Deutsch Mavo 4

Deutsch Mavo 4

Intro Wikiwijs Schuljahr 4

Herzlich Willkommen" Bilder – Durchsuchen 2,595 Archivfotos, Vektorgrafiken  und Videos | Adobe StockSchuljahr 4 Mavo

Dit jaar gaan we grotendeels aan de slag met de voorbereidingen voor het eindexamen. 

Toch hebben we dit schooljaar natuurlijk ook nog te maken met enkele PTA's die we moeten maken. 

Dit jaar zijn er geen kennistesten meer.

  • PTA 1: Schrijven
  • PTA 2: Luisteren
  • PTA 3: Mondeling

Wortschatz

Grammatik

Personalpronomen

Fase 1

Lernziel: Ik kan de vertalingen van de Personalpronomen opschrijven.

We gaan kijken en luisteren naar het filmpje van Malte, waarin hij de Duitse vormen van de persoonlijke voornaamwoorden aan jullie probeert duidelijk te maken. 

Noteer voor jezelf ergens de verschillende vormen van de Personalpronomen en maak onderstaande opdracht.

 

Toets:Die Personalpronomen

Fase 2

Lernziel: Ik kan zelfstandige naamwoorden door de juiste persoonlijke voornaamwoorden vervangen in het Duits.

haben/sein/werden

Fase 1

Lernziel: Ik kan de verschillende vormen van haben en sein herkennen.

Letzte Woche habe ich im Garten gespielt. Da bin ich zusammen mit meinem Bruder in einem Baum geklettert. Mein Bruder hat dabei sein Bein gebrochen. Jetzt ist er im Krankenhaus. Meine Eltern sind sehr böse auf mich und sie haben uns bestraft. "Hast du Schmerzen (pijn) oder bist du in Ordnung?" fragte ich an meinem Bruder. Habt ihr schon einmal etwas falsch gemacht oder seid ihr allen sehr brav. 

Toets:Fase 1 Haben / Sein

Fase 2

Lernziel: Ik kan de verschillende vormen van haben en sein opschrijven.

Blooket Fase 2 haben/sein (om thuis te oefenen)

Toets:Fase 2 Haben / Sein

Fase 3

Lernziel: ik kan de verschillende vormen van haben en sein in een gemakkelijke zin invullen.

Blooket Fase 3 Haben/Sein (om thuis te oefenen)

Toets:Fase 3 Haben/Sein

Fase 4

Lernziel: ik kan de juiste vorm van haben of sein in een zin invullen.

Fase 5

Lernziel: Ik kan de verschillende begrippen en vormen van werden herkennen.

 

Fase 6

Lernziel: Ik kan de verschillende vormen van werden in een zin invullen.

ik word/zal ich werde
jij wordt/zal du wirst
hij/zij/het wordt/zal er/sie/es wird
wij worden/zullen wir werden
jullie worden/zullen ihr werdet
zij/u worden/zullen sie/Sie werden

Blooket Fase 6 haben/sein/werden

Fase 7

Lernziel: Ik kan in een Duitse zin de juiste vorm van haben/sein/werden invullen.

Let op! Soms zijn meerdere opties mogelijk: Ich bin froh/ ich werde froh.

Toets:Fase 7 haben/sein/werden

Präsens

Fase 1

Lernziel: Ik kan de stam van een werkwoord maken in het Duits!

Als je in het Duits een werkwoord wil gaan vervoegen, dan is het de bedoeling dat je eerst de stam gaat maken van een werkwoord.

In het Duits doe je dit standaard door -en van het hele werkwoord af te halen. Niet meer.

  • spielen --> spiel
  • machen --> mach
  • rennen --> renn

Uitzondering: eindigt het hele werkwoord op alleen een -n, dan haal je alleen de n weg. 

Toets:Fase 1 Präsens

Fase 2

Lernziel: Ik kan de vervoegingen van de werkwoorden in de tegenwoordige tijd toepassen.

Je hebt bij Fase 1 geleerd hoe je de stam van een werkwoord maakt. We gaan bij deze fase kijken hoe je het werkwoord gaat vervoegen.

In het Duits vervoeg je de werkwoorden als volgt.

  • ich = stam + e
  • du = stam + st
  • er/sie/es = stam + t
  • wir = stam + en
  • ihr = stam + t
  • sie/Sie = stam + en

In het Nederlands is hiervoor een ezelsbruggetje, namelijk (Fe)estenten. Haal Fe weg en dan heb je de volgorde van wat er achter de Stam moet komen te staan.

Toets:Fase 2 Präsens

Fase 3

Lernziel: Ik kan de uitzonderingsregel met stam op d/t correct toepassen.

Bij het vervoegen van een werkwoord in het Duits, kan je tegen problemen aanlopen als de stam van het werkwoord eindigt op een d of t.

Er ontstaan dan uitzonderingen bij de du + er/sie/es + ihr vorm. 

  • du + stam + est
  • er/sie/es + stam + et
  • ihr + stam + et

Toets:Fase 3 Präsens

Fase 4

Lernziel: Ik kan de uitzonderingsregel met stam op S-klank correct toepassen.

Bij het vervoegen van een werkwoord in het Duits, kan je tegen problemen aanlopen als de stam van het werkwoord eindigt op een s-klank. (S, Z, ß, X)

Er ontstaat dan een uitzondering bij de Du vorm.

  • du + stam + t

Blooket Präsens Fase 4 (Om thuis te oefenen)

Toets:Fase 4 Präsens

Fase 5

Lernziel: Ik kan de uitzonderingsregel werkwoord met voorzetsel correct toepassen.

Soms komt het voor dat een werkwoord gekoppeld is aan een voorzetsel. Denk bijvoorbeeld aan het woord naspelen. Als je zo'n werkwoord vervoegd, wordt het voorzetsel van het werkwoord losgekoppeld. Zie vb. ik speel na. Dit gebeurt ook in het Duits. De voorzetsels zijn als volgt:

voor vor
met mit
na nach
tegen gegen
op auf
achter hinter
over über

 

Het werkwoord nachspielen vervoeg je dus door te schrijven: ich spiele nach.

Fase 6

Lernziel: Ik kan de uitzonderingsregel met stam op m/n correct toepassen.

Sommige werkwoorden in het Duits eindigen op een m of n met een andere klinker ervoor. Dit woord is op dat moment niet makkelijk uit te spreken als je het wil vervoegen. Daarom worden deze werkwoorden hetzelfde vervoegd alsof de stam op een d of t zou eindigen. 

De bekendste werkwoorden waarbij dit gebeurt zijn: atmen - regnen - leuchnen - zeichnen

du +est
er/sie/es +et
ihr +et

Fase 7

Lernziel: Ik kan de a/i wissel in het Duits toepassen.

Uitlegfilmpje van Malte waarin hij de a/i wechsel uitlegt!

Opdracht maken waarin de a/i wechsel voorkomt.

 

Modalverben

Fase 1

Lernziel: Ik kan de modale werkwoorden van NL naar Du en van Du naar NL vertalen.

Toets:Fase 1 Modalverben

Fase 2

Lernziel: Ik kan de verschillende vormen van de Modalverben opschrijven.

  dürfen mögen können wollen müssen sollen wissen
ich darf mag kann will muss soll weiß
du darfst magst kannst willst musst sollst weißt
er/sie/es darf mag kann will muss soll weiß
wir dürfen mögen können wollen müssen sollen wissen
ihr dürft mögt könnt wollt müsst sollt wisst
sie/Sie dürfen mögen können wollen müssen sollen wissen

 

Toets:Fase 2 Modalverben

das Perfekt

Fase 1:

Lernziel: Ik kan een voltooid deelwoord in het Duits maken.

Informatie vooraf

Om een voltooid deelwoord te maken in het Duits moet je ten eerste controleren of het gaat om een sterk- of zwak werkwoord.

