Freizeit/Wochenende (vrije tijd / weekend)

In het weekend speel ik ... Im Wochenende spiele ich ...
Ik doe leuke dingen met mijn vrienden. Ich mache tolle Sachen mit meinen Freunden.
Vijf dagen in de week moet ik naar school gaan. Fünf Tage in der Woche muss ich zur Schule gehen.
In mijn vrije tijd heb ik mijn bijbaan. In meiner Freizeit habe ich meinem Nebenjob.
In mijn vrije tijd chil ik het liefste met mijn vrienden. In meiner Freizeit chille ich am liebsten mit meinen Freunden.
Wij spelen doen gamen, buitenspelen, enz. Wir machen Games, spielen draußen, usw.