Deze samenvatting is kort en bondig. Probeer zelf ook een samenvatting te maken.
Het Amazonegebied
► Het Amazonegebied ligt in Zuid-Amerika. Het is genoemd naar de rivier de Amazone. Het is het grootste tropische regenwoud ter wereld.
De Amazone ontspringt in het Andesgebergte en mondt in Brazilië uit in zee.
Tropische regenwouden
► Het Amazonegebied bestaat uit tropische regenwouden.
● tropen: warme luchtstreek rond de evenaar tussen 23½° N.B. en 23½° Z.B.
temperatuur: altijd warm, rond de 30°
neerslag: meer dan 2.000 mm per jaar
● weelderige, dichte begroeiing
grote biodiversiteit = variatie aan levensvormen in de natuur
■ Bomen in verschillende etages.
Ontbossing
► Het Braziliaanse regenwoud verdwijnt door ontbossing (het kappen van bossen).
● Ontbossing vanwege ongelijke bevolkingsspreiding: het oosten is dichtbevolkt, het westen is leeg.
● Het bos wordt gebruikt voor de winning van natuurlijke hulpbronnen.
● Langs de wegen vind je veebedrijven en akkers.
Duurzaam gebruik
► Bossen zijn belangrijk:
leefgebied van oorspronkelijke bewoners, de indianen
‘de longen van de aarde’: productie van zuurstof
enorme waarde aan biodiversiteit
Daarom: een duurzaam gebruik van het bos.
● duurzame bosbouw: herbebossing = aanplant nieuw bos
Druk op onderstaande link om te oefenen met "flascards", dit zijn begrippen met op de ene kant het begrip en de andere kant de betekenis. Druk op het begrip om de betekenis te zien.
Onderstaande begrippen in het blauw zijn begrippen van paragraaf 2.1.
De zwarte begrippen zijn alle andere begrippen van hoofdstuk 2.
Je moet alle begrippen kennen.
1 HAVO/VWO Begrippen Hoofdstuk 2
bevolkingsspreiding = De verdeling van mensen over een land of gebied.
biodiversiteit = Variatie aan levensvormen in de natuur.
duurzaam = Ervoor zorgen dat iets altijd blijft bestaan.
etage = Boomkruinen op verschillende hoogten in een bos.
evenaar = Lijn die de aardbol in twee helften verdeelt: het noordelijk halfrond
herbebossing = Het opnieuw aanplanten van jonge bomen na een houtkap.
natuurlijke hulpbron = Product uit de natuur dat mensen goed kunnen gebruiken.
ontbossing = Het kappen van bossen.
tropen = Warme luchtstreek bij de evenaar tussen 23½° N.B. en 23½° Z.B.
tropisch regenwoud = Dicht, ondoordringbaar bos in de warme en vochtige tropen.
breedteligging = De afstand van een plaats tot de evenaar.
cultuurlandschap = Zie ingericht landschap.
hoge breedte = De ligging van een plaats ver van de evenaar (meer dan 60°).
ingericht landschap = Landschap waarin mensen huizen, wegen, akkers, weilanden en andere dingen hebben aangelegd. Heet ook cultuurlandschap.
klimaatdiagram = Diagram met de gemiddelde temperatuur en neerslag van een plaats of een gebied.
lage breedte = De ligging van een plaats dicht bij de evenaar (minder dan 30°).
natuurlandschap = Een landschap dat (bijna) niet door mensen is ingericht. Het is puur natuur.
neerslag = Water dat in vaste of vloeibare vorm uit de dampkring op aarde neerkomt.
oorspronkelijke plantengroei = De natuurlijke plantengroei die ergens voorkomt.
stijgingsregen = Regen bij de evenaar. Ontstaat door opwarming van de lucht, waardoor die lucht gaat stijgen en afkoelen.
vegetatie = Plantengroei.
alpenweide = Hoogtegordel in de bergen met grassen, kruiden en lage struikjes (boven de boomgrens).
bereikbaarheid = De mogelijkheid om een plaats te bereiken.
bevolkingsdichtheid = Het gemiddelde aantal inwoners per vierkante kilometer (inw/km2).
boomgrens = Grens tussen een gebied waar nog wel bomen groeien en waar geen bomen meer kunnen groeien door de lage temperatuur (kouder dan 10 °C in de zomer).
breedtecirkel = Cirkel die plaatsen van gelijke breedteligging verbindt.
