Antwoorden

  1. 11.294.572.000 / 1.466.000 ≈ 7.704,35 liter per jaar. 
    7.704,35 x € 0,35 ≈ € 2.696,52 opbrengst per koe.
  2. In de herfst/winter zal er minder aanbod van melk zijn, of een grotere vraag. 
    In de lente/zomer zal er meer aanbod van melk zijn, of een geringere vraag.
  3. In de lente/zomer
    De prijs bij de boer is in de lente/zomer het laagst. In die periode zal de winst bij de producent dus het hoogst zijn.
  4. C, de vaste kosten worden over meer liters melk verdeeld.
  5. 1 De boer levert niet rechtstreeks aan de supermarkt, de overige schakels willen hier ook geld aan verdienen 
    2 De supermarkt heeft ook (bedrijfs)kosten in verband met de verkoop van de melk
  6. Voorbeelden van een juist argument voor de mening van de economen:
    − Zonder bemoeienis van de overheid heeft iedere producent een eerlijke kans.
    − Hoe meer concurrentie, hoe lager de prijs. Dit is gunstig voor de consument.
    − De belastingbetaler hoeft nu niet te betalen.
    Voorbeelden van een juist argument voor de mening van de boeren:
    − Melk valt onder eerste levensbehoefte, daarin moeten we ons zelf kunnen voorzien. Boeren kunnen dan wel genoeg verdienen en hoeven niet verliesgevend te produceren.
    − Boeren worden werkloos als ze niet kunnen concurreren.