Duits klas 4 GL

Duits klas 4 GL

Hören und sehen

Luisteroefeningen

Inleiding

Luisteren
Het eerste deel van de kijk/luistertoets bestaat uit audio-opdrachten.
Je krijgt er dus geen beeld bij. Je oefent met audio-fragmenten.

Overleg met je docent welke opdrachten je maakt.

Succes!

Oefening 1: Klicker

Klicker – Nachrichten für Kinder

Je gaat straks een audiofragment met twee berichten beluisteren en daar vragen over beantwoorden. Lees eerst de drie vragen die je moet gaan beantwoorden.

Vragen

  1. Waarom is het vandaag bijzonder aantrekkelijk om geld op je bankrekening te storten?
  1. Wat klopt m.b.t. het geven van een naam aan huisdieren?
  1. Waarom is dat zo?

Houd de vragen in je achterhoofd bij het luisteren naar het fragment.

Beantwoord de drie vragen.

Oefening 2: Klicker

Klicker – Nachrichten für Kinder

Je gaat een geluidsfragment met verschillende berichten beluisteren en daar vragen over beantwoorden. Lees eerst de zes vragen.

  1. Wat wordt er over armoede in Europa gezegd?
  1. Wat heeft er grote invloed op of een land arm of rijk is?
  1. Was eisen de deelnemers op de conferentie van IJsland?
  1. Waarom worden de mensen in Japan zo oud?
  1. Waar gaat het bericht over honden concreet over?
  1. Hoe wordt het weer?

Houd de vragen in je achterhoofd bij het luisteren naar het fragment.

Beantwoord de vragen.

Oefening 3: Klicker

Klicker – Nachrichten für Kinder
Je gaat een geluidsfragment met verschillende berichten beluisteren en daar vragen over beantwoorden. Lees eerst de zes vragen.

  1. Wat wordt over het aantal kinderen met ADHD gezegd?
  1. Wat is de kritiek m.b.t. de medicijnen?
  1. Wat wordt in de nieuwe wet geregeld?
  1. Wat ging mis met de kabelbaan?
  1. Wat wordt er over de prestaties van de Duitse voetbalploegen gezegd?
  1. Hoe wordt het weer morgen?

Houd de vragen in je achterhoofd bij het luisteren naar het fragment.

Oefening 4: Energydrinks

Je gaat een geluidsfragment beluisteren.
Over het fragment krijg je vijf uitspraken.
Van de uitspraken moet je aangeven of ze juist of niet juist zijn.

Lees eerst de uitspraken.

  1. Foodwatch eist dat er in Duitsland geen energydranken meer aan kinderen verkocht mogen worden.
  1. Naast suiker zit er ook coffeïne in energydranken.
  1. Energydranken hebben net zo veel cafeïne als cola.
  1. De producenten van energydranken proberen hun producten gezonder te maken.
  1. In Europa zijn energydranken onder jongeren niet populair.

Houd de stellingen in je achterhoofd bij het luisteren naar het fragment.

Doe de oefening.

Oefening 5: Nichtstun

Je gaat een geluidsfragment beluisteren.
Over het fragment krijg je vijf uitspraken.
Van de uitspraken moet je aangeven of ze juist of niet juist zijn.

Lees eerst de uitspraken.

  1. Duitse psychologen hebben ontdekt dat mensen het moeilijk vinden om niets te doen.
  1. De mensen in het experiment konden er niet tegen dat er niets gebeurde.
  1. Oudere mensen hebben minder moeite met nietsdoen dan jongere mensen.
  1. Smartphones en andere gadgets zijn schuld dat we voortdurend iets te doen moeten hebben.


Houd de uitspraken in je achterhoofd bij het luisteren naar het fragment.

Beantwoord de vragen.

Oefening 6: Schulden

Je gaat een geluidsfragment beluisteren.
Over het fragment krijg je zeven uitspraken.
Van de uitspraken moet je aangeven of ze juist of niet juist zijn.

Lees eerst de uitspraken.

  1. Mensen maken vaak schulden om nieuwe spullen te kopen.
  1. Mensen hebben vaak geen financiële reserves voor als er een keer iets kapot
    gaat en vervangen moet worden.
  1. Om geld te lenen, moet je naar de bank.
  1. Als je het geleende geld op tijd terug betaald, hoef je geen rente te betalen.
  1. Bijna één op de tien mensen in Duitsland kan zijn schulden niet aflossen.
  1. Kinderen van ouders met schulden maken zelf later ook vaak schulden.
  1. De omgang met geld kun je niet leren.


Houd de uitspraken in je achterhoofd bij het luisteren naar het fragment.

Doe de oefening.

Oefening 7: Berufsausbildung

Je gaat een geluidsfragment beluisteren.
Over het fragment krijg je zes vragen.
Lees eerst de vragen.

  1. Wat wordt over 10.000 jongeren in Beieren gezegd?
  1. Waarop slaat het getal 25.000?
  1. Waarom heeft Darius nog geen opleidingsplek?
  1. Wat wordt over de kans gezegd ook later in het jaar een opleidingsplek te vinden?
  1. Wat moeten jongeren doen die geen opleidingsplek vinden?
  1. Wat is de uitkomst van het sollicitatiegesprek van Darius?

Luister naar het fragment hieronder.

Beantwoord de vragen.

Kijkoefeningen

Inleiding

Het tweede deel van de kijk/luistertoets bestaat uit video-opdrachten, een combinatie dus van gesproken tekst en beelden.
Kijk wel uit: de vragen gaan over wat je hoort.

Overleg met je docent welke opdrachten je maakt.

Succes!

Oefening 1: Flirten per App

Je gaat straks een videofragment bekijken en daar vragen over beantwoorden.
Lees eerst de vragen die je moet gaan beantwoorden.

  1. Hoeveel mensen in Duitsland zijn single?
  1. Waarom maakt Silvie gebruik van de app?
  1. Hoe kun je je bij Badoo aanmelden?
  1. Hoe moet een profielfoto eruit zien?
  1. Wat bevalt Silvie niet aan Badoo?
  1. Hoe kun je je bij Tinder aanmelden?
  1. Waarop kies je bij Tinder je contacten?
  1. Wat is het bijzondere aan Lovoo?

Houd de vragen in je achterhoofd bij het kijken naar het filmpje.


Beantwoord de vragen.

Oefening 2: B-Boys

Je gaat straks een videofragment bekijken en daar vragen over beantwoorden.
Lees eerst de vragen die je moet gaan beantwoorden.

  1. Wat is B-Boying?
  1. Wat gaan Alex en zijn crew doen?
  1. Waar en wanneer is B-Boying ontstaan?
  1. Hoe gaat een battle te werk?
  1. Hoeveel ervaring hebben Alex en zijn crew?
  1. Hoe verloopt de wedstrijd voor Alex en zijn crew?

Houd de vragen in je achterhoofd bij het kijken naar het filmpje.


Beantwoord de vragen.

Oefening 3: Fast Fashion

Je gaat straks een videofragment bekijken en daar vragen over beantwoorden.
Lees eerst de vragen die je moet gaan beantwoorden.

  1. Wat houdt Fast Fashion in?
  1. Hoeveel kledingstukken heeft Antonia gekocht, en voor hoeveel geld?
  1. Waarom is de kast van Antonia helemaal niet zo vol?
  1. Wat klopt niet m.b.t. de productie van die kleren in het buitenland?
  1. Wat doet Roxana?

Houd de vragen in je achterhoofd bij het kijken naar het filmpje.


Beantwoord de vragen.

Oefening 4: Überraschung

Je gaat straks een videofragment bekijken en daar vragen over beantwoorden.
Lees eerst de vragen die je moet gaan beantwoorden.

  1. Wat vindt Dunja van de slang?
  1. Op welke verdieping wonen Dunja en haar moeder?
  1. Wat wordt er gezegdt over het kanaalnetwerk?
  1. Is de slang ook bij anderen gezien?
  1. Het braadvet maakt de buizen .... waardoor knaagdieren makkelijk naar boven kunnen klimmen.
  1. Waar kijkt het team?
  1. Hoelang duurt het voordat ze de slang ontdekken?
  1. Hoe loopt het voor de slang af?

Houd de vragen in je achterhoofd bij het kijken naar het filmpje.


Beantwoord de vragen.

Oefening 5: Lachen

Je gaat een videofragment bekijken.
Over het fragment krijg je vijf uitspraken.
Van de uitspraken moet je aangeven of ze juist of niet juist zijn.

  1. Volwassenen lachen vaker dan kinderen.
  1. Malin vindt de oefeningen inspannend.
  1. Lachen heeft invloed op het zuurstofgehalte in het bloed.
  1. Door het lachen komen bepaalde hormonen vrij waardoor je je gelukkiger voelt.
  1. De patiënt zegt hij zich door de lachtherapie beter voelt.
  1. Lachen kan volgens de arts een goed alternatief voor het slikken van pillen zijn.
  1. Malin concludeert dat lachen geen ziektes kan genezen maar wel degelijk gezond is.


Houd de uitspraken in je achterhoofd bij het luisteren naar het fragment.


Doe de oefening.

Oefening 6: Rollstuhlbasketball

Je gaat straks een videofragment bekijken en daar vragen over beantwoorden.
Lees eerst de vragen die je moet gaan beantwoorden.

  1. Hoe vaak traint Joel per week?
  1. Waarvoor traint Joel op dit moment?
  1. Joel wordt met de auto naar school gebracht omdat...
  1. Hoe is de samenstelling in Joels klas?
  1. Waarom is de wedstrijd zo belangrijk voor Joel?
  1. Zou Joel ooit in het nationale team kunnen spelen?


Houd de vragen in je achterhoofd bij het kijken naar het filmpje.


Beantwoord de vragen.

Praktijk oefeningen

Inleiding

Door veel te oefenen zal je kijk-/luistervaardigheid steeds beter worden.
Dat oefenen hoeft helemaal niet saai te zijn! Gelukkig heb je tegenwoordig
via internet overal toegang tot Duitstalige kijk-/luisterbronnen.

Je kunt dus zelf kiezen wat je leuk vindt: een clip van een leuk liedje, een aflevering van een spannende serie, een interessante reportage of zelfs een hele (teken)film.

In dit onderdeel krijg je een aantal suggesties. Probeer verschillende dingen uit en oefen regelmatig thuis.

Oefening 1: Logo!

Logo! is het Duitse jeugdjournaal van ZDF.
Het nieuws wordt op een leuke en begrijpelijke manier gepresenteerd waardoor de uitzendingen erg geschikt zijn voor jongeren die Duits niet als moedertaal hebben: voor jou dus!

  1. Ga naar: https://www.zdf.de/kinder/logo.
  1. Zoek en bekijk een recente aflevering.
  1. Noteer de onderwerpen die aan bod komen.
  1. Kies het onderwerp dat je het meest aanspreekt en beantwoord de volgende vragen:
    • Wat is er gebeurd?
    • Waar is het gebeurd?
    • Wanneer is het gebeurd?
    • Wie was erbij betrokken?
    • Wat is de conclusie?

Oefening 2: 100 Sekunden

Heb je niet veel tijd maar wil je toch even oefenen voor de Duitse kijk/luistervaardigheid? Geen probleem! Zowel op de internetsite van Duitsland 1 (ARD) als ook Duitsland 2 (ZDF) kun je het belangrijkste nieuws van de dag in 100 seconden – anderhalve minuut maar dus! – bekijken.
Dit is wel het nieuws voor volwassenen. Het gaat dus wat sneller en ook de taal is meestal wat moeilijker.

  1. Ga naar één van de genoemde websites.
  1. Bekijk het nieuws in 100 seconden.
  1. Noteer enkele onderwerpen die aan bod komen.
  1. Kies het onderwerp dat je het meest aanspreekt en beantwoord de volgende vragen:
    • Wat is er gebeurd?
    • Waar is het gebeurd?
    • Wanneer is het gebeurd?
    • Wie was erbij betrokken?
    • Wat is de conclusie?


Tip
Kijk eerst naar het nieuws op Nederland. Dan weet je al een beetje wat er op die dag gebeurd is.
Veel van die gebeurtenissen (met name buitenlands nieuws) zal je op het Duitse nieuws weer terug zien en dan snap je het beter.

Oefening 3: Liedtexte

Ook met Duitse liedjes kun je je luistervaardigheid trainen.
Laat je je uitdagen?

  1. Ga naar www.lyricstraining.com
  1. Selecteer (als het niet al op Duits staat) bovenin: Learning German.
  1. Klik op ‘Play Now!’.
  1. Selecteer de modus ‘Beginner’. (Later kun je ook de andere mogelijkheden uitproberen.)
  1. Start het spel.
  1. Luister naar het lied, lees de tekst mee en vul de ontbrekende woorden in.
  1. Noteer de naam van de band, de titel van het liedje en jouw score.
  1. Ga terug naar de beginpagina en kies een ander liedje.
  1. Eventueel kun je je score met die van je medeleerlingen vergelijken.

Veel plezier.

Oefening 4: Telenovela

Houd je van series?
Ben je benieuwd naar het leven van jongeren in Duitsland?
Dan is “Jojo sucht das Glück” iets voor jou!

Jojo is een Braziliaans meisje dat naar Keulen in Duitsland komt om daar haar geluk te vinden. Wie ze in Keulen ontmoet en wat ze allemaal beleeft, zie je in 66 korte afleveringen. Een aflevering duurt tussen de 2:30 en 3:30 minuten – goed te doen dus!

Ga eerst naar de www.dw.com/de/deutsch-lernen/telenovela/s-13121 voor een overzicht en verdere informatie. Hier kun je je ook abonneren op de podcast en kun je ook voor ondertiteling kiezen.

Klik op de links om direct afleveringen te bekijken.
Seizoen 1 (33 afleveringen)
Seizoen 2 (33 afleveringen)

Tip
Kijk elke dag naar één aflevering of maak een schema (bv. 3 keer per week op vaste tijden een aflevering bekijken).

Oefening 5: Echtes Fernsehen

Bekijk ook eens een programma op tv.
Waarschijnlijk kun je een aantal Duitse zenders ontvangen:

  • ARD (Duitsland 1),
  • ZDF (Duitsland 2),
  • WDR en/of NDR (Duitsland 3),
  • RTL 1,
  • SAT 1,
  • PRO 7.

Naast het nieuws sluiten actualiteitenprogramma’s goed aan bij de kijk/luistertoetsen die je op je tentamen krijgt.

Tip
Vaak heb je de mogelijk om de Duitse ondertiteling aan te zetten.
Zeker in het begin maakt het dat een stuk makkelijker.
Ga wel op een gegeven moment zonder ondertiteling kijken want op de toets krijg je die er ook niet bij.

Schreiben

Einleitung

Beste leerling,

In deze module bereid je je voor op het schoolonderzoek schrijfvaardigheid. De woorden en zinnen die je in de afgelopen schooljaren hebt geleerd, vormen de basis voor de schrijfopdrachten. Daarnaast moet je natuurlijk ook de grammatica kunnen toepassen en alles goed kunnen spellen.

Je leraar vertelt je hoe je toets er precies uitziet. Overleg met hem/haar welke opdrachten je als voorbereiding moet maken.

Veel succes!

Was werde ich machen?

De module 'Schreiben' bestaat uit de volgende onderdelen:

Onderdeel Tijd (lessen)
Einleitung  
Formulieren invullen 2
Korte notities maken 2
Correspondentie 3
Vrij schrijven 3
Totaal 10 lessen

Lerntipps

Voordat je gaat schrijven:

  • Kijk eerst goed naar de aanwijzingen.
  • Bedenk welke woorden en uitdrukkingen je nodig hebt.

Terwijl je schrijft:

  • Gebruik een woordenboek.
  • Pas de grammatica, die je geleerd hebt, toe.
    Kijk in de Module Grammatik.
  • Lees aan het einde alles nog een keer goed door.

