2.5 Begrippenlijst

Onderstaande begrippen in het blauw zijn begrippen van paragraaf 2.5.
De zwarte begrippen zijn alle andere begrippen van hoofdstuk 2.
Je moet alle begrippen kennen.

1 HAVO/VWO Begrippen Hoofdstuk 2

bevolkingsdichtheid = Het gemiddelde aantal inwoners per vierkante kilometer (inw/km2).

bevolkingsspreiding = De verdeling van mensen over een land of gebied.

bevolkingsconcentratie = Veel mensen wonen in een klein gebied.

cultuurgrond = Zie ingericht landschap.

gematigde zone = Het gebied tussen de breedtecirkels van 23½ en 66½° N.B. en 23½ en 66½° Z.B. Gematigd wil zeggen: niet te warm en niet te koud.

noordpoolcirkel = Zie poolcirkel.

oase = plek in een droog gebied waar water te vinden is.

poolcirkel = De breedtecirkel van 66½° N.B. (noordpoolcirkel) en 66½° Z.B. (zuidpoolcirkel).

schaalniveau = De schaal waarop je naar de wereld kijkt: lokaal, regionaal, nationaal, continentaal of mondiaal.

tropen = Warme luchtstreek bij de evenaar tussen 23½° N.B. en 23½° Z.B.

alpenweide = Hoogtegordel in de bergen met grassen, kruiden en lage struikjes (boven de boomgrens).

bereikbaarheid = De mogelijkheid om een plaats te bereiken.

biodiversiteit = Variatie aan levensvormen in de natuur.

boomgrens = Grens tussen een gebied waar nog wel bomen groeien en waar geen bomen meer kunnen groeien door de lage temperatuur (kouder dan 10 °C in de zomer).

breedtecirkel = Cirkel die plaatsen van gelijke breedteligging verbindt.

breedteligging = De afstand van een plaats tot de evenaar.

cultuurlandschap = Zie ingericht landschap.dubbelseizoen = Twee keer per jaar een piek in het aantal toeristen.

duurzaam = Ervoor zorgen dat iets altijd blijft bestaan.

eeuwige sneeuw = Gebied waar altijd sneeuw ligt.

etage = Boomkruinen op verschillende hoogten in een bos.

evenaar = Lijn die de aardbol in twee helften verdeelt: het noordelijk halfrond en het zuidelijk halfrond.

extensieve veeteelt = Veeteelt met weinig vee per hectare.

gemengd bos = Bos waar loof- en naaldbomen door elkaar groeien. Ligt tussen de taiga en de loofboomgordel.

gletsjer = Enorme ijsmassa die langzaam naar beneden schuift.

herbebossing = Het opnieuw aanplanten van jonge bomen na een houtkap.

hoge breedte = De ligging van een plaats ver van de evenaar (meer dan 60°).

hooggebergte = Berggebied met toppen die hoger zijn dan 1.500 m.

hoogtegordel = Zone van plantengroei in een gebergte.

ingericht landschap = Landschap waarin mensen huizen, wegen, akkers, weilanden en andere dingen hebben aangelegd. Heet ook cultuurlandschap.

intensieve veeteelt = Veeteelt met veel vee per hectare.

keerkring = De breedtecirkel van 23½° N.B. en 23½° Z.B.; grens van de tropen.

klimaatdiagram = Diagram met de gemiddelde temperatuur en neerslag van een plaats of een gebied.

lage breedte = De ligging van een plaats dicht bij de evenaar (minder dan 30°).

landijs = Laag eeuwige sneeuw op het land die tot ijs is samengeperst.

loofboomgordel = Zone in de gematigde luchtstreek waar loofbomen groeien, zoals eiken en beuken.

luchtstreek = Temperatuurzone op aarde: tropen, gematigde zone en poolstreken.

naaldboomgordel = Zie taiga.

natuurlandschap = Een landschap dat (bijna) niet door mensen is ingericht. Het is puur natuur.

natuurlijke hulpbron = Product uit de natuur dat mensen goed kunnen gebruiken.

neerslag = Water dat in vaste of vloeibare vorm uit de dampkring op aarde neerkomt.

ontbossing = Het kappen van bossen.

oorspronkelijke plantengroei = De natuurlijke plantengroei die ergens voorkomt.

permafrost = Altijd bevroren ondergrond.

poolstreken = Gebied ten noorden van 66½° N.B. en ten zuiden van 66½° Z.B.

regentijd = Jaarlijkse periode met veel neerslag in de tropen.

reliëf = Hoogteverschillen in het landschap.

rotsgordel = Hoogtegordel waar door de kou en de harde ondergrond bijna geen planten meer groeien.

savanne = Landschap in de tropen met lange grassen, afgewisseld met groepjes bomen en struiken.

steppe = Droog gebied waar net genoeg regen valt voor de groei van grassen en lage struikjes.

stijgingsregen = Regen bij de evenaar. Ontstaat door opwarming van de lucht, waardoor die lucht gaat stijgen en afkoelen.

taiga = Zone in de gematigde luchtstreek waar naaldbomen groeien. In de winter is het er gemiddeld kouder dan −3 °C. Heet ook naaldboomgordel.

toendra = Boomloos gebied in de poolstreken met begroeiing van grassen, mossen en lage struikjes.

tropisch regenwoud = Dicht, ondoordringbaar bos in de warme en vochtige tropen.

vegetatie = Plantengroei.

woestijn = Een erg droog gebied waar bijna niets groeit.

zee-ijs = Bevroren zeewater (pakijs en drijfijs).

zwerflandbouw = duurzame manier van landbouw in het tropisch gebied. Tropisch bos in de fik steken, as is vruchtbaar.