  • Sterke werkwoorden (Fase 6) zijn werkwoorden die in de verleden tijd en het voltooid deelwoord veranderen.
    • lopen - liep - gelopen
    • spreken - sprak - gesproken
  • Zwakke werkwoorden zijn werkwoorden die in de verleden tijd en het voltooid deelwoord niet veranderen.
    • spelen - speelde - gespeeld
    • rennen - rende - gerend

Als een werkwoord in het Nederlands sterk is, is die dat in het Duits ook.

Uitleg

Bij zwakke werkwoorden maak je een voltooid deelwoord als volgt:

  • ge + stam + t
    • spielen - gespielt
    • rennen - gerennt

Toets:Das Perfekt Fase 1

Fase 2:

Lernziel: Ik kan de uitzonderingsregel met stam op d/t toepassen.

Als bij een zwak werkwoord de stam eindigt op een d of t. Dien je op de volgende wijze het voltooid deelwoord te maken:

  • ge + stam + et
    • warten = gewartet
    • melden = gemeldet

Toets:Das Perfekt Fase 2

Fase 3:

Lernziel: Ik kan de uitzonderingsregel met stam op -ier toepassen.

Als de stam van een werkwoord eindigt op -ier in het Duits, dan maak je het voltooid deelwoord als volgt:

  • stam + t
    • reagieren = reagiert
    • trainieren = trainiert

Toets:Fase 3 Das Perfekt

Fase 4:

Lernziel: Ik kan de uitzonderingsregel met stam begint met ver/be/er/über/ent toepassen.

Als de stam van een zwak werkwoord begint met ver / be / er / über of ent, dan maak je het voltooid deelwoord als volgt:

  • stam + t
    • verbringen - verbringt
    • bezahlen - bezahlt
    • erzählen = erzählt
    • überreichen = überreicht
    • entdecken = entdeckt

Blooket Fase 4 Das Perfekt

Toets:Fase 4 Das Perfekt

Fase 5:

Lernziel: Ik kan de uitzonderingsregel bij een werkwoord met een voorzetsel toepassen.

Als bij een zwakwerkwoord een combinatie wordt gebruikt met een voorzetsel, dan maak je het voltooid deelwoord als volgt.

  • voorzetsel + ge + stam + t (houdt rekening met voorgaande regels)
    • anmelden - angemeldet
    • aufsetzen - aufgesetzt
    • mitteilen - mitgeteilt

Toets:Fase 5 Das Perfekt

Fase 6:

Lernziel: Ik kan een voltooid deelwoord maken van de meest voorkomende sterke werkwoorden in het Duits.

Bij de Präteritum Fase 3 heb je gezien, dat er in het Duits een aantal werkwoorden zijn, die in de verleden tijd veranderen. Deze werkwoorden veranderen ook bij het voltooid deelwoord. Deze vormen moet je uit je hoofd leren, dus leer ze goed. De vorm van het voltooid deelwoord blijft altijd hetzelfde en verandert niet. 

Nederlands Duits Voltooid deelwoord/das Perfekt
beginnen beginnen begonnen
blijven bleiben geblieben
brengen bringen gebracht
denken denken gedacht
mogen (toestemming) dürfen gedurft
eten essen gegessen
rijden fahren gefahren
vangen fangen gefangen
vinden finden gefunden
vliegen fliegen geflogen
geven geben gegeben
gaan gehen gegangen
hebben haben gehabt
helpen helfen geholfen
kennen kennen gekannt
komen kommen gekommen
kunnen können gekonnt
lezen lesen gelesen
leuk/aardig/lekker vinden mögen gemocht
moeten (verplicht) müssen gemusst
nemen nehmen genommen
roepen rufen gerufen
slapen schlafen geschlafen
schrijven schreiben geschrieben
zien sehen gesehen
zijn sein gewesen
zingen singen gesungen
moeten (advies) sollen gesollt
spreken sprechen gesprochen
staan stehen gestanden
ontmoeten treffen getroffen
drinken trinken getrunken
doen tun getan
weten wissen gewusst
willen wollen gewollt

 

Präteritum

Artikel

Fase 1:

Lernziel: Ik ken de lidwoorden van de/het in het Duits.

In het Duits bestaan er in plaats van de/het drie verschillende vormen. Dit zijn:

  • Der (deze wordt gebruikt voor mannelijke woorden.)
  • Die (deze wordt gebruikt voor vrouwelijke woorden.)
  • Das (deze wordt gebruikt voor onzijdige woorden.)
  • Die (deze wordt tevens gebruikt voor het meervoud.)

 

Fase 2:

Lernziel: Ik kan stap 1 van het stappenplan bij der/die/das toepassen.

Stap 1: Als een woord in het Duits eindigt op -chen of -lein = het woord altijd onzijdig.

  • das Mädchen
  • das Röslein
  • das Büchlein
  • das Kindchen

(Dit komt omdat al deze woorden verkleinwoorden zijn in het Duits. In het Nederlands zeggen wij altijd het voor verkleinwoorden. In het Nederlands zijn ze dus ook onzijdig.)

Fase 3:

Lernziel: Ik kan stap 2 van het stappenplan bij der/die/das toepassen.

Sommige woorden zijn bij voorbaat al mannelijk of vrouwelijk in het Duits.

  • der Mann
  • die Frau
  • der Bruder
  • die Schwester
    Let op: das Mädchen = vanwege Stap 1

Alle personen en dieren zijn bij voorbaat mannelijk:

  • der Lehrer = leraar
  • der Kollege = collega
  • der Löwe = leeuw

Tenzij de persoon of dier eindigt op -in. Dan is het woord vrouwelijk:

  • die Lehrerin = lerares
  • die Kollegin = vrouwelijke collega
  • die Löwin = leeuwin

Fase 4:

Lernziel: Ik kan stap 4 van het stappenplan bij der/die/das toepassen.

In het Duits zijn er een hele hoop woorden die eindigen op een specifiek aantal woorden. Mocht dit het geval zijn, dan zijn deze woorden altijd vrouwelijk:

  • -ung = in het NL -ing
    • die Zeitung
    • die Begeleitung
  • -heit = in het NL -heid
    • die Freiheit
    • die Besorgtheit
  • -keit = in het NL -heid
    • die Persönlichkeit
    • die Möglichkeit
  • -ei = in het NL -ij
    • die Polizei
    • die Bäckerei
  • -schaft = in het NL -schap
    • die Mannschaft
    • die Wissenschaft

Fase 5:

Lernziel: Ik kan stap 4 van het stappenplan bij der/die/das toepassen.

In het Duits zijn er een hele hoop woorden die eindigen op één -e. Deze woorden zijn meestal vrouwelijk. Er zijn enkele uitzonderingen.

  • die Blume
  • die Straße
  • die Adresse

Uitzonderingen zijn:

  • das Gebäude
  • das Ende (elk woord dat eindigt met Ende = onzijdig)
  • der Schnee (eindigt met -ee en is een natuurverschijnsel zie stap 5)
  • der Kunde = de klant (Bijna alle personen en dieren die eindigen op -e zijn mannelijk. Zie stap 2, dit is niet het geval als er geen mannelijk of vrouwelijk variant van bestaat.)

Fase 6:

Lernziel: Ik kan Stap 5 van het stappenplan bij der/die/das toepassen.

In het Duits zijn een aantal woordengroepen die bij elkaar horen en altijd mannelijk zijn. (tenzij zie voorgaande stappen.)

  • seizoenen: (der Herbst - der Frühling - der Sommer - der Winter)
  • Windrichtingen: (der Norden - der Süden - der Osten - der Westen)
  • dagen/maanden: (der Montag - der Januar)
  • natuurverschijnselen: (der Hagel - der Wind - der Schnee)

Fase 7:

Lernziel: Ik kan stap 6 van het stappenplan bij der/die/das toepassen.

In het Duits zijn een hele hoopwoorden waar wij in het Nederlands het voor zetten onzijdig.
Denk bijv. aan het boek, het hotel. Dit geldt niet voor alle woorden, zie namelijk voorgaande stappen.

  • das Buch = het boek
  • das Hotel = het hotel
  • das Geschenk = het cadeau
  • das Spiel = het spel

Fase 7 Lidwoorden

Fase 8

Lernziel: Ik kan een naar het Duits vertalen.

