Deze week maak je een oefentekst via eindexamensite.nl. Je krijgt hiervoor een link in Teams. Vind je die niet? Stuur dan een berichtje naar je coach!
Bestudeer en maak Theorie 3 uit je examenbundel (blz. 46-61).
Bestudeer het schema Vragen die je op het examen kunt tegenkomen en hoe je ze aanpakt (blz. 60-61)
Verbanden tussen zinnen en alinea's
Met tekstbegrip heb je kennisgemaakt met allerlei verbanden in teksten. Je moet deze kunnen herkennen in een examentekst. Bestudeer de 14 verbanden met de verbindingswoorden, zodat je in een examentekst heel snel ziet wat het verband is. Ken zo veel mogelijk verbindingswoorden, dan kost een vraag over verbanden je minder moeite!
Functiewoorden
In examenvragen vind je vaak bepaalde woorden terug: kernwoorden (zie blz. 51). Bijvoorbeeld: aanvaardbaar, controversieel, factor, uitdiepen. Ook vind je in de vragen bij teksten meestal een paar over functiewoorden (ook blz. 51 e.v.). Bijvoorbeeld: aanbeveling, afweging, argument, conclusie.
Deze woorden moet je zeker kennen! Veel heb je al geoefend en geleerd bij het schrijven van teksten en bij argumenteren. Zorg ervoor dat je goed de verschillende functiewoorden en kernwoorden kent. Leer ze bijvoorbeeld in groepjes van tien.
Tekststructuren (herhaling)
Een tekst bestaat uit een inleiding, middenstuk (kern) en een slot.
In de inleiding vind je meestal een van onderstaande zaken:
belangrijke aspecten van de hoofdgedachte
In het middenstuk vind je de tekst uitgewerkt in een bepaalde structuur. Daar zijn er veel van, waarmee je ook al hebt geoefend, bij het schrijven van je betoog bijvoorbeeld. Het is belangrijk dat je veel van deze structuren makkelijk herkent. Leer daarom de elf structuren goed! Je vindt ze verder uitgewerkt in je examenbundel (blz. 58 e.v).
In het slot vind je meestal een van onderstaande zaken: