Het onderwerp vertelt je in één of twee woorden waar de tekst over gaat. Let op: bij Nederlands kom je twee keer het begrip 'onderwerp' tegen: een keer als je gaat kijken wie wat doet in de zin (dat heet zinsontleding) én een keer als je kijkt naar waar de tekst overgaat. Over dat laatste onderwerp gaat het hier.
De hoofdgedachte vertelt je in één zin waar de tekst over gaat. De hoofdgedachte is eigenlijk de kortste samenvatting die je van een tekst kunt geven. In de hoofdgedachte komt ook vaak de bedoeling van de schrijver naar voren.
Ga naar het niveau waarop je werkt (1F of 2F).
Lesstof 1F
Aan het eind van deze les weet je:
wat een onderwerp is en hoe je dat in een tekst herkent.
wat een hoofgedachte is.
hoe je de hoofdgedachte van een tekst kunt vinden.
waar je de hoofdgedachte kunt vinden.
Onderwerp van tekst
Het onderwerp van een tekst vertelt waar de tekst over gaat.
Een onderwerp kun je vinden door te kijken naar:
de plaatjes
titel
eerste zin/alinea
een alinea is een stukje tekst met informatie over hetzelfde (deel)onderwerp. Vaak staat er een tussenkopje boven of staan er witregels boven of onder.
tussenkopjes of woorden die anders zijn gedrukt of zijn onderstreept.
Filmpje hoofdgedachte
Alinea's en onbekende woorden
In het filmpje heb ik het over teksten en alinea's. Meer daarover vind je in les 3. Kijk eens naar het verschil tussen de twee teksten die daar staan opgenomen. Tekst 1 heeft wel alinea's. Tekst 2 niet.
Gebruik je Starttaal Entree, dan maak je Thema 3 Wonen, taak 4, opdracht 1. Je vindt dit op blz. 308-311. Kijk daarna je werk na via onderstaande link. Als je een online licentie hebt, kun je ook online aan de slag op www.studiereader.nl.
Gebruik je Nu Nederlands, dan maak je paragraaf 1.1. van hoofdtuk 1 uit boek A. Kijk daarna je werk na via onderstaande link. Als je een online licentie hebt, kun je ook online aan de slag op www.noordhoff.nl.
Er zijn verschillende soorten teksten die elk een verschillend doel hebben.
Zo kun je bijvoorbeeld een tekst lezen over bijvoorbeeld koken, waarbij de ene tekst een recept is om brood te maken en de ander gaat over verschillende soorten brood. Allebei de teksten hebben als onderwerp brood, maar de soort tekst en het doel van de tekst verschilt.
recept = instructie en tekst over verschillende soorten brood = informatief artikel
instructie = instrueren en informatief artikel = informeren
Na deze les kun je:
minimaal vijf tekstsoorten opnoemen
minimaal vijf tekstdoelen opnoemen
benoemen voor wie een tekst bedoeld is
vertellen of een tekst betrouwbaar is
weet je wat het publiek van een tekst is
weet je wat betrouwbaarheid van een tekst is
weet je hoe je kunt zien of een tekst betrouwbaar is
Deze les gaan we het hebben over de verschillende tekstsoorten en verschillende tekstdoelen. Denk na over de volgende vragen:
Na deze les ken je de begrippen die hieronder staan. Je kunt ze ook gebruiken:
opmaak
titel
alinea's
tussenkopjes
inleiding
middenstuk
slot
5 W- + H-vragen
De studenten die op 2F Nederlands volgen, hebben als extra lesdoelen:
je kent de begrippen signaalwoorden en tekstverbanden
je weet welke verbanden er zijn en welke signaalwoorden bij welk verband horen
Als student op 1F-niveau mag je dit natuurlijk ook doen!