dubbelseizoen = Twee keer per jaar een piek in het aantal toeristen.
eeuwige sneeuw = Gebied waar altijd sneeuw ligt. en het zuidelijk halfrond.
extensieve veeteelt = Veeteelt met weinig vee per hectare.
gematigde zone = Het gebied tussen de breedtecirkels van 23½ en 66½° N.B. en 23½ en 66½° Z.B. Gematigd wil zeggen: niet te warm en niet te koud.
gemengdbos = Bos waar loof- en naaldbomen door elkaar groeien. Ligt tussen de taiga en de loofboomgordel.
gletsjer = Enorme ijsmassa die langzaam naar beneden schuift.
hooggebergte = Berggebied met toppen die hoger zijn dan 1.500 m.
hoogtegordel = Zone van plantengroei in een gebergte.
intensieve veeteelt = Veeteelt met veel vee per hectare.
keerkring = De breedtecirkel van 23½° N.B. en 23½° Z.B.; grens van de tropen.
landijs = Laag eeuwige sneeuw op het land die tot ijs is samengeperst.
loofboomgordel = Zone in de gematigde luchtstreek waar loofbomen groeien, zoals eiken en beuken.
luchtstreek = Temperatuurzone op aarde: tropen, gematigde zone en poolstreken.
naaldboomgordel = Zie taiga.
noordpoolcirkel = Zie poolcirkel.
permafrost = Altijd bevroren ondergrond.
poolcirkel = De breedtecirkel van 66½° N.B. (noordpoolcirkel) en 66½° Z.B. (zuidpoolcirkel).
poolstreken = Gebied ten noorden van 66½° N.B. en ten zuiden van 66½° Z.B.
regentijd = Jaarlijkse periode met veel neerslag in de tropen.
reliëf = Hoogteverschillen in het landschap.
rotsgordel = Hoogtegordel waar door de kou en de harde ondergrond bijna geen planten meer groeien.
savanne = Landschap in de tropen met lange grassen, afgewisseld met groepjes bomen en struiken.
schaalniveau = De schaal waarop je naar de wereld kijkt: lokaal, regionaal, nationaal, continentaal of mondiaal.
steppe = Droog gebied waar net genoeg regen valt voor de groei van grassen en lage struikjes.
taiga = Zone in de gematigde luchtstreek waar naaldbomen groeien. In de winter is het er gemiddeld kouder dan −3 °C. Heet ook naaldboomgordel.
toendra = Boomloos gebied in de poolstreken met begroeiing van grassen, mossen en lage struikjes.
woestijn = Een erg droog gebied waar bijna niets groeit.
zee-ijs = Bevroren zeewater (pakijs en drijfijs).
2.2 De outback in Australië
2.2 Korte samenvatting
Deze samenvatting is kort en bondig. Probeer zelf ook een samenvatting te maken.
Ongelijke spreiding
► Australië is een groot land. De bevolkingsdichtheid is laag.
Grote verschillen in bevolkingsspreiding.
● kustgebied (vooral oosten en zuidoosten): dichtbevolkt binnenland: leeg en bijna onbewoond.
overgangsgebied nat-droog: extensieveveeteelt (weinig vee per hectare)
kustgebied (in de buurt van steden):
intensieve veeteelt (veel vee per hectare)
ook: akkerbouw met irrigatie (kunstmatige bewatering)
Droogte
► Grote verschillen in neerslag. veel neerslag: noordelijk en oostelijk kustgebied weinig neerslag: binnenland
● Noordelijk Australië ligt in de tropen.
november t/m april: regentijd
landschap: savanne
● Hoort tot de droge gebieden op aarde: minder dan 500 mm neerslag per jaar.
landschappen in grootste deel Australië: steppe en woestijn
Onderstaande begrippen in het blauw zijn begrippen van paragraaf 2.2.
De zwarte begrippen zijn alle andere begrippen van hoofdstuk 2.
Je moet alle begrippen kennen.
