie …
Ze zijn waarschijnlijk …
Sie sind wahrscheinlich …
Hij / zij lijkt …
Er / sie sieht … aus
Het zou kunnen dat …
Es könnte sein, dass …
Vrolijk
fröhlich
Verdrietig
traurig
Blij
glücklich
Boos
wütend
Rustig
ruhig
Druk
hektisch
Gezellig
gemütlich
Op de afbeelding zie ik …
Auf dem Bild sehe ich …
Het ziet eruit alsof …
Es sieht so aus, als ob …
Op de achtergrond is er …
Im Hintergrund gibt es …
Links/rechts zie ik …
Links/rechts sehe ich …
De sfeer is …
Die Stimmung ist …
Ik denk dat het zomer/winter is, want …
Ich denke, dass es Sommer/Winter ist, weil …
De persoon heeft … aan.
Die Person trägt …
Hij/Zij is aan het lachen / praten / wandelen.
Er/Sie lacht / spricht / geht spazieren.
Het is waarschijnlijk in een … (stad, park, huis)
Es ist wahrscheinlich in einer … (Stadt, einem Park, einem Haus).
PTA 2 Hören
PTA 2 Hören
Voor dit PTA is het van belang dat je enkele fragmenten te horen krijgt en de daarbij behorende vragen kan beantwoorden.
De fragmenten die je te zien zal krijgen zijn als volgt:
Een aflevering van een Duits tv programma
Goethe A2 Hören
Een fragment van Sketch History
Logo TV
Om te oefenen voor de luistertoets gaan we regelmatig kijken naar een aflevering van Logo TV. Dit is het Duitse jeugdjournaal. De opdrachten die daarbij horen zullen regelmatig verschillen.
Aufgabe 1:
Maak notities in het Nederlands bij de volgende aflevering van Logo 29-8-23
De notities zijn korte woorden en nog geen zinnen.
Probeer de woorden daarna in het Duits op te zoeken.
Aufgabe 2:
We gaan kijken naar de volgende aflevering van Logo 11-9-23.
Kies een van de hoofdonderwerpen en probeer daarover in het kort je mening te geven in het Duits.
Welke woorden hebben we daarvoor nodig?
PTA 3 Sprechen
Wörterliste 'Wer bin ich?'
Bij de eerste opdracht voor 'Wer bin ich?' is het natuurlijk handig om een aantal woorden te hebben, die je kan gebruiken.
Leer dus onderstaande woorden/zinnen zoiezo, zodat je deze kan gebruiken tijdens het mondeling.
Nederlands
Duits
Zin
Mens
Mens
Mensch
Bin ich ein Mensch?
dier
dier
Tier
Bin ich ein Tier?
voorwerp
voorwerp
Gegenstand
Bin ich ein Gegenstand?
weer
weer
Wetter
Bin ich ein Wetterphänomen?
Mens
Beroep
Beruf
Bin ich ein Beruf?
Mens
titel
Titel
Habe ich ein Titel?
voorwerp
eten
Essen
Bin ich Essen/essbar?
Voorwerp
natuur
Natur
Bin ich natürlich?
Voorwerp
Verkeer
Verkehr
Habe ich mit dem Verkehr zu tun?
Voorwerp
kleding
Kleidung
Bin ich Kleidung?
Voorwerp
School
Schule
Braucht man mich in der Schule?
Voorwerp
fruit
Obst
Bin ich Obst?
Voorwerp
snoep
Bonbon
Bin ich ein Bonbon?
dier
zoogdier
Saugetier
Bin ich ein Saugetier?
dier
zee
Meer
Lebe ich im Meer?
dier
land
Land
Lebe ich auf dem Land?
dier
boerderij
Bauernhof
Lebe ich auf einem Bauernhof?
dier
vogel
Vogel
Bin ich ein Vogel?
dier
fabel
Fabel
Bin ich ein Fabeltier?
dier
uitgestorven
ausgestorben
Bin ich ausgestorben?
Vorstellen
Ausbildung ((vervolg)opleiding)
Hier vind je de woordes zinnetjes, die je mogelijk kan gebruiken voor het mondeling met het thema Opleiding.
Ik ga nog een dag meelopen.
Ich werde noch einen Tag mitlaufen.
De opleiding zal ik leuk vinden.
Die Ausbildung wird mir Spaß machen.