Als je met een tekstverwerkingsprogramma werkt, kun je de taal op Duits (standaard) zetten. Doe dat wel meteen als je aan een opdracht begint. Later kan het ook nog, maar dan moet je eerst de hele tekst selecteren voordat je de taal instelt.
Het programma verbetert dan al spellingsfouten. Je moet wel zelf goed blijven kijken en nadenken want de computer kan niet alle fouten eruit halen. Als je rood onderstreepte woorden tegenkomt, klik dan met de rechtermuisknop en kijk of de suggestie acceptabel is. Maar nog eens: blijf zelf denken!

 

Wiederholung
Herhaal hoe je met je toetsenbord de speciale tekens maakt.

ß AltGr-toets (rechts naast spatiebalk) + s (tegelijk)
ä Shift + " (tegelijk) + a
Ä Shift + " (tegelijk) + Shift + A (tegelijk)
ö Shift + " (tegelijk) + o
Ö Shift + " (tegelijk) + Shift + O (tegelijk)
ü Shift + " (tegelijk) + u
Ü Shift + " (tegelijk) + Shift + U (tegelijk)

 

Formulieren

Inleiding

Formulieren invullen

In dit onderdeel vul je formulieren in het Duits in.
Werk telkens volgens het volgende stappenplan:

  • Lees de opdracht en ga na wat je moet kunnen schrijven.
  • Als je vaststelt dat je niet alle woorden weet, zoek je ze op.
  • Als je bepaalde grammaticaregels niet meer weet, zoek je ze op in de module Grammatik.
  • Maak de schrijfopdracht. Check de spelling.
  • Verzamel alle schrijfopdrachten in een map (digitaal of papier).

 

Oefening 1: NH-Hotels

Anmeldung NH-Hotels

Situatie
Jullie hebben al vaker in een NH-Hotel overnacht en waren erg tevreden. Als jullie een profiel op de site aanmaken, kunnen jullie van bijzondere aanbiedingen genieten. Je ouders hebben je gevraagd het formulier in te vullen.

Vul het formulier met je eigen gegevens in.

Bespreek het ingevulde formulier met een medeleerling.
Sla het formulier op in je map of print het uit en bewaar het in je map.

Oefening 2: Campingplatz Kanupolo

Anmeldung Campingplatz Kanupolo

Situatie
Met je kanovereniging wil je aan een wedstrijd in Duisburg deelnemen. Jullie willen op de bijbehorende camping overnachten. Jij vult het formulier voor de groep in.

Vul het formulier met je eigen gegevens in.

Bespreek het ingevulde formulier met een medeleerling.
Sla het formulier op in je map of print het uit en bewaar het in je map.

Oefening 3: Campingplatz Grüntensee

Anmeldung Campingplatz Grüntensee

Situatie
Je ouders hebben je gevraagd om het aanvraagformulier voor Camping Grüntensee in te vullen. Dit is nog geen definitieve reservering!

Vul het formulier met je eigen gegevens in. Sommige gegevens (bv. soort verblijf = Art der Unterkunft en gekozen plek = Stellplatz) moet je verzinnen.

Bespreek het ingevulde formulier met een medeleerling.
Sla het formulier op in je map of print het uit en bewaar het in je map.

Oefening 4: Hotel Wildschütz

Anmeldung Hotel Wildschütz

Situatie
In de zomervakantie willen jullie naar Italië. Hotel Wildschütz lijkt jullie een mooie overnachtingsplek, maar dan wil je wel eerst weten wat het gaat kosten. Gelukkig hebben ze het formulier niet alleen in het Italiaans maar kun je het ook in het Duits invullen. Dit is nog geen definitieve reservering!

Vul het formulier met je eigen gegevens in.
Sommige gegevens moet je verzinnen.

Bespreek het ingevulde formulier met een medeleerling.
Sla het formulier op in je map of print het uit en bewaar het in je map.

Oefening 5: Lebenslauf

Situatie
Je zoekt voor de vakantie een bijbaantje. Op een camping vlak over de grens in Duitsland hebben ze werk voor je; ze zoeken daar namelijk iemand die met de Nederlandse toeristen Nederlands kan praten maar zich ook in het Duits kan redden. Je sollicitatie heb je positief afgerond. Je moet alleen nog je cv opsturen.

  • Bekijk het voorbeeld
  • Vul je CV met je eigen gegevens in.

Bespreek het ingevulde formulier met een medeleerling.
Sla het formulier op in je map of print het uit en bewaar het in je map.

Notities maken

Inleiding

Inleiding Korte notities maken

In dit onderdeel maak je korte notities in het Duits.
Werk telkens volgens het volgende stappenplan:

  • Lees de opdracht en ga na wat je moet kunnen schrijven..
  • Als je vaststelt dat je niet alle woorden weet, zoek je ze op.
  • Als je bepaalde grammaticaregels niet kunt toepassen, gebruik de module Grammatik.
  • Maak de schrijfopdracht. Check de spelling.
  • Verzamel alle schrijfopdrachten in een map (digitaal of papier).

Oefening 1: Gleich zurck

Situatie
Je werkt in de vakantie op een Duitse camping. Net zijn mensen aangekomen, die breng je naar hun kampeerplek. Voor het geval dat in de tussentijd nieuwe mensen arriveren, laat je een briefje op de
deur van de receptie achter.

Schrijf het briefje.

  • Vermeld hoe laat het is en dat je even weg moest.
  • Schrijf dat je over ongeveer 15 minuten terug bent.
  • Vraag ze om even te wachten.
  • Sluit af met je naam en functie.

Laat het briefje aan je leraar zien of kijk hem na met het antwoordmodel.

Gleich zurück

 

Oefening 2: Verloren

Situatie
Je bent op uitwisseling in Duitsland. Op school mis je ineens je etui. Je laat een briefje op het prikboord in de hal achter.

Schrijf het briefje.

  • Bedenk een passende titel.
  • Schrijf dat je je etui bent kwijtgeraakt.
  • Geef een korte beschrijving van je (eigen) etui en de inhoud.
  • Vraag wie je etui heeft gevonden.
  • Vraag de vinder zich te melden. Geef je telefoonnummer.
  • Bedank alvast en sluit af met je naam.

Laat het briefje aan je leraar zien of kijk hem na met het antwoordmodel.

Verloren

 

Oefening 3: Anruf

Situatie
Je broer doet mee aan een uitwisseling en is net op stap met zijn Duitse uitwisselingspartner. De telefoon gaat en je hebt de moeder van de Duitse jongen aan de lijn. Je praat kort met haar en schrijft de inhoud van het gesprek op een briefje en legt dat vervolgens op het bed van de gast.

Schrijf het briefje.

  • Schrijf dat zijn moeder om 17.45 uur gebeld heeft.
  • Schrijf dat ze wilde weten hoe het gaat.
  • Schrijf dat hij terug moet bellen om te zeggen hoe laat hij vrijdag thuis is.
  • Schrijf dat hij de stroopwafels niet moet vergeten.

Laat het briefje aan je leraar zien of kijk hem na met het antwoordmodel.

Anruf

 

Oefening 4: Hausaufgaben

Situatie
Je bent op uitwisseling in Duitsland. Vandaag ben je zonder je partner op school geweest omdat die naar de dokter moest. Je bent tussen de middag even thuis maar gaat zo weer weg. Je laat een briefje achter.

Schrijf het briefje.

  • Bedenk een aanhef.
  • Schrijf dat je zo weer weg moet omdat jullie willen voetballen.
  • Schrijf dat jullie huiswerk hebben voor Engels: jullie moeten opdracht 12 t/m 18 op bladzijde 47 maken.
  • Schrijf dat je rond 18 uur weer terug bent.
  • Sluit af.

Laat het briefje aan je leraar zien of kijk hem na met het antwoordmodel.

Hausaufgaben

 

Oefening 5: Ausgeschlafen

Situatie
Je uitwisselingspartner slaapt nog, maar jij bent al wakker. Je besluit om verse broodjes voor het ontbijt te halen. Voor het geval dat zij ondertussen wakker wordt, schrijf je een briefje.

Schrijf het briefje.

  • Wens haar een goede morgen.
  • Schrijf dat je naar de bakker bent om verse broodjes te halen.
  • Vraag of ze alvast de tafel kan dekken.
  • Sluit af.

Laat het briefje aan je leraar zien of kijk hem na met het antwoordmodel.

Ausgeschlafen

 

Correspondentie

Inleiding

Inleiding correspondentie

In dit onderdeel schrijf je verschillende e-mails en kaartjes.

Werk telkens volgens het volgende stappenplan:

  • Lees de opdracht en ga na wat je moet kunnen schrijven.
  • Als je vaststelt dat je niet alle woorden weet, zoek je ze op.
  • Als je bepaalde grammaticaregels niet kunt toepassen, gebruik de module Grammatik.
  • Maak de schrijfopdracht. Check de woordvolgorde en de spelling.
  • Verzamel alle schrijfopdrachten in een map (digitaal of papier).

 

Wiederholung

Indeling
Houd je aan de volgende indeling als je een persoonlijke mail, kaart of brief in het Duits schrijft:

  • Aanhef (bv. Liebe Suse/Lieber Lutz/Hallo Suse/Hallo Lutz) en sluit af met komma of uitroepteken.
  • Regel overslaan.
  • Na komma met kleine letter verder/na uitroepteken met hoofdletter verder.
  • Tekst (elk onderdeel in een aparte alinea).
  • Afsluitende groet (bv. Tschüs/Bis bald!) zonder komma.
  • Je naam.


Veel voorkomende uitdrukkingen
Sommige zinnen kun je in veel van de persoonlijke schrijfopdrachten gebruiken.
Kijk op StudioWozzol , neem de lijsten over en leer de zinnen.

Oefening 1: Urlaubskarte

Situatie
Je bent op vakantie en stuurt een kaartje aan je Duitse vriend/in.
Schrijf het kaartje.

  • Schrijf de aanhef.
  • Doe de groeten vanuit Italië.
  • Schrijf dat jullie op een camping in Umbrië (Umbrien) zijn.
  • Schrijf dat het weer mooi is.
  • Schrijf dat je elke dag zwemt – of in het meer of in het zwembad.
  • Schrijf dat je twee Italiaanse meisjes/jongens hebt leren kennen.
  • Schrijf dat jullie het goed met elkaar kunnen vinden.
  • Schrijf dat jullie Duits met elkaar praten.
  • Schrijf dat het jammer is dat zij/hij er niet is.
  • Schrijf dat je gisteren met je ouders naar Assisi bent geweest en dat dat een heel leuk stadje is.
  • Vraag waar hij/zij eigenlijk dit jaar op vakantie is.
  • Groet en sluit af.

Urlaubskarte

 

En nu jij!
Schrijf nu zelf een vakantiegroet.
Gebruik de gegevens van een vakantie die je zelf hebt beleefd.

Sla de tekst op in je map of print hem uit en bewaar het in je map.

Oefening 2: Einladung

Situatie
Je bent volgende maand jarig. Je wilt een feestje geven en nodigt ook je Duitse vriend(in) van de vakantie uit.

Schrijf de mail.

  • Schrijf de aanhef.
  • Schrijf dat het met jou goed gaat.
  • Schrijf dat je volgende maand jarig bent. Noem ook de datum.
  • Schrijf dat je dan 16 wordt.
  • Schrijf dat je een feestje wilt geven.
  • Schrijf dat je al je vrienden uitnodigt en daarom ook haar/hem wilt uitnodigen.
  • Schrijf dat zij/hij dan bij jou kan overnachten.
  • Schrijf dat je erg hoopt dat zij/hij kan komen.
  • Doe de groeten aan haar/zijn ouders.
  • Sluit af.

Einladung

 

En nu jij!
Schrijf nu zelf een uitnodiging voor je verjaardag. Gebruik je eigen gegevens.
Sla de tekst op in je map of print hem uit en bewaar het in je map.

 

 

Oefening 3: Glücklich

Glücklich

Situatie
Je bent verliefd en schrijft een mail hierover aan je Duitse uitwisselingspartner.
Schrijf de mail.

  • Schrijf de aanhef.
  • Vraag hoe het gaat.
  • Schrijf dat het met jou heel goed gaat want je bent verliefd.
  • Vraag of zij/hij zich Fleur/Martijn nog herinnert.
  • Schrijf dat jullie haar/hem op het schoolfeest hebben ontmoet.
  • Geef een korte beschrijving van haar/hem.
  • Schrijf dat zij/hij je na het schoolfeest een vriendschapsverzoek op Facebook heeft gestuurd.
  • Schrijf dat jullie elkaar sindsdien al drie keer hebben ontmoet.
  • Schrijf dat je echt gelukkig bent.
  • Vraag of zij/hij nog iets van Miranda/Marek heeft gehoord.
  • Sluit af.

Glücklich

 

En nu jij!
Schrijf nu zelf een mail over je relatie. Gebruik je eigen gegevens.
Sla de tekst op in je map of print hem uit en bewaar het in je map.

Oefening 4: Party

Situatie
Je verjaardagsfeest is achter de rug. Omdat je Duitse uitwisselingspartner toch niet kon komen, schrijf je een mail om te vertellen hoe het was.

Schrijf de mail.

  • Schrijf de aanhef.
  • Vraag hoe het gaat.
  • Schrijf dat het jammer was dat zij/hij niet kon komen.
  • Schrijf dat het een heel leuk feestje was.
  • Schrijf dat er 11 vrienden waren.
  • Schrijf dat jullie “Ik houd van Holland” hebben gespeeld en vraag of zij/hij dat kent.
  • Leg uit dat het een quiz met vragen over Nederland en Nederlanders is.
  • Vraag of ze zoiets in Duitsland ook hebben.
  • Schrijf dat jullie daarna pizza hebben gegeten.
  • Schrijf dat jullie later nog naar de disco zijn gegaan.
  • Vraag wanneer zij/hij eigenlijk jarig is.
  • Sluit af.

Party

 

En nu jij!
Schrijf nu zelf een mail over een verjaardagsfeest. Gebruik je eigen gegevens.
Sla de tekst op in je map of print hem uit en bewaar het in je map.

Oefening 5: Rennrad

Situatie
Voor je verjaardag heb je een racefiets gekregen. Je bent super blij en schrijft een berichtje op je facebookpagina.

Schrijf het bericht.

  • Groet iedereen.
  • Zoek een afbeelding van een racefiets op internet, plak die in je bericht en schrijf erbij dat dat je nieuwe racefiets is.
  • Schrijf dat je erg gelukkig bent.
  • Schrijf dat het een Cube Peloton Triple fiets is en dat je zo eentje al lang wilde hebben.
  • Schrijf dat de fiets super licht is.
  • Schrijf dat de fiets 27 versnellingen (Gänge) heeft.
  • Schrijf dat fiets rood en wit is en dat die er echt cool uitziet.
  • Schrijf dat je in het weekend je eerste rit (die Tour) wilt maken.
  • Vraag of iemand zin heeft om mee te gaan.
  • Sluit af.

Rennrad

 

En nu jij!
Schrijf nu zelf een bericht over een aankoop of cadeau. Gebruik je eigen gegevens.
Sla de tekst op in je map of print hem uit en bewaar het in je map.

Oefening 6: Fahrradtour

Situatie
In het weekend heb je je eerste rit met je nieuwe racefiets gemaakt. Daarover vertel je je vrienden op facebook.

Schrijf het bericht.

  • Groet iedereen.
  • Schrijf dat je in het weekend met Rieke en Gabi/Thomas en Rob een fietstocht hebt gemaakt.
  • Schrijf dat jij natuurlijk met je nieuwe racefiets bent gegaan.
  • Schrijf dat het super gaaf was.
  • Schrijf dat je fiets heel soepel reed (lief wie geschmiert).
  • Schrijf dat jullie heel hard konden rijden.
  • Schrijf dat jullie bijna 80 km hebben gefietst.
  • Schrijf dat jullie dat volgende week weer doen.
  • Vraag wie mee gaat.
  • Sluit af.