1 HAVO/VWO Begrippen hoofdstuk 2
bevolkingsdichtheid = Het gemiddelde aantal inwoners per vierkante kilometer (inw/km2).
bevolkingsspreiding = De verdeling van mensen over een land of gebied.
extensieve veeteelt = Veeteelt met weinig vee per hectare.
intensieve veeteelt = Veeteelt met veel vee per hectare.
irrigatie = landbouw van water voorzien door middel van slootjes
neerslag = Water dat in vaste of vloeibare vorm uit de dampkring op aarde neerkomt.
regentijd = Jaarlijkse periode met veel neerslag in de tropen.
savanne = Landschap in de tropen met lange grassen, afgewisseld met groepjes bomen en struiken.
steppe = Droog gebied waar net genoeg regen valt voor de groei van grassen en lage struikjes.
tropen = Warme luchtstreek bij de evenaar tussen 23½° N.B. en 23½° Z.B.
woestijn = Een erg droog gebied waar bijna niets groeit.
klimaatdiagram = Diagram met de gemiddelde temperatuur en neerslag van een plaats of een gebied.
alpenweide = Hoogtegordel in de bergen met grassen, kruiden en lage struikjes (boven de boomgrens).
bereikbaarheid = De mogelijkheid om een plaats te bereiken.
biodiversiteit = Variatie aan levensvormen in de natuur.
boomgrens = Grens tussen een gebied waar nog wel bomen groeien en waar geen bomen meer kunnen groeien door de lage temperatuur (kouder dan 10 °C in de zomer).
breedtecirkel = Cirkel die plaatsen van gelijke breedteligging verbindt.
breedteligging = De afstand van een plaats tot de evenaar.
cultuurlandschap = Zie ingericht landschap.
dubbelseizoen = Twee keer per jaar een piek in het aantal toeristen.
duurzaam = Ervoor zorgen dat iets altijd blijft bestaan.
eeuwige sneeuw = Gebied waar altijd sneeuw ligt.
etage= Boomkruinen op verschillende hoogten in een bos.
evenaar = Lijn die de aardbol in twee helften verdeelt: het noordelijk halfrond en het zuidelijk halfrond.
gematigde zone = Het gebied tussen de breedtecirkels van 23½ en 66½° N.B. en 23½ en 66½° Z.B. Gematigd wil zeggen: niet te warm en niet te koud.
gemengdbos = Bos waar loof- en naaldbomen door elkaar groeien. Ligt tussen de taiga en de loofboomgordel.
gletsjer = Enorme ijsmassa die langzaam naar beneden schuift.
herbebossing = Het opnieuw aanplanten van jonge bomen na een houtkap.
hoge breedte = De ligging van een plaats ver van de evenaar (meer dan 60°).
hooggebergte = Berggebied met toppen die hoger zijn dan 1.500 m.
hoogtegordel = Zone van plantengroei in een gebergte.
ingericht landschap = Landschap waarin mensen huizen, wegen, akkers, weilanden en andere dingen hebben aangelegd. Heet ook cultuurlandschap.
keerkring = De breedtecirkel van 23½° N.B. en 23½° Z.B.; grens van de tropen.
lage breedte = De ligging van een plaats dicht bij de evenaar (minder dan 30°).
landijs = Laag eeuwige sneeuw op het land die tot ijs is samengeperst.
loofboomgordel = Zone in de gematigde luchtstreek waar loofbomen groeien, zoals eiken en beuken.
luchtstreek = Temperatuurzone op aarde: tropen, gematigde zone en poolstreken.
naaldboomgordel = Zie taiga.
natuurlandschap = Een landschap dat (bijna) niet door mensen is ingericht. Het is puur natuur.
natuurlijke hulpbron = Product uit de natuur dat mensen goed kunnen gebruiken.
noordpoolcirkel = Zie poolcirkel.
ontbossing = Het kappen van bossen.
oorspronkelijke plantengroei = De natuurlijke plantengroei die ergens voorkomt.
permafrost = Altijd bevroren ondergrond.
poolcirkel = De breedtecirkel van 66½° N.B. (noordpoolcirkel) en 66½° Z.B. (zuidpoolcirkel).
poolstreken = Gebied ten noorden van 66½° N.B. en ten zuiden van 66½° Z.B.
reliëf = Hoogteverschillen in het landschap.
rotsgordel = Hoogtegordel waar door de kou en de harde ondergrond bijna geen planten meer groeien.
schaalniveau = De schaal waarop je naar de wereld kijkt: lokaal, regionaal, nationaal, continentaal of mondiaal.
stijgingsregen = Regen bij de evenaar. Ontstaat door opwarming van de lucht, waardoor die lucht gaat stijgen en afkoelen.
taiga = Zone in de gematigde luchtstreek waar naaldbomen groeien. In de winter is het er gemiddeld kouder dan −3 °C. Heet ook naaldboomgordel.
toendra = Boomloos gebied in de poolstreken met begroeiing van grassen, mossen en lage struikjes.
tropisch regenwoud = Dicht, ondoordringbaar bos in de warme en vochtige tropen.
vegetatie = Plantengroei.
zee-ijs = Bevroren zeewater (pakijs en drijfijs).
2.3 De Inuit in het poolgebied
2.3 Korte samenvatting
Deze samenvatting is kort en bondig. Probeer zelf ook een samenvatting te maken.
Enorme oppervlakte
► noordpoolgebied: boven de breedtegraad van 66½° N.B. (noordpoolcirkel) hoge breedte: koud
Noordelijke IJszee bevroren (zee onder de Noordpool).
● Inuit wonen langs de kusten van Noord-Canada en Groenland.
Inuit = mens, volk
■ Groenland is het grootste eiland op aarde.
Alleen bevolking in het kustgebied.
Toendra
► temperatuur zomer in Nunavut: gemiddeld 6,5 °C
● ten noorden van de boomgrens (zomertemperatuur lager dan 10 °C) = toendra ■ boomgrens: dicht bij de lijn van 10 °C isotherm: lijn die plaatsen van een gelijke temperatuur verbindt
ten zuiden van de boomgrens: zone met naaldwouden (taiga)
Groenland: geen taigazone
● permafrost: altijd bevroren ondergrond
zomer: gesmolten sneeuw zakt niet weg, weinig verdamping dooiwater -> drassig
Sneeuw en ijs
► Hoe noordelijker, hoe kouder. Te koud voor plantengroei.
neerslag in de vorm van sneeuw
● altijd onder vriespunt: laag met eeuwige sneeuw wordt samengeperst tot landijs
● water in Noordelijke IJszee grotendeels bevroren = zee-ijs
bevroren zeewater: pakijs
los drijvend ijs: drijfijs
Smeltend ijs
► Noordelijke IJszee: winter bevroren, zomer smeltend ijs
Door opwarming van de aarde is het zee-ijs dunner geworden en ook minder in omvang.
Op Groenland smelt het landijs.
● zomer: noordelijke zeeroutes bevaarbaar
Onderstaande begrippen in het blauw zijn begrippen van paragraaf 2.3.
De zwarte begrippen zijn alle andere begrippen van hoofdstuk 2.
Je moet alle begrippen kennen.
1 HAVO/VWO Begrippen hoofdstuk 2
bevolkingsdichtheid = Het gemiddelde aantal inwoners per vierkante kilometer (inw/km2).
boomgrens = Grens tussen een gebied waar nog wel bomen groeien en waar geen bomen meer kunnen groeien door de lage temperatuur (kouder dan 10 °C in de zomer).
eeuwige sneeuw = Gebied waar altijd sneeuw ligt.
hoge breedte = De ligging van een plaats ver van de evenaar (meer dan 60°).
landijs = Laag eeuwige sneeuw op het land die tot ijs is samengeperst.
noordpoolcirkel = Zie poolcirkel.
permafrost = Altijd bevroren ondergrond.
poolstreken = Gebied ten noorden van 66½° N.B. en ten zuiden van 66½° Z.B.
poolcirkel = De breedtecirkel van 66½° N.B. (noordpoolcirkel) en 66½° Z.B. (zuidpoolcirkel).
taiga = Zone in de gematigde luchtstreek waar naaldbomen groeien. In de winter is het er gemiddeld kouder dan −3 °C. Heet ook naaldboomgordel.
toendra = Boomloos gebied in de poolstreken met begroeiing van grassen, mossen en lage struikjes.
zee-ijs = Bevroren zeewater (pakijs en drijfijs).
breedtecirkel = Cirkel die plaatsen van gelijke breedteligging verbindt.
gematigde zone = Het gebied tussen de breedtecirkels van 23½ en 66½° N.B. en 23½ en 66½° Z.B. Gematigd wil zeggen: niet te warm en niet te koud.
gemengdbos = Bos waar loof- en naaldbomen door elkaar groeien. Ligt tussen de taiga en de loofboomgordel.
keerkring = De breedtecirkel van 23½° N.B. en 23½° Z.B.; grens van de tropen.
lage breedte = De ligging van een plaats dicht bij de evenaar (minder dan 30°).
