Introductie
Het Centraal Examen
Wanneer?
Het Centraal Examen havo Nederlands vindt dit jaar plaats op vrijdag 12 mei. Dit examen duurt drie uur. Dit is voldoende tijd. Ga niet te snel weg, maar maak gebruik van de tijd die je krijgt.
Dyslexie, extra tijd
Heb je dyslexie of heb je om een andere reden meer tijd nodig? Dan heb je al een dyslexiepas van school. Zorg ervoor dat je dit controleert met je persoonlijke coach en de examencommissie van HVX. Dit geldt ook als je al eerder extra tijd had, of bij gebruik van een laptop.
Wat ga je doen?
- Het examen bestaat uit een lange en een paar kortere teksten (meestal drie kortere). Soms moet je ook vergelijkingen maken met korte tekstfragmenten en een lange tekst. Bijvoorbeeld: zoek verschillen of overeenkomsten in meningen of argumenten.
- Je krijgt tussen 30 en 40 vragen. Dit zijn open vragen en meerkeuzevragen. Daar zijn ook vragen bij die gericht zijn op samenvatten en argumentatie.
Meerkeuzevragen gaan vaak over de hoofdgedachte, structuur, tekstdoel en argumentatie. Er zijn ook vragen waar je een kort antwoord op moet geven, bijvoorbeeld over de functie van alinea's.
Moet ik begrippen uit m'n hoofd leren?
Je krijgt geen vragen over de theorie, maar je moet wel je kennis toepassen. Je moet bijvoorbeeld kiezen uit soorten argumentaties en aanwijzen welke is gebruikt. Het is dus belangrijk dat je deze kennis nog wel paraat hebt! Je kunt de theorie uit periode 2 herhalen en de theorie staat ook in je examenbundel. Je krijgt dus geen vraag: 'noem twee soorten argumentaties,', maar wel: 'welke van de volgende argumentaties is gebruikt in alinea 2?'.
Wat moet ik kunnen?
- Je laat zien dat je teksten op niveau begrijpt en vrij goed teksten kunt analyseren.
- Je laat zien dat je een redenering (argumentatie) kunt volgen en beoordelen.
Dit heb je later nodig in je vervolgstudie, maar ook in de rest van je leven. Het is vaak handig in je werk en nodig om je mening goed te kunnen vormen en pittige teksten te begrijpen.
Hoe bereid ik me voor?
- Je maakt een Quickscan uit je examenbundel (zie verderop). Aan de hand van de resulaten, zie je waar jij nog vooral aandacht aan moet besteden.
- Je maakt teksten uit de examenbundel en op eindexamensite.nl. Je coach geeft hiervoor telkens de linkjes via Teams.
- Je maakt opdrachten uit de examenbundel over de theorie.
- Je houdt een woordenlijst bij met woorden die jij nog lastig vindt. Een lijst met veelgebruikte woorden in examens vind je achterin de examenbundel.
Theorie
Voor de theorie gebruik je je examenbundel. Deze bespreken we ook tijdens de blox. Bestudeer goed wat er staat. Denk niet te snel dat je het wel weet, omdat het herhaling is. Het staat er soms net in andere woorden, waardoor je het misschien beter snapt. Als je merkt dat je telkens bij hetzelfde vastloopt, geef je dit extra aandacht. Noteer ook jouw aandachtspunten en gebruik een potlood om zaken te markeren.
Aan het einde van theorie 1t/m4 maak je de oefentekst Straf en leed.
Theorie 1 (vanaf blz. 29)
Betekenis, hoofdgedachte en hoofdvraag, en de indeling van de tekst in stukken.
Theorie 2 (vanaf blz. 41)
Tekstsoorten en het doel van de tekst
Theorie 3 (vanaf blz. 46)
Verbanden tussen zinnen en alinea's
Functies van alinea's in tekstvragen
functiewoorden en kernwoorden
diverse tekststructuren
Theorie 4 (vanaf blz. 62)
Analyseren en beoordelen van een betoog
argumentatie
vooronderstelling en drogredenen
Theorie 5 (vanaf blz. 90)
spelling, interpunctie en stijl/formulering
Woordenschat
Woordenschat
Je mag een woordenboek gebruiken tijdens je examen, maar dit kost natuurlijk extra tijd. Het is handig om met een grote woordenschat aan je examen te beginnen.
In je examenbundel vind je een woordenlijst met woorden die in de afgelopen jaren vaak voorkwamen in examenteksten. Zorg ervoor dat je die in ieder geval kent! In de blox besteden we hier regelmatig aandacht aan.