We hebben bij de voorgaande fases gezien hoe je kunt achterhalen of een woord mannelijk / vrouwelijk / onzijdig is. Dit bepaalde of je der / die / das moest gebruiken. Bij Fase 8 gaan we het hebben over de vertaling van een en hoe je die in het Duits toepast. 

mannelijk vrouwelijk onzijdig meervoud
ein eine ein (k)eine


Hierboven staan de verschillende vormen van ein per vorm van het woord.

Houdt rekening met de meervoudsvorm. Je kan namelijk een daarvoor niet gebruiken. Wel keine, wat geen betekent. Of bijvoorbeeld een van de vormen van de Possessivpronomen. (Zie Possessivpronomen Fase 2)

Toets:Fase 8 Artikel

Possessivpronomen

Fase 1

Lernziel: Ik kan aangeven wanneer ik mein of meine moet gebruiken in het Duits.

 

Fase 2

Lernziel: Ik kan de Possessivpronomen in het Duits opschrijven.

De Possessivpronomen staan in het Nederlands voor de bezittelijke voornaamwoorden en worden gebruikt om een bezit aan te geven. Bijv. mijn boek - mein Buch. Leer de vormen in het Duits.

Let op! de verschillen tussen de M/O en V/MV.

  M/O V/MV
mijn mein meine
jouw dein deine
zijn sein seine
haar ihr ihre
zijn (o) sein seine
onze unser unsere
jullie euer eure
hun ihr ihre
Uw Ihr Ihre


Let op bij de volgende vormen:

  • Jullie: Er verdwijnt een E bij de V/MV vorm van jullie.
  • Uw: De Possessivpronom vorm wordt met een hoofdletter geschreven.

Blooket Fase 2 Possessivpronomen

Toets:Fase 2 Possessivpronomen

Fase 3

Lernziel: Ik kan de Possessivpronomen in een zin invullen.

Toets:Fase 3 Possessivpronomen

Adjektive

Fase 1

Lernziel: Ik kan de meest voorkomende Adjektive naar het Duits vertalen.

 

Toets:Adjektive Fase 1

Fase 2

Lernziel: Ik kan een adjektive correct in een Duitse zin plaatsen.

In het Duits worden regelmatig, net als in het Nederlands bijvoeglijke naamwoorden gebruikt. Oftewel Adjektiven. Deze worden op een bijzondere wijze vervoegd. Let dus goed op.

  M V O MV
der Gruppe + e + e + e + en
ein Gruppe + er + e + es + en
Nichts Gruppe + er + e + es + e


Onder de Der Gruppe verstaan we natuurlijk de: Der/Die/Das, maar ook vormen van: dies/welch/jed/all

Onder de Ein Gruppe verstaan we natuurlijk de: ein/eine/kein, maar ook de: Possessivpronomen.

De Nichts Gruppe wordt gebruikt, als geen van bovenstaande voor het bijvoeglijk naamwoord/ Adjektiv staat.

Blooket Adjektive Fase 2

Toets:Adjektive Fase 2

Fase 3

Lernziel: Ik kan een bijvoeglijk naamwoord in een lijdende vorm in de zin plaatsen.

Bij Fase 1 hebben we geleerd welke bijvoeglijke naamwoorden je moet kennen en kunnen en hoe je kunt achterhalen bij welke groep je moet gaan kijken om het bijvoeglijk naamwoord te vormen.

Bij Fase 2 hebben we gezien wat er achter het bijvoeglijk naamwoord in het Duits komt te staan.

Bij deze Fase gaan we de theorie van Akkusativ combineren met het bijvoeglijk naamwoord.

  M V O MV
Der Gruppe Nominativ +e +e +e +en
Der Gruppe Akkusativ +en +e +e +en
         
Ein Gruppe Nominativ +er +e +es +en
Ein Gruppe Akkusativ +en +e +es +en
         
Nichts Gruppe Nominativ +er +e +es +e
Nichts Gruppe Akkusativ +en +e +es +e

 

 

 

Toets:Adjektive Fase 3

Plural

Fase 1

Lernziel: Ik kan de meervoudsvorm van mannelijke Duitse zelfstandige naamwoorden vormen.

De Plural van mannelijke woorden vorm je als volgt: 

der baum --> die Bäume
der Mönch --> die Mönche
der Wert --> die Werte

Bij de meervoudsvorm komt er een E achter het woord te staan en komt er een umlaut als er een a/o/u/au in het woord staat. 

Toets:Fase 1 Plural

Fase 2

Lernziel: Ik kan de meervoudsvorm van vrouwelijke Duitse zelfstandige naamworden vormen.

De Plural van vrouwelijke woorden vorm je als volgt:

die Frau --> die Frauen
die Zeitung --> die Zeitungen
die Adresse --> die Adressen

Bij de meervoudsvorm zet je EN of N achter het zelfstandig naamwoord.

Let op: Als een vrouwelijk woord eindigt op -in voeg je NEN toe.

Toets:Fase 2 Plural

Fase 3

Lernziel: Ik kan de meervoudsvorm van onzijdige Duitse zelfstandige naamwoorden vormen.

De Plural van onzijdige woorden vorm je als volgt:

das Problem --> die Probleme
das Geschenk --> die Geschenke
das Brot --> die Brote

Bij de meervoudsvorm komt er een E achter het zelfstandignaamwoord te staan.

Blooket Plural t/m Fase 3

Toets:Fase 3 Plural

Fase 4

Lernziel: Ik kan de uitzonderingen bij de mannelijke meervoudsvorm in het Duits toepassen.

Bij mannelijke woorden zijn er een aantal uitzonderingen.

Woorden die eindigen op -el / -er of -en krijgen geen +E, maar waarmogelijk alleen een umlaut.

der Apfel --> die Äpfel
der Schlüssel --> die Schlüssel
der Arbeitnehmer --> die Arbeitnehmer

Mannelijke woorden die eindigen op -e / -ent / -ist of -on krijgen +EN of +N

der Junge --> die Jungen
der Student --> die Studenten
der Polizist --> die Polizisten
der Person --> die Personen

Fase 5

Lernziel: Ik kan de uitzonderingen bij de vrouwelijke meervoudsvorm toepassen.

De meeste vrouwelijke zelfstandige naamwoorden die één lettergreep hebben, krijgen alleen +E en een umlaut waar mogelijk.

die Stadt --> die Städte
die Kuh --> die Kühe
die Hand --> die Hände

Let op! die Frau --> die Frauen

Fase 6

Lernziel: Ik kan de uitzonderingen bij onzijdige meervoudsvormen toepassen.

De meeste onzijdigen woorden die uit één lettergreep bestaan krijgen +ER en een umlaut waar mogelijk.

das Buch --> die Bücher
das Kind --> die Kinder
das Wort --> die Wörter

Fase 7

Lernziel: Ik kan de meervoudsvorm maken bij Duitse zelfstandige naamwoorden die eindigen op -a, -o, -u, -y, -au, -i

In het Duits zijn er een aantal woorden die eindigen op een klinker, naast de -E.
Deze woorden krijgen net als in het Nederlands +S, maar dan zonder ' (apastrof)

das Radio --> die Radios
das Baby --> die Babys
das Hobby --> die Hobbys
das Auto --> die Autos

Blooket Plural Fase 7

Großbuchstabe

Fase 1:

Lernziel: Ik kan in het Duits het hoofdlettergebruik correct toepassen.

 

Präpositionen

Fase 1:

Lernziel: Ik kan de verschillende vertalingen van naar in het Duits toepassen.

Naar heeft in het Duits drie verschillende vormen. Je moet daarbij goed kijken welke vorm je gebruikt.

naar bij personen = zu
naar bij Plaatsnamen zonder lidwoord = nach
naar bij plaatsnamen met lidwoord = in
naar bij richtingen (links/rechts) = nach
Gaan naar bij vaste uitdrukkingen = in/zu/nach/an (hieronder de belangrijkste)

  • Haus = nach (ich gehe nach Hause)
  • Schule = zu (ich gehe zur Schule)
  • Ausland = in (Ich fahre ins Ausland)
  • Stadt = in (ich fahre in die Stadt)
  • Kino = in (Ich gehe ins Kino)
  • Theater = in (Ich gehe ins Theater)
  • Konzert = in (Ich gehe ins Konzert)
  • Büro = in (ich gehe ins Büro)
  • Plaatsen die met water te maken hebben (See,Meer) = an (Ich gehe ans Meer)

Toets:Vervoeging haben und sein

Stunde 2:

Aufgabe 4 Spiel: We gaan haben und sein herhalen met behulp van een Blooket. 