loofboomgordel = Zone in de gematigde luchtstreek waar loofbomen groeien, zoals eiken en beuken.
luchtstreek = Temperatuurzone op aarde: tropen, gematigde zone en poolstreken.
naaldboomgordel = Zie taiga.
tropen = Warme luchtstreek bij de evenaar tussen 23½° N.B. en 23½° Z.B.
alpenweide = Hoogtegordel in de bergen met grassen, kruiden en lage struikjes (boven de boomgrens).
bereikbaarheid = De mogelijkheid om een plaats te bereiken.
bevolkingsspreiding = De verdeling van mensen over een land of gebied.
biodiversiteit = Variatie aan levensvormen in de natuur.breedteligging = De afstand van een plaats tot de evenaar.
cultuurlandschap = Zie ingericht landschap.
dubbelseizoen = Twee keer per jaar een piek in het aantal toeristen.
duurzaam = Ervoor zorgen dat iets altijd blijft bestaan.
etage= Boomkruinen op verschillende hoogten in een bos.
evenaar = Lijn die de aardbol in twee helften verdeelt: het noordelijk halfrond en het zuidelijk halfrond.
extensieve veeteelt = Veeteelt met weinig vee per hectare.
gletsjer = Enorme ijsmassa die langzaam naar beneden schuift.
herbebossing = Het opnieuw aanplanten van jonge bomen na een houtkap.
hooggebergte = Berggebied met toppen die hoger zijn dan 1.500 m.
hoogtegordel = Zone van plantengroei in een gebergte.
ingericht landschap = Landschap waarin mensen huizen, wegen, akkers, weilanden en andere dingen hebben aangelegd. Heet ook cultuurlandschap.
intensieve veeteelt = Veeteelt met veel vee per hectare.
klimaatdiagram = Diagram met de gemiddelde temperatuur en neerslag van een plaats of een gebied.
natuurlandschap = Een landschap dat (bijna) niet door mensen is ingericht. Het is puur natuur.
natuurlijke hulpbron = Product uit de natuur dat mensen goed kunnen gebruiken.
neerslag = Water dat in vaste of vloeibare vorm uit de dampkring op aarde neerkomt.
ontbossing = Het kappen van bossen.
oorspronkelijke plantengroei = De natuurlijke plantengroei die ergens voorkomt.
regentijd = Jaarlijkse periode met veel neerslag in de tropen.
reliëf = Hoogteverschillen in het landschap.
rotsgordel = Hoogtegordel waar door de kou en de harde ondergrond bijna geen planten meer groeien.
savanne = Landschap in de tropen met lange grassen, afgewisseld met groepjes bomen en struiken.
schaalniveau = De schaal waarop je naar de wereld kijkt: lokaal, regionaal, nationaal, continentaal of mondiaal.
steppe = Droog gebied waar net genoeg regen valt voor de groei van grassen en lage struikjes.
stijgingsregen = Regen bij de evenaar. Ontstaat door opwarming van de lucht, waardoor die lucht gaat stijgen en afkoelen.tropisch regenwoud = Dicht, ondoordringbaar bos in de warme en vochtige tropen.
vegetatie = Plantengroei.
woestijn = Een erg droog gebied waar bijna niets groeit.
2.4 Het Lötschental
2.4 Korte samenvatting
Deze samenvatting is kort en bondig. Probeer zelf ook een samenvatting te maken.
De Alpen
► de Alpen: grootste berggebied in Europa
hoger dan 1.500 m: hooggebergte
● lage bevolkingsdichtheid
Dorpen en steden zijn het meest ingericht.
Hoog in de bergen: natuurlandschap.
Inzoomen: het Lötschental
► dal in het hooggebergte met aan het einde een gletsjer
veel reliëf: grote hoogteverschillen
● ruim honderd jaar geleden: afgesloten van de buitenwereld
Mensen leefden van de landbouw: alpenweiden op zo’n 2.000 m hoogte.
ligging boven de boomgrens (lage temperaturen)
● Nu: bereikbaarheid verbeterd. Mensen werken in het toerisme.
■ Inrichting veranderd: skigebied met kabelbaan, en hotels, vakantiehuizen, campings en restaurants. Dubbelseizoen: zomer (wandelen, mountainbiken) en winter (skiën, snowboarden, langlaufen).
