Produceren

Produceren

Inleiding - Produceren

Thema

Produceren
Als je een brood wilt kopen, ga je naar de bakker. Voor een broek ga je naar een kledingwinkel en voor een televisie ga je naar een audiozaak.
Er is in Nederland van alles te koop. Maar heb je je eigenlijk wel eens afgevraagd wat er bij het maken van producten, en leveren van diensten allemaal komt kijken?
Producten worden gemaakt in bedrijven. Je hebt verschillende soorten bedrijven. Bedrijven waar veel mensen werken, of juist bedrijven waar het werk door machines wordt gedaan. En al die bedrijven zijn op hun eigen manier georganiseerd.
Voor alle bedrijven geldt dat zij bij het maken van goederen en diensten rekening moeten houden met het milieu.

Maar ook bijna alle bedrijven willen winst maken. Hoe doen ze dat?
Als een bedrijf producten maakt om ze later te verkopen, maakt het bedrijf allerlei kosten. Natuurlijk probeert het bedrijf de kosten zo laag mogelijk te houden, want hoge kosten betekent een hoge verkoopprijs. En een hoge verkoopprijs betekent vaak minder afzet en soms ook minder winst. Maar niet alleen de prijs van een artikel bepaalt of het veel of weinig wordt verkocht. Daar komt nog heel wat meer bij kijken. Denk maar eens aan een goede reclamecampagne.

Over wat produceren nu eigenlijk is, op welke manieren je dit kunt doen, en waar je allemaal rekening mee moet houden als je het resultaat (winst of verlies) wilt berekenen, daarover gaat het volgende onderdeel.
 

Leerdoelen

Aan het eind van het thema moet je:

  • de vier productiefactoren kunnen noemen en kunnen uitleggen waarom je alle vier de productiefactoren nodig hebt om te kunnen produceren.
  • het begrip toegevoegde waarde kunnen uitleggen.
  • weten wat het verschil is tussen mechanisering en automatisering.
  • weten wat het effect is op de arbeidsproductiviteit als een bedrijf meer machines inschakelt.
  • de begrippen arbeidsverdeling en specialiseren kunnen omschrijven.
  • een aantal verschillende bedrijfskosten kunnen noemen.
  • weten wat het verschil is tussen constante kosten en variabele kosten.
  • de begrippen afzet en omzet kennen en moet je weten wat het verschil is tussen brutowinst en nettowinst.
  • weten wat wordt bedoeld met BTW en moet je BTW-berekeningen kunnen maken.
  • de verschillende factoren die samen het marketingbeleid van een ondernemer vormen, kunnen omschrijven.

Grondstof tot eindproduct

Vooraf

Het voortbrengen van goederen en diensten gebeurt in verschillende bedrijven.
Op het eerste gezicht lijken bijvoorbeeld landbouwbedrijven, chemische fabrieken, banken en ziekenhuizen niets met elkaar te maken te hebben.
Toch zijn er wel overeenkomsten.

In dit deelonderwerp bekijken we onder andere wat je nodig hebt om te ondernemen, en welke weg een product aflegt van grondstof tot eindproduct.


Aan het eind van dit onderdeel kun je:

  • het begrip produceren beschrijven en ken je de vier productiefactoren en hun beloning.
  • uitleggen wat bedoeld wordt met de productieweg van een product en kun je een bedrijfskolom tekenen.
  • uitleggen wat bedoeld wordt met het begrip toegevoegde waarde.


Activiteiten

Stap Groepsgrootte Activiteit
Stap 1 Alleen Informatie lezen en vragen beantwoorden over de productiefctoren
Stap 2 Alleen Vragen beantwoorden over de bedrijfskolom
Stap 3 Alleen Vragen beantwoorden over veranderingen in de bedrijfskolom.
Stap 4 Alleen Test 'Grondstof tot eindproduct' maken.


Benodigdheden
Voor deze opdracht heb je een rekenmachine nodig.

Stap 1 - productiefactoren

 

Produceren
Bestudeer uit de Kennisbank het volgende onderdeel.

KB: Produceren


Lees nu de volgende vier zinnen.
Geef per zin aan welke productiefactor en welke beloning je herkent.

1. Aan het eind van de maand ontvangt een leraar zijn salaris.
2. De boer verhuurt een stuk land aan een campinghouder.
3. De winkelier leent € 3000,- om een nieuwe toonbank te kopen.
4. Joost en Irma hebben met het verkopen van zelfgebakken appeltaartpunten
€ 30,- verdiend.

 

Stap 2 - de bedrijfskolom

Bedrijfskolom
Bestudeer nu uit de Kennisbank de eerste twee pagina's van het volgende onderdeel.
KB: Bedrijfskolom

5. Waarom zou een consument niet in bedrijfskolom thuis horen?

In de bedrijfskolom zie je dat de toegevoegde waarde van de meelfabriek € 0,30 is.

6. Leg uit hoe je kunt zien dat de toegevoegde waarde van de meelfabriek € 0,30 is.
7. Hoe groot is de toegevoegde waarde van de deegfabriek? En van de bakkerswinkel?
8. Toegevoegde waarde is niet hetzelfde als winst. Leg uit waarom niet?
9. Bereken het totaal van de toegevoegde waarden. 
10. Vergelijk het totaal van de toegevoegde waarden met de prijs die de consument betaalt. Wat valt je op?

Stap 3 - veranderingen in de bedrijfskolom


Bekijk de afbeelding hiernaast.

11. Een supermarkt koopt het brood niet langer bij een broodfabriek,
maar koopt meel bij de meelfabriek en gaat het brood zelf bakken.
Wat gebeurt met de bedrijfskolom en welk gevolg heeft dit voor de consument denk je? Leg ook uit waarom je dit denkt.
12. Van een grote hamburgerproducent is bekend geworden dat hij zijn eigen veeteeltbedrijf is begonnen.

  1. Wat kan een reden voor deze hamburgerproducent zijn om zijn eigen veeteeltbedrijf te beginnen?
  2. Is de bedrijfskolom waarvan de hamburgerproducent deel uitmaakt langer of korter geworden?

13. Fons Verdijk is eigenaar van een cafetaria. Tot voor kort kocht hij zelf aardappelen, schilde ze, sneed ze aan reepjes en maakte daar voorgebakken frites van. Tegenwoordig koopt hij voorgebakken frites bij een groothandel.

  1. Wordt de bedrijfskolom waar de cafetaria deel van uitmaakt langer of korter als Fons bij de groothandel koopt?
  2. Waarom, denk je, dat Fons is overgestapt van zelf maken naar het kopen van voorgebakken frites.

Stap 4 - Test

Test
Dit onderdeel sluit je af met het maken van een test.
De test bestaat uit tien vragen.
Probeer alle vragen goed te beantwoorden.