Aufgabe 5 Zusammen: We gaan oefenen met een nieuw werkwoord, dat ook op jullie Grammatikkarte staat. Het gaat om het werkwoord werden

De Expert geeft uitleg over het werkwoord Werden.

Aufgabe 6 allein: Maak de twee onderstaande opdrachten waarin het werkwoord werden voorbij komt. Bij de eerste opdracht ga je kijken wat de betekenis is van het werkwoord werden. Bij de tweede opdracht ga je het werkwoord proberen in te vullen. 

Toets:Werden (worden of zullen)

Toets:Werden

Toets:haben / sein / werden

Aufgabe 7 Allein Hausaufgaben: Leer de onderstaande woorden voor de volgende week. (zie voor de vertalingen de Wörterliste)

  • der Vater
  • die Mutter
  • Hast du noch Geschwister?
  • das Baby
  • der Bruder (die Brüder)
  • die Schwester (die Schwestern)
  • die (Groß)Eltern
  • ein Verwandter / eine Verwandte
  • ein Bekannter / eine Bekannte
  • Sie ist verwandt mit ...
  • der Freund (die Freunde)
  • die Freundin (die Freundinnen)
  • Können Sie mir helfen?
  • Ich möchte bitte
  • Könnten Sie mir einen gefallen tun?
  • Ich würde gern ...
  • Einverstanden!
  • Guten Morgen
  • Guten Tag
  • Guten Abend

Stunde 1:

Aufgabe 1 Spiel: Hausaufgaben kontrollieren.

Sein, haben en werden in de verleden tijd vervoegen | Mr. Chadd

Aufgabe 2 Zusammen: We gaan kijken of we de werkwoorden haben / sein / werden kunnen aangeven in enkele zinnen.

  • Ich ............... mich geirrt (vergist).
  • Ich ............... mich nimmer irren (vergissen).
  • Du ............... doch nicht böse auf mich?
  • Wann ................... mich angerufen (bellen)?
  • Er ...................... niemals ein Lehrer.
  • Das Baby ...................... jeden Tag größer.
  • Warum ....................... wir Hausaufgaben?
  • Wir ....................... die besten Freunde.
  • Ihr .......................... hier bleiben.
  • Ihr .......................... mir einen Brief geschrieben.
  • Was .................... Sie eigentlich?
  • Tim und Ilse ......................... sich nächste Monat verheiraten (trouwen).

Aufgabe 3 Allein: Luister naar het volgende fragment en probeer de onderstaande vragen te beantwoorden.

  1. Hoeveel actieve voetballers telt Duitsland?
  2. Hoe jong zijn de eerste kinderen die beginnen bij deze vereniging?
  3. Wat kan je volgens de trainster leren van voetbal?
  4. Op welke leeftijd begint men in Duitsland al te scouten naar goede voetballers?
  5. Wanneer heb je volgens de oud prof pas het recht om prof te worden.
    1. Als je veel talent hebt.
    2. Als je bereid bent meer te geven dan de anderen.
    3. Als je genoeg geld hebt.
  6. Waarom kan David niet met Nina nog een potje voetballen?

Aufgabe 4 Zusammen: We gaan der / die / das herhalen. Pak je Grammatikkarte erbij en we gaan even kijken naar enkele woorden. 

Toets:der die das

Toets:Ausbreitung der/die/das

Stunde 2:

Aufgabe 5 Spiel: Probeer nu voor jezelf bij de volgende woorden aan te geven of het der / die / das moet zijn. Gebruik daar de Grammatikkarte of probeer het uit je hoofd.

Nominativ (1e naamval) – Sterk in Duits

Aufgabe 6 Zusammen: We gaan nog een stapje verder door ein / eine toe te voegen aan ons schema. Eigenlijk werkt het hetzelfde als der / die / das.

Toets:Ein- Gruppe

https://n9.cl/op75 Possessivpronomen - B2 Deutsch brüfung | FacebookAufgabe 7 Allein: Je hebt nu geleerd hoe ein / eine werken. Kijk nu zelf even bij de Possessivpronomen en probeer de onderstaande opdracht zelfstandig te maken.

 

 

 

Toets:Possessivpronomen

Aufgabe 8 Allein Hausaufgaben: Leer de onderstaande woorden voor de volgende week. (zie voor de vertalingen de Wörterliste)

  • Hallo
  • Grüß dich Peter
  • (auf) Wiedersehen (aan de telefoon) auf Wiederhören
  • Tschüs!
  • Viele Grüße an ...
  • Wie geht's dir / Ihnen?
  • danke, gut
  • Bitte!
  • Bitte - danke
  • Vorsicht!
  • Halt!
  • Haben Sie Lust .......
  • Darf ich dich einladen?
  • Ja, gerne!
  • Nein danke.
  • Vielen Dank!
  • Ich habe eine Idee.
  • Ich mache einen Vorschlag.
  • Ich würde ....
  • bitte

Stunde 1:

Aufgabe 1 Zusammen: Hausaufgaben kontrollieren.

Aufgabe 2 Allein: De Expert legt eerst nog een keer uit hoe de Präsens werkt en daarna gaan jullie aan de slag met enkele opdracht, die gaan over de Präsens.

Toets:Präsens

Aufgabe 3 Zusammen: Bekijk het filmpje en beantwoord ondertussen onderstaande vragen.

Hoe wordt Duitsland ook wel genoemd?

  • Land van worst en bier
  • Land van denkers en dichters
  • Land van Goethe en Schiller

Hoeveel boeken verschijnen er ongeveer per jaar in Duitsland?

  • 9.000
  • 90.000
  • 900.000

Waarom is de boekhandel die voorbij komt zo bijzonder?

  • Er is een aanbod van bijzondere boeken in deze winkel.
  • De verkoopster kent de klanten goed en geeft veel advies.
  • Er worden alleen boeken verkocht die de jeugd aanspreekt.

Wat gebeurd er volgens het gedicht als je in bed een boek leest?

  • Daar wordt je dik van.
  • Daar wordt je slim van.
  • Daar wordt je netjes van.

Wat wil Nina graag worden?

  • Een schrijfster
  • Een denkster
  • Een dichster

Aufgabe 4 Hausaufgabe allein: Bekijk de volgende aflevering van Deutschlandlabor en bedenk daarbij tenminste vijf meerkeuzevragen. Deze mag je gewoon in het Nederlands stellen.

Stunde 2:

Aufgabe 5 Zusammen: Hausaufgaben kontrollieren.

Aufgabe 6 Allein: We gaan de Präsens nog een keer herhalen. Maak de volgende opdracht en zorg dat je een score van 60% haalt.

Toets:Präsens Sätzen

Aufgabe 7 Zusammen: We gaan een oefening maken ter voorbereiding op de Luistertoets in de toetsweek. We bekijken het volgende fragment en probeer de volgende vragen te beantwoorden. We bekijken het fragment twee keer.

1. Hoeveel spinnen zitten er ongeveer op de Milbenkäse?

2. Waarmee kun je het beste Milbenkäse eten?

3. Wat zou bijzonder lekker zijn bij vrouwtjes haring?

4. Wat zit er te weinig bij de haring, waardoor deze zo sterk ruikt?

5. Waarom moet men traditioneel melk drinken bij de haring?

6. Hoe vindt Eric het honderdjarige ei smaken?

7. Wat moet men eigenlijk doen om eten te kunnen eten, wat er zo uit ziet?

Aufgabe 8 allein: Leren voor de Kennistoets. Herhaal nog enkele opdrachten uit de Wikiwijs of ga alvast de woordjes leren. Volgende week woensdag is de kennistoets. 