Fahrradtour

 

En nu jij!
Schrijf nu zelf een bericht over iets wat je (in het weekend) hebt beleefd. Gebruik je eigen gegevens.
Sla de tekst op in je map of print hem uit en bewaar het in je map.

 

Oefening 7: Streit

Situatie
je Duitse uitwisselingspartner heeft je weer eens een mail gestuurd waarin zij/hij over een ruzie met haar/zijn broer heeft verteld. Je reageert op de mail.

Schrijf je mail.

  • Schrijf de aanhef.
  • Bedank voor de mail.
  • Schrijf dat je het leuk vindt weer eens van haar/hem te horen.
  • Schrijf dat je haar/hem goed kunt begrijpen.
  • Schrijf dat je ook soms ruzie met je zus hebt.
  • Schrijf dat zij 8 is en dat iedereen haar schattig vindt.
  • Schrijf dat ze echter een kreng (ein Biest) kan zijn.
  • Schrijf dat ze kort geleden je mobieltje kapot heeft gemaakt, dat jij natuurlijk boos werd en zij ging huilen en toen kreeg jij de schuld van je ouders.
  • Schrijf dat dat totaal oneerlijk is.
  • Vraag of zij/hij gauw schrijft.
  • Sluit af.

Streit

 

En nu jij!
Schrijf nu zelf een mail over een ruzie met je zus, broer of ouders. Gebruik je eigen gegevens.
Sla de tekst op in je map of print hem uit en bewaar het in je map.

 

Oefening 8: Glückwunsch

Situatie
Je Duitse vriend(in) is jarig. Je stuurt haar/hem natuurlijk een kaartje.

Schrijf het kaartje.

  • Schrijf de aanhef.
  • Feliciteer met haar/zijn verjaardag.
  • Schrijf dat jullie nu allebei 16 zijn.
  • Vraag wat zij/hij voor cadeautjes heeft gekregen.
  • Schrijf dat jij ook nog een cadeau voor haar/hem hebt, maar dat het nog een geheim is.
  • Schrijf dat zij/hij dat krijgt als jullie elkaar volgende maand zien.
  • Schrijf dat je je al op het bezoek bij haar/hem verheugt.
  • Schrijf ‘tot gauw’.
  • Sluit af.

Glückwunsch

 

En nu jij!
Schrijf nu zelf een kaartje met een felicitatie.
Sla de tekst op in je map of print hem uit en bewaar het in je map.

Vrij schrijven

Einleitung

Beste leerling,

In deze module bereid je je voor op het schoolonderzoek kijk- en luistervaardigheid. Hoe groter jouw woordenschat is, des te beter kun je de audio- en videobijdragen begrijpen. Daarnaast is veel oefenen de enige manier om je kijk-/luistervaardigheid te verbeteren.

Overleg met je docent over welke opdrachten je ter voorbereiding moet maken.

Veel succes!

Was werde ich machen?

De module 'Hören und Sehen' bestaat uit de volgende onderdelen:

Onderdeel Tijd (lessen))
Einleitung  
Luisteroefeningen 3
Kijkoefeningen 3
Praktijkoefeningen 3
Cito-toetsen 1
Totaal 9 à 10 uur

Inleiding

Vrij schrijven
In dit onderdeel schrijf je verschillende teksten voor bv. schoolwebsites en forums.

Werk telkens volgens het volgende stappenplan:

  • Lees de opdracht en ga na wat je moet kunnen schrijven.
  • Als je vaststelt dat je niet alle woorden weet, zoek je ze op.
  • Als je bepaalde grammaticaregels niet kunt toepassen, gebruik de module Grammatik.
  • Maak de schrijfopdracht en controleer op spelling.
  • Verzamel alle schrijfopdrachten in een map (digitaal of papier).

Oefening 1: Profil

Situatie
Voor een uitwisseling met een Duitse school word je gevraagd om een profiel van je te schrijven. Op basis daarvan wordt je aan een Duitse leerling gekoppeld. Het is dus belangrijk dat je je zo goed mogelijk beschrijft.

Schrijf je profiel.

  • Schrijf dat je Chris heet, 16 bent, dat je uit Nederland komt en in Hardenberg woont.
  • Schrijf dat je een moeder, een vader en een broer hebt. Hij is 13 en heet Lars.
  • Schrijf dat jullie geen huisdieren hebben.
  • Schrijf dat je graag voetbalt, dat je twee keer per week traint (maandag en donderdag), dat je in het weekend meestal een wedstrijd hebt en dat je favoriete club FC Barcelona is.
  • Schrijf dat je ook graag fietst, dat je een racefiets hebt en vaak op zaterdag met twee vrienden een tocht maakt.
  • Schrijf dat een andere hobby van je muziek is en dat je fan van Armin van Buuren bent.
  • Schrijf dat je zelf soms op jullie schoolfeesten dj bent.
  • Schrijf dat je nog niet weet wat je wilt worden, maar dat je het liefst iets met auto’s wilt doen.

Profil

 

En nu jij!
Schrijf nu zelf een profiel. Gebruik je eigen gegevens.
Sla de tekst op in je map of print hem uit en bewaar het in je map.

 

 

Oefening 2: Schülerjob

Situatie
Op een forum wisselen jongeren uit verschillende landen hun ervaringen uit met en meningen over bijbaantjes. Je schrijft een tekst voor dit forum.

Schrijf het forumbericht.

  • Schrijf dat je Merel heet, 16 bent en dat je uit Nederland komt.
  • Schrijf dat je een bijbaantje in een kas (das Gewächshaus) hebt.
  • Schrijf dat je tomaten, paprika’s en komkommers plukt.
  • Schrijf dat je dat op zaterdag doet en dat je dan drie uur werkt, van 9 tot 12.
  • Schrijf dat je in de vakantie soms vaker werkt, 10 tot 15 uur per week.
  • Schrijf dat je € 4,50 per uur verdient en dat je daar tevreden mee bent.
  • Schrijf dat je wel snel moet werken, maar dat het werk niet zo inspannend is.
  • Schrijf dat je het werk bevalt omdat je het samen met je vriendin doet en dan is het gezellig, jullie hebben veel lol.

Schülerjob

 

En nu jij!
Schrijf nu een forumbericht over jouw bijbaantje.
Sla de tekst op in je map of print hem uit en bewaar het in je map.

Oefening 3: Taschengeld

Situatie
Op een forum discussiëren jongeren uit verschillende landen over zakgeld. Je schrijft een tekst voor dit forum.

Schrijf het forumbericht.

  • Schrijf dat je Koen heet, 16 bent en dat je uit Nederland komt.
  • Schrijf dat je € 10 per week zakgeld van je ouders krijgt.
  • Schrijf dat je dat weinig vindt en dat je vrienden meer krijgen, minstens € 50 per maand.
  • Schrijf dat je dat je al een paar keer ruzie had met je ouders, maar dat dat niets verandert heeft.
  • Schrijf dat je spaart voor een brommer, maar dat die ongeveer € 1000 kost.
  • Schrijf dat je dus ook een bijbaantje hebt, je vult drie keer per week vakken in de supermarkt.
  • Schrijf dat je af en toe stiekem geld van je oma krijgt.
  • Schrijf dat je ook voor je verjaardag en met kerst van iedereen geld vraagt zodat je hopelijk volgend jaar een brommer kunt kopen.

Taschengeld

 

En nu jij!
Schrijf nu een forumbericht over jouw zakgeld.
Sla de tekst op in je map of print hem uit en bewaar het in je map.

Oefening 4: Film

Situatie
Op een forum discussiëren jongeren uit verschillende landen over films.
Je schrijft een tekst voor dit forum.

  • Schrijf dat je Lindsay heet, 16 bent en dat je uit Nederland komt.
  • Schrijf dat je in de Duitse les de film “Systemfehler” hebt gekeken.
  • Schrijf dat de film in het Duits was, maar dat je alles goed kon begrijpen. De film had Duitse ondertiteling.
  • Schrijf dat het om een band gaat die alleen uit jongens bestaat. Ze maken vaak grappen over Inge, een meisje dat gitaar speelt. Dan breekt de gitarist van de band zijn arm en zoeken ze een invaller (einen Ersatz) voor een belangrijk optreden. Alleen Inge kan helpen. De jongens moeten dus alles doen om Inge te overtuigen.
  • Schrijf dat de film je is bevallen omdat die grappig en ook een beetje romantisch is.
  • Schrijf dat je de film kunt aanbevelen, met name voor mensen die Duits leren.

Film

 

En nu jij!
Schrijf nu een forumbericht over een film die je (kort geleden) hebt gekeken.
Sla de tekst op in je map of print hem uit en bewaar het in je map.

Oefening 5: Konzert

Situatie
Op een forum geven jongeren uit verschillende landen commentaar over concerten.
Je schrijft een tekst voor dit forum.

Schrijf het forumbericht.

  • Schrijf dat je Bart heet, 16 bent en dat je uit Nederland komt.
  • Schrijf dat je twee kaartjes voor het concert van Cro hebt gewonnen.
  • Schrijf dat Cro een Duitse rapper is en dat zijn muziek een mix uit rap, rok en pop is.
  • Schrijf dat je de muziek echt cool vindt.
  • Schrijf dat je niet alles van de teksten begrijpt, maar dat het vaak om vrijheid en het leven gaat.
  • Schrijf dat Cro altijd een pandamasker op heeft.
  • Schrijf dat helaas niemand van je vrienden de muziek leuk vindt.
  • Schrijf dat je daarom iemand zoekt die met je mee gaat.
  • Het concert vindt volgende week zaterdag in Oberhausen plaats.
    Het begint 21 uur. Het kaartje is natuurlijk gratis.
  • Wie interesse heeft, kan een bericht op het forum achterlaten.

Konzert

 

En nu jij!
Schrijf nu een forumbericht over een concert waar je bent geweest of naartoe gaat of over de muziek die je op dit moment leuk vindt.
Sla de tekst op in je map of print hem uit en bewaar het in je map.

Oefening 6: Weihnachtsmarkt

Situatie
Je bent met je klas op de kerstmarkt in Münster geweest.
Je schrijft een bericht voor de schoolwebsite.

Schrijf het bericht.

  • Schrijf dat de leerlingen van klas 4 E afgelopen vrijdag naar Duitsland zijn geweest.
  • Schrijf dat jullie op de kerstmarkt in Münster zijn geweest.
  • Schrijf dat er overal kraampjes (Buden) met eten en kerstspullen stonden.
  • Schrijf dat jullie veel lekkere dingen hebben gegeten, bv. wafels, Krapfen (een soort oliebollen), braadworst en suikerspin.
  • Schrijf dat het het mooist was toen het al donker werd en de lichten aangingen
  • Schrijf dat het een hele leuke sfeer was.
  • Schrijf dat er ook kerstmarkten in andere steden zijn, bv. in Keulen en Dortmund.
  • Schrijf dat het een hele leuke dag was.

Weihnachtsmarkt

 

En nu jij!
Schrijf nu een forumbericht over een schoolfeest, een excursie of iets dat je met je klas hebt gedaan. 
Sla de tekst op in je map of print hem uit en bewaar het in je map.

Module Lesen

Einleitung

Beste leerling,

Je nadert het eindexamen. Spannende tijden dus, waarin je probeert de kennis en vaardigheden die je in de afgelopen schooljaren hebt vergaard en aangeleerd te verstevigen en eventuele gaten in te vullen. Dit doe je door veel te oefenen, tussentijds je niveau te toetsen en op basis van je resultaten doelgericht aan de onderdelen te werken die je nog niet voldoende beheerst.

Daar hoort ook weer het leren van woordjes bij want zonder een uitgebreide woordenschat kun je nou eens geen teksten begrijpen. Daarnaast moet je snel kunnen overzien hoe je een bepaalde tekst of vraag moet aanpakken zodat je niet te veel tijd kwijt raakt maar toch de vragen kunt beantwoorden. Daarvoor ga je nog eens goed aan de slag met de verschillende leesstrategieën.

Wees je altijd bewust van hoe belangrijk dit onderdeel voor je examencijfer is – het maakt namelijk 50% van je eindcijfer uit!

Veel succes!

Was werde ich machen?

De module 'Lesen' bestaat uit de volgende onderdelen:

Onderdeel Tijd (lessen))
Einleitung 0,5
Leesstrategieën  
Oriënterend lezen 3
Globaal lezen 3
Zoekend lezen 3
Intensief 3
Woordbetekenis 3
Structuur 3
Totaal 18 à 19 lessen

Was wirst du lernen?

Ziele - Doelstellingen

vmbo-kgt exameneenheden - leesvaardigheid

  • Je kunt aangeven welke relevante informatie een tekst bevat, gegeven een bepaalde informatiebehoefte.
  • Je kunt de hoofdgedachte van een tekst(gedeelte) aangeven.
  • Je kunt de betekenis van belangrijke elementen van een tekst aangeven.
  • Je kunt gegevens uit één of meer teksten met elkaar vergelijken en daaruit conclusies trekken.
  • Je kunt verbanden tussen delen van een tekst aangeven.

 

vmbo-gt exameneenheden - leesvaardigheid (niet voor k)

  • Je kunt gebruik van speciale stijlmiddelen herkennen.
  • Je kunt conclusies trekken met betrekking tot het schrijfdoel, de opvattingen, de gevoelens van de auteur en tot het beoogde publiek.
  • Je kunt kennis van land en samenleving rond bepaalde onderwerpen toepassen bij het herkennen en interpreteren van cultuuruitingen die specifiek zijn voor het taalgebied of daarmee in directe relatie staan.

 

Lerntipps

Oriënterend lezen

Inleiding

Natuurlijk kun je meteen de tekst gaan lezen en gaandeweg proberen de vragen te beantwoorden. Maar dat zal best lastig gaan, want eigenlijk weet je niet goed wat je aan het lezen bent, wat je zoekt en wat je kunt verwachten. Vaak lees je dan ook onderdelen van de tekst die helemaal niet belangrijk zijn en dat kost je tijd die je straks bij een andere tekst misschien tekort komt. Het is dus verstandig om je eerst te oriënteren op de tekst.

Oriënterend lezen doe je door vóór het lezen te kijken naar:

  • plaatjes, grafieken, tabellen,
  • titel, ondertitel, inleiding,
  • opvallende woorden (afwijkend lettertype),
  • bronnen.

Daarnaast kun je nagaan wat je al weet over het onderwerp:

  • Heb je er iets over gehoord of gelezen?
  • Heb je er zelf ervaringen mee?

Ook de tekstsoort kan al iets over de inhoud verklappen:
krantenartikel, gebruiksaanwijzing, advertentie, website, recept, folder, enz.

Natuurlijk vind je niet bij elke tekst alle opties voor oriënterend lezen. Je kijkt dus wat je er wel uit kunt halen en probeert daar je voordeel mee te doen. In de meeste gevallen kun je de tekst later beter begrijpen en dat helpt bij het beter en sneller beantwoorden van de vragen.

Voorbeeld

Bekijk de twee teksten. Welke leent zich het best voor oriënterend lezen?
Bij welke tekst kun je binnen 30 seconde zeggen waar de tekst over gaat?

Tekst 1

Beim Rollator-Rumms hat’s gefunkt!

Seit 2013 sind die verwitweten Rentner ein Paar. Die rührende Romanze begann turbulent. Der Witwer – seine Ehefrau starb 2012 nach 60 Jahren Ehe – und die Witwe erholten sich nach Herzoperationen in der Schüchtermann-Klinik in Bad Rothenfelde. Beide hatten zuvor Herzinfarkte erlitten. Sie bekam einen Stent, er drei Bypässe. Anschließend waren beide Senioren auf Gehhilfen angewiesen.