Toets:Van grondstof tot eindproduct

Arbeid of kapitaal

Vooraf

In bijna iedere onderneming vind je machines.
Hieronder zie je twee voorbeelden.

Wat is het verschil tussen de machine op de linker figuur en de machine in de rechter figuur? Waarom wordt er in de ene fabriek gewerkt zoals op de foto links en in de andere zoals op de foto rechts? 

In dit onderdeel krijg je onder andere antwoord op bovenstaande vragen. 

Aan het eind van dit onderdeel kun je:

  • uitleggen wat het verschil is tussen mechanisatie en automatisering.
  • het begrip investeren omschrijven.
  • het begrip arbeidsproductiviteit omschrijven en kun je de arbeidsproductiviteit in voorbeelden uitrekenen.
  • uitleggen wat bedoeld wordt met een arbeidsintensief bedrijf en met een kapitaalintensief bedrijf.


Activiteiten

Stap Groepsgrootte Activiteit
Stap 1 Alleen Informatie lezen en vragen beantwoorden over automatisering en mechanisatie
Stap 2 Alleen  Informatie lezen en vragen beantwoorden over de APT
Stap 3 Alleen Informatie lezen en vragen beantwoorden over toename van de arbeidsproductiviteit.
Stap 4 Alleen Informatie lezen en vragen beantwoorden over arbeidsintensieve en kapitaalintensieve productie
Stap 5 Alleen Informatie lezen en vragen beantwoorden.
Extra Alleen Video's bekijken.


Benodigdheden
Voor deze opdracht heb je een rekenmachine nodig.
 

 

 

 

 

Stap 1 - Mechanisatie en automatisering


Bestudeer uit de Kennisbank het onderdeel:

KB: Arbeid of kapitaal

Bekijk de volgende drie voorbeelden.
Geef bij ieder voorbeeld aan of er sprake is van mechanisatie of van automatisering.

14. In de landbouw gebeurde het hooien vroeger met de hand, tegenwoordig gebruikt men een hooimachine.
15. Als je met de trein reist, moet je een kaartje kopen.
Op veel stations kun je het treinkaartje niet meer aan het loket kopen, maar alleen nog bij een kaartjesautomaat.
16. Bij PostNL wordt het handmatig sorteren van de post overgenomen door een sorteermachine.

17. Maak met een voorbeeld duidelijk dat mechanisatie kan leiden tot het verlies van arbeidsplaatsen.
18. Door mechanisatie ontstaan ook nieuwe banen.
Geef een voorbeeld van een baan die is ontstaan door mechanisatie.
19. Leg uit dat door mechanisatie de vraag naar geschoold personeel toeneemt.

 

Stap 2 - De arbeidsproductiviteit (APT)

Arbeidsproductiviteit
Meneer Klok is eigenaar van een steenfabriek. In zijn bedrijf staan vijf machines en werken tien mensen 36 uur per week. Per week worden er 720.000 stenen geproduceerd.

20. Hoeveel stenen worden er per werknemer per week geproduceerd?
21. Hoeveel stenen is dat per uur?

Meneer Klok overweegt een nieuwe machine te kopen. Om per week 720.000 stenen te produceren heeft hij dan nog maar acht mensen nodig.

22. Hoeveel stenen worden er per werknemer per week geproduceerd als de nieuwe machine in gebruik wordt genomen?
23. Hoeveel stenen is dat per uur?

Bestudeer nu uit de Kennisbank het volgende onderdeel.

KB: Arbeidsproductiviteit

24. Vul onderstaande tabel in.

aantal werknemers totaal aantal producten per uur arbeidsproductiviteit per uur
12 168 14
12 180 .....
160 ..... 7
..... 1.120 8
..... 320 4
88 396 .....

Stap 3 - Toename APT

Lees de derde bladzijde over toename van de APT in de kennisbank
KB: Arbeidsproductiviteit


Bekijk de volgende twee krantenkoppen.

Beantwoord de volgende vragen.

25. Wat wordt ook alweer verstaan onder investeren?
26. Leg met behulp van een voorbeeld uit waarom investeringen vaak zullen leiden tot een toename van de arbeidsproductiviteit.
27. Leg aan de hand van een voorbeeld uit hoe scholing tot een hogere APT kan leiden.
28. Waarom is het verhogen van het loon geen goede manier om de APT te vergroten?
29. Welke twee voordelen heeft een verbetering van de APT voor de ondernemer?

Stap 4 - Arbeidsintensief of kapitaalintensief?

Om verschillen tussen bedrijven aan te geven, wordt soms gekeken of het werk vooral door machines of vooral door mensen wordt gedaan.
Hieronder zie je een zestal bedrijven.

1 schoenenwinkel 3 landbouwbedrijf 5 supermarkt
2 autofabriek 4 school 6 café-restaurant


30. Maak twee kolommen. Zet boven de eerste kolom 'kapitaalintensief' en zet boven de tweede kolom 'arbeidsintensief'.
Verdeel de bedrijven over de twee kolommen.
 

Stap 5 - Mechanisatie, arbeidsproductiviteit, kapitaalintensief en arbeidsintensief

De begrippen 'mechanisatie', 'arbeidsproductiviteit', 'kapitaalintensief' en 'arbeidsintensief' hebben met elkaar te maken.
Kies in de volgende zinnen het juiste antwoord.

31. Als een bedrijf mechaniseert, zal de arbeidsproductiviteit meestal toenemen/afnemen.
32. De arbeidsproductiviteit in een kapitaalintensief bedrijf zal meestal hoger/lager zijn dan de arbeidsproductiviteit in een arbeidsintensief bedrijf.

Een aantal grote bedrijven heeft een deel van de productie naar het buitenland verplaatst.
33. Waarom is het voor een arbeidsintensief bedrijf soms aantrekkelijk om een deel van de productie naar het buitenland te verplaatsen?
34. Bedenk ook een nadeel van het verplaatsen van een deel van de productie naar het buitenland.

 

Examenopgave

Extra: lvoorl

Leerlingen voor leerlingen
Op de website www.lvoorl.nl vind je verschillende video's die door leerlingen voor leerlingen zijn gemaakt.

Hieronder staan video's die goed passen bij dit thema.
Bekijk de video's. Kun je de video's goed volgen?
Bespreek de inhoud van de video's met een klasgenoot.

Video: Automatisering en Mechanisering

Video: Arbeidsproductiviteit

Bedrijfskosten

Vooraf

De heer De Groot heeft een bouwbedrijf. Een van zijn klanten wil een houten schuur laten maken.
De Groot moet een prijsopgaaf maken.

35. Wat denk jij?
Waar hangt de prijs van de houten schuur vanaf?
Schrijf zoveel mogelijk verschillende factoren op.


Aan het eind van dit onderdeel kun je:

  • een aantal voorbeelden van bedrijfskosten noemen.
  • uitleggen wat afschrijvingskosten zijn en ken je verschillende manieren om de afschrijvingskosten te berekenen.
  • uitleggen wat het verschil is tussen constante kosten en variabele kosten.