Hoogtegordels
► zone van plantengroei op een berg: hoogtegordel
voorbeelden: naaldwouden en alpenweiden Boomgrens niet altijd scherp. Hoe hoger, hoe kouder en hoe minder plantengroei.
hoog in de bergen: kale rotsen, sneeuw en ijs; te koud voor plantengroei
Opeenvolging lijkt op poolgebied: naaldbossen (taiga) – toendra – sneeuw/ijs.
● Er smelt meer sneeuw dan er bij komt: de gletsjer trekt zich terug.
Onderstaande begrippen in het blauw zijn begrippen van paragraaf 2.4.
De zwarte begrippen zijn alle andere begrippen van hoofdstuk 2.
Je moet alle begrippen kennen.
1 HAVO/VWO Begrippen hoofdstuk 2
alpenweide = Hoogtegordel in de bergen met grassen, kruiden en lage struikjes (boven de boomgrens).
bereikbaarheid = De mogelijkheid om een plaats te bereiken.
bevolkingsdichtheid = Het gemiddelde aantal inwoners per vierkante kilometer (inw/km2).
boomgrens = Grens tussen een gebied waar nog wel bomen groeien en waar geen bomen meer kunnen groeien door de lage temperatuur (kouder dan 10 °C in de zomer).
dubbelseizoen = Twee keer per jaar een piek in het aantal toeristen.
eeuwige sneeuw = Gebied waar altijd sneeuw ligt.
gletsjer = Enorme ijsmassa die langzaam naar beneden schuift.
hooggebergte = Berggebied met toppen die hoger zijn dan 1.500 m.
hoogtegordel = Zone van plantengroei in een gebergte.
loofboomgordel = Zone in de gematigde luchtstreek waar loofbomen groeien, zoals eiken en beuken.
naaldboomgordel = Zie taiga.
natuurlandschap = Een landschap dat (bijna) niet door mensen is ingericht. Het is puur natuur.
reliëf = Hoogteverschillen in het landschap.
rotsgordel = Hoogtegordel waar door de kou en de harde ondergrond bijna geen planten meer groeien.
schaalniveau = De schaal waarop je naar de wereld kijkt: lokaal, regionaal, nationaal, continentaal of mondiaal.
taiga = Zone in de gematigde luchtstreek waar naaldbomen groeien. In de winter is het er gemiddeld kouder dan −3 °C. Heet ook naaldboomgordel.
toendra = Boomloos gebied in de poolstreken met begroeiing van grassen, mossen en lage struikjes.
bevolkingsspreiding = De verdeling van mensen over een land of gebied.
biodiversiteit = Variatie aan levensvormen in de natuur.
breedtecirkel = Cirkel die plaatsen van gelijke breedteligging verbindt.
breedteligging = De afstand van een plaats tot de evenaar.
cultuurlandschap = Zie ingericht landschap.
duurzaam = Ervoor zorgen dat iets altijd blijft bestaan.etage= Boomkruinen op verschillende hoogten in een bos.
evenaar = Lijn die de aardbol in twee helften verdeelt: het noordelijk halfrond en het zuidelijk halfrond.
extensieve veeteelt = Veeteelt met weinig vee per hectare.
gematigde zone = Het gebied tussen de breedtecirkels van 23½ en 66½° N.B. en 23½ en 66½° Z.B. Gematigd wil zeggen: niet te warm en niet te koud.
gemengdbos = Bos waar loof- en naaldbomen door elkaar groeien. Ligt tussen de taiga en de loofboomgordel.herbebossing = Het opnieuw aanplanten van jonge bomen na een houtkap.
hoge breedte = De ligging van een plaats ver van de evenaar (meer dan 60°).
ingericht landschap = Landschap waarin mensen huizen, wegen, akkers, weilanden en andere dingen hebben aangelegd. Heet ook cultuurlandschap.
intensieve veeteelt = Veeteelt met veel vee per hectare.
keerkring = De breedtecirkel van 23½° N.B. en 23½° Z.B.; grens van de tropen.
klimaatdiagram = Diagram met de gemiddelde temperatuur en neerslag van een plaats of een gebied.
lage breedte = De ligging van een plaats dicht bij de evenaar (minder dan 30°).
landijs = Laag eeuwige sneeuw op het land die tot ijs is samengeperst.
luchtstreek = Temperatuurzone op aarde: tropen, gematigde zone en poolstreken.
natuurlijke hulpbron = Product uit de natuur dat mensen goed kunnen gebruiken.