An der Tür zum Speisesaal der Klinik dann die schicksalhafte Begegnung: Die Senioren stießen mit ihren Rollatoren zusammen. Nach dem ersten Schreck und verlegenen Entschuldigungen lachten beide herzlich über den Vorfall: "Ihr Lachen hat mich sofort verzaubert", sagt er.

Es folgten gemeinsame Spaziergänge und innige Gespräche. IHR Herz eroberte ER endgültig, als er geräucherte Forellen in die Klinik schmuggelte. "Die aßen wir heimlich im Zimmer auf der Bettkante", sagt der Rentner.

Als die Reha nach zwei Wochen endete, tauschte das Paar die Telefonnummern aus. Kaum daheim, griff er zum Hörer: "Ich hatte Sehnsucht." Heute führt das Paar eine Fernbeziehung. Er lebt bei Bielefeld, sie in Duisburg.

Beide sind sich einig: "Wir wollen unsere Liebe, dieses wunderbare späte Glück genießen, so lange es geht."

 

Tekst 2

NEUE LIEBE MIT 89!

Beim Rollator-Rumms hat’s gefunkt!

Das Paar verliebte sich nach einem Rollator-Zusammenstoß ineinander
Bielefeld/ Duisburg – Diese späte Liebe begann mit einem Rumms!


Waarschijnlijk heb je gekozen voor tekst 2. Toch?
Door de extra titel en de afbeelding heb je veel informatie gekregen.
Heb je begrepen dat de twee oudjes bij de botsing met hun rollators verliefd zijn geworden?
Als je dat al weet leest tekst 1 stukken makkelijker.

Oefening 1: Nichtraucher

Oefening 2: Kamera

Oefening 3: Honig im Kopf

Oefening 4: Facebook und Google

Oefening 5: Berufsorientierung

Oefening 6: Pipeline-King

Oefening 7: Bild.de

Zoek op verschillende Duitstalige websites naar teksten met sprekende plaatjes en titels. Kijk bv. op bild.de of op bravo.de .

Probeer alleen op basis van het bekijken van de plaatjes, titel en tussenkopjes voorspellingen te doen waar de tekst over zou kunnen gaan.

Tip: Maak er een testje voor je klasgenoten van.

  • Zoek een passende tekst.
  • Voorspel eerst zelf de inhoud.
  • Controleer of jouw voorspelling klopt door de tekst te lezen.
  • Kopieer alleen titel, tussenkopjes en plaatje in een Worddocument.
  • Stuur of geef dit document aan één of meerdere klasgenoten en laat ze de opdracht maken.
  • Controleer of ze het goed hebben voorspeld.

 

Examenvraag

Maak nu de volgende eindexamenvraag.
Gebruik de aanpak die je hiervoor geleerd hebt.

vmbo-kb 2010-1 Tekst 11

 

Globaal lezen

Inleiding

Vaak hoef je niet de hele tekst te begrijpen om te weten waar die over gaat.
Zeker als er bij de tekst maar één vraag staat die over de hoofdgedachte van de tekst gaat, volsta je vaak met globaal lezen. Dat betekent dat je de tekst snel doorleest om een idee te krijgen waar die over gaat zonder heel nauwkeurig te lezen of woorden op te zoeken. Je gebruikt deze strategie ook om je een globale indruk van de tekst te verschaffen voordat je gedetailleerd gaat lezen. Een ander woord voor globaal lezen is skimmen.

Bekijk sowieso eerst weer de titel, tussenkopjes, plaatjes en bijschriften en probeer al te voorspellen waar het over gaat. Lees de eerste en laatste alinea. Lees van de andere alinea's de eerste en de laatste zin. Probeer op die manier kernwoorden te vinden, woorden dus die voor het bepalen van de hoofdgedachte belangrijk zijn.

Voorbeeld

Lees eerst de vraag en zoek dan in de tekst naar het antwoord.

Waarom is de schoolweg voor de kinderen in Kenia zo gevaarlijk?

  1. Het is erg heet.
  2. Het is oorlog.
  3. Ze kunnen door wilde dieren worden aangevallen.
  4. Ze kunnen makkelijk verdwalen.
Nur ein Fünftel der Massai-Kinder
lernt Lesen und Schreiben. Die
meisten von ihnen hüten die
Herden, um ihre Familien zu
ernähren.

Die gefährlichsten Schulwege der Welt: Kenia
Sechs Uhr morgens, die Dämmerung bricht über die Savanne herein. Der achtjährige Moseka wacht bereits seit zwei Stunden über die Ziegen und Kühe seiner Familie. Er muss sie vor Hyänen, Löwen und anderen wilden Tieren beschützen. Mit dem Ende der Nachtwache beginnt für den Massai-Jungen der Schulweg quer durch die wilde Savanne Kenias. Es gilt sich zu beeilen, denn bereits am Morgen zeigt das Thermometer 25 Grad Celsius an. Was für die einen eine spannende Safaritour darstellt, ist für Moseka aus dem Massai-Dorf Kasiole ein Weg voller Gefahren, Hunger und Durst – einer der gefährlichsten Schulwege der Welt.

Die Savanne Kenias gilt als eine der artenreichsten Regionen Afrikas - mit ihrer spektakulären Natur ist sie die Kulisse für eine einmalige Reportage über Kinder, Lehrer und Eltern, die alles für ein bisschen Bildung geben. Hier leben wilde Tiere wie Löwen, Hyänen und Elefanten, die sich in den Büschen und Wäldern verstecken. Stets müssen die Schüler mit plötzlichen Angriffen wilder Tiere rechnen. Alltag für die Menschen in Kenia. Vor allem die zahlreichen Elefantenherden zählen für die Massai zu den bedrohlichsten Tieren der Wildnis. Hier gilt es, die von klein auf gelernten Überlebenstaktiken anzuwenden.

Die Schüler laufen auf den staubigen und trockenen Straßen der Dornsavanne zur Schule, Hunger und Durst sind ihre ständigen Begleiter. Doch es gibt auch lustige Momente: Wenn die Kleinsten den Antilopen, Gazellen oder Gnus hinterher jagen, haben sie den gleichen Spaß, wie andernorts Kinder, die Großstadttauben nachrennen. Eigentlich ist für solche Trödeleien keine Zeit, denn der Weg dauert lange – manche Kinder sind vier Stunden unterwegs, bis sie in der Schule ankommen. Kleine Oasen auf dem Weg sind trügerisch. Sie sind nicht nur für die Schulkinder eine wichtige Wasserquelle, sondern auch für die wilden Tiere wie Giraffen, Löwen und Hyänen.


Je ziet drie jongetjes. Door de titel weet je dat ze in Kenia leven en kun je vermoeden dat ze op weg zijn naar school, want in de titel staat dat het om een hele gevaarlijke weg naar school gaat. Waarom zou het gevaarlijk zijn om naar school te gaan? Dat is nou precies de vraag bij de tekst. Alle vier antwoordmogelijkheden lijken te kunnen kloppen. Je besluit dus de tekst voorlopig globaal te lezen om erachter te komen wat de hoofdgedachte is. Je hoopt dat de hoofdgedachte tegelijkertijd het antwoord op de vraag geeft.

In de eerste alinea kom je twee elementen tegen die ook in de antwoorden zitten: 'Hyänen, Löwen und anderen wilden Tieren' en '25 Grad Celsius'. Maar is 25 graden erg heet? Nee, zeker niet voor Afrika. Dus even verder lezen.

In de laatste alinea kom je in de laatste zin weer 'die wilden Tiere wie Giraffen, Löwen und Hyänen' tegen. Van hitte lees je niets meer. Je kijkt nog in de overgebleven alinea: die gaat eigenlijk alleen maar over wilde beesten als 'Löwen, Hyänen und Elefanten' en je leest ook 'plötzliche Angriffe' en 'bedrohlichsten Tieren' en 'Überlebenstaktiken'. Dus er gaat een dreigend gevaar uit van die genoemde dieren en je moet proberen te overleven.

Alle aanwijzingen (kernwoorden) leiden tot antwoord C: Ze kunnen door wilde dieren worden aangevallen.

Oefening 1: Warentest

Je gaat een tekst lezen en over de tekst een vraag beantwoorden.
Lees eerst de vraag.

Wat blijkt uit het onderzoek van de "Stiftung Warentest"?

  1. Je bent duurder uit als je je reis in een reisbureau koopt.
  2. Je bent niet duurder uit als je je reis in een reisbureau koopt.
  3. Het is onmogelijk om de prijzen op internet en in het reisbureau te vergelijken.


Bekijk de tekst. ​Pas de leesstrategieën 'oriënterend lezen' en 'globaal lezen' toe.
Probeer snel het antwoord op de vraag te vinden.

Stiftung Warentest testet online- und offline-Buchungen

Pauschalreisen im Reisebüro teurer als im Internet?

Im Internet eine Reise zu buchen ist schneller und günstiger als im Reisebüro. Stimmt das?

Beratung ist teuer. Oder?

Familienurlaub auf Mallorca, Skifahren mit den Freunden, Städtetrip mit dem Partner – alles ruckzuck und super-günstig online gebucht. Wirklich? Nicht unbedingt. Denn die Buchung im Reisebüro – inklusive persönlicher Beratung – ist oft nicht teurer als im Internet. Das fand jetzt die Stiftung Warentest heraus.

Die Tester prüften in je fünf Büros von 15 verschiedenen Reisebüroanbietern (Ketten und Franchise-Partner), inwiefern sie den Kunden beraten und auf seine unterschiedlichen Reisewünsche eingehen.

Dabei gaben die Prüfer vor, sich für fünf verschiedene Reisen zu interessieren: eine ärztlich begleitete Rundreise durch Südafrika, eine Mittelmeer-Kreuzfahrt für eine vierköpfige Familie, eine Indien-Rundreise, einen Last-Minute-Tauchurlaub und eine Familienreise in die Türkei.

Jeder Anbieter sollte für die Reisewünsche mindestens ein passendes Angebot unterbreiten. Die Vorschläge sollten alle wichtigen Infos enthalten: Abflugort und -zeit, Unterkunft, Reisegesamtpreis und Stornierungsbedingungen.

Das Gesamtergebnis: Zehn Anbieter schnitten gut ab (u.a. "First Reisebüro", "Lufthansa City Center"), vier befriedigend (u.a. "Sonnenklar Reisebüro", "Alltours Reisecenter"). Einer enttäuscht: "L'tur".

Preisvergleich online – offline

Innerhalb von zwei Stunden nach der Beratung im Reisebüro recherchierten die Tester außerdem die Preise für die Reisen in drei Online-Portalen (darunter auch das des jeweiligen Reisebüroanbieters) und verglichen die Preise.

Bei den relativ einfachen Pauschalreisen in die Türkei, zum Tauchen nach Ägypten oder bei den Kreuzfahrten fand man auch als Laie schnell den gleichen Preis. Anders hingegen war es bei den Fernreisen, die aus mehreren Teilen bestanden: Hier wurde oft kein vergleichbares Angebot gefunden, sodass die Preise gar nicht erst verglichen werden konnten.

Ein anderer wichtiger Faktor ist die Zeit: Das Internet bietet so viele Informationen auf einmal, dass man leicht den Überblick verlieren kann. Pluspunkt für die Online-Buchung: Sie können Reiseberichte und Hotelbewertungen von anderen Urlaubern lesen, Bilder anschauen, träumen. Wer die Zeit hat, kann also auch online sein Ziel erreichen.

Fazit

Wie so oft, macht es einfach die Mischung: Laut "test" soll eine Studie herausgefunden haben, dass jede zweite Reise mit einer Internet-Recherche beginnt und später im Reisebüro gebucht wird. Wer also zum Beispiel vor Online-Zahlungen scheut oder Angst hat, ein Fake-Angebot zu buchen, informiert sich am besten im Internet und überlässt die Buchung den Profis.

Der Glaube, persönliche Beratung im Reisebüro mache eine Reise teurer, und online spart man Zeit, ist laut "test" aber falsch.


Beantwoord nu de vraag.

Oefening 2: Coole Kunst

Je gaat een tekst lezen en over de tekst een vraag beantwoorden.
Lees eerst de vraag.

Welk hobby heeft Simon Beck?

  1. Hij fotografeert bijzondere patronen in de sneeuw.
  2. Hij projecteert schaduwpatronen in de sneeuw.
  3. Hij schildert sneeuwlandschappen.
  4. Hij tekent met zijn voetstappen patronen in de sneeuw.

Pas de leesstrategieën 'oriënterend lezen' en 'globaal lezen' toe.
Probeer snel het antwoord op de vraag te vinden.

Landschaftsmalerei mal anders

Coole Kunst, in Schnee gestapft

"Snow Art" für Anfänger – Schneekünstler Simon Beck gibt jetzt Seminare in der Schweiz

Mit tausenden Schritten "malt" Simon Becks traumhafte Kunstwerke in den frischen Schnee – und bietet nun sogar Seminare an

Stundenlang stapft Simon Beck über verschneite Hänge und "malt" dabei mit den Füßen geometrische Formen in den Schnee. "Snow Art" nennt der Brite seine Kunst. Und die kann man nun sogar in seinen Workshops ausprobieren und erlernen.

Wegen seiner Leidenschaft ist er aus Südengland nach Les Arcs in die französischen Alpen gezogen, wo er sich nach Herzenslust im Tiefschnee austoben kann.

Seine kunstvollen Muster entstehen keineswegs zufällig. Simon Beck überlegt, rechnet, zeichnet Pläne, bevor er losstapft. Beim Marschieren im Schnee folgt er oft mathematischen Formeln. Als Hilfsmittel dienen ihm – neben seinen Schneeschuhen – ein Kompass und ein Maßband.

Zwischen drei Stunden und einem ganzen Tag dauert ein Schneebild. Manchmal arbeitet der Künstler sogar im Dunkeln, mit einer Stirnlampe.

Konzentriert zählt er Schritte, von innen nach außen, während Kristalle, Sterne, Spiralen entstehen ... Einige seiner Werke sind so groß wie Fußballplätze.

Zu dem ungewöhnlichen Hobby kam Simon Beck durch eine Gehbehinderung: Da er die Füße nicht richtig heben kann, hinterlässt er automatisch Spuren im Schnee.

Für die Ewigkeit sind seine weiß in weiß gemusterten Schneeteppiche nicht gemacht. Sie werden zugeschneit, tauen weg oder fallen der Pistenraupe zum Opfer.

Der Künstler verewigt seine Bilder daher auf seiner Facebookseite. Plant nun, einen Fotoband herauszugeben.

Wer sich auch mal als Schneekünstler versuchen möchte, bekommt im März in der Schweiz die Gelegenheit: Dann kommt Simon Beck in die Gletscherwelt der Aletsch Arena und demonstriert in mehreren Workshops seine Kunst.

Die Workshops finden an drei Tagen an drei verschiedenen Hängen statt: am 23. März (Riederalp), am 24. März (Bettmeralp) und am 25. März (Fiescheralp). Teilnehmer können dem Künstler bei der Arbeit über die Schulter schauen, aber auch selber los stapfen. Anmeldungen unter info@aletscharena.ch.


Beantwoord de vraag.

Oefening 3: Schulwege

Je gaat een tekst lezen en over de tekst een vraag beantwoorden. Lees eerst de vraag.

Waarom is de weg naar school voor Alioscha zo gevaarlijk?

  1. Hij kan door een ijsbeer worden aangevallen.
  2. Hij kan door het ijs zakken.
  3. Het is extreem glad.
  4. Het is extreem koud.

Pas de leesstrategieën 'oriënterend lezen' en 'globaal lezen' toe.
Probeer snel het antwoord op de vraag te vinden.

Die gefährlichsten Schulwege der Welt: Sibirien

Bildunterschrift: Auch bei minus 59 Grad fahren in Oimjakon noch Autos.