Activiteiten

Stap Groepsgrootte Activiteit
Stap 1 Alleen Informatie lezen en vragen beantwoorden over bedrijfskosten.
Stap 2 Alleen Vragen beantwoorden over afschrijvingskosten.
Stap 3 Alleen Vragen beantwoorden over de kosten van een kapsalon.
Stap 4 Alleen Vragen beantwoorden over de constante en variabele kosten.
Stap 5 Alleen De kostprijs berekenen.


Benodigdheden
Voor deze opdracht heb je een rekenmachine nodig.
 

Stap 1 - Bedrijfskosten

Bedrijfskosten
Bestudeer uit de Kennisbank economie de eerste pagina van het volgende onderdeel:

KB: Bedrijfskosten

36. Welke soort bedrijfskosten herken je in de volgende situaties?

  1. Het bedrijf sponsort de plaatselijke voetbalclub.
  2. De nota van het gasbedrijf bedraagt € 259,-.
  3. De secretaresse verstuurt een aantal brieven.
  4. Als je hier gaat werken, krijg je een bedrijfsopleiding.
  5. Het magazijn is afgelopen zomer voor € 10.000,- verbouwd.
  6. Voor de aanschaf van een nieuwe machine heeft de ondernemer € 8.000,- geleend.

 

Verschillende kosten
De heer De Groot heeft een bouwbedrijf. Een klant wil een houten schuur laten maken. Bij het maken van de prijsopgaaf moet De Groot rekening houden met materiaalkosten. Daarnaast moet hij rekening houden met de kosten van het gereedschap dat hij gebruikt. Het gereedschap wordt niet weggegooid als de schuur klaar is, maar het gereedschap zal eens vervangen moeten worden.

37. Geef twee voorbeelden van materiaalkosten waarmee De Groot rekening moet houden bij het maken van de prijsopgaaf.

38. Bedenk een manier waarop De Groot in de prijsopgaaf rekening kan houden met de kosten die gemaakt worden voor het gereedschap dat wordt gebruikt?


Stap 2 - Afschrijvingskosten

Bestudeer nu de tweede pagina van het onderdeel bedrijfskosten:

KB: Bedrijfskosten

39. De aanschafprijs van een machine is € 540.000,-. De verwachting is dat de machine 9 jaar meegaat.

  1. Op welke manier zorgt een ondernemer ervoor om na 9 jaar een nieuwe machine te kunnen kopen?
  2. Bereken de afschrijvingskosten per jaar.

Afschrijvingskosten
De slagerijafdeling van een groot winkelbedrijf heeft een nieuwe snijmachine gekocht met een aanschafprijs van € 6.000,-.
De verwachting is dat de machine twee jaar meegaat, dat een nieuwe machine dan €6.500,- kost en dat de machine na die twee jaar bij het inruilen nog € 500,- opbrengt.
De machine wordt 2000 uur per jaar gebruikt. Met de machine wordt 5 kilogram vlees per uur gesneden.

40. Welk bedrag moet in twee jaar worden afgeschreven?
41. Hoeveel is dat per jaar?
42. Bereken de afschrijvingskosten per uur.
43. Hoe hoog zijn de afschrijvingskosten per kilogram vlees?

Stap 3 - Bedrijfskosten in een kapsalon

Een dameskapsalon heeft per week de volgende kosten:

  kostensoort bedrag
  Loonkosten € 2480,-
  Huisvestingskosten € 1760,-
  Energiekosten € 440,-
  Afschrijvingskosten € 680,-
  Overige kosten € 1040,-


Per week heeft de salon gemiddeld 320 klanten.
Beantwoord de volgende vragen.

44. Leg uit waarom een kapsalon afschrijvingskosten heeft.
45. Geef een voorbeeld van mogelijke overige kosten.
46. Hoeveel bedragen de bedrijfskosten per week?
47. Hoeveel is dat per klant?
48. Een klant besteedt gemiddeld € 25,- in de kapsalon.
Is dat genoeg?
49. In de zomervakantie is de kapsalon een week dicht.
Welke bedrijfskosten heeft het bedrijf niet in die week?

Stap 4 - Constante en variabele kosten

Constante en variabele kosten
Bestudeer uit de Kennisbank economie de derde pagina van het onderdeel:

KB: Bedrijfskosten

50. Geef van de volgende bedrijfskosten aan of het constante kosten of variabele kosten zijn. Als je twijfelt, leg dan uit waarom je twijfelt.

a. energiekosten
b. reclamekosten
c. materiaalkosten
d. huisvestingskosten
e. afschrijvingskosten
f. personeelskosten
g. inkoopkosten

 

51. a. Waar worden de vaste kosten door bepaald?

       b. Waar hangt de hoogte van de totale variabele kosten vanaf?

52.  Sander Lokic werkt in vaste dienst bij een garagebedrijf. Hij verdient € 1700,- per maand.
Yke Engels plukt aardbeien bij een boer. Per doosje aardbeien dat ze plukt, krijgt ze € 0,60 cent betaald.

  1. Horen de loonkosten van Sander tot de constante kosten of tot de variabele kosten?
  2. En hoe zit dat met de loonkosten van Yke?

 

Stap 5 - Rekenen met de kostprijs

Kostprijs berekenen

53.

Een producent maakt in een jaar 1.480.000 brievenbussen. De vaste kosten zijn € 4,2 miljoen, de variabele kosten € 3,2 miljoen. Voor winst komt er € 1,50 per brievenbus bij.
a. Bereken de kostprijs en de verkoopprijs per brievenbus.
b. De productie wordt met 60% verhoogd. Wat zijn de gevolgen voor de vaste kosten per jaar? En wat voor de variabele kosten?
c. Bereken hoeveel de kostprijs per product is gedaald.

54. Bakkerij Wognum produceert 40 000 "ontbijt-op-bedjes" per jaar. De vaste kosten zijn € 225.000, de variabele kosten € 105.000.
a. Bereken de kostprijs per "ontbijt-op-bedje".

Een jaar later is de productie gedaald naar 38 000 "ontbijt-op-bedjes".
b  Bereken hoeveel de totale variabele kosten nu zijn.
c   Bereken de nieuwe kostprijs per "ontbijt-op-bedje".

 

Afzet, omzet en winst

Vooraf

Job de Vries is lid van de basketbalvereniging Rood-Zwart. Hij heeft zich bij zijn teamleider opgegeven om zaterdag de vereniging te helpen.
Twintig ouders bakken dan de hele dag oliebollen in het clubhuis en Job helpt, samen met andere leden, bij het bezorgen van de 1500 oliebollen.