Stunde 1:

Aufgabe 1 Zusammen: We luisteren naar het fragment en beantwoorden de volgende vragen.

1. Hoeveel vierkantemeter woonruimte heeft een Duitser gemiddeld.
a. 34
b. 43

2. Waar gaan Nina en David naar huizen kijken?
a. München
b. Berlijn
c. Dresden

3. Wat wordt niet benoemd als iets wat veel Duitser graag bij hun huis hebben?
a. Een gezellige woonkamer.
b. Een chique keuken
c. Een grote tuin.

4. Wat zegt David dat hij als beroep doet?

a. Hij studeert nog.
b. Hij is journalist.
c. Hij werkt in een laboratorium.

5.Waarom vinden Nina en David het niet zo erg dat ze de woning niet gekregen hebben?

a. Ze wonen beiden niet in München.
b. De woning was te duur voor hun beiden.
c. Ze gunden iemand anders de woning eerder.

Aufgabe 2 allein: Voor de volgende opdracht hebben we de vormen van haben und sein nodig, dus daar ga je weer even mee aan de slag. Maak de volgende opdracht.

Toets:Vervoeging haben und sein

Het voltooid deelwoord (das Perfekt) - Mr. Chadd AcademyAufgabe 3 Zusammen: De expert legt uit hoe das Perfekt werkt in het Duits.

Kijk op je Grammatikkarte waar staat hoe je das Perfekt moet maken.

Aufgabe 4 Allein: Maak de onderstaande opdracht door een correct voltooid deelwoord te maken.

Toets:das Perfekt

Stunde 1:

Aufgabe 1 allein: Maak de onderstaande herhalingsopdracht met het grammatica onderdeel das Perfekt.

Toets:das Perfekt

Aufgabe 2 allein: Maak van het onderstaande filmpje een samenvatting in het Nederlands.

https://kinder.wdr.de/tv/neuneinhalb/sendungen/umwelt-und-klima/sendung-klimagerechtigkeit-100.html

Aufgabe 3 Zusammen: De expert geeft een presentatie over een Duitse stad, waarna een Kahoot volgt. 

Aufgabe 4 Hausaufgaben/allein: Leer de woordjes van Woche 45.

Stunde 2:

Aufgabe 5 allein: Je gaat zelfstandig aan de slag met het maken van een luistertoets. Bekijk het in je eigen tempo en spoel desnoods enkele stukken terug om zeker van je antwoord te zijn.

Op het einde van de les laat je, je antwoorden zien aan de expert. Zo niet maak je de opdracht op het einde van de dag af!

PTA 1 Schreiben

PTA 1 Schreiben

Verslag over de bosklassen schrijven: Toets - Downloadbaar lesmateriaal -  KlasCementVoor dit PTA is het de bedoeling dat jullie enkele kleine schrijf opdrachten gaan maken.

Deze opdrachten verschillen qua opdracht met wat je moet doen.

  • Reageren op een Duitse brief
  • Een afbeelding beschrijven
  • Dialoog gesprek schrijven

Bij het schrijven wordt je beoordeelt op de volgende onderdelen:

  • Inhoud
  • begrijpelijkheid
  • Woordgebruik
  • Zinsbouw
  • Grammatica

Wörterliste

Welche Sprache hat am meisten Wörter? - Schlauer in 60 Sekunden - SRFHieronder vind je een woordenlijst, die bestaat uit woorden/zinnen die handig kunnen zijn bij het leren/oefenen voor PTA 1 Schreiben.

Woordenlijst PTA 1 Schreiben.

W-Fragen:

wer wie
was wat
wo waar
wie hoe
wann wanneer
warum waarom

Einladen + Absagen:

ich möchte dich einladen. Ik wil je graag uitnodigen.
das Fest het feest
Ich kann (leider) nicht kommen. Ik kan (helaas) niet komen.
die Absage de afzegging

 

Link naar een lijst met 100 handige woorden in Quizlet: https://quizlet.com/nl/963961261/woordenschat-schrijfvaardigheid-m4-flash-cards/?i=1zc1nn&x=1qqt

 

Kapitel 1 Notizen anfertigen

Als eerste schrijfopdracht ga je aan de slag met het schrijven van notitites in het Duits.

Aufgabe 1:

Er wordt een klassenfeest georganiseerd op school en het is de bedoeling dat jullie een lijst gaan maken met betrekking tot de benodigdheden.

Iedereen bedenkt voor zijn of haar thema 5 voorwerpen/punten die nodig zijn.

Person 1: Getränke
Person 2: Essen
Person 3: Dekoration
Person 4: Unterhaltung
Person 5: Einladung
Person 6: Orten

Aufgabe 2:

Hieronder staat een planning van een dag van een leerlingen in een Duitse school. Zijn hele planning staat door elkaar. Kijk hoe de planning in elkaar moet zitten. 

Toets:Tagplanung

Aufgabe 3:

Bij de eerste opdracht hebben jullie gekeken naar allerlei zaken die nodig zijn bij het organiseren van een feest. Bij deze opdracht is het de bedoeling dat jullie een verjaardagskaart gaan maken in het Duits.

Van de expert krijg je een blad waar je het volgende op schrijft:

  • Name der Feier
  • Wer kommt?
  • Was kann man auf der Feier alles machen?
  • Wann beginnt die Feier?
  • Wo findet die Feier statt?
  • Wer lädt ein?
  • Warum findet die Feier statt?
  • (Voeg ook nog wat versieringen toe)

Aufgabe 4:

Bezienswaardigheden in Duitsland spel.

We gaan zo dadelijk een spel uitvoeren waarin jullie de naam van enkele bezienswaardigheden in Duitsland met de juiste afbeelding moeten combineren. Degene die deze opdracht als beste heeft uitgevoerd, mag als eerste een bezienswaardigheid kiezen voor de volgende opdracht.

Aufgabe 5:

Kies een van de bezienswaardigheden die jullie net hebben leren kennen. Je gaat over deze bezienswaardigheid het volgende schrijven in het Duits:
(probeer in hele zinnen te antwoorden)

  • Naam van de bezienswaardigheid
  • Een foto van de bezienswaardigheid
  • Waar de bezienswaardigheid staat
  • Wanneer de bezienswaardigheid werd gebouwd
  • Hoe groot de bezienswaardigheid is
  • Wat men daar kan doen
  • Waarom je deze bezienswaardigheid hebt gekozen
  • Wat er zo bijzonder is aan deze bezienswaardigheid
  • Nog een foto van de bezienswaardigheid

Aufgabe 6:

Je hebt je bezienswaardigheid opgeschreven. Je kunt de locatie van je bezienswaardigheid ook even zien als de basis voor een mooie week vakantie. Je week is echter nog erg leeg. Probeer je vakantieweek zo veel mogelijk te vullen met allerlei verschillende activiteiten. Dubbele activiteiten worden afgestraft.

Kopieer onderstaande tabel en vul de overige vakken in.

Programm Montag Dienstag Mittwoch Donnerstag Freitag
Vormittags          
Nachmittags     Sehenswürdigkeit besuchen    
Abends          

 

Kapitel 2 Einladungen und Absagen schreiben

Aufgabe 1:

Hieronder staat een tekst waarin een afzegging wordt geschreven. Er staan echter enkele fouten in de tekst. Probeer de fouten aan te geven.

Kopieer de tekst en probeer de tekst te verbeteren. Controleer ook even de Checklist voor als er nog onderdelen ontbreken.

Absage

 

Hamburg, den 30.01.2018

Moin Frai Maier,

 

Was geht?
Sie kann heute nicht am Ausflug in den Freizeitpark teilnehmen.
Es tut mir leid. Bitte entschuldigen Sie das fehlen meiner Tochter!

mit fetten Grüßen

  • Der Ort
  • das Datum
  • die Anrede
  • Wer sagt ab?
  • Wofür und für wann ist die Absage?
  • Warum sagt jemand ab?
  • die Unterschrift

Aufgabe 2:

We gaan voor deze opdracht aan de slag met het schrijven van een uitnodiging.