Der achtjährige Alioscha trödelt gerne. Seine Mutter Irina sieht das alles andere als gern, denn trödeln kann am kältesten bewohnten Ort der Welt durchaus lebensgefährlich sein. Wer sich zu lange ungeschützt in der Kälte aufhält, kann leicht erfrieren. Bei durchschnittlichen Winter-Temperaturen von -40 Grad Celsius wird im sibirischen Oimjakon alles Alltägliche zur Herausforderung, der tägliche Schulweg wird für die Kinder des 500 Seelen-Ortes zur wahren Abenteuerreise. Denn Alioscha und seine Schulkameraden haben den kältesten Schulweg der Welt.

Morgens um sechs Uhr beginnt der Tag mit einem Blick auf das Thermometer: Zeigt es unter -54 Grad Celsius an, bereitet Mutter Irina ihren kleinen Alioscha für die Schule vor, ist es kälter, darf Alioscha noch ein bisschen liegen bleiben - erst ab -54 Grad gibt es kältefrei für die Kinder in Oimjakon. Als erstes holt Irina Eisblöcke aus dem nahegelegenen Fluss und schmilzt das Eis auf dem Herd, damit sich ihr Sohn den Schlaf aus den Augen waschen kann: fließendes Wasser gibt es nicht im Haus, die Rohre würden bei den Temperaturen bersten. Den Wohnraum hat Mutter Irina auf etwa 20 Grad geheizt. Wenn Alioscha die Haustür nach draußen öffnet, um zur Schule zu gehen, ist es 70 Grad kälter – Alltag in Oimjakon. Die Kälte, sie bestimmt das ganze Leben dort.


Beantwoord de vraag.

Examenvragen

De examens vmbo-kader bevatten goede teksten om te oefenen.
Maak nu de volgende eindexamenvragen.
Gebruik de aanpak die je hiervoor geleerd hebt.

vmbo-KB 2011-1

vmbo-kb 2011-1 Tekst 1

vmbo-kb 2011-1 Tekst 3 - 1

vmbo-kb 2011-1 Tekst 3 - 2

vmbo-kb 2011-1 Tekst 13

vmbo-kb 2011-1 Tekst 14

vmbo-kb 2011-1 Tekst 15

vmbo-KB 2011-2

vmbo-kb 2011-2 Tekst 2

vmbo-kb 2011-2 Tekst 15

vmbo-KB 2012-1

vmbo-kb 2012-1 Tekst 1

vmbo-kb 2012-1 Tekst 9

vmbo-kb 2012-1 Tekst 10

vmbo-kb 2012-1 Tekst 15

Zoekend lezen

Inleiding

Zoekend lezen = scannend lezen
In het examen zitten teksten die best lang zijn maar waar maar één vraag bij hoort.
Er wordt gevraagd naar concrete informatie. Bijv. Hoe laat gaat het museum open? Wat kost een
kaartje voor kinderen onder de 10 jaar? Welk huismiddeltje wordt aangeraden als je misselijk bent?

Je hoeft dan dus maar één gegeven in de tekst te vinden. Vaak zijn het folders, (bioscoop)agenda's, inhoudsopgaves, overzichtspagina's, Wikipedia-artikelen enz.
Daarom is het onverstandig om bij dit soort vragen de hele tekst uitgebreid te lezen.
Je zoekt doelgericht naar de gevraagde informatie. Met andere woorden: je scant de tekst om de gevraagde informatie te vinden. Daarom noem je zoekend lezen ook wel scannend lezen.

Je leest bij dit soort teksten altijd eerst de vraag. Vervolgens bekijk je de titel, plaatjes, tussenkopjes
en woorden met een andere opmaak (vet, cursief enz.).
Bedenk onder welk tussenkopje het antwoord op de vraag zou kunnen staan.
Lees alleen het stukje waarin volgens jou het antwoord staat.

Voorbeeld

Je bent op zoek naar nieuwe ideeën voor jouw aquarium.
Heeft de vrijetijdsbeurs op dat gebied iets te bieden?
Antwoord met 'ja' of 'nee'.
Zo ja, geef aan in welke hal(len) je terecht kunt.

PARADIES FÜR KLETTER-PROFIS
Freizeitmesse ABF lockt mit Action & Abenteuer

Model Miriam erklimmt eine Boulder-Wand im Sportbereich der ABF

Hannover – Die ABF wird zum Paradies für Kletter-Profis, Wassersportler und Reisefans! 400 Aussteller machen vom 11. bis 15. Februar Lust auf Action und Abenteuer.
  • Aktiv & Fit: Mit Rad-Teststrecke und "Boulder-Wand" für Kletterer. Highlight: ein riesiges Wasserbecken (1,3 Mio. Liter, 50 Meter) für Wakeboarder und Kanufahrer.
  • Reisen & Urlaub: verlängert auf 5 Tage (Hallen 16 bis 21). Mit Traumzielen rund um die Welt. Partnerregion: das Baltikum.
  • Caravaning & Camping: größte Schau Deutschlands, vom Kult-Bulli bis zum Riesencamper. Jeden Tag in den Hallen 10 bis 14.

Bei den "Autotagen" präsentieren sich 17 Marken in Halle 22.
Auf der Heimtiermesse (13.-15. Februar) in Halle 15 wird u.a. der genialste Aquarien-Einrichter gesucht.

Neu: Die ABF-Bereiche Bauen und Garten werden in eine neue Messe ("Bauen, Immobilien, Garten"; BIG) ausgelagert, die ABF dafür von 9 auf 5 Tage gestrafft. Schwennsen rechnet mit 60000 Besuchern: "Wir folgen dem Wunsch der Aussteller. Der Fokus der ABF liegt auf dem Wochenende."


Je moet dus te weten komen of er op de beurs een afdeling is voor aquarium- liefhebbers, en zo ja, waar die is.  Je scant de tussenkopjes en vetgedrukte woorden. Pas bij het woord 'Heimtiermesse' zie je een link met de vraag (tier = dier, dus iets met dieren). Het woord 'Aquarien' (= aquariums) in dezelfde zin bevestigt jouw vermoeden. Dus ja, de beurs heeft iets aan aquariumliefhebbers te bieden. Dat deze afdeling in hal 15 zit, is nu niet meer te missen.
Je schrijft dus op: Ja, in hal 15.

Oefening 1: Kostüm

Jij en je broertje willen carnaval vieren.
Je broertje is nog op zoek naar een stoer kostuum.
Het liefst wil hij verkleed gaan als politieagent.

Bekijk de advertenties.
Noteer de Duitse titel van de advertentie die in aanmerking komt.

Oefening 2: Kinö charts

Je moet voor Duits een werkstuk maken over een Duitse film.
Jouw leraar had je een film aanbevolen waarin het om een ouderavond gaat die volstrekt in de soep loopt, maar je bent de titel vergeten.

Noteer de Duitse titel van de film die je zoekt.

Oefening 3: Circus

Oefening 4: Camping

Je ouders willen de zomervakantie op een camping in Duitsland doorbrengen.
Jullie houden van mountainbiken en trektochten, dus er moeten bergen in de buurt zijn.

Scan de informatie en noteer de camping die in aanmerking komt.

Strand- und Familiencampingplatz Bensersiel (Esens-Bensersiel / Niedersachsen)
Platz 12 in der europaweiten Gesamtliste: Strand- und Familiencampingplatz Bensersiel

Der Fünf-Sterne-Platz befindet sich in der nördlichen Mitte Ostfrieslands auf der Seeseite, also vor dem Deich. So können Gäste ihr Wohnzimmer direkt am Wasser aufschlagen. Es gibt mehrere Restaurants, von denen eines mit Dachterrasse ausgestattet ist. Wer das Freibad vorzieht: das ist nur ein paar Schritte entfernt.

Kosten: Stellplatz ab 10 Euro, Erwachsene 4,80 Euro (Hauptsaison), geöffnet vom 20.3. bis 18.10., mehr Info.

 

Camping Land an der Elbe bei Hamburg (Stove bei Drage / Niedersachsen)
Platz 10 in der europaweiten Gesamtliste: Camping Land an der Elbe bei Hamburg

Am schönen Stover Strand wird der Platz als kleiner Familienbetrieb geführt. Zwei parkähnliche, naturbelassen angelegte Stellplätze gibt es – einer davon liegt malerisch an der Elbe. Eine Badegelegenheit in offenem Gewässer ist vorhanden, alle möglichen Wassersportarten können ebenfalls ausgeführt werden.

Kosten: Stellplatz 8 Euro, Erwachsene 7 Euro (Hauptsaison), ganzjährig geöffnet, mehr Info.

 

Camping Hopfensee (Füssen / Bayern)
Platz 3 in der europaweiten Gesamtliste: Camping Hopfensee

Der luxuriöse Fünf-Sterne-Zeltplatz im Ostallgäu grenzt direkt an den Hopfensee, im Hintergrund erheben sich die Alpen. Für Gäste gibt es Hallenbad, Fitness-Kurse und einen Zwergerl-Pavillon für die Kleinsten. Außerdem: Wellness-Zentrum, Sauna, Restaurant und Indoor-Spielplatz.

Kosten: Stellplatz 14,40 Euro, Erwachsene 10,40 Euro (Hauptsaison), geöffnet von 17.12. bis 8.11.

 

Naturcamping Spitzenort (Plön / Schleswig Holstein)
Platz 7 in der europaweiten Gesamtliste: Naturcamping Spitzenort

Auf der Halbinsel Spitzenort wird der Platz als unabhängiges Familienunternehmen geführt. Besonderes Augenmerk liegt auf den Kindern – so gibt es einen großen beheizten Außenpool mit Wasserrutsche, mehrere Kinderspielplätze, ein Kinderland mit großem Spiel- und Bastelraum, Indoor-Geräten und Bällebad sowie einen Minigolfplatz.

Kosten: Stellplatz inkl. zwei Erwachsene 27,50 (Hauptsaison), geöffnet vom 27.3. bis 1.11., mehr Info.

 

Oefening 5: BahnCard

Jongeren kunnen korting krijgen als ze met de trein reizen.
Bekijk de advertentie in de onderstaande opdracht.

Hoeveel korting krijgen ze als ze in het bezit zijn van een Jugend BahnCard 25?

Geef antwoord op de vraag.

Examenvragen

De examens vmbo-kader bevatten goede teksten om te oefenen.
Maak nu de volgende eindexamenvragen.
Gebruik de aanpak die je hiervoor geleerd hebt.

vmbo-KB 2011-1

vmbo-kb 2011-1 Tekst 5

vmbo-KB 2011-2

vmbo-kb 2011-2 Tekst 9 - 1

vmbo-kb 2011-2 Tekst 9 - 2

vmbo-KB 2012-1

vmbo-kb 2012-1 Tekst 14

Intensief lezen

Inleiding

Intensief lezen
Bij veel teksten kom je er niet onderuit om de hele tekst of delen van de tekst nauwkeurig te lezen om de vraag of vragen te kunnen beantwoorden. Je moet dan echt diep in de tekst of het tekstgedeelte duiken, details begrijpen en verbanden ontdekken. Dit nauwkeurige lezen noemen we ook intensief of gedetailleerd lezen.

Bekijk eerst de titel, plaatjes en eventuele bijschriften, tussenkopjes en tekstdelen met een afwijkende opmaak. Pas dus de leesstrategie oriënterend lezen toe. Combineer dit met de leesstrategie globaal lezen om de hoofdgedachte van de tekst te bepalen. Nu weet je globaal waar de tekst over gaat.

Bij de gedetailleerde vragen staat vaak op welk tekstgedeelte zij betrekking hebben, bv. Wie viel Zeit haben die Filmarbeiten für "Typisch" gekostet? (Absatz 2) of Was wird im 1. Absatz über Stefan van Haaren ausgesagt? Dan concentreer je je bij het zoeken naar het juiste antwoord op dat tekstgedeelte.
Ook bij vragen als 'Geef van elk van de onderstaande beweringen aan of deze wel of niet overeenkomt met alinea 2.' gevolgd door een aantal beweringen, moet je intensief lezen. De beweringen staan meestal wel op volgorde van de tekst.

Voorbeeld

Bekijk de tekst Landschaftsmalerei mal anders hieronder. Deze tekst heb je al oriënterend en globaal gelezen en je bent erachter gekomen dat Simon Beck met zijn voeten patronen in de sneeuw tekent. Over de tekst gaan nog vier vragen. Om de andere vragen te kunnen beantwoorden, moet je de tekst/de desbetreffende tekstgedeeltes intensief lezen.
Lees eerst de vragen.

  1. Geef van elk van de onderstaande beweringen aan of deze wel of niet overeenkomt met alinea 1.
    1. Simon Beck beoefend zijn hobby in de Franse Alpen. wel/niet
    2. Simon Beck laat het aan de toeval over welk patroon er uiteindelijk ontstaat. wel/niet
    3. Het duurt meerdere dagen voordat hij een sneeuwpatroon af heeft. wel/niet
    4. Alle sneeuwpatronen hebben minimaal de afmetingen van een voetbalveld. wel/niet
  2. Wie kam Simon Beck zu seinem Hobby? (Absatz 2)
    1. Er benutzt seine körperliche Einschränkung positiv.
    2. Er hat an einem Workshop teilgenommen.
    3. Er hat Fotos von Snow Art gesehen.
  3. Was wird im 3. Absatz über die Schneebilder gesagt?
    1. Sie bleiben sehr lang sichtbar.
    2. Sie verschwinden durch Wetter und andere Einflüsse schnell.
    3. Simon Beck zerstört sie gleich wieder.
  4. Welche Aussage stimmt mit dem 4. Absatz überein?
    1. Außer bei Simon Beck kann man auch bei anderen Künstlern einen Workshop besuchen.
    2. Bei den Workshops dürfen die Teilnehmer selbst keine Schneebilder machen.
    3. Bei einem Workshop kann man Simon Beck zusehen und selbst Schneebilder machen.

Landschaftsmalerei mal anders

Coole Kunst, in Schnee gestapft

"Snow Art" für Anfänger – Schneekünstler Simon Beck gibt jetzt Seminare in der Schweiz

Mit tausenden Schritten "malt" Simon Becks traumhafte Kunstwerke in den frischen Schnee – und bietet nun sogar Seminare an

Stundenlang stapft Simon Beck über verschneite Hänge und "malt" dabei mit den Füßen geometrische Formen in den Schnee. "Snow Art" nennt der Brite seine Kunst. Und die kann man nun sogar in seinen Workshops ausprobieren und erlernen.

Wegen seiner Leidenschaft ist er aus Südengland nach Les Arcs in die französischen Alpen gezogen, wo er sich nach Herzenslust im Tiefschnee austoben kann.

Seine kunstvollen Muster entstehen keineswegs zufällig. Simon Beck überlegt, rechnet, zeichnet Pläne, bevor er losstapft. Beim Marschieren im Schnee folgt er oft mathematischen Formeln. Als Hilfsmittel dienen ihm – neben seinen Schneeschuhen – ein Kompass und ein Maßband.

Zwischen drei Stunden und einem ganzen Tag dauert ein Schneebild. Manchmal arbeitet der Künstler sogar im Dunkeln, mit einer Stirnlampe.

Konzentriert zählt er Schritte, von innen nach außen, während Kristalle, Sterne, Spiralen entstehen ... Einige seiner Werke sind so groß wie Fußballplätze.

Zu dem ungewöhnlichen Hobby kam Simon Beck durch eine Gehbehinderung: Da er die Füße nicht richtig heben kann, hinterlässt er automatisch Spuren im Schnee.

Für die Ewigkeit sind seine weiß in weiß gemusterten Schneeteppiche nicht gemacht. Sie werden zugeschneit, tauen weg oder fallen der Pistenraupe zum Opfer.

Der Künstler verewigt seine Bilder daher auf seiner Facebookseite. Plant nun, einen Fotoband herauszugeben.