Voor het maken van de oliebollen zijn de volgende inkopen gedaan:

  • meel € 105,-
  • rozijnen € 62,-
  • gist € 13,-
  • olie € 120,-

De verkoopprijs is € 0,35 per oliebol.

54. Wat denk jij?
Welk bedrag levert het verkopen van de oliebollen op?


Aan het eind van dit onderdeel kun je:

  • het verschil tussen afzet en omzet uitleggen en weet je wat het verschil tussen brutowinst en nettowinst is.
  • de brutowinstmarge van een product berekenen.
  • uitleggen dat de afkorting BTW staat voor Belasting Toegevoegde Waarde.
  • berekeningen met BTW sommen maken


Activiteiten

Stap Groepsgrootte Activiteit
Stap 1 Alleen Informatie lezen en vragen beantwoorden over afzet, omzet en winst.
Stap 2 Alleen Vragen beantwoorden over brutowinst, bedrijfskosten en nettowinst.
Stap 3 Alleen Informatie lezen en vragen beantwoorden over de Belasting Toegevoegde Waarde.
Stap 4 Alleen Vragen beantwoorden over de invloed van de BTW op de koopkracht en de internationale concurrentiepositie.
Stap 5 Alleen Samenvattingopdracht over de BTW in 2017 en 2018 maken.


Benodigdheden
Voor deze opdracht heb je een rekenmachine nodig.

 

Stap 1 - Afzet, omzet en winst


Bestudeer uit de Kennisbank economie de eerste pagina van het volgende onderdeel:

KB: Afzet, omzet en winst

55. Neem de tabel over en vul hem verder in.

Artikel Afzet Verkoopprijs Omzet
A 50 € 1,80 € ......
B ..... € 2,50 € 487,50
C 90 € ..... € 301,50

 

 

56. De firma BeeldGeluid verkoopt televisietoestellen.
Op 1 mei is de voorraad van een bepaald merk tv-toestellen 31 stuks.
Er worden in mei 20 van deze toestellen ingekocht. Op 1 juni is de voorraad nog 16 stuks.
De verkoopprijs van dit toestel is € 625,-. De inkoopprijs is € 385,-.
De bedrijfskosten bedragen € 100,- per toestel.

  1. Bereken de afzet van dit merk televisietoestel in deze periode.
  2. Bereken ook de omzet.
  3. Hoeveel bedraagt de brutowinst?
  4. En hoeveel de nettowinst?

 


Stap 2 - Brutowinst, bedrijfskosten en nettowinst

57. Neem de tabel over en vul de ontbrekende bedragen in.

Omzet Inkoopprijs Brutowinst Bedrijfskosten Nettowinst
€ 3000,- € 2200,- € ..... € 125,- € .....
€ ..... € 6000,- € 4500,- € 1200,- € .....
€ 834,- € ..... € ..... € 256,- € 112,-
€ 75,30 € ..... € 36,15 € 12,70 € ....

 

 

58. Een rijwielhandelaar verkoopt een fiets voor € 450,- exclusief BTW.
De inkoopprijs van de fiets is € 270,-.
De bedrijfskosten per fiets zijn € 45,-.
a. Bereken de brutowinst en de nettowinst.
b.Voor wie is de nettowinst bestemd en wat wordt er mee gedaan?


Stap 3 - Belasting Toegevoegde Waarde (BTW)

Bestudeer uit de Kennisbank economie de tweede pagina van het onderdeel:

KB: Afzet, omzet en winst

59. Soms weet je de prijs zonder BTW en moet je de winkelprijs kunnen uitrekenen. Neem onderstaande tabel over en vul hem verder in.

Prijs zonder BTW BTW-percentage Consumentenprijs
€ 12,50 6% € .....
€ 250,- 21% € .....
€ 472,- 21% € .....

60. Soms weet je de winkelprijs en moet je de prijs zonder BTW kunnen uitrekenen. Neem onderstaande tabel over en vul hem verder in.

Prijs zonder BTW BTW-percentage Consumentenprijs
€ ..... 6% € 10,07
€ ..... 21% € 145,20
21% € 211,75


Stap 4 - Invloed BTW op de koopkracht

61. Eind 2013 begrootte de minister van Financiën de BTW-inkomsten voor 2014 op 44,1 miljard euro. De totale inkomsten van de overheid werden begroot op 249,1 miljard euro.
Hoeveel procent van de totale inkomsten van de overheid komt uit de BTW?

62. Uit de krant:

  1. Wat gebeurt er met de winkelprijzen als de regering de BTW verhoogt?
  2. Wat gebeurt er met je koopkracht als de regering de BTW verhoogt?
  3. Winkeliers zijn niet blij met een verhoging van de BTW. Waarom niet?

63. Door een verhoging van de BTW zal het zwartwerken toenemen.

  1. Wat versta je onder zwartwerken?
  2. Waarom zal een verhoging van de BTW leiden tot meer zwartwerken?

64. Een verhoging van de verschillende BTW tarieven heeft ook invloed op de Nederlandse concurrentiepositie. Leg uit welke gevolgen een verhoging van de BTW tarieven op de export van Nederland kunnen hebben.

Stap 5 - BTW tarieven in 2017 en 2018

Verschillende BTW tarieven

 

65. In Nederland zijn er verschillende BTW tarieven.
Zoek antwoord op de volgende vragen.
Verwerk de antwoorden in een kort artikeltje over BTW.

 

  • Welke drie BTW-tarieven zijn er in 2017?
  • Hoeveel procent BTW betaal je op medicijnen?
  • Hoeveel procent BTW betaal je op voedingsmiddelen?
  • En hoeveel procent BTW betaal je op luxeartikelen?
  • Waarom werkt de overheid met verschillende tarieven?
  • Wat zijn de veranderingen met betrekking tot de BTW tarieven in 2018?

 

Examenopgaven

De marketingmix

Vooraf

Hieronder zie je een aantal producten staan.

Elk product heeft zijn eigen doelgroep, zijn eigen verkooppunten en zijn eigen marketingstrategiën. Hoe je de winst berekent en de afzet kunt vergroten leer in je dit onderdeel.


Aan het eind van dit onderdeel kun je:

  • uitleggen wat bedoeld wordt met de doelgroep van een product en met het marketingbeleid van een ondernemer.
  • uitleggen uit welke onderdelen het marketingbeleid (de marketingmix) bestaat en van elk onderdeel een voorbeeld geven.
  • een aantal factoren noemen die mede bepalend zijn voor het vaststellen van de verkoopprijs van een product.
  • uitleggen wat het verschil is tussen prijspromotie en productpromotie.