neerslag = Water dat in vaste of vloeibare vorm uit de dampkring op aarde neerkomt.
noordpoolcirkel = Zie poolcirkel.
ontbossing = Het kappen van bossen.
oorspronkelijke plantengroei = De natuurlijke plantengroei die ergens voorkomt.
permafrost = Altijd bevroren ondergrond.
poolcirkel = De breedtecirkel van 66½° N.B. (noordpoolcirkel) en 66½° Z.B. (zuidpoolcirkel).
poolstreken = Gebied ten noorden van 66½° N.B. en ten zuiden van 66½° Z.B.
regentijd = Jaarlijkse periode met veel neerslag in de tropen.
savanne = Landschap in de tropen met lange grassen, afgewisseld met groepjes bomen en struiken.
steppe = Droog gebied waar net genoeg regen valt voor de groei van grassen en lage struikjes.
stijgingsregen = Regen bij de evenaar. Ontstaat door opwarming van de lucht, waardoor die lucht gaat stijgen en afkoelen.
tropen = Warme luchtstreek bij de evenaar tussen 23½° N.B. en 23½° Z.B.
tropisch regenwoud = Dicht, ondoordringbaar bos in de warme en vochtige tropen.
vegetatie = Plantengroei.
woestijn = Een erg droog gebied waar bijna niets groeit.
zee-ijs = Bevroren zeewater (pakijs en drijfijs).
Klimaatsysteem van Köppen
Köppen Powerpoint
Köppen Video's
Uitleg klimaatsysteem Köppen
Köppen Oefenen
2.5 Bevolking en natuurlandschappen
2.5 Korte samenvatting
Deze samenvatting is kort en bondig. Probeer zelf ook een samenvatting te maken.
Groei wereldbevolking
► snelle groei wereldbevolking: sinds 1950 verdriedubbeling
● Er is toch ruimte voor natuurlandschappen. Ongelijke bevolkingsspreiding: grote verschillen in bevolkingsdichtheid.
Volle gebieden
► opeenhoping van mensen: bevolkingsconcentratie
● grote bevolkingsconcentraties in de gematigde zone
Oerbos veranderd in cultuurgrond (akkers en weilanden). Ook: wegen, kantoren, fabrieken en huizen.
● Ook grote bevolkingsconcentraties in de tropen.
Lege gebieden
► Reden van de dunbevolkte gebieden op aarde:
te hoog
te droog
te koud
onvruchtbaar
Schaalniveau
► Het schaalniveau is belangrijk bij de indeling in volle en lege gebieden.
● Beschrijven:
Onderstaande begrippen in het blauw zijn begrippen van paragraaf 2.5.
De zwarte begrippen zijn alle andere begrippen van hoofdstuk 2.
Je moet alle begrippen kennen.
1 HAVO/VWO Begrippen Hoofdstuk 2
bevolkingsdichtheid = Het gemiddelde aantal inwoners per vierkante kilometer (inw/km2).
bevolkingsspreiding = De verdeling van mensen over een land of gebied.
bevolkingsconcentratie = Veel mensen wonen in een klein gebied.
cultuurgrond = Zie ingericht landschap.
gematigde zone = Het gebied tussen de breedtecirkels van 23½ en 66½° N.B. en 23½ en 66½° Z.B. Gematigd wil zeggen: niet te warm en niet te koud.
noordpoolcirkel = Zie poolcirkel.
oase = plek in een droog gebied waar water te vinden is.
poolcirkel = De breedtecirkel van 66½° N.B. (noordpoolcirkel) en 66½° Z.B. (zuidpoolcirkel).
schaalniveau = De schaal waarop je naar de wereld kijkt: lokaal, regionaal, nationaal, continentaal of mondiaal.
tropen = Warme luchtstreek bij de evenaar tussen 23½° N.B. en 23½° Z.B.
alpenweide = Hoogtegordel in de bergen met grassen, kruiden en lage struikjes (boven de boomgrens).
bereikbaarheid = De mogelijkheid om een plaats te bereiken.
biodiversiteit = Variatie aan levensvormen in de natuur.
boomgrens = Grens tussen een gebied waar nog wel bomen groeien en waar geen bomen meer kunnen groeien door de lage temperatuur (kouder dan 10 °C in de zomer).
breedtecirkel = Cirkel die plaatsen van gelijke breedteligging verbindt.