Opdracht:
- Neem wekelijks de woordenlijst door, bijvoorbeeld drie bladzijden (letters) per week (blz. 350-361).
- Maak in je schrift een lijst aan met woorden die jij niet meteen kunt omschrijven. Zorg ervoor dat je synoniemen kent en dat je het woord in een zin kunt gebruiken.
- Lees regelmatig een landelijke krant, zoals De Volkskrant, NRC, of een blad als De Groene Amsterdammer. Vaak komen examenteksten uit dit soort media.
Opdracht 1: De Quickscan
In deze periode oefen je voor het Centraal Examen. Dit doe je met je Examenbundel en eindexamenwebsite.nl. We besteden hier ook aandacht aan in de blox.
Examenbundel
- Als je die nog niet had gedaan, maak dan de Quickscan (p. 18 e.v.) uit de Examenbundel. Aan de hand hiervan kom je erachter welke zaken jij lastig vindt. Daar moet je dus zeker mee oefenen!
- Bestudeer de FAQ's over het examen (blz. 25 e.v.)
- Bestudeer de Theorie 1 t/m 4 en maak hier aantekeningen van. Leer ook de schema's bij de theorie (bijvoorbeeld blz. 38 e.v.). Hier wordt uitgelegd hoe je een bepaalde vraag moet aanpakken.
Eindexamensite
Daarnaast oefen je ook via eindexamensite.nl. Hierop staan toetsen klaar, waarbij je oefent op specifieke onderdelen. Later maak je een heel examen. Je komt daar via de link met klascode, die gedeeld is in Teams.
Je maakt de volgende toets digitaal:
Oefentoets examen havo Leesvaardigheid: samenvatten, hoofdgedachte, betoog analyseren, schrijfdoel, opvattingen van de auteur
Geef mij een seintje via Teams als je de toets gemaakt hebt.
Opdracht 2
Examenbundel Theorie 1.
- Maak de opdrachten en bestudeer de theorie op blz. 29-31.
- Bestudeer het schema op blz. 38-40 over Vragen die je op het examen tegenkomt en hoe je ze aanpakt.
LEZEN IN DRIE RONDES
Hoe lees ik een examentekst?
Een examentekst lees je het beste in drie rondes.
- Ronde 1: lees de titel, inleiding en het slot. Kun je het onderwerp uit de inleiding afleiden? Of zelfs de hoofdgedachte? Misschien staat die wel in het slot, als conclusie. Soms staat er een samenvatting in het slot. Vaak zie je ook bij ronde 1 al of een tekst een betoog, beschouwing of uiteenzetting is.
- Ronde 2: lees de eerste zin van elke alinea (of pak meteen de laatste zin en eventueel de tweede zin mee). Dit zijn de kernzinnen waar belangrijke informatie in staat. Probeer ze te onthouden. Je mag iets noteren, maar onderstrepen kost minder tijd. Als je deze zinnen hebt begrepen, weet je meestal al vrij goed waar een tekst over gaat.
- Ronde 3: Lees de zinnen allemaal goed: analyseer door de details te lezen. Wat zijn de argumenten, bewijzen of voorbeelden die de schrijver gebruikt? Als je deze hebt gevonden, begin je de tekst echt goed te doorgronden.
Ook als je een snelle lezer bent, is lezen in drie rondes een aanrader! Het is een effectieve aanpak waarbij je in stappen de tekst goed gaat begrijpen.
Opdracht 3
Bestudeer en maak Theorie 2 uit je examenbundel (blz. 41-45).
Leer het schema op blz. 44-45.
Tekstsoorten (herhaling)
Er zijn een paar belangrijke tekstsoorten die je kunt tegenkomen op het examen. Een paar ervan heb je zelf in je schoolloopbaan ook geschreven. Hieronder vind je ze nog eens op een rijtje, met de belangrijkste kenmerken.
Betoog
Een schrijver wil in een betoog de lezer overtuigen van zijn/haar mening. Er wordt een standpunt (stelling) verdedigd met argumenten. Je hebt zelf ook een betoog geschreven en geoefend met debatteren. Met een betoog gaat het vooral om overtuigen, andere argumenten komen alleen in de tekst voor om die te weerleggen. In het slot wordt de mening van de schrijver vaak samengevat of nog eens herhaald. Het punt wordt nog eens gemaakt.
Beschouwing
In een beschouwende tekst komen ook meningen voor, maar draait het niet alleen om het standpunt van de schrijver. Sterker nog, er komen juist meer kanten van de zaak aan bod, zodat de lezer zelf een eigen mening kan vormen. Het kan zelfs zo zijn dat de schrijver vooral bezig is met gedachten ordenen rond een lastige kwestie, zonder dat er een conclusie komt over de juiste oplossing. De schrijver neemt je mee in zijn gedachtengang en wil niet per se dat je zijn standpunt overneemt. Het is daarom een wat minder 'agressieve' tekst dan een betoog.