De opdracht is als volgt:
Je schrijft een uitnodiging naar Lena of Leander voor een thuisfeestje.
We gaan hiervoor eerst even kijken naar een grammatica onderdeel.
Zorg dat in de brief de volgende woorden terugkomen:

  • möchten
  • einladen
  • freuen
  • anfangen
  • die Geburtstagsfeier
  • die Uhrzeit
  • die Party

En zorg dat het volgende in de uitnodiging te vinden is.

  • Wer soll kommen? (der Adressat)
  • Was ist los? (der Anlass)
  • Wann? (das Datum, die Uhrzeit)
  • Wo? (der Ort)
  • Wer lädt ein? (der Absender)

Kapitel 3 E-Mails, Postkarten, Briefe schreiben

Aufgabe 1:

Voor dit schrijfonderdeel gaan we aan de slag met het schrijven van e-mails, postkaarten of brieven. We beginnen met een e-mail.

Laurine is een Duitse en wil graag de Nederlandse taal gaan leren. Ze zoekt daarom een penpartner. Ze gaat nog naar Nederland op bezoek en zoekt dus de penpartner fysiek op. Probeer een e-mail naar haar te schrijven, waarin je antwoord geeft op de volgende vragen:

  • Wie heißt du?
  • Wie alt bist du?
  • Woher kommst du?
  • Was sind deine Hobbys?
  • Wie lange lernst du schon Deutsch?
  • Welche Sprache(n) sprichst du?
  • Welche Sprache möchtest du lernen?
  • Wann hast du Zeit, Laurine zu treffen?
  • Wo wohnst du?

Aufgabe 2:

Postkarte schreiben
Hieronder staat een Duitse Postkarte. De tekst is alleen helemaal door elkaar gegaan en staat niet meer in de juiste volgorde. Lees de tekst en zet het in de juiste volgorde.

Toets:Kapitel 3 Postkarte schreiben

Aufgabe 3: 

Schrijf een Postkarte naar een vriend of familielid. Je bent op vakantie en je beschrijft in het kort je vakantiebestemming.  

 

 

 

 

 

Zorg ervoor dat het volgende in de Postkarte terugkomt:

  • Hoe vind je de vakantiebestemming?
  • Wat vind je van het weer?
  • Wat vind je van het eten?
  • Wat vind je van de mensen?
  • Wat voor activiteiten heb je gedaan?

 

Kapitel 4 einen Bericht schreiben

Aufgabe 1:

Je gaat je weekend beschrijven. Hier zijn wat hulpzinnen die je kan gebruiken: 

  • Am Wochenende habe ich... (In het weekend heb ik...)
  • Am Samstag bin ich... gegangen. (Op zaterdag ben ik... gegaan.)
  • Ich habe mit meinen Freunden... gemacht. (Ik heb met mijn vrienden... gedaan.)
  • Wir haben... gespielt. (We hebben... gespeeld.)
  • Ich habe lange geschlafen. (Ik heb lang geslapen.)
  • Am Sonntag war ich... (Op zondag was ik...)
  • Ich bin ins Kino gegangen. (Ik ben naar de bioscoop gegaan.)
  • Das Wetter war... (Het weer was...)
  • Ich habe meine Familie besucht. (Ik heb mijn familie bezocht.)
  • Ich habe (viel) gelesen. (Ik heb (veel) gelezen.)
  • Wir haben zusammen gegessen. (We hebben samen gegeten.)
  • Ich habe Hausaufgaben gemacht. (Ik heb huiswerk gemaakt.)
  • Am Abend habe ich... gesehen. (’s Avonds heb ik... gezien.)
  • Es war ein schönes/entspanntes Wochenende. (Het was een mooi/ontspannen weekend.)
  • Nächste Woche möchte ich... machen. (Volgende week wil ik... doen.)

 

Aufgabe 2:

Je gaat beschrijven wat je de laatste vakantie hebt gedaan?

Voordat je begint met het daarover schrijven, ga je eerst de volgende vragen beantwoorden:

  • Wie war das Wetter?
  • Bist du krank gewesen?
  • Bist du mit deiner Familien in den Urlaub gefahren?
  • Wann bist du besonders spät ins Bett gegangen?
  • Hast du einen Ausflug gemacht?
  • Was war dein schönstes Erlebnis?
  • Was war dein schlimmstes Erlebnis?
  • Hast du Geburtstag gehabt?
  • Hast du ein Fest gefeiert?
  • Hast du jemanden besucht?

 

Aufgabe 3:

Probeer in het Duits zo veel mogelijk te beschrijven van wat je op deze afbeelding ziet:

 

Hier zijn nog wat hulpzinnen die je kan gebruiken:

  • "Auf dem Bild kann man einen Marktplatz sehen, wo..."
  • "Im Hintergrund erkennt man einige Gebäude, die..."
  • "Vorne auf dem Bild stehen mehrere Stände, an denen..."
  • "Einige Leute tragen traditionelle Kleidung, zum Beispiel..."
  • "Man sieht auch eine Gruppe von Menschen, die..."
  • "In der Mitte des Bildes gibt es..."
  • "Auf der linken/rechten Seite des Bildes sieht man..."
  • "Es gibt viele Menschen, die gerade..."

 

Kapitel 5 Dialoge schreiben

Aufgabe 1:

Gedurende het PTA onderdeel schrijven mogen jullie gebruik maken van een woordenboek en kunnen jullie helaas geen gebruik maken van vertaalmachines. De komende tijd gaan we dus regelmatig oefenen met het gebruik van het woordenboek en hoe we dingen daarbij moeten opzoeken. Hetzelfde geldt uiteindelijk ook voor het eindexamen.

We gaan een wedstrijdje woorden zoeken doen. Jullie krijgen enkele zinnen, waarbij een woord is dikgedrukt en onderstreept. Zoek de vertaling van het woord naar het Duits.

  1. De Pion is naar voren geschoven.
  2. In het water zwemt een mooie school vissen.
  3. Ik vind Eau de Cologne een erg lekkere parfum.
  4. Wij willen graag een afspraak maken voor volgende week.
  5. Yes, het is me gelukt een dam te halen bij dammen.
  6. Het hoofd van de afdeling heeft aangegeven te stoppen.
  7. Heb jij voor het tentamen geoefend?
  8. Afgelopen jaar teelde ik nog aardappelen.
  9. Het ziet er naar uit dat de persoon het niet gaat redden. Hij bloed dood.
  10. Mevrouw Smit komt voor mij invallen.

Aufgabe 2:

We gaan zelf een stuk tekst schrijven, behorende tot een strip. Noteer voor jezelf op het blad eerst in het NL, welke moeilijke woorden je graag wil gebruiken. Bedenk dus alvast eerst in steekwoorden hoe je verhaal gaat lopen.

Ga daarna het verhaaltje uitwerken. De Expert geeft je het lege stripblad, waarmee je moet werken.

Aufgabe 3:

Voor een van de opdrachten bij de schrijftoets moeten jullie een Dialoog gaan schrijven.

Voor het gemak heb ik voor jullie bij deze opdracht al een klein dialooggesprekje ingevuld.

Vul alleen nog in wat Hedwig als antwoord zou geven.

Herman: Hallo, liebe Schatz.

Hedwig:

Herman: Finden Sie es in Ordnung, wenn ich kommendes Wochenende mit meinen Freunden treffe?

Hedwig:

Herman: Aber, warum nicht. Was habe ich falsch gemacht?

Hedwig:

Herman: Das stimmt nicht, das habe ich schon gemacht.

Hedwig:

Herman: Aber was möchtest du dann zusammen machen?

Hedwig:

Herman: Ah, nein, das macht doch kein Spaß.

Hedwig:

Herman: Okay, du hast mich überzeugt.

Aufgabe 4:

De laatste opdracht van het PTA is het verder schrijven van een Dialooggesprek.

Zwei gute Freunde Pim und Frank machen eine Flugfahrt in Süd-Amerika. Das Flugzeug hat aber Probleme und stürzt ab in dem Dschungel. Nur Pim und Frank überleben den Crash.