Activiteiten

Stap Groepsgrootte Activiteit
Stap 1 Alleen Informatie lezen en vragen beantwoorden over de p van product
Stap 2 Alleen Informatie lezen en vragen beantwoorden over de p van plaats
Stap 3 Alleen Informatie lezen en vragen beantwoorden over de p van personeel en presentatie
Stap 4 Alleen Informatie lezen en vragen beantwoorden over de p van prijs.
Stap 5 Alleen Informatie lezen en vragen beantwoorden over de p van promotie


 

Stap 1 - Product

Bestudeer uit de Kennisbank economie de eerste twee pagina's van het volgende onderdeel:

KB: Marketingmix

66. Beantwoord de volgende vragen.

  1. Wat verstaan we onder marketing?
  2. Wat versta je onder doelgroep van een ondernemer?
  3. Het marketingbeleid wordt ook wel het beleid van de 6 P's genoemd. Leg uit waarom.

Product
Eén van de P's in het marketingbeleid is de P van product.

Beantwoord de volgende vragen.

67. Leg uit hoe je als producent de P van product in je marketingbeleid kunt gebruiken.
68. Bedenk een product met verschillende aanbieders. Omschrijf op welke manier de aanbieders de P van product gebruiken om zich te onderscheiden van de ander, en dus om zo veel mogelijk te verkopen.

 

 

Stap 2 - Plaats

 

69. Bekijk de advertentie. De Burg. Mooystraat is de drukste winkelstraat van Brughoven. In de straat zijn al drie schoenenwinkels. Vind jij het verstandig van Het Schoenenpaleis om zich in die straat te vestigen? Leg je antwoord uit.

70. Naast de plaats van de winkel is ook de plek in de winkel van belang. Als je in een supermarkt loopt, welke producten vind je dan meestal op ooghoogte? Waarom staan die juist daar?

Bestudeer nu pagina 3 van het onderdeel marketingmix:

KB: Marketingmix

71. Beantwoord de volgende vragen.

  1. Waarom is het belangrijk dat een winkel waar je de dagelijkse boodschappen doet, goed bereikbaar is?
  2. Waarom vind je in een winkelstraat vaak meerdere kledingwinkels?
  3. In sommige plaatsen is er een 'meubelboulevard': een aantal meubelzaken die zich vlak bij elkaar hebben gevestigd.
    Leg uit waarom een meubelboulevard voor consumenten prettig kan zijn.

72. Het dorp Overdal heeft 4000 inwoners.

  1. Wat denk je, is er in Overdal een supermarkt. Leg je antwoord uit.
  2. In Overdal vind je geen muziekwinkel. Leg uit waarom niet.

Stap 3 - Personeel en presentatie

Personeel

73. Een winkel in Amsterdam zoekt een verkoopmedewerkster. In de advertentie staat dat de nieuwe verkoopmedewerkster tenminste één vreemde taal vloeiend moet kunnen spreken. Daarnaast staat er in de advertentie dat ze iemand zoeken die tussen de 20 en de 30 jaar oud is. Sylvia vindt de eis dat de verkoopmedewerkster een vreemde taal moet spreken vreemd. Als zij in het buitenland iets koopt, spreekt de verkoopster toch ook geen Nederlands.

  1. Ben je het met Sylvia eens? Leg je antwoord uit.
  2. Schijnbaar denkt deze winkel dat door het inzetten van iemand tussen de 20 en de 30 jaar de verkopen beter gaan. Probeer uit te leggen waarom de winkel dit denkt.

Presentatie

Naast een onderscheidend product, een goede verkoopplaats en goed personeel is ook de presentatie van je product belangrijk om veel te kunnen verkopen. Denk aan supermarkten die veel gebruikmaken van "kopstellingen" om hun aanbiedingen te presenteren. Wij consumenten gaan er automatisch van uit dat wanneer iets grootst wordt gepresenteerd, het dan ook wel goedkoop zal zijn.

74. Ondernemers maken graag gebruik van deze gedachtengang. Leg uit op welke manier ondernemers gebruiken maken van deze gedachtengang.

Stap 4 - Prijs


Bestudeer uit de Kennisbank economie pagina 5 van het onderdeel marketingmix.

KB: Marketingmix

Beantwoord de volgende vragen.

75. Soms lijkt het wel of een ondernemer alle vrijheid heeft om de prijs van een product te verhogen of te verlagen. Dat is niet helemaal waar.
Schrijf drie zaken op waar een ondernemer rekening mee moet houden bij het vaststellen van de verkoopprijs van zijn producten.

76. Soms verkoopt een winkelier een product onder de kostprijs.

  1. Waarom verkoopt een winkelier een product liever niet onder de kostprijs?
  2. Waarom zal een winkelier soms toch producten onder de kostprijs verkopen

77. Bakkerij Kamphuis bakt zijn eigen stokbroden. Per dag worden er honderd stokbroden gebakken en verkocht. Om de stokbroden te kunnen maken, maakt de bakkerij de volgende kosten:

  • ingrediënten: € 7,-

  • arbeidsuren: 1,5 uur à € 36,- per uur

  • overige bedrijfskosten € 14,-

a. Bereken de kostprijs van  één stokbrood.

Eén keer per maand heeft bakkerij Kamphuis een 'stokbrooddag'.
De stokbroden worden op die dag verkocht voor € 0,50 per stuk.

b. Wat vind je van die prijs?
c. Waarom zal de bakker dat toch doen?

Van inkoopprijs naar consumentenprijs
Max Wenting is eigenaar van een rijwielzaak. De verkoopprijs van een bepaald merk fiets berekent hij op de manier hieronder.

Inkoopprijs € 185,-
Bedrijfskosten €   65,-  +
  _______
Kostprijs € 250,-
Winstopslag 30% €   75,-  +
  _______
Verkoopprijs € 325,-
BTW 21% €   68,25  +
  _______
Consumentenprijs € 393,25

 

78. Toon met een berekening aan dat de bovenstaande consumentenprijs klopt.

79. De berekende consumentenprijs is niet de prijs waarvoor de fiets in de winkel komt te staan. Wentink besluit de fiets voor € 399,- te koop te zetten.
Waarom zal hij dat doen?

Stap 5 - Promotie

Beantwoord de volgende vragen.

80. Bij prijspromotie is het belangrijk dat de ondernemer de reactie van de concurrent goed inschat.
Een prijsactie die klanten bij een concurrent weglokt, kan makkelijk leiden tot een prijzenoorlog.

  1. Wat wordt bedoeld met een prijzenoorlog?
  2. Leg uit waarom een prijzenoorlog voor alle ondernemers nadelig kan zijn.
  3. Op den duur kan een prijzenoorlog ook nadelig zijn voor consumenten. Leg dit uit.

81. Bedrijven gebruiken in al hun reclameboodschappen vaak dezelfde slagzin.
Bijvoorbeeld: 'AH blijft op de kleintjes letten', 'Heerlijk, helder Heineken' of 'Nike, just do it'.