breedteligging = De afstand van een plaats tot de evenaar.
cultuurlandschap = Zie ingericht landschap.dubbelseizoen = Twee keer per jaar een piek in het aantal toeristen.
duurzaam = Ervoor zorgen dat iets altijd blijft bestaan.
eeuwige sneeuw = Gebied waar altijd sneeuw ligt.
etage= Boomkruinen op verschillende hoogten in een bos.
evenaar = Lijn die de aardbol in twee helften verdeelt: het noordelijk halfrond en het zuidelijk halfrond.
extensieve veeteelt = Veeteelt met weinig vee per hectare.
gemengdbos = Bos waar loof- en naaldbomen door elkaar groeien. Ligt tussen de taiga en de loofboomgordel.
gletsjer = Enorme ijsmassa die langzaam naar beneden schuift.
herbebossing = Het opnieuw aanplanten van jonge bomen na een houtkap.
hoge breedte = De ligging van een plaats ver van de evenaar (meer dan 60°).
hooggebergte = Berggebied met toppen die hoger zijn dan 1.500 m.
hoogtegordel = Zone van plantengroei in een gebergte.
ingericht landschap = Landschap waarin mensen huizen, wegen, akkers, weilanden en andere dingen hebben aangelegd. Heet ook cultuurlandschap.
intensieve veeteelt = Veeteelt met veel vee per hectare.
keerkring = De breedtecirkel van 23½° N.B. en 23½° Z.B.; grens van de tropen.
klimaatdiagram = Diagram met de gemiddelde temperatuur en neerslag van een plaats of een gebied.
lage breedte = De ligging van een plaats dicht bij de evenaar (minder dan 30°).
landijs = Laag eeuwige sneeuw op het land die tot ijs is samengeperst.
loofboomgordel = Zone in de gematigde luchtstreek waar loofbomen groeien, zoals eiken en beuken.
luchtstreek = Temperatuurzone op aarde: tropen, gematigde zone en poolstreken.
naaldboomgordel = Zie taiga.
natuurlandschap = Een landschap dat (bijna) niet door mensen is ingericht. Het is puur natuur.
natuurlijke hulpbron = Product uit de natuur dat mensen goed kunnen gebruiken.
neerslag = Water dat in vaste of vloeibare vorm uit de dampkring op aarde neerkomt.
ontbossing = Het kappen van bossen.
oorspronkelijke plantengroei = De natuurlijke plantengroei die ergens voorkomt.
permafrost = Altijd bevroren ondergrond.
poolstreken = Gebied ten noorden van 66½° N.B. en ten zuiden van 66½° Z.B.
regentijd = Jaarlijkse periode met veel neerslag in de tropen.
reliëf = Hoogteverschillen in het landschap.
rotsgordel = Hoogtegordel waar door de kou en de harde ondergrond bijna geen planten meer groeien.
savanne = Landschap in de tropen met lange grassen, afgewisseld met groepjes bomen en struiken.
steppe = Droog gebied waar net genoeg regen valt voor de groei van grassen en lage struikjes.
stijgingsregen = Regen bij de evenaar. Ontstaat door opwarming van de lucht, waardoor die lucht gaat stijgen en afkoelen.
taiga = Zone in de gematigde luchtstreek waar naaldbomen groeien. In de winter is het er gemiddeld kouder dan −3 °C. Heet ook naaldboomgordel.
toendra = Boomloos gebied in de poolstreken met begroeiing van grassen, mossen en lage struikjes.
tropisch regenwoud = Dicht, ondoordringbaar bos in de warme en vochtige tropen.
vegetatie = Plantengroei.
woestijn = Een erg droog gebied waar bijna niets groeit.
zee-ijs = Bevroren zeewater (pakijs en drijfijs).
zwerflandbouw = duurzame manier van landbouw in het tropisch gebied. Tropisch bos in de fik steken, as is vruchtbaar.
Het arrangement Hoofdstuk 2: Grote natuurlandschappen op aarde. is gemaakt met
Wikiwijs van
Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt,
maakt en deelt.
Auteur
Nordin de Boer
Laatst gewijzigd
2022-12-16 12:51:51
Licentie
Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 4.0
Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:
het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of
bestandsformaat
het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.
Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten
terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI
koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI
koppeling aan te gaan.
Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.
Arrangement
IMSCC package
Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.
Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en
het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op
onze Developers Wiki.