Twee goede vrienden Pim en Frank maken een vliegreis in Zuid-Amerika. Het vliegtuig heeft echter problemen en stort neer in de jungle. Alleen Pim en Frank overleven de crash.

  1. Pim: ....
  2. Frank: ....
  3. Pim: ....
  4. Frank: ....
  5. Pim: ....
  6. Frank: ....
  7. Pim: ....
  8. Frank: ....
  9. Pim: ....
  10. Frank: ....

Kapitel 6 Geschichte schreiben

Aufgabe 1:

Surrealisme opdracht | Surrealisme, Lesideeën

Schrijfopdracht: "De Vogel met de Magische Ogen"

Opdracht: Kijk naar de afbeelding. Stel je voor dat deze vogel met de grote, magische ogen je een bijzondere boodschap geeft. Schrijf een kort verhaal (ongeveer 150 woorden) waarin je vertelt wat er gebeurt. Je kunt nadenken over de volgende vragen:

  • Waar ontmoet je de vogel?
  • Wat zegt de vogel tegen je?
  • Heeft de vogel een speciale kracht?
  • Wat is het geheim van de magische ogen?

Gebruik de zinnen hieronder om je verhaal te beginnen en te schrijven.

Hulpzinnen:

  • „Eines Tages sah ich eine seltsame Kreatur am Himmel…“
  • „Der Vogel hatte bunte Federn und riesige Augen, die…“
  • „Plötzlich sprach der Vogel zu mir: ‚Ich habe eine wichtige Nachricht für dich…‘“
  • „Ich folgte dem Vogel und…“
  • „Die Augen des Vogels leuchteten, als er…“
  • „Am Ende verschwand der Vogel, aber…“

Woordenlijst:

  • de vogel – der Vogel
  • magisch – magisch
  • de ogen – die Augen
  • kleurrijk – bunt
  • vliegen – fliegen
  • het geheim – das Geheimnis
  • de kracht – die Kraft
  • spreken – sprechen
  • boodschap – die Botschaft
  • volgen – folgen
  • verdwijnen – verschwinden

 

Kapitel 7 Auf einem Brief reagieren

Opdracht: Reageren op een Duitse brief

Doel: Je leert hoe je op een Duitse brief kunt reageren en je schrijfvaardigheid kunt verbeteren.

Instructies

Je ontvangt een brief van je Duitse vriend(in) Anna, die je vertelt over haar recente vakantie in Duitsland. Jouw taak is om een reactie te schrijven waarin je:

  1. Bedankt voor de brief.
  2. Iets zegt over wat je leuk vond aan de brief.
  3. Een eigen ervaring deelt die verband houdt met wat Anna heeft verteld.
  4. Vragen terugstelt over haar vakantie.

Voorbeeld van de brief

Lieber Max,

Ich hoffe, es geht dir gut! Ich habe gerade meine Sommerferien in Deutschland verbracht. Es war fantastisch! Ich habe viele Sehenswürdigkeiten besucht, wie das Brandenburger Tor und die Berliner Mauer. Ich habe auch viele neue Freunde getroffen und viel über die Kultur gelernt.

Was hast du in den Ferien gemacht? Ich freue mich auf deine Antwort!

Liebe Grüße,

Anna

Stap 1: Analyseren van de brief

Neem even de tijd om de brief van Anna goed te lezen. Denk na over de volgende vragen:

  • Welke informatie geeft Anna je?
  • Hoe is de opbouw van haar brief?
  • Welke vragen stelt ze?

Stap 2: Woordenlijst

Gebruik de onderstaande woordenlijst om je reactie te schrijven. Je kunt deze woorden en zinnen helpen bij het formuleren van je antwoorden.

Nederlands Duits
Bedankt voor je brief Danke für deinen Brief
Het was leuk om te lezen Es war schön zu lesen
Ik ben blij dat je... Ich freue mich, dass du...
In mijn vakantie heb ik... In meinen Ferien habe ich...
Wat vond je van...? Was fandest du von...?
Ik hoop dat je snel terugschrijft Ich hoffe, dass du bald zurückschreibst

Stap 3: Schrijven van je reactie

Nu is het tijd om je reactie te schrijven! Zorg ervoor dat je de volgende structuur aanhoudt:

  1. Aanhef: (bijv. "Liebe Anna,")
  2. Bedankt: Bedank Anna voor haar brief.
  3. Wat vond je leuk: Noem iets dat je leuk vond aan haar brief.
  4. Eigen ervaring: Deel een ervaring die verband houdt met wat Anna heeft verteld.
  5. Vragen: Stel vragen terug over haar vakantie.
  6. Afsluiting: (bijv. "Ich freue mich auf deine Antwort!" en "Liebe Grüße, [jouw naam]").

Stap 4: Peer Review

Als je klaar bent, wissel je je brief uit met een klasgenoot. Geef elkaar feedback op:

  • Hoe duidelijk je tekst is.
  • Het gebruik van de woordenlijst.
  • Eventuele grammaticale fouten.

Stap 5: Inleveren

Lever je definitieve versie van de brief in bij je docent.

Kapitel 8 Dialog schreiben

Oefenopdracht: Schrijf een dialoog

Doel: Oefenen met het schrijven van een Duitse dialoog op A2-niveau over een herkenbaar en eenvoudig onderwerp.


Opdrachtomschrijving

Stel je voor dat je samen met een vriend(in) plannen maakt voor het weekend. Jullie bespreken wat jullie willen doen, hoe laat jullie afspreken, waar jullie elkaar zullen ontmoeten en wie er meegaan. Gebruik de woordenlijst die je hebt gekregen om te helpen met de woordenschat en om zinnen te formuleren.

Schrijf een dialoog waarin je minimaal de volgende punten behandelt:

  1. Begroeting – Begin het gesprek met een passende begroeting.
  2. Plannen voor het weekend – Bespreek verschillende activiteiten die jullie kunnen doen (bijv. naar de bioscoop gaan, wandelen, winkelen).
  3. Afspraken maken – Kies een tijd en plaats om elkaar te ontmoeten.
  4. Nodig iemand uit – Bedenk samen wie jullie nog meer willen uitnodigen.
  5. Afsluiting – Sluit het gesprek af met een vriendelijke groet.

Lengte van de dialoog: De dialoog moet uit minimaal 6 uitwisselingen (vraag/antwoord) bestaan. Probeer korte en duidelijke zinnen te gebruiken.

 

Voorbeelddialoog

Hieronder staat een voorbeeld om je op weg te helpen:

Person A: Hallo! Wie geht’s dir?

Person B: Hallo! Mir geht’s gut, danke. Und dir?

Person A: Auch gut, danke. Hast du am Wochenende Zeit? Sollen wir etwas zusammen machen?

Person B: Ja, das wäre toll! Was hast du im Sinn?

Person A: Vielleicht ins Kino gehen? Ein neuer Film läuft am Freitag.

Person B: Gute Idee! Wann und wo treffen wir uns?

Person A: Um 18 Uhr am Kinoeingang?

Person B: Perfekt! Soll ich Anna auch einladen?

Person A: Ja, das ist super! Bis Freitag dann?

Person B: Ja, bis Freitag! Tschüss!


Extra ondersteuning

Gebruik de volgende woorden en zinnen om je dialoog uit te breiden:

Nederlands Duits
Zullen we iets doen? Sollen wir etwas machen?
Heb je zin om...? Hast du Lust, ... zu ...?
Waar en wanneer? Wo und wann?
bioscoop Kino
wandelen Wandern
uit eten gaan Essen gehen
tijd Zeit
Heb je tijd? Hast du Zeit?
Komt er nog iemand mee? Kommt noch jemand mit?
Tot vrijdag! Bis Freitag!