Wer sich auch mal als Schneekünstler versuchen möchte, bekommt im März in der Schweiz die Gelegenheit: Dann kommt Simon Beck in die Gletscherwelt der Aletsch Arena und demonstriert in mehreren Workshops seine Kunst.

Die Workshops finden an drei Tagen an drei verschiedenen Hängen statt: am 23. März (Riederalp), am 24. März (Bettmeralp) und am 25. März (Fiescheralp). Teilnehmer können dem Künstler bei der Arbeit über die Schulter schauen, aber auch selber los stapfen. Anmeldungen unter info@aletscharena.ch.

Leesstrategieën per vraag

  1. Geef van elk van de onderstaande beweringen aan of deze wel of niet overeenkomt met alinea 1.
    1. Simon Beck beoefend zijn hobby in de Franse Alpen. wel/niet
    2. Simon Beck laat het aan de toeval over welk patroon er uiteindelijk ontstaat. wel/niet
    3. Het duurt meerdere dagen voordat hij een sneeuwpatroon af heeft. wel/niet
    4. Alle sneeuwpatronen hebben minimaal de afmetingen van een voetbalveld. wel/niet

Om vraag 1 te beantwoorden, moet je alinea 1 intensief lezen. Voor elk van de vier beweringen moet je aangeven of die wel of niet overeenkomt met de tekst. Let altijd op de woordjes in de vraagstelling, hier: wel en niet. Die woordjes moet je dus in je antwoord gebruiken (dus geen ja of nee, juist of onjuist of iets dergelijks!).

  • 1e bewering: Je leest iets van Zuid-Engeland en iets van Les Arcs in de Franse Alpen. Je kunt wel bedenken dat je in het Zuiden van Engeland geen bergen en weinig sneeuw hebt, het is dus niet waarschijnlijk dat hij zijn hobby daar beoefent. Bovendien zie je het woord 'gezogen' (verhuisd) en ook aan de voorzetsels 'aus' en 'nach' kun je halen dat hij van Engeland naar de Franse Alpen is gegaan om daar zijn hobby te beoefenen. Je noteert dus 'wel' bij bewering 1.
  • 2e bewering: In de tekst staat 'entstehen keineswegs zufällig' (ontstaan echt niet toevallig). 'Keineswegs' vind je misschien een moeilijk woord, maar je kunt er in ieder geval uit afleiden dat het met 'kein' (geen) te maken heeft en dus een ontkenning is, dan ben je er ook en snap je dat die patronen niet toevallig ontstaan. Als bewijs lees je in de volgende zin dat hij nadenkt (überlegt), rekent (rechnet) en tekent (zeichnet) voordat hij op stap gaat. Hij laat dus niets aan het toeval over. De bewering klopt dus niet en jij noteert 'niet' bij bewering 2.
  • 3e bewering: Je kunt al vermoeden dat dat niet klopt want als het meerdere dagen zou duren, zou het risico groot zijn dat de patronen door het weer of andere omstandigheden vernield worden. Natuurlijk kijk je in de tekst en lees je dat het drie uur tot een hele dag duurt voordat zo'n patroon af is. De bewering is dus niet goed en je noteert 'niet' bij bewering 3.
  • 4e bewering: Voetbalveld / Fußballplätze – je ziet meteen in welke zin het antwoord staat. Je leest inderdaad dat ze groot als voetbalvelden zijn. Nu moet je heel alert zijn! In de bewering staat namelijk dat ze ALLEMAAL (alle) zo groot als voetbalvelden zijn. In de tekst staat 'einige' (sommige). Je begrijpt wel dat het om dat woordje draait en zoekt het woord – als je hem niet weet – in een woordenboek op. Sommige betekent niet alle, dus is je bewering fout en je noteert 'niet' bij bewering 4.
  1. Wie kam Simon Beck zu seinem Hobby? (Absatz 2)
    1. Er benutzt seine körperliche Einschränkung positiv.
    2. Er hat an einem Workshop teilgenommen.
    3. Er hat Fotos von Snow Art gesehen.

Voor vraag 2 moet je in alinea 2 zijn. Je leest de vraag. Die moet je uiteraard begrijpen. Eventueel moet je onbekende woorden in de vraagstelling opzoeken, maar hier kom je er waarschijnlijk ook zonder woordenboek uit: Hoe kwam Simon Beck aan zijn hobby? Je leest nu nog niet de antwoordmogelijkheden! Kijk eerst in de tekst en probeer zelf het antwoord te vinden. Daar staat letterlijk dat hij er door een 'Gehbehinderung' aan kwam.
Nu moet je alleen nog weten wat dat woord betekent. Aan de dubbele punt zie je dat het daarna wordt uitgelegd:
hij kan zijn voeten niet goed optillen (heben) waardoor hij automatisch sporen in de sneeuw achterlaat (hinterlässt). Je begrijpt dat hij een soort handicap heeft dat met het lopen (Gehbehinderung) te maken heeft.
Nu lees je de mogelijke antwoorden om te kijken of er een antwoord bij staat dat in de buurt van jouw eigen antwoord komt. In antwoord A staat inderdaad iets wat met zijn lichaam te maken heeft (körperlich), maar het woord 'Einschränkung' kun je niet meteen vertalen. Je kijkt verder. Antwoord B zegt dat hij er door een workshop aan is gekomen. Dat heb je niet gelezen, kun je dus schrappen. In antwoord A staat dat hij foto's van de sneeuwpatronen heeft gezien. Dat zal wel, maar het staat niet in de tekst dat hij daardoor aan zijn hobby is begonnen. Dit antwoord kun je dus ook wegstrepen. Blijft antwoord A over waarvan je toch al dacht dat het overeenkomt met je eigen antwoord. Als je tijd over hebt (kan dus ook aan het einde) kun je het woord 'Einschränkung' nog even opzoeken (beperking) en weet je zeker dat A juist is.
Maar ook zonder deze controle weet je het eigenlijk wel zeker.

  1. Was wird im 3. Absatz über die Schneebilder gesagt?
    1. Sie bleiben sehr lang sichtbar.
    2. Sie verschwinden durch Wetter und andere Einflüsse schnell.
    3. Simon Beck zerstört sie gleich wieder.

Voor vraag 3 lees je de 3e alinea. Na het lezen van de vraag (Wat wordt er over de sneeuwpatronen gezegd?) weet je dat je de hoofdgedachte van alinea 3 moet vinden. Als het om de hoofdgedachte gaat, kun je beter eerst de antwoordmogelijkheden bekijken. Bij A staat dat ze heel lang zichtbaar blijven. Bij B staat dat ze door allerlei omstandigheden, zoals het weer, snel weer verdwijnen. Bij C staat dat Simon Beck ze zelf meteen weer kapot maakt (zerstört). Je denkt even goed na: het meest logische lijkt B te zijn. Meteen in de 1e zin staan de woorden 'Ewigkeit' en 'nicht', dus voor de eeuwigheid zijn die patronen niet. Dat dacht je al, A valt dus af. Verder lees je: 'zugeschneit, tauen weg oder fallen der Pistenraupe zum Opfer'. Misschien kun je de betekenis van het 1e woord raden: zugeschneit – schneien – sneeuwen. De patronen verdwijnen dus onder de sneeuw. Misschien weet je het woordje 'tauen' nog, anders zoek je het op: dooien. De patronen verdwijnen omdat de sneeuw dooit. Meer bewijs voor antwoord B heb je eigenlijk niet nodig. Je leest wel nog even verder. Daar staat alleen maar nog dat de kunstenaar foto's van zijn patronen maakt, niet dat hij ze kapot maakt (waarom zou hij dat ook doen?). Dus B is het juiste antwoord.

  1. Welche Aussage stimmt mit dem 4. Absatz überein?
    1. Außer bei Simon Beck kann man auch bei anderen Künstlern einen Workshop besuchen.
    2. Bei den Workshops dürfen die Teilnehmer selbst keine Schneebilder machen.
    3. Bei einem Workshop kann man Simon Beck zusehen und selbst Schneebilder machen.

Voor vraag 4 lees je alinea 4. Het is weer zo'n vraag waar je de hoofdgedachte van de alinea moet vaststellen (Welke uitspraak past bij alinea 4?). Je kunt dus beter eerst de antwoordmogelijkheden lezen. Bij A staat dat je een workshop kunt bezoeken en dat je dat behalve (außer) bij Simon Beck ook bij andere kunstenaars kunt doen.
Bij B staat dat de deelnemers aan de workshop zelf geen sneeuwpatronen mogen maken. (Je denkt meteen: rare workshop als je dat waar het om gaat niet mag doen.) Bij C staat dat je tijdens de workshop kijkt hoe Simon Beck die patronen maakt en dat je dan zelf ook patronen maakt. (Dat lijkt je al meer de bedoeling van een workshop te zijn.) Je leest alinea 4. Er is geen sprake van andere kunstenaars, er wordt alleen gezegd dat Simon Beck meerdere workshops geeft, A valt dus af. In de zin 'Teilnehmer können dem Künstler bei der Arbeit über die Schulter schauen, aber auch selber los stapfen.' staat dat de deelnemers de kunstenaar aan het werk zien en zelf ook stappen mogen zetten. Dat komt overeen met antwoord C en sluit tegelijkertijd antwoord B uit.

Oefening 1: Himalaya

Gebruik de tekst hieronder. Pas de leesstrategieën 'oriënterend lezen' en 'globaal lezen' toe om een eerste indruk van de tekst te krijgen.

Die gefährlichsten Schulwege der Welt: Himalaya

(1) Das Dorf Zangla am Fluss Zanskar liegt in 4.000 Meter Höhe im indischen Himalaya. Hier wohnt der zehnjährige Motup mit seinen Eltern. Wer nicht für immer in dem abgelegenen 650-Einwohner-Ort bleiben will, muss eine gute Schule besuchen.

(2) Motup hatte zwei Monate Winterferien und bereitet sich zu Beginn des neuen Halbjahres auf die Reise in den Ort Leh vor. Hier steht das Internat, das er und seine Freunde besuchen. Motups Schulweg ist ein Fußmarsch von mindestens vier Tagen. Die Route führt 100 Kilometer über einen meist zugefrorenen Fluss, der sich jedoch jederzeit in einen reißenden Strom verwandeln kann.

(3) Der Fluss Chadar ist wild und kaum zugänglich. Er gilt selbst unter den erfahrenen Einwohnern als besonders tückisch und unberechenbar. Mal ist das Eis dick und sicher wie eine Schlittschuhbahn, ein paar Meter weiter droht man im reißenden Fluss einzubrechen. Plötzlich auftauchendes Hochwasser kann Schüler und Eltern zu gefährlichen Umwegen durch das Gebirge zwingen – nie wissen sie, ob die Reise zur Schule vier, fünf oder sechs Tage dauert.

(4) Die ungefütterten Gummistiefel der Reisenden mögen beim Waten durch den Fluss das Wasser abweisen – sie sorgen auf der anderen Seite aber für Eiszapfen an den Füßen. Viermal im Jahr gehen Motup und seine Schulfreunde den Weg ins Internat: Zweimal hin, zweimal zurück. Es ist eine atemberaubende Umgebung, doch für die Schönheiten der Natur haben die kleinen Kinder keine Augen. Der Schulweg durch das Hochgebirge ist eine anstrengende Expedition, die ihnen alles abverlangt.


Lees nu de drie vragen over de tekst.

  1. Geef van elk van de onderstaande beweringen aan of deze wel of niet overeenkomt met alinea 2.
    1. Voor Motup begint de vakantie. ➜ wel/niet
    2. In de schoolperiodes woont Motup niet thuis. ➜ wel/niet
    3. Motup gaat met de boot naar school. ➜ wel/niet
    4. De weg naar school duurt maximaal vier dagen. ➜ wel/niet
  1. Welche Aussage stimmt mit dem 3. Absatz überein?
    1. Der Fluss verändert sich ständig.
    2. Das Eis ist überall sehr dick.
    3. Das Wasser im Fluss strömt sehr schnell.
  1. Was wird im 4. Absatz ausgesagt?
    1. Motup legt den Schulweg zweimal im Jahr zurück.
    2. Motup legt den Schulweg dreimal im Jahr zurück.
    3. Motup legt den Schulweg viermal im Jahr zurück.

Lees daarna de tekst(gedeeltes) intensief en beantwoord de vragen.

Oefening 2: Essensreste

Bekijk de tekst hieronder.
Pas de leesstrategieën 'oriënterend lezen' en 'globaal lezen' toe om een eerste indruk van de tekst te krijgen.

Essensreste haben nichts in der
Toilette verloren.

Sollte man Essensreste ins Klo kippen?

Viele Menschen schütten Essensreste ins Klo. Schnell und unkompliziert sind sie dann weg. Doch ist das in Ordnung? Oder sollte man das lieber lassen?

(1) Manchmal bleibt vom Abendessen etwas übrig. Niemand mag mehr den Rest der Suppe essen. Oder aber Gemüse und Kartoffeln will keiner mehr haben. Wohin dann damit? Wenn Essen übrig bleibt und nicht mehr aufgetischt werden soll, dann schütten etliche Erwachsene die Reste ins Klo. Suppe landet dort zum Beispiel, weil sie flüssig ist und im normalen Hausmüll alles nass tropfen könnte. Doch ist das gut, Suppe und andere Dinge in den Klo zu schütten?

(2) Das ist es nicht. Essensreste gehören nicht in die Toilette. Dafür gibt es mehrere Gründe. Zum einen können die Sachen die Rohre verstopfen. Zum anderen wird es so schwieriger, verschmutztes Wasser wieder zu reinigen. In den Klärwerken müssen Abfälle aus dem Wasser erst mal herausgefiltert werden. Außerdem werden die ganzen Essensreste in der Kanalisation für Ratten zum Paradies. Sie können sich dort die Bäuche vollschlagen. Die Ratten vermehren sich dann und klettern die Rohre hoch. So können sie auch in unsere Häuser gelangen.

(3) Doch was sollen wir dann mit den Essensresten tun, die keiner mehr mag? Zum einen ist es vernünftig, nicht ständig zu viel zu kochen. Wer genau Maß nimmt, muss später nicht so viel wegwerfen. Gemüsereste oder Kartoffelreste dürfen in den Biomüll. Fleisch und Fett kommen in die Restmülltonne. Handelt es sich um Suppe, die tropfen könnte, dann können wir sie in einen Beutel oder ein altes Gefäß tun und sie dann wegwerfen. So tropft nichts durch die Abfalltüte hindurch.

(4) Essensreste sind übrigens nicht das Einzige, was nicht in den Klo darf. Wir sollen auch keine Ohrstäbchen, Windeln, Rasierklingen, Katzenstreu, Tabletten oder Bratöl in die Toilette kippen. Diese Sachen haben dort ebenfalls nichts verloren.

Lees de vragen.

  1. Geef van elk van de onderstaande beweringen aan of deze wel of niet overeenkomt met alinea 2.
    1. De afvoerbuizen kunnen verstopt raken. ➜ wel/niet
    2. De waterzuivering wordt moeilijker. ➜ wel/niet
    3. De ratten in de kanalisatie gaan dood. ➜ wel/niet
    4. Muizen komen de huizen binnen. ➜ wel/niet
  1. Geef van elke tip aan of die wel of niet overeenkomt met alinea 3.
    1. Kook niet te veel. ➜ wel/niet
    2. Vries overgebleven eten in. ➜ wel/niet
    3. Gooi etensresten in de groene ton. ➜ wel/niet
    4. Zeef overgebleven soep en gooi de resten apart weg. ➜ wel/niet

Lees nu de tekst(gedeeltes) intensief en beantwoord de vragen.

Oefening 3: Smartphone

Pas de leesstrategieën 'oriënterend lezen' en 'globaal lezen' toe om een eerste indruk van de tekst te krijgen.

Expertentipp: Smartphone oder Schlaf?