  1. Schrijf nog drie slagzinnen op.
  2. Waarom werken veel bedrijven steeds met dezelfde slagzin?

82. Soms is reclame erop gericht nieuwe klanten te winnen.
Reclame kan ook als doel hebben om bestaande klanten vast te houden.

  1. Geef een voorbeeld van een reclame-uiting die erop gericht is nieuwe klanten te winnen.
  2. Veel supermarkten hebben een spaarzegelsysteem.
    Leg uit waarom dit een uitstekend middel is om klanten vast te houden.

Keuzeopdracht uit de praktijk

Opdracht marketingmix

 

Leerdoelen:

  • je kunt uitleggen wat bedoeld wordt met de doelgroep van een product en met het marketingbeleid van een ondernemer.

  • je kunt uitleggen uit welke onderdelen het marketingbeleid (de marketingmix) bestaat en van elk onderdeel een voorbeeld geven.

  • je kunt uitleggen wat het verschil is tussen prijspromotie en productpromotie

 

In plaats van de opdrachten te maken die bij de stof staan, kun je er ook voor kiezen om de stof eigen te maken met behulp van één van de volgende twee opdrachten

 

Keuze 1:

Opdracht: Voor eigen bedrijf van Charlie of van Bas

  1. Charlie heeft alle spullen in huis om nagels te zetten. Jij gaat haar helpen met het opstellen van een marketingplan. In dit marketingplan geef je per P aan hoe Charlie deze het best inzetten.

  2. Bas vormt samen met Lars het duo ¨Sfeer en meer¨. Je kunt ze inhuren voor muzikale ondersteuning bij feesten en partijen. Ze zijn natuurlijk niet de enige die voor deze gelegenheden te boeken zijn. Jij gaat voor hen een plan maken dat er voor moet zorgen dat ze elke week ergens kunnen spelen. Dit doe je door per P aan te geven hoe ze deze moeten gebruiken.

 

Keuze 2

Opdracht: Verbeter, voor een door jezelf gekozen bestaand product, de marketingmix

 

Deel opdrachten:

  • leg uit wat er bedoeld wordt met het begrip marketing.

  • benoem uit welke onderdelen de marketingmix bestaat.

  • beschrijf voor het gekozen product hoe de fabrikant de marketingmix op dit moment toepast.

  • beschrijf per onderdeel van de marketingmix hoe jij deze zou veranderen om de afzet te vergroten.

  • leg uit waarom jij denkt dat jouw marketingmix tot een grotere afzet zal leiden.

 

Einddoelen:

  • Je weet wat er wordt bedoeld met de term marketingmix

  • Je kunt van elk onderdeel uit de marketingmix een voorbeeld noemen

 

Extra: Melkprijs

Introductie

In 2008 waren er in Nederland 1.466.000 koeien die samen 11.294.572.000 liter melk produceerden. Die melk moet allemaal verkocht worden en als het kan voor een voor de boer eerlijke prijs. Maar de melkprijs bij de boer kent een regelmatig patroon van pieken en dalen.

Denk, samen met een klasgenoot, eens na over de volgende vragen.

  • Hoe duur is een pak melk van 1 liter in de supermarkt ongeveer?
  • Wie verdienen er allemaal aan de verkoop van een pak melk?
  • Waarom is, denken jullie, de melkprijs bij de boer niet altijd even hoog?
  • Een boer heeft zowel vaste als variabelke kosten. Geef van beide soorten kosten een voorbeeld.
  • Boeren in Europa krijgen subsidie. Weten jullie waarom?

Over de melkprijs ga je straks een aantal vragen beantwoorden.

Kennisbank

Voor je aan de slag gaat met het beantwoorden van de vragen die horen bij deze opdracht, bestudeer je de theorie in het volgende items in de Kennisbank Economie.

KB: Bedrijfskolom

KB: Bedrijfskosten

KB: Indexcijfers

Zorg dat je antwoord kunt geven op de volgende vragen:

  1. Wat is een bedrijfskolom? En wat wordt bedoeld met toegevoegde waarde?
  2. Hoe loopt de geldstroom in een bedrijfskolom?
    En hoe de goederenstroom?
  3. Geef drie voorbeelden van bedrijfskosten.
  4. Wat is het veschil tussen constante kosten en variabele kosten.
    Geef van beide soorten kosten een voorbeeld.
  5. Wat wordt bedoeld met de kostprijs van een product?
  6. Welk indexcijfer hoort altijd bij het basisjaar?

Vragen

In 2008 waren er in Nederland 1.466.000 koeien die samen 11.294.572.000 liter melk produceerden. Een boer ontving in 2008 gemiddeld € 0,35 per liter.

  1. Hoe groot is de gemiddelde opbrengst in euro’s van de melk per koe in 2008? 
    Schrijf je berekening op.


De melkprijs bij de boer kent een regelmatig patroon van pieken en dalen. 
In de herfst/winter stijgt de prijs om in de lente/zomer weer te gaan dalen.

  1. Geef een verklaring voor dit stijgen en dalen van de prijs bij de boer. 
    Gebruik in je antwoord de woorden: vraag en aanbod.

In de grafiek zie de ontwikkeling van de melkprijs tussen 2000 en 2009.

Tussen 2002 en 2006 is de producentenprijs redelijk stabiel. De prijs bij de boer varieerde wel.

  1. In welk jaargetijde is de winst van de producent het hoogst: in de lente/zomer of in de herfst/winter? Verklaar je antwoord.

Melkveeboeren hebben vaak veel geld moeten investeren in hun bedrijf. 
De kosten per liter melk bedragen gemiddeld 37 cent per liter. 
De prijs die de boeren ontvangen voor de melk is voor hen vaak niet kostendekkend. 
Een uitbreiding van het aantal koeien kan op den duur kostendekkend werken.

  1. Waarom kan er wel kostendekkend worden geproduceerd bij meer koeien?
    1. De variabele kosten worden over meer liters melk verdeeld.
    2. De variabele kosten worden over minder liters melk verdeeld.
    3. De vaste kosten worden over meer liters melk verdeeld.
    4. De vaste kosten worden over minder liters melk verdeeld.

Bekijk de bedrijfskolom van melk.

In oktober 2009 bedraagt de melkprijs in de supermarkt € 0,68 per liter, terwijl de boer maar € 0,21 per liter krijgt.

  1. Geef twee argumenten waarom je niet kan stellen dat de supermarkt 47 cent nettowinst maakt op een liter melk.
    Je moet 1 argument uit de bron halen en 1 argument zelf bedenken.

Veel economen vinden dat de overheid zich niet moet bemoeien met de melkprijzen. 
De meeste boeren willen subsidie van de Europese Unie op hun melk.