Uiteenzetting
In een uiteenzetting wordt uitgelegd hoe iets werkt. Het is de meest feitelijke tekst van de drie. Het gaat niet om meningen, maar het draait om informatie geven.
Niet zwart/wit
Let op: bovengenoemde teksten komen soms in een soort mengvorm voor. Als een schrijver je wil overgeven, geeft hij soms eerst veel feiten. Kijk daarom altijd naar het belangrijkste doel van de tekst: wil de schrijver jou meenemen in een gedachtegang met verschillende meningen, maar jou dan tóch overtuigen in de conclusie? Dan is het een betoog. Zo komt het ook voor dat een tekst heel stellig begint en eindigt met een 'open einde' waarin de lezer als het ware aan het denken wordt gezet. Dan is een tekst vooral beschouwend.
Opdracht 4
Deze week maak je een oefentekst via eindexamensite.nl. Je krijgt hiervoor een link in Teams. Vind je die niet? Stuur dan een berichtje naar je coach!
Bestudeer en maak Theorie 3 uit je examenbundel (blz. 46-61).
- Leer het schema op blz. 46-48
- Maak opdracht 3.1, 3.2, 3.3.
Bestudeer het schema Vragen die je op het examen kunt tegenkomen en hoe je ze aanpakt (blz. 60-61)
Verbanden tussen zinnen en alinea's
Met tekstbegrip heb je kennisgemaakt met allerlei verbanden in teksten. Je moet deze kunnen herkennen in een examentekst. Bestudeer de 14 verbanden met de verbindingswoorden, zodat je in een examentekst heel snel ziet wat het verband is. Ken zo veel mogelijk verbindingswoorden, dan kost een vraag over verbanden je minder moeite!
Functiewoorden
In examenvragen vind je vaak bepaalde woorden terug: kernwoorden (zie blz. 51). Bijvoorbeeld: aanvaardbaar, controversieel, factor, uitdiepen. Ook vind je in de vragen bij teksten meestal een paar over functiewoorden (ook blz. 51 e.v.). Bijvoorbeeld: aanbeveling, afweging, argument, conclusie.
Deze woorden moet je zeker kennen! Veel heb je al geoefend en geleerd bij het schrijven van teksten en bij argumenteren. Zorg ervoor dat je goed de verschillende functiewoorden en kernwoorden kent. Leer ze bijvoorbeeld in groepjes van tien.
Tekststructuren (herhaling)
Een tekst bestaat uit een inleiding, middenstuk (kern) en een slot.
In de inleiding vind je meestal een van onderstaande zaken:
- aanleiding
- achtergrond
- anekdote
- tekstdoel of hoofdgedachte (soms deels)
belangrijke aspecten van de hoofdgedachte
In het middenstuk vind je de tekst uitgewerkt in een bepaalde structuur. Daar zijn er veel van, waarmee je ook al hebt geoefend, bij het schrijven van je betoog bijvoorbeeld. Het is belangrijk dat je veel van deze structuren makkelijk herkent. Leer daarom de elf structuren goed! Je vindt ze verder uitgewerkt in je examenbundel (blz. 58 e.v).
In het slot vind je meestal een van onderstaande zaken:
- conclusie
- samenvatting
- uitsmijter (een mooie of grappige slotzin)
- aansporing (oproep om in actie te komen)
- toekomstvisie (wat kan er gaan gebeuren?)
Opdracht 5
Deze week maak je een oefening via eindexamensite.nl. Je krijgt hiervoor een link in Teams. Vind je die niet? Stuur dan een berichtje naar je coach!
Bestudeer en maak Theorie 4 uit je examenbundel (blz. 62-79).
- Leer het schema op blz. 72-75 over Drogredenen.
- Maak opdracht 4.1 t/m 4.8
Bestudeer het schema Vragen die je op het examen kunt tegenkomen en hoe je ze aanpakt (blz. 80-81)
Maak tot slot de Oefentekst bij theorie 1t/m4 Straf en leed. We bespreken deze in de blox.
Bronnen
Puntaftrek voor taal in het examen (Arnoud Kuijpers)
Citeren tijdens het eindexamen Nederlands
Functiewoorden in het eindexamen
10 snelle examentips voor het examen Nederlands (Arnoud Kuijpers)
De beste tactiek tijdens het examen Nederlands (Arnoud Kuijpers)