Ik wil graag ... worden.
Ich möchte gerne ... werden.
Ik wil naar de ... voor mijn opleiding.
Ich möchte zur ... für meine Ausbildung.
De opleiding duurt ... jaar.
Die Ausbildung dauert ... Jahre.
Ik heb de open dag bezocht.
Ich habe den Tag der offene Tür besucht.
De ... heeft mij overtuigd om voor deze opleiding te kiezen.
D__ ... hat mich überzeugt für diese Ausbildung zu wählen.
Nebenjob (bijbaan)
Ik wil geen bijbaan hebben.
Ich möchte keinen Nebenjob haben.
Ik wil graag in de horeca werken.
Ich möchte gern in der Horeca arbeiten.
Ik moet nog wachten tot ik zestien jaar oud ben.
Ich muss noch warten bis ich sechzehn Jahre alt bin.
De bijbaan sluit bij mijn opleiding aan.
Der Nebenjob schließt bei meiner Ausbildung an.
Ik werk in een eetcafé.
Ich arbeite in einem Esscafé.
Ik doe daar de bediening.
Ich mache da die Bedienung.
Vier dagen in de week werk ik daar.
Vier Tage in der Woche arbeite ich da.
Ik heb leuke collega's.
Ich habe tolle Kollegen.
Ik werk ongeveer 3 uur per dag.
Ich arbeite ungefähr 3 Stunden pro Tag.
Freizeit/Wochenende (vrije tijd / weekend)
In het weekend speel ik ...
Im Wochenende spiele ich ...
Ik doe leuke dingen met mijn vrienden.
Ich mache tolle Sachen mit meinen Freunden.
Vijf dagen in de week moet ik naar school gaan.
Fünf Tage in der Woche muss ich zur Schule gehen.
In mijn vrije tijd heb ik mijn bijbaan.
In meiner Freizeit habe ich meinem Nebenjob.
In mijn vrije tijd chil ik het liefste met mijn vrienden.
In meiner Freizeit chille ich am liebsten mit meinen Freunden.
Wij spelen doen gamen, buitenspelen, enz.
Wir machen Games, spielen draußen, usw.
Aussprache
Als je moeite hebt met de uitspraak van verschillende woorden in het Duits, dan kun je op deze pagina ten alle tijden terecht om nog een keer te luisteren naar de uitspraak van de verschillende klanken.
In het Duits wordt een letter nooit op een andere wijze uitgesproken.
Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:
het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.
Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten
terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI
koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI
koppeling aan te gaan.
Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.
Arrangement
Oefeningen en toetsen
Die Personalpronomen
Fase 1 Haben / Sein
Fase 2 Haben / Sein
Fase 3 Haben/Sein
Fase 5 haben/sein/werden
Fase 6 haben/sein/werden
Fase 7 haben/sein/werden
Fase 1 Präsens
Fase 2 Präsens
Fase 3 Präsens
Fase 4 Präsens
Fase 1 Modalverben
Fase 2 Modalverben
Das Perfekt Fase 1
Das Perfekt Fase 2
Fase 3 Das Perfekt
Fase 4 Das Perfekt
Fase 5 Das Perfekt
Fase 2 der/die/das
Fase 3 der/die/das
Fase 4 der/die/das
Fase 5 der/die/das
Fase 6 der/die/das
Fase 7 der/die/das
Fase 8 Artikel
Fase 2 Possessivpronomen
Fase 3 Possessivpronomen
Adjektive Fase 1
Adjektive Fase 2
Adjektive Fase 3
Fase 1 Plural
Fase 2 Plural
Fase 3 Plural
Vervoeging haben und sein
Werden (worden of zullen)
Werden
haben / sein / werden
der die das
Ausbreitung der/die/das
Ein- Gruppe
Possessivpronomen
Präsens
Präsens Sätzen
Vervoeging haben und sein
das Perfekt
das Perfekt
Tagplanung
Kapitel 3 Postkarte schreiben
IMSCC package
Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.
Oefeningen en toetsen van dit arrangement kun je ook downloaden als QTI. Dit bestaat uit een ZIP bestand dat
alle
informatie bevat over de specifieke oefening of toets; volgorde van de vragen, afbeeldingen, te behalen
punten,
etc. Omgevingen met een QTI player kunnen QTI afspelen.
Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en
het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op
onze Developers Wiki.