  1. Met wie ben jij het eens? Met de economen of met de boeren? 
    Geef een argument voor je mening.

Antwoorden

  1. 11.294.572.000 / 1.466.000 ≈ 7.704,35 liter per jaar. 
    7.704,35 x € 0,35 ≈ € 2.696,52 opbrengst per koe.
  2. In de herfst/winter zal er minder aanbod van melk zijn, of een grotere vraag. 
    In de lente/zomer zal er meer aanbod van melk zijn, of een geringere vraag.
  3. In de lente/zomer
    De prijs bij de boer is in de lente/zomer het laagst. In die periode zal de winst bij de producent dus het hoogst zijn.
  4. C, de vaste kosten worden over meer liters melk verdeeld.
  5. 1 De boer levert niet rechtstreeks aan de supermarkt, de overige schakels willen hier ook geld aan verdienen 
    2 De supermarkt heeft ook (bedrijfs)kosten in verband met de verkoop van de melk
  6. Voorbeelden van een juist argument voor de mening van de economen:
    − Zonder bemoeienis van de overheid heeft iedere producent een eerlijke kans.
    − Hoe meer concurrentie, hoe lager de prijs. Dit is gunstig voor de consument.
    − De belastingbetaler hoeft nu niet te betalen.
    Voorbeelden van een juist argument voor de mening van de boeren:
    − Melk valt onder eerste levensbehoefte, daarin moeten we ons zelf kunnen voorzien. Boeren kunnen dan wel genoeg verdienen en hoeven niet verliesgevend te produceren.
    − Boeren worden werkloos als ze niet kunnen concurreren.

Extra: Winkelketen Action

Introductie

De winkelketen Action is een grote speler geworden in Nederland. Mensen komen naar Action, omdat ze daar ‘lekker’ kunnen shoppen voor weinig geld.

Denk, samen met een klasgenoot, eens na over de volgende vragen.

  • Wat wordt bedoeld met een marketingstrategie?
    Uit welke 'P's' bestaat een marketingstrategie?
  • Tot welke 'P' uit de marketingstrategie behoort het assortiment van Action?
  • Wat denk je, is het loon van een verkoopster van Action hoog of laag? 
    Leg uit waarom.
  • Action heeft vaak een hoge afzet per product. 
    Waarom is dat nodig?
  • Hoe zou de winkelketen Action nog meer klanten kunnen trekken?

Over de winkelketen Action ga je straks een aantal vragen beantwoorden.

Kennisbank

Voor je aan de slag gaat met het beantwoorden van de vragen die horen bij deze opdracht, bestudeer je de theorie in het volgende items in de Kennisbank Economie.

KB: Arbeidsproductiviteit

KB: Afzet, omzet en winst

KB: Marketingmix

Zorg dat je antwoord kunt geven op de volgende vragen:

  1. Omschrijf het begrip arbeidsproductiviteit. Waarom is een hoge arbeidsproductiviteit vaak gunstig voor een bedrijf?
  2. Wat is het verschil tussen de nettowinst en de brutowinst bij de verkoop van een product.
  3. Omschrijf het begrip doelgroep. Waarom is het belangrijk bij de marketingmix rekening te houden met je doelgroep?
  4. Wat is een voorbeeld van een parallelzaak? En wat een voorbeeld van een speciaalzaak?
  5. Wat wordt bedoeld met prijspromotie? En wat met productpromotie?

Vragen

De winkelketen Action begint een grote speler te worden in Nederland. Mensen komen naar Action, omdat ze daar ‘lekker’ kunnen shoppen voor weinig geld. 

Naast een permanent assortiment is er ook een steeds wisselend assortiment. 
Het werken met een steeds wisselend assortiment, zodat klanten niet weten wat ze aan zullen treffen, is een voorbeeld van een marketingstrategie.

  1. Leg uit dat een wisselend assortiment klanten naar de winkel kan lokken.


Veel consumenten zijn van mening dat de producten bij Action goedkoop zijn. 
In de praktijk blijkt het assortiment maar voor een derde deel uit vaste artikelen te bestaan, de rest wisselt om de zoveel tijd. 

Naast het lokken van klanten heeft Action een andere reden om met een steeds wisselend assortiment te werken.

  1. Noem een andere reden dan het lokken van klanten voor Action om met een steeds wisselend assortiment te werken.

Uit de krant:
Het aantal winkels van Action groeide de afgelopen twee jaar van 200 naar 250. 
Het bedrijf verkoopt voornamelijk Aziatische producten tegen bodemprijzen. 
Frisdrank uit Taiwan, serviesgoed uit China en speelgoed uit Hongkong. 
Het is allemaal te koop bij Action.


  1. Het assortiment speelt een belangrijke rol in de marketingstrategie van Action. 
    Tot welk onderdeel van de marketing behoort het assortiment?
    1. plaatsbeleid
    2. prijsbeleid
    3. productbeleid
    4. promotiebeleid

Jolanda en Wendy, beiden 16 jaar oud, zijn vriendinnen. Zij zijn op weg naar de Actionwinkel waar Wendy werkt. Jolanda zegt: “Gisteren heb ik nog een pennenetui bij jullie gekocht en moest € 1,35 (inclusief € 0,22 btw) afrekenen bij de kassa. 
Hoe kan Action hier ooit winst op maken?” “Nou”, zegt Wendy, “goedkoop inkopen. 
De inkoopprijs bedraagt 80% van de verkoopprijs exclusief btw.”

  1. Hoeveel bedraagt de brutowinst in euro’s op een pennenetui? 
    Schrijf je berekening op.

Wendy zegt: “De personeelskosten bij Action zijn laag in vergelijking met andere winkelketens. Ik verdien net iets meer dan het minimumloon en moet er hard voor werken. Onze arbeidsproductiviteit is heel hoog. Dat is gunstig voor een lage kostprijs.”

  1. Leg uit waarom een hoge arbeidsproductiviteit zorgt voor een lage kostprijs per product.

  2. Om uiteindelijk toch een flinke winst te maken, is het nodig dat Action een grote afzet heeft. Wat wordt er bedoeld met afzet?

Volgens Jolanda zou Action er verstandig aan doen ook wat duurdere producten te verkopen met een betere kwaliteit. “Ik denk dat er dan meer klanten komen”, zegt ze.

  1. Geef een argument voor de mening van Jolanda.

Antwoorden

  1. Voorbeelden van een juiste uitleg:
    − Consumenten weten dat Action steeds een nieuw assortiment heeft en worden nieuwsgierig. Dat zal een reden zijn om Action te bezoeken.
    − Zo kan men proberen steeds een andere doelgroep te bereiken.
  2. Voorbeelden van een juiste reden:
    − (Werken met een vast assortiment betekent dat die goederen ingekocht moeten worden, ook als de prijs hoog is.) Door met een wisselend assortiment te werken, kunnen die goederen gekocht worden die prijstechnisch interessant zijn.
    − Men kan zich richten op seizoenproducten.
    − Men hoeft weinig/geen voorraden aan te houden.
  3. verkoopprijs exclusief btw: € 1,35 - € 0,22 = € 1,13
    inkoopprijs: 80% van € 1,13 = € 0,90
    brutowinst: € 1,13 - € 0,90 = € 0,23
  4. Door een hoge arbeidsproductiviteit zijn er in verhouding weinig werknemers nodig, waardoor de loonkosten per eenheid product laag zijn.
  5. Het aantal producten dat wordt verkocht.
  6. Hierdoor zal er een andere doelgroep worden aangeboord waardoor er meer klanten komen.