Kapitel 9 Eine Abbildung beschreiben

 

Nederlands Duits
De afbeelding / de foto das Bild / das Foto
Persoon / mensen die Person / die Leute
Man der Mann
Vrouw die Frau
Kind das Kind
Jong / oud jung / alt
Groot / klein groß / klein
Dier das Tier
Object / ding das Objekt / das Ding
Rood rot
Blauw blau
Groen grün
Geel gelb
Zwart schwarz
Wit weiß
Grijs grau
Rond rund
Vierkant quadratisch
Lang lang
Kort kurz
Links links
Rechts rechts
Boven oben
Onder unten
In het midden in der Mitte
Op de voorgrond im Vordergrund
Op de achtergrond im Hintergrund
Naast neben
Voor vor
Achter hinter
Ik zie … Ich sehe …
Er is / er zijn … Es gibt …
Ik denk dat … Ich denke, dass …
Misschien Vielleicht
Het lijkt op … Es sieht aus wie …
Ze zijn waarschijnlijk … Sie sind wahrscheinlich …
Hij / zij lijkt … Er / sie sieht … aus
Het zou kunnen dat … Es könnte sein, dass …
Vrolijk fröhlich
Verdrietig traurig
Blij glücklich
Boos wütend
Rustig ruhig
Druk hektisch
Gezellig gemütlich
Op de afbeelding zie ik … Auf dem Bild sehe ich …
Het ziet eruit alsof … Es sieht so aus, als ob …
Op de achtergrond is er … Im Hintergrund gibt es …
Links/rechts zie ik … Links/rechts sehe ich …
De sfeer is … Die Stimmung ist …
Ik denk dat het zomer/winter is, want … Ich denke, dass es Sommer/Winter ist, weil …
De persoon heeft … aan. Die Person trägt …
Hij/Zij is aan het lachen / praten / wandelen. Er/Sie lacht / spricht / geht spazieren.
Het is waarschijnlijk in een … (stad, park, huis) Es ist wahrscheinlich in einer … (Stadt, einem Park, einem Haus).

PTA 2 Hören

PTA 2 Hören

Hörprüfung - Praxis WitzheldenVoor dit PTA is het van belang dat je enkele fragmenten te horen krijgt en de daarbij behorende vragen kan beantwoorden.

De fragmenten die je te zien zal krijgen zijn als volgt:

  • Een aflevering van een Duits tv programma
  • Goethe A2 Hören
  • Een fragment van Sketch History

Logo TV

logo!-Nachrichten - YouTubeOm te oefenen voor de luistertoets gaan we regelmatig kijken naar een aflevering van Logo TV. Dit is het Duitse jeugdjournaal. De opdrachten die daarbij horen zullen regelmatig verschillen.

Aufgabe 1:

Maak notities in het Nederlands bij de volgende aflevering van Logo 29-8-23

De notities zijn korte woorden en nog geen zinnen.

Probeer de woorden daarna in het Duits op te zoeken.

 

Aufgabe 2:

We gaan kijken naar de volgende aflevering van Logo 11-9-23.

Kies een van de hoofdonderwerpen en probeer daarover in het kort je mening te geven in het Duits.

Welke woorden hebben we daarvoor nodig?

PTA 3 Sprechen

Wörterliste 'Wer bin ich?'

Bij de eerste opdracht voor 'Wer bin ich?' is het natuurlijk handig om een aantal woorden te hebben, die je kan gebruiken.

Leer dus onderstaande woorden/zinnen zoiezo, zodat je deze kan gebruiken tijdens het mondeling.

  Nederlands Duits Zin
Mens Mens Mensch Bin ich ein Mensch?
dier dier Tier Bin ich ein Tier?
voorwerp voorwerp Gegenstand Bin ich ein Gegenstand?
weer weer Wetter Bin ich ein Wetterphänomen?
Mens Beroep Beruf Bin ich ein Beruf?
Mens titel Titel Habe ich ein Titel?
voorwerp eten Essen Bin ich Essen/essbar?
Voorwerp natuur Natur Bin ich natürlich?
Voorwerp Verkeer Verkehr Habe ich mit dem Verkehr zu tun?
Voorwerp kleding Kleidung Bin ich Kleidung?
Voorwerp School Schule Braucht man mich in der Schule?
Voorwerp fruit Obst Bin ich Obst?
Voorwerp snoep Bonbon Bin ich ein Bonbon?
dier zoogdier Saugetier Bin ich ein Saugetier?
dier zee Meer Lebe ich im Meer?
dier land Land Lebe ich auf dem Land?
dier boerderij Bauernhof Lebe ich auf einem Bauernhof?
dier vogel Vogel Bin ich ein Vogel?
dier fabel Fabel Bin ich ein Fabeltier?
dier uitgestorven ausgestorben Bin ich ausgestorben?

 

Vorstellen

Ausbildung ((vervolg)opleiding)

Hier vind je de woordes zinnetjes, die je mogelijk kan gebruiken voor het mondeling met het thema Opleiding.

Ik ga nog een dag meelopen. Ich werde noch einen Tag mitlaufen.
De opleiding zal ik leuk vinden. Die Ausbildung wird mir Spaß machen.
Ik wil graag ... worden. Ich möchte gerne ... werden.
Ik wil naar de ... voor mijn opleiding. Ich möchte zur ... für meine Ausbildung.
De opleiding duurt ... jaar. Die Ausbildung dauert ... Jahre.
Ik heb de open dag bezocht. Ich habe den Tag der offene Tür besucht.
De ... heeft mij overtuigd om voor deze opleiding te kiezen. D__ ... hat mich überzeugt für diese Ausbildung zu wählen. 

 

Nebenjob (bijbaan)

Ik wil geen bijbaan hebben. Ich möchte keinen Nebenjob haben.
Ik wil graag in de horeca werken.

Ich möchte gern in der Horeca arbeiten.

Ik moet nog wachten tot ik zestien jaar oud ben. Ich muss noch warten bis ich sechzehn Jahre alt bin.
De bijbaan sluit bij mijn opleiding aan. Der Nebenjob schließt bei meiner Ausbildung an.
Ik werk in een eetcafé. Ich arbeite in einem Esscafé.
Ik doe daar de bediening. Ich mache da die Bedienung.
Vier dagen in de week werk ik daar. Vier Tage in der Woche arbeite ich da.
Ik heb leuke collega's. Ich habe tolle Kollegen.
Ik werk ongeveer 3 uur per dag. Ich arbeite ungefähr 3 Stunden pro Tag.

 

Freizeit/Wochenende (vrije tijd / weekend)

In het weekend speel ik ... Im Wochenende spiele ich ...
Ik doe leuke dingen met mijn vrienden. Ich mache tolle Sachen mit meinen Freunden.
Vijf dagen in de week moet ik naar school gaan. Fünf Tage in der Woche muss ich zur Schule gehen.
In mijn vrije tijd heb ik mijn bijbaan. In meiner Freizeit habe ich meinem Nebenjob.
In mijn vrije tijd chil ik het liefste met mijn vrienden. In meiner Freizeit chille ich am liebsten mit meinen Freunden.
Wij spelen doen gamen, buitenspelen, enz. Wir machen Games, spielen draußen, usw. 

 

Aussprache

Als je moeite hebt met de uitspraak van verschillende woorden in het Duits, dan kun je op deze pagina ten alle tijden terecht om nog een keer te luisteren naar de uitspraak van de verschillende klanken.

In het Duits wordt een letter nooit op een andere wijze uitgesproken. 

Vokabel Deutsche Aussprache Beispiele Ton
a a Arm, Arzt, Waren
o o Holen, Problem, Ohr
e e Elf, legen, Ehren
i i/ie sieht, Milch, Iris
u oe Hut, Putz, Rutsch
y uu Type, Hypothese, Pyramide
ä e/ee Lärm, Äpfel, zählen
ö eu Hör, können, nötig
ü uu Tür, Kostüm, Küche
au au Baut, Lauch, Haus
äu oi Häuser, Läufer, Gebäude
eu oi Leute, Euro, euch
ei ai mein, klein, leiter
s z Reis, Ameise, leise
z ts (hard) Zirkus, Zeh, Zunge
c ts (zacht) / k Cello, Computer, Clown
ch ch zacht (bij i/e/eu) Milch, brich, Licht
ch ch hard (bij a/au/o) Bauch, Lach, brach
sch sj Schule, Rutsch, Schmutzig

 

 

Eindexamen Lesen

Grammatikkarte