Text:  Lena Marie Mayer Yaez Verlag GmbHJugendmagazin YAEZ.de

Vor dem Schlafengehen noch die Nachrichten auf  Smartphone, Tablet oder Laptop checken - warum das nicht so klug ist, verrät YAEZ.

Noch kurz die Facebook-Neuigkeiten checken, den Status aktualisieren und ein neues Foto posten – das Smartphone kann fesseln, ganz besonders abends im Bett, wenn die Neuigkeiten der sozialen Netzwerke spannender sind als das Schlafen.

Blaues Licht - wenig Schlaf

Experten raten, dass man Smartphones und Tablets vor dem Schlafengehen besser ausschalten sollte – aber warum?

Das Licht, das vom Bildschirm unserer Smartphones ausgeht, hat einen hohen Blauanteil, ist also sehr kurzwellig. Nach Angaben der Harvard Medical School in Boston löst dieses kurzwellige Licht in unserem Körper eine Art Alarmsignal aus. Durch den Blauanteil des Lichts erhält unser Hormonsystem das Signal, weniger Melatonin auszuschütten. Melatonin ist ein Hormon, das in unserem Körper für den Schlaf zuständig ist. Eine verringerte Melatoninausschüttung aktiviert unseren Körper. Dadurch werden wir wach - obwohl wir den Schlaf dringend nötig hätten.

Der dauerhafte Smartphone-Gebrauch vor dem Schlafengehen kann nicht nur zu massivem Schlafmangel führen sondern auch Kopfschmerzen und Muskelverspannungen verursachen, wie die Welt berichtet.

YAEZ empfiehlt: Wer kein Risiko eingehen und die Nacht durchschlafen möchte, sollte vor allem unmittelbar vor dem Einschlafen auf Smartphone, Tablet und Computer verzichten und lieber ein Buch lesen. Das entspannt und die bedruckten Seiten sind weit weniger anstrengend für unsere Augen.


Lees de vraag hieronder.

Warum ist es besser, sein Smartphone nachts auszuschalten?

  1. Das Licht beeinflusst das Hormonsystem und führt zu Schlafstörungen.
  2. Die elektrischen Strahlen verursachen körperliche Beschwerden.
  3. Die Neugier auf neue Berichte hält uns vom Schlafen ab.

Lees nu de tekst(gedeeltes) intensief en beantwoord de vraag.

Examenvragen

De examens vmbo-kader bevatten goede teksten om te oefenen.
Maak nu de volgende eindexamenvragen.
Gebruik de aanpak die je hiervoor geleerd hebt.

vmbo-KB 2011-1

vmbo-kb 2011-1 Tekst 3

vmbo-kb 2011-1 Tekst 6

vmbo-kb 2011-1 Tekst 9

vmbo-kb 2011-1 Tekst 10

vmbo-KB 2011-2

vmbo-kb 2011-2 Tekst 1

vmbo-kb 2011-2 Tekst 5

vmbo-kb 2011-2 Tekst 6

vmbo-kb 2011-2 Tekst 10

vmbo-kb 2011-2 Tekst 12

vmbo-KB 2012-1

vmbo-kb 2012-1 Tekst 2

vmbo-kb 2012-1 Tekst 5

vmbo-kb 2012-1 Tekst 6

Woordbetekenis

Inleiding

Woordbetekenis
Hoe goed je ook in de afgelopen jaren je woordjes hebt geleerd, je zult bij het lezen van teksten altijd onbekende woorden tegenkomen. Dat is niet erg want je hoeft toch niet alle woorden in een tekst te begrijpen om te snappen waar die over gaat of om de vragen te kunnen beantwoorden. Daarom is het slim om te weten wanneer je een woord echt nodig hebt en wat je kunt doen om achter de betekenis te komen.
Zou je alle tijd van de wereld hebben, zou je die betekenis in een woordenboek kunnen opzoeken. Dat is bij het examen toegestaan. Maar je hebt maar 120 minuten, waarin je al die teksten moet lezen en al die vragen moet beantwoorden. Dus veel tijd om je woordenboek te gebruiken heb je niet. Het is daarom veel beter om de betekenis van onbekende woorden met behulp van strategieën te achterhalen.

Hieronder zie je vijf strategieën.

  1. Lijkt het woord op een Nederlands woord?
  2. Kun je de betekenis afleiden uit een andere taal (bv. het Engels)?
  3. Kun je het woord in delen opsplitsen en via de deelwoordjes het geheel raden?
  4. Kun je de woordbetekenis uit de context (de woorden en zinnen om het woord heen) afleiden?
  5. Pas in laatste instantie, als het echt nodig is en je op geen andere manier achter de betekenis komt, zoek je het woordje op in je woordenboek.

In de volgende stappen ga je deze strategieën toepassen.

Strategie A, B, C: betekenis raden

In examenteksten kom je woorden tegen die je niet kent. Je kunt de volgende strategieën gebruiken om achter de betekenis van een woord te komen.

  1. Lijkt het woord op een Nederlands woord?
  2. Kun je de betekenis afleiden uit een andere taal (bv. het Engels)?
  3. Kun je het woord in delen opsplitsen en via de deelwoordjes het geheel raden?

Voorbeelden

  1. Het woord 'Fleck' lijkt op het eerste gezicht onbekend maar als je het even hardop uitspreekt, ontdek je al snel dat het op het Nederlandse woord 'vlek' lijkt. Dat is dan ook de juiste vertaling.
  2. Het woord 'oft' lijkt op het Engelse woord 'often'. Dat woord ken je zeker; het betekent 'vaak'. Dat is dan ook de vertaling van het Duitse woord.
  3. Het woord 'Überstunden' zegt je misschien in eerste instantie niets. Als je het uit elkaar haalt, krijg je 'über' en 'stunden'. Die twee losse woorden kun je wel vertalen. 'Über' ken je bv. van 'überall', 'überqueren' en als voorzetsel (Sie sprechen über das Wetter.) – het betekent 'over'. Van 'stunden' (meervoud, enkelvoud = Stunde) weet je dat het 'uur/uren' betekent. Als je nu de vertalingen bij elkaar voegt, krijg je de betekenis: 'overuren'.

Oefening 1

Raad nu de betekenis van de volgende woorden:

offen Husten Gefahr Berufswunsch
Kondition Fußgänger halbtags arbeiten Haarfarbe
nass Pullover reif Vollmilchschokolade
Taschentuch Scheidung Besuch Parkhaus
Sicherheitsnadel Arbeitszeiten Opfer Diebstahl
Zahnbürste aufgeben Laterne Blitzlicht


Bekijk hieronder de antwoorden.
Had de meeste betekenissen goed geraden?

Antworten

Strategie D: betekenis uit context halen

In examenteksten kom je woorden tegen die je niet kent.
Je kunt de volgende strategie gebruiken om achter de betekenis van een woord te komen.

  1. Kun je de woordbetekenis uit de context (de woorden en zinnen om het woord heen) afleiden?

Voorbeeld
De volgende afbeelding met tekst heb je mogelijk al eerder gelezen. Bekijk de tekst nog eens.

NEUE LIEBE MIT 89!

Beim Rollator-Rumms hat’s gefunkt!

Das Paar verliebte sich nach einem Rollator-Zusammenstoß ineinander
Bielefeld/ Duisburg – Diese späte Liebe begann mit einem Rumms!


Het woord 'Rumms' is een belangrijk woord in de tekst.
In eerste instantie weet je de betekenis waarschijnlijk niet. Opzoeken in een woordenboek heeft trouwens geen nut want daar staat het niet in. Maar dat is ook niet nodig want je kunt de betekenis uit de context afleiden!
Even later in de tekst staat namelijk een synoniem voor 'Rollator-Rumms': "Rollator-Zusammenstoß" en je leest en ziet op de foto dat die twee oudjes met hun rollators 'samen zijn gestoten', dus 'op elkaar zijn gebotst'.
Uit de context maak je dus op dat 'Rumms' 'botsing' moet betekenen.

Oefening 2

Lees de tekst:

Die gefährlichsten Schulwege der Welt: Nepal
Während viele Kinder morgens langsam munter werden können, muss sich der kleine Ajit um sechs Uhr beeilen. Sein Dorf Kumpur liegt 4.000 Meter über dem Meeresspiege. Nach der Feldarbeit bereitet sich der Junge mit den anderen Kindern seines Ortes auf den abenteuerlichen Weg zur Schule vor.

Die Schüler sind nicht nur den wilden Tieren wie Schakalen, Affen und Tigern schutzlos ausgesetzt, sondern müssen auch über den gefährlichsten Fluss des gesamten Landstriches hinübersetzen – den Trishuli. Dieser reißende Strom trennt die moderne Welt von der ländlichen Gegend des Berges Dhab. Zu einigen Jahreszeiten ist der Fluss besonderes wild und die Kinder haben Angst hineinzufallen. Doch um in die Schule kommen zu können, führt kein Weg am Trishuli vorbei.

Zur anderen Seite des fast 60 Meter breiten Flusses führt nur ein rostiges Drahtseil mit einem Korb, genannt Tuin. Das bedeutet übersetzt "Weg auf dem Seil" und ist über die Jahre zu einer sehr wackligen Konstruktion geworden. Nach dem Abstieg von ihrem Bergdorf müssen die Kinder jeden Tag darauf hoffen, dass der Korb der Tuin auf der richtigen Seite ist. Wenn nicht, müssen sie warten und bangen, dass jemand kommt und ihnen hilft.

Die größeren Schüler müssen auf die kleineren achtgeben und übernehmen die Verantwortung, dass sie sicher über den Fluss kommen. Dabei bringen sie sich täglich selbst mit dem Tanz auf dem Seil in Gefahr. Das Ziehen des Korbes ist enorm kraftraubend und das Drahtseilschneidet in die Hände der Kinder. Auf der anderen Seite des Flusses lauert die nächste Gefahr – der Highway. Die Schüler müssen erneut hoffen: Darauf, dass sie jemand in die Stadt mitnimmt. Dabei müssen sie auf den rasanten Verkehr und auf die maroden Lastwagen achten.


Probeer de betekenis van 'ein Drahtseil mit einem Korb' uit de context af te leiden.

Oefening 3

Lees de tekst.

Ruckzuck eine Reise buchen – das Internet macht’s möglich!
Früher musste man ins Reisebüro, wenn man eine Reise buchen wollte. Das kostete viel Zeit. Außerdem war man abhängig von den Öffnungszeiten. Wenn man Angebote vergleichen wollte, musste man sogar zu mehreren Reisebüros.

Heutzutage kann man viel schneller eine Reise buchen. Man schaut sich einfach die entsprechenden Seiten im Internet an, gibt ein paar Suchaufträge ein und bekommt ruckzuck die passenden Angebote. Damit spart man viel Zeit.


Probeer de betekenis van het woord 'ruckzuck' uit de context af te leiden.

Strategie E: betekenis opzoeken

In examenteksten kom je woorden tegen die je niet kent. Je kunt de volgende strategie gebruiken om achter de betekenis van een woord te komen.

  1. Pas in laatste instantie, als het echt nodig is en je op geen andere manier achter de betekenis komt, zoek je het woordje op in je woordenboek.

Woordenboekgebruik

  • Gebruik – ook bij het oefenen – een echt woordenboek, dus geen online-woordenboeken of vertaalprogramma’s (die mag je namelijk bij het echte examen ook niet gebruiken).
  • Gebruik het liefst altijd je eigen woordenboek. Als je je woordenboek goed kent, kun je sneller vinden wat je zoekt.
  • Gebruik een redelijk nieuw woordenboek.

Let bij het woordenboekgebruik op de volgende dingen:

  • Als een woord meerdere betekenissen heeft, staat de meest gebruikelijke vooraan. Lees wel alle betekenissen door en kies de betekenis die het beste in de tekst past.
  • Uitdrukkingen staan er vaak niet in het geel in. Kijk bij het belangrijkste zelfstandig naamwoord of eventueel het werkwoord uit de uitdrukking.
  • Vervoegingen, het voltooid deelwoord en tijden van werkwoorden vind je niet in het woordenboek. Je moet altijd het hele werkwoord opzoeken (dus niet: ik wist; maar: weten).
  • Het meervoud vind je niet, kijk bij het enkelvoud.
  • Samengestelde woorden vind je vaak niet in zijn geheel. Splits die woorden en zoek hun afzonderlijke delen op.

Oefening 4

Zoek de volgende woorden op in je woordenboek.
Noteer de betekenis. (Neem de tijd op.)

reizbar grunzen weitaus Meldefrist
behelligt Neubausiedlung Geschäftsmänner geschnarcht
einzumischen Schülerköche pfeifst Ansicht
Spitzenplatz ergänzte Konzentrationsförderung Putenstreifen
listet auf obendrein schmeicheltet Sträucher


Bekijk hieronder de antwoorden.
Was het opzoeken gelukt?

Antworten

Examenvragen

De examens vmbo-kader bevatten goede teksten om te oefenen.
Gebruik de aanpak die je hiervoor geleerd hebt.


Open de tekst van het examen.
Je hoeft de vraag die onder de tekst vermeldt staat niet te beantwoorden.
Probeer de betekenis van het woord 'Mehrwegflasche' uit de context af te leiden.

vmbo-kb 2011-1 Tekst 13


Open ook deze tekst.
Je hoeft de vraag die onder de tekst vermeldt staat niet te beantwoorden.
Probeer de betekenis van het woord 'Stau' uit de context af te leiden.

vmbo-kb 2011-2 Tekst 5


Als je twijfelt of je de juiste betekenis uit de context kunt afleiden, zoek de betekenis van de woorden dan op.

Voordat je gaat lezen:

  • Bekijk eerst de titel, de plaatjes en de apart gedrukte woorden.
  • Lees de inleiding.
  • Kijk wat voor soort tekst het is (brief, sprookje, gebruiksaanwijzing enz.).
  • Lees de opdrachten.
  • Bepaal de manier van lezen.
    • skimmen (globaal lezen om er achter te komen waar de tekst over gaat)
    • scannen (zoeken naar bepaalde woorden of getallen)
    • intensief lezen (zin voor zin)
  • Als er meerkeuzevragen staan, bekijk dan alle antwoorden en kijk wat de verschillen zijn.

Terwijl je leest:

  • Je kunt niet alles begrijpen? Het is niet nodig om alle Duitse woorden te begrijpen om te weten
    waar de tekst over gaat!
  • Vaak kun je de betekenis wel ongeveer raden door de rest van de zin te bekijken of door te kijken
    op welk Nederlands (Engels, Frans, Russisch enz.) woord het lijkt.


Je gaat de verschillende leesstrategieën in deze module uitgebreid oefenen.

 

Algemen tips voor het eindexamen
Bekijk van tevoren het filmpje met nuttige tips voor het eindexamen. Maak eventueel enkele aantekeningen.

Module: Examentraining

Structuur

Intro - Was wirst du machen?

Je gaat aan het eind van deze module een heel examen maken om te kijken of je (bijna) klaar bent voor het examen. Maar voor je begint krijg je nog een aantal tips hoe je de verschillende vraagvormen aan kunt pakken.

De module 'Examentraining' bestaat uit de volgende onderdelen:

Onderdeel Tijd (lessen))
intro 0,5
Vraagvormen  
Meerkeuzevragen 0,5
Open-plek vragen 0,5
Beweringen/stellingen 0,5
Open vragen 0,5
Oefenexamen  
Tips voor het eindexamen + oefenen 2,5

Voordat je gaat luisteren/kijken:

  • Lees de vragen goed door. Dan kun je je beter concentreren op de gezochte informatie.

Tijdens het luisteren:

  • Let van begin af aan goed op!
  • Concentreer je. Laat je niet afleiden.
  • Schrijf het antwoord op en lees meteen de volgende vraag.
  • Ging het te vlug? Herhaal de oefening als dat mogelijk is.
  • Je begrijpt niet alles? Geen probleem! Je hoeft niet alle woorden te snappen om de tekst te begrijpen.