Theorie
Tekst 1
Tekst 2
THEORIE
Uiterlijk
Hierboven en hiernaast zie je twee teksten over huishoudelijke dagelijkse levensverrichtingen. Kijk eens naar de verschillen. De ene tekst is makkelijker te begrijpen dan de andere, terwijl er precies hetzelfde staat. Dat komt omdat ze een andere opmaak hebben. Bij de tweede tekst zie je alleen maar stukken tekst aan elkaar geschreven. Alles is op elkaar gepropt, waardoor het minder aantrekkelijk is om te lezen. Je zult sneller stoppen met lezen en het is ook wat lastiger te begrijpen. De eerste tekst is beter leesbaar. In die tekst is de tekst opgedeeld in stukjes: alinea's, er staat een titel boven en er staan tussenkopjes. Alle stukken die bij elkaar horen, die hetzelfde (deel)onderwerp hebben, zijn in alinea's bij elkaar gezet. Boven sommige alinea's is boven de alinea's opgeschreven waar de tekst overgaat. Dat heet eentussenkopje. De twee teksten zien er daardoor dus anders uit.
Titel
De tekst begint met een titel. Dat helpt de lezer al om te bedenken waar de tekst die hij gaat lezen over gaat. Een titel moet uitnodigen om de tekst te gaan lezen en al een klein beetje over de tekst vertellen. Heel vaak bedenk je de titel pas op het laatst.
Indeling tekst
Vaak bestaat een tekst uit drie of meer alinea's. Een tekst begint met een inleiding. Dit is een stukje tekst waarin de schrijver al aan de lezer al vertelt waar de tekst overgaat. Jij, als lezer, weet dan wat je van de tekst kan verwachten. Soms probeert de schrijver in de inleiding de lezer ook nieuwsgierig te maken naar de rest van de tekst. Dit kan door bijvoorbeeld vragen te stellen die in de tekst worden beantwoord of door een grappig verhaaltje, een anekdote, te vertellen.
Na de inleiding komt het middenstuk. Dit kunnen één, twee of veel meer alinea's zijn. In het middenstuk staat de belangrijkste informatie.
De laatste alinea van een tekst is het slot.
5 W- en H-vragen
Ken je de 5-W en H-vragen? Dat zijn vragen waar een open antwoord op moet worden gegeven. Ja en nee zijn op die vragen geen goed antwoord. Vragen waar je ja of nee op kunt antwoorden noemen we gesloten vragen. Kijk het filmpje hieronder voor extra uitleg.
De 5 W- en H-vragen
Kruiswoordpuzzel
Weet jij welk begrip bij welke omschrijving hoort?
Kruiswoordpuzzel - antwoorden
Extra voor 2F
Opsomming
VERBANDEN EN SIGNAALWOORDEN
In de tekst zie je een stukje tekst staan met puntjes ervoor: een opsomming. Meerdere van hetzelfde wordt achter elkaar opgenoemd. Een opsomming is een voorbeeld van een tekstverband in een tekst. Door verbanden in een tekst aan te brengen, bestaat de tekst niet uit allemaal losse zinnen, maar ontstaat er een doorlopende tekst.
Voorbeeld
Met een voorbeeld ga ik het proberen duidelijker uit te leggen. Stel je een muur voor van suikerklontjes. Het klontje is de zin, het glazuur is het signaalwoord. Als je alle losse steentjes op elkaar stapelt kun je de muur zo weer uit elkaar halen. Het is niet stevig. De steentjes zijn niet met elkaar verbonden. Als je de steentjes aan elkaar plakt met glazuur en dat hard laat worden, krijg je een muurtje van suikerklontjes. Door het glazuur zijn de steentjes met elkaar verbonden.
Een goede tekst bestaat uit signaalwoorden die verbanden aangeven, zodat de zinnen ook logisch met elkaar worden verbonden. Ken je naast de opsomming nog meer signaalwoorden? Welke ken je en zie je in de tekst?
Opdracht: pak een blaadje of schrift en maak twee kolommen. Neem een paar minuutjes de tijd om de signaalwoorden uit de tekst in de eerste kolom op te schrijven. Weet je ook welk verbanden deze signaalwoorden geven? Schrijf die dan in de tweede kolom. Wanneer je dat gedaan hebt, vergelijk je je antwoorden met die van een klasgenoot. Je mag deze opdracht ook helemaal samen met een klasgenoot doen.