Begrippenlijst

Produceren

produceren
het voortbrengen van goederen en/of diensten.
arbeidsverdeling
de manier waarop het werk verdeeld is.
productiefactoren
om te produceren heeft een bedrijf productiefactoren nodig: natuur, arbeid, kapitaal en ondernemerschap.
arbeidsproductiviteit
het aantal producten dat een werknemer in een bepaalde periode kan produceren.
productieweg
de weg die een product doorloopt van grondstof tot eindproduct.
specialisatie
het zich toeleggen op het maken van één soort producten.
bedrijfskolom
geeft aan welke bedrijven in een productieweg voorkomen.
organisatiestructuur
de manier waarop de functies binnen een bedrijf zijn verdeeld.
bedrijfstak
alle bedrijven op gelijke hoogte in de bedrijfskolom.
arbeidsintensief bedrijf
een bedrijf dat veel gebruik maakt van mensen.
mechanisatie
het in gebruik nemen van machines.
kapitaalintensief bedrijf
een bedrijf dat veel gebruik maakt van machines.
automatisering
mensen vervangen door machines.
recycling
het hergebruik van afval.
investeren
het kopen van nieuwe kapitaalgoederen door bedrijven.

 

bedrijfskosten
alle kosten die een bedrijf maakt bij het produceren van goederen en diensten.
afzet
het aantal verkochte producten.
afschrijvingskosten
kosten door het minder waard worden van machines.
omzet
het geldbedrag dat de verkoop van producten oplevert.
omzet = afzet x prijs.
kostprijs
alle kosten die een ondernemer maakt om één product te maken.
brutowinst
bedrag dat overblijft als van de omzet de inkooppprijs is afgehaald.
brutowinst = omzet - inkoopprijs.
constante kosten
kosten die een ondernemer ook maakt als hij geen goederen of diensten produceert.
nettowinst
bedrag dat overblijft als van de brutowinst de bedrijfskosten zijn afgehaald.
nettowinst = brutowinst - bedrijfskosten.
variabele kosten
kosten die samenhangen met de productie van de goederen en diensten.
Belasting Toegevoegde Waarde (BTW)
belasting die je betaalt als je iets koopt.
marketingbeleid
alles wat een ondernemer doet om zijn doelgroep te bereiken. Het product-, plaats-, personeels-, prijs- en promotiebeleid.
doelgroep
de kopers waarop een ondernemer zich richt.
productpromotie
reclame waarbij niet de prijs maar (de kwaliteit van) het product centraal staat.
prijspromotie
reclame maken met de prijs.
assortiment
de producten die een ondernemer verkoopt.

 

Kennistest

Een product verkopen

Het thema 'Een product verkopen' sluit je af met een diagnostische toets.

De toets bestaat uit een aantal meerkeuzevragen.
Aan de eind van de toets zie je je score.
Bij een score van ongeveer 80% heb je een voldoende.
Aan het eind van je toets kun je van de vragen die je fout had, zien wat het goede antwoord was.

Succes.

Toets:Een product verkopen

Diagnostische toets

Produceren

Het thema 'Produceren' sluit je af met een diagnostische toets.

De toets bestaat uit een aantal meerkeuzevragen.
Aan de eind van de toets zie je je score.
Bij een score van 80% heb je een voldoende.
Aan het eind van je toets kun je van de vragen die je fout had, zien wat het goede antwoord was.

Succes.

Toets:Produceren

Examentraining

vmbo-kgt34

Examentraining
Op deze en de volgende pagina's vind je een aantal examenvragen uit examens van vorige jaren. De vragen sluiten zo goed mogelijk aan bij het thema dat je net afgerond hebt. Het zal echter ook wel voorkomen dat je kennis nodig hebt die niet in het thema behandeld is. Gebruik dan je gezonde verstand.

Eindexamen 2011
VMBO KGT 2011-2 Vraag 36
VMBO KGT 2011-2 Vraag 41
VMBO KGT 2011-2 Vraag 42

Eindexamen 2012
VMBO KGT 2012-1 Vraag 41
VMBO KGT 2012-1 Vraag 42
VMBO KGT 2012-1 Vraag 43
VMBO KGT 2012-1 Vraag 45
VMBO KGT 2012-1 Vraag 46
VMBO KGT 2012-1 Vraag 47
VMBO KGT 2012-2 Vraag 10
VMBO KGT 2012-2 Vraag 43

vmbo-kgt34

  • Het arrangement Produceren is gemaakt met Wikiwijs van Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt, maakt en deelt.

    Auteur
    Ilona Veldhuizen Je moet eerst inloggen om feedback aan de auteur te kunnen geven.
    Laatst gewijzigd
    2023-05-23 08:53:03
    Licentie

    Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:

    • het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
    • het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
    • voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.

    Meer informatie over de CC Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie.

    Aanvullende informatie over dit lesmateriaal

    Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:

    Toelichting
    Examenonderdeel Arbeid, Productie en Bedrijfsleven vmbo k4
    Leerniveau
    VMBO theoretische leerweg, 4;
    Leerinhoud en doelen
    Arbeid, productie en bedrijfsleven; Economie;
    Eindgebruiker
    leerling/student
    Moeilijkheidsgraad
    gemiddeld
    Studiebelasting
    14 uur en 50 minuten
    Trefwoorden
    leerlijn, rearrangeerbare

    Gebruikte Wikiwijs Arrangementen

    van Mierlo, Henk-Jan . (2017).

    Produceren (klaar)

    https://maken.wikiwijs.nl/100060/Produceren__klaar_

  • Downloaden

    Het volledige arrangement is in de onderstaande formaten te downloaden.

    Metadata

    LTI

    Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI koppeling aan te gaan.

    Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.

    Arrangement

    Oefeningen en toetsen

    Van grondstof tot eindproduct

    Een product verkopen

    Produceren

    IMSCC package

    Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.

    QTI

    Oefeningen en toetsen van dit arrangement kun je ook downloaden als QTI. Dit bestaat uit een ZIP bestand dat alle informatie bevat over de specifieke oefening of toets; volgorde van de vragen, afbeeldingen, te behalen punten, etc. Omgevingen met een QTI player kunnen QTI afspelen.

    Meer informatie voor ontwikkelaars

    Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op onze Developers Wiki.