Heb je kolommenopdracht gedaan? Kijk dan naar het filmpje.
Alinea's en tekstverbanden
Les 4: aan de slag!
Dit is de laatste les. In deze les ga je aan de slag met de volgende doelen:
je oefenent met het luisteren naar een instructie
je kunt aantekeningen maken van een instructie (1F met hulp)
je kunt een poster/folder maken
je oefent in samenwerken met een klasgenoot
je oefent je schrijfvaardigheid
Kijk naar het filmpje en maak aantekeningen, zodat je het filmpje niet elke keer hoeft terug te kijken.
Voof 1F-studenten: klik op het volgende tabblad voor extra ondersteuning.
De opdracht
Je gaat nu samen de opdracht maken. De poster/folder moet voor iedereen goed te lezen zijn. Let daarom op de opmaak, je spelling, grammatica, hoofdletters, enz. Check de teksten die je gebruikt op betrouwbaarheid. Past je product bij het publiek?
Onderwerp 1: boodschappen opruimen
Onderwerp 2: bed verschonen
Onderwerp 3: kamer schoonmaken
Extra ondersteuning voor 1F
Een filmpje kijken en alles onthouden wat je moet doen, is erg lastig. Door aantekeningen te maken kun je later nog weer teruglezen, wat er allemaal in het filmpje is verteld.
Bekijk het filmpje nog een keer en schrijf het antwoord op van de volgende vragen:
Wat moet je precies doen?
Voor wie moet je het doen?
Hoe moet je het doen?
Wanneer moet het af zijn?
Met wie moet/mag je het doen?
Alles af?
Klaar? Kijk nog even of je alles hebt gedaan. Heb je ook naar de opmaak en spelling gekeken?
Maak een reflectie: pak een blaadje en geef samen antwoord op de volgende vragen:
Wat hebben jullie geleerd?
Wat vonden jullie nog moeilijk?
Wat ging goed bij het maken van de poster/folder?
Wat ging nog niet zo goed?
Wat willen jullie de volgende keer anders doen?
Hoe gaan jullie dat doen?
Als je klaar bent, lever je de folder of de poster met reflectie bij mij (Sharon Koelewijn) in. Ik kijk het na. Is het goed, dan mag je het ophangen in het praktijklokaal.
Het arrangement Nederlands - lezen is gemaakt met
Wikiwijs van
Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt,
maakt en deelt.
Auteur
Sharon Koelewijn
Laatst gewijzigd
2023-05-26 11:03:19
Licentie
Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 4.0
Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:
het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of
bestandsformaat
het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.
Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:
Toelichting
Onderwerpen die aanbod komen zijn:
- hoofdgedachte, onderwerp, artikel (studietekst). Verschillende tekstsoorten. Verschillende tekstdoelen (informeren, overtuigen, amuseren, instrueren), signaalwoorden, betrouwbaarheid van een tekst, publiek.
- maken poster/folder --> betekenisvolle opdracht
Leerniveau
MBO, Niveau 1: Assistentenopleiding;
Praktijkonderwijs;
VSO;
Leerinhoud en doelen
Nederlands;
Nederlands als tweede taal;
Leesvaardigheid;
Onderwerpen die aanbod komen zijn:
- hoofdgedachte, onderwerp, artikel (studietekst). Verschillende tekstsoorten. Verschillende tekstdoelen (informeren, overtuigen, amuseren, instrueren), signaalwoorden, betrouwbaarheid van een tekst, publiek.
- maken poster/folder --> betekenisvolle opdracht
Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten
terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI
koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI
koppeling aan te gaan.
Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.
Arrangement
Oefeningen en toetsen
Reflectie
IMSCC package
Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.
Oefeningen en toetsen van dit arrangement kun je ook downloaden als QTI. Dit bestaat uit een ZIP bestand dat
alle informatie bevat over de specifieke oefening of toets; volgorde van de vragen, afbeeldingen, te behalen
punten, etc. Omgevingen met een QTI player kunnen QTI afspelen.
Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en
het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op
onze Developers Wiki.