Bekijk ook de tips in deze video.

Vraagvormen

Meerkeuzevragen

Je krijgt een vraag met een aantal (meestal 4) antwoordmogelijkheden waaruit je het juiste antwoord moet kiezen. Je vindt hier twee voorbeelden van meerkeuzevragen en info over hoe je de vraag aanpakt en wat je moet doen bij eventuele twijfel.


Voorbeeld 1 (een concrete vraag)

Wie viel Zeit haben die Filmarbeiten für "Typisch" gekostet? (Absatz 2)

  1. 45 Minuten
  2. einen Monat
  3. mehrere Wochenenden

 

Aanpak

  1. Lees alleen de vraag. (Dek de antwoordmogelijkheden af!)
  2. Zorg ervoor dat je de vraag goed begrijpt.
    Gebruik (als het echt niet anders kan) een woordenboek.
  3. Zoek de plek in de tekst waar je moet lezen om het antwoord te vinden. (Hier alinea 2).
  4. Lees het tekstgedeelte en formuleer zelf het antwoord op de vraag.
  5. Kijk met welk antwoord jouw antwoord (min of meer) overeenkomt en kies dat antwoord.

Twijfel je?

  1. Streep de antwoorden die het zeker niet zijn door.
    (Vaak zijn er één of twee onzinantwoorden.)
  2. Lees de vraag en de overgebleven antwoorden nog eens goed.
  3. Kijk weer in de tekst.
  4. Markeer woorden die zowel in de antwoordmogelijkheden als ook in de tekst staan.
    (Het juiste antwoord is altijd terug te vinden in de tekst, alleen vaak met andere woorden.)
  5. Kies het antwoord waarvoor je de meeste aanwijzingen in de tekst hebt gevonden.

Voorbeeld 2 (een wat-blijkt-uit-vraag, vragen die over de kern van een zin of alinea gaan)

Welche Aussage über Jean Counet stimmt mit dem 1. Absatz überein?

  1. Er ärgert sich über bestimmte Aussagen.
  2. Er liebt es, Witze über andere Nationen zu erzählen.
  3. Er macht meistens Urlaub in Deutschland.
  4. Er rast gerne über deutsche Fernstraßen.

 

Aanpak

  1. Lees alleen de vraag en de antwoordmogelijkheden.
  2. Zorg ervoor dat je de vraag en de antwoordmogelijkheden goed begrijpt.
    Gebruik (als het echt niet anders kan) een woordenboek.
  3. Zoek de plek in de tekst waar je moet lezen om het antwoord te vinden.
    (Hier alinea 1).
  4. Lees het tekstgedeelte en markeer woorden die zowel in de antwoordmogelijkheden als ook in de tekst staan.
    (Het juiste antwoord is altijd terug te vinden in de tekst, alleen vaak met andere woorden.).
  5. Kies het antwoord waarvoor je de meeste aanwijzingen in de tekst hebt gevonden.

Twijfel je?

  1. Streep de antwoorden die het zeker niet zijn door.
    (Vaak zijn er één of twee onzinantwoorden.)
  2. Lees de vraag en de overgebleven antwoorden nog eens goed.
  3. Bedenk wat het verschil tussen de overgebleven antwoorden is.
  4. Kijk weer in de tekst en maak een keuze.


Je hebt echt geen idee?
Markeer de vraag. Bekijk aan het einde van je examen alle gemarkeerde vragen nog eens goed.
Kies een antwoord. Laat nooit een meerkeuzevraag open!

Bekijk eventueel de presentatie in het volgende filmpje.

Meerkeuze oefeningen

Maak nu de volgende eindexamenvragen uit ExamenKracht.
Gebruik de aanpak die je hiervoor geleerd hebt.

VMBO-KGT34 Meerkeuzevragen

DUI 2021-1 Vraag 1
DUI 2021-1 Vraag 15
DUI 2021-2 Vraag 8

Open-plek vragen

Open-plek vragen zijn eigenlijk ook meerkeuzevragen.
Ze werken echter iets anders.
In de tekst is een woord of woordengroep weggelaten.
Vaak gaat het hierbij om een signaalwoord.
Jij moet uit de gegeven antwoorden het woord/de woordengroep kiezen die op de open plek past.

Signaalwoorden
Weet je het nog? Bekijk de video.

 


Je vindt hier twee voorbeelden van open-plek vragen.
Je leest hoe je de vraag aanpakt en wat je moet doen bij eventuele twijfel.

Voorbeeld 1 (signaalwoord)

Welches Wort passt im Sinne des Textes in die Lücke im 3. Absatz?

  1. Aber
  2. Auch
  3. Denn


Aanpak

  1. Lees de tekst/alinea globaal zodat je weet waar het over gaat.
  2. Lees de zin met de open plek en de zin ervoor en de zin erna.
  3. Bedenk welk verband tussen de zinnen bestaat en welk (Nederlands) signaalwoord dit verband aangeeft.
  4. Kijk naar de antwoordmogelijkheden of dat signaalwoord ertussen staat (in het Duits).
  5. Lees de zin met het ingevulde woord om te controleren of die wat betreft betekenis en woordvolgorde goed loopt.

Twijfel je?

  1. Schrijf de betekenis van de signaalwoorden achter het woord en noteer ook de functie.
  2. Vertaal de drie aaneengesloten zinnen naar het Nederlands en vul telkens één antwoordmogelijkheid op de open plek in.
  3. Kies de zin die wat betreft betekenis en woordvolgorde het beste loopt.

 

Voorbeeld 2 (een ander woord):

Was passt im Sinne des Textes in die Lücke in Absatz 3?

  1. das Geheimnis
  2. der Vorteil
  3. die Lösung

 

Aanpak

  1. Schrijf de betekenis van alle antwoordmogelijkheden achter het woord.
    Gebruik (als het niet anders kan) een woordenboek.
  2. Lees de tekst/alinea globaal zodat je weet waar het over gaat.
  3. Lees de zin met de open plek en de zin ervoor en de zin erna.
  4. Kies het woord dat op de open plek past.
  5. Lees de zin met het ingevulde woord om te controleren of die wat betreft betekenis en woordvolgorde goed loopt.

Twijfel je?

  1. Vertaal de drie aaneengesloten zinnen naar het Nederlands en vul telkens één antwoordmogelijkheid op de open plek in.
  2. Kies de zin die wat betreft betekenis en woordvolgorde het beste loopt.

 

Je hebt echt geen idee?
Markeer de vraag.
Bekijk aan het einde van je examen alle gemarkeerde vragen nog eens goed.
Kies een antwoord. Laat nooit een meerkeuzevraag open!

Open-plek oefeningen

Maak nu de volgende eindexamenvragen uit ExamenKracht.
Gebruik de aanpak die je hiervoor geleerd hebt.

VMBO-KGT34 Open-plekvragen

DUI 2021-1 Vraag 4
DUI 2021-1 Vraag 16
DUI 2021-3 Vraag 4

Beweringen/stellingen

 

Met een vraag uit deze groep kun je meestal meer dan 1 punt scoren. Je moet per bewering/stelling aangeven of die juist/onjuist is of wel/niet overeenkomt met de tekst.

Je vindt hier een voorbeeld van een vraag uit de groep beweringen/stellingen.
Je leest ook hoe je de vraag aanpakt en je krijgt ook tips en trucs.

Voorbeeld

Geef van elk van de onderstaande beweringen aan of deze wel of niet overeenkomt met de tekst. Kruis aan 'wel' of 'niet' in de uitwerkbijlage.

  1. Je krijgt korting als je een fiets voor een hele week huurt.
  2. Als je een fiets huurt, dan mag je bagage gratis in een kluisje.
  3. Het dragen van een fietshelm wordt sterk aangeraden.
  4. Bij de huurprijs zitten diverse fietskaarten en water inbegrepen.

 

Aanpak:

  1. Lees alle beweringen en onderstreep kernwoorden.
  2. Check per bewering of die klopt met de tekst.
  3. Lees de tekst en zoek naar de kernwoorden of synoniemen daarvan.
  4. Onderstreep in de tekst het bewijs voor goede beweringen en het tegenbewijs voor foute beweringen (verschillend) en zet het nummer van de bewering erbij.
  5. Geef per bewering antwoord. Gebruik daarbij de woorden uit de vraag (juist/onjuist; ja/nee; wel/niet) als je geen antwoordblad hebt waarop je de woorden kunt omcirkelen.

Let op:

  • Een bewering is pas juist als ALLE elementen uit die bewering juist zijn. Knip de bewering dus in stukjes en check elk element of het klopt.

Tips:

  • 'Sterke' woorden als immer (altijd), nie (nooit), alles (alles), nur (alleen maar) staan vaak in foute beweringen.
  • 'Zwakke' woorden als manchmal (soms), ab und zu (af en toe), hin und wieder (af en toe) staan vaak in goede beweringen.
  • Een stelling die logisch klinkt maar niet in de tekst staat, is fout.
  • Als de beweringen niet op alfabetische volgorde staan, dan staan ze op volgorde van de tekst.
  • Het is mogelijk dat alle beweringen bij een vraag goed zijn. Het is ook mogelijk dat alle beweringen bij een vraag fout zijn. Laat je daardoor dus niet onzeker maken!

 

Beweringen oefeningen

Maak nu de volgende eindexamenvragen uit ExamenKracht
Gebruik de aanpak die je hiervoor geleerd hebt.

VMBO-KGT34 Bewering/stelling-vragen

DUI 2021-1 Vraag 7
DUI 2021-1 Vraag 35
DUI 2021-2 Vraag 2

Open vragen

Bij een open vraag kun je niet kiezen uit meerdere antwoorden, maar moet je zelf een antwoord formuleren. Dat doe je in het Nederlands. Alleen als je gevraagd wordt om te citeren of het antwoord in het Duits op te schrijven, doe je dat in het Duits.

Je vindt hier vier voorbeelden van open vragen.

Voorbeelden open vragen

  • Noem drie eisen die de politie aan sollicitanten stelt. (alinea 2)
  • Noem twee redenen uit de tekst.
  • Noem een ander Duits woord dat in alinea 3 voor 'Schürfer' wordt gebruikt.
  • Heeft de hoofdpersoon al eens eerder betaald (vakantie)werk gedaan?
    Antwoord met 'ja' of 'nee' en schrijf de eerste twee Duitse woorden op van de zin uit alinea 4 waaruit dat duidelijk wordt.

 

Aanpak

  1. Zorg dat je de vraag goed begrijpt en ga na hoe je het antwoord moet opschrijven.
    (Bv. het aantal redenen, Duits of Nederlands, hele zin).
  2. Lees het tekstgedeelte waar de vraag over gaat intensief zodat je alles begrijpt.
  3. Gebruik eventueel een woordenboek.
  4. Markeer het stukje waar volgens jou het antwoord staat.
  5. Formuleer het antwoord.
  6. Lees de vraag en het antwoord achter elkaar om te controleren of het antwoord goed aansluit.

Let op:

  • Maak een goed lopende, correcte Nederlandse zin.
  • Maak een duidelijke zin.
  • Gebruik geen halve zinnen.
  • Gebruik geen verwijswoorden maar schrijf precies op wie of wat je bedoelt.
    (Bv. niet 'zij' maar 'de vrienden'; niet 'omdat het leuk was' maar 'omdat het feestje leuk was').
  • Vertaal de zin uit de tekst niet letterlijk als je dat met eigen woorden moet doen.
  • Antwoord ook echt maar met één zin als dat gevraagd wordt.
  • Vergeet niet 'ja' of 'nee' voor je antwoord als dat gevraagd wordt.

Open vragen oefeningen

Maak nu de volgende eindexamenvragen uit ExamenKracht.
Gebruik de aanpak die je hiervoor geleerd hebt.

VMBO-KGT34 Open vragen

DUI 2021-1 Vraag 5
DUI 2021-1 Vraag 15
DUI 2021-1 Vraag 26

Tips + oefenexamen

Tips voor het eindexamen

Het eindexamen nadert: na de meivakantie moet je laten zien wat je in de afgelopen jaren hebt geleerd. Als je serieus aan de oefeningen van deze module hebt gewerkt, kun je met zelfvertrouwen aan het examen beginnen. Hier krijg je nog enkele afsluitende tips.

Tips voor het eindexamen
Bekijk nog eens de video met de algemene tips van.

Tips

  1. Bekijk het examen
    1. Bekijk het aantal teksten en vragen. Deel je tijd in.
    2. Zet je naam en examennummer op alle antwoordbladen.
  1. Maak het examen
    1. Bedenk bij elke tekst hoe je die moet lezen (leesstrategie).
    2. Pas alles toe wat je hebt geleerd om de vragen te beantwoorden.
    3. Werk netjes, schrijf duidelijk.
  1. Problemen
    1. Raak niet in paniek als je iets niet weet! Leg je pen even neer en adem diep in en uit.
    2. Schrijf op een kladblaadje het nummer van de tekst en/of de vraag.
    3. Sla de tekst of de vraag voorlopig over.
  1. Halverwege
    1. Kijk hoever je bent en verdeel de tijd tot het einde van het examen.
  1. Aan het einde
    1. Probeer minimaal 15 minuten over te houden.
    2. Probeer de vragen die je hebt overgeslagen alsnog te beantwoorden. Als het niet lukt,
      doe je een gok.
    3. Controleer of je alles hebt ingevuld en alles duidelijk is.

Algemene tips

  • Hang thuis je examenrooster op.
  • Zet je spullen al 's avonds klaar. Denk aan je woordenboek.
  • Zet meerdere wekkers.
  • Ga op tijd naar bed en Sta op tijd op.
  • Ontbijt voldoende en neem eventueel (als dat bij jou op school mag) iets te drinken en een tussendoortje mee.
  • Neem je spullen mee. Denk aan je woordenboek.
  • Wees op tijd (15 minuten van tevoren)
  • Zet je spullen netjes en handig neer zodat er niets valt of je dingen moet zoeken.
  • Adem diep door en begin.

Succes!

Oefenen

Oefenexamens
Je gaat nu alles wat je geleerd hebt in de praktijk brengen.
Dat doe je door met examens uit ExamenKracht te oefenen.
Klik hier om in te loggen.

Je leraar vertelt je:

  • welk examenjaar en tijdvak je gaat oefenen.
  • welke tekst(en) je gaat lezen,
  • welke vragen je gaat beantwoorden,
  • hoe je de antwoorden moet bijhouden,
  • wat je wanneer af moet hebben.

Klaar?
Had je veel vragen goed beantwoord? Dan heb je de uitleg over de vraagvormen goed begrepen en kun je er voldoende mee oefenen.

Vond je sommige teksten nog moeilijk en de vragen lastig te beantwoorden?
Oefen dan in overleg met je docent nog met examens uit voorgaande leerjaren in ExamenKracht.

Grammatik - Overig

Zelfstandig nw: Der, die und das

Kennisbank + oefening 1

Geslacht zelfstandig naamwoorden
Herhaal de regels met betrekking tot het geslacht van zelfstandige naamwoorden.


Doe de oefening.

Oefening 2

Doe de oefening.

Zelfstandig nw: Meervoud

Kennisbank + oefening 1

Herhaal de regels met betrekking tot het meervoud van zelfstandige naamwoorden.


Doe de oefening.

Oefening 2

Doe de oefening.

Zinnen ontleden

Kennisbank + oefening

Herhaal hoe je zinnen moet ontleden.


Hieronder zie je tien zinnen. Neem de zinnen over en ontleed de zinnen.
Benoem de 1e naamval/onderwerp, 4e naamval/lijdend voorwerp en 3e naamval/meewerkend voorwerp. Gebruik drie verschillende kleuren of bijvoorbeeld drie verschillende manieren van onderstrepen.

  1. Mein Bruder möchte gerne einen Action-Film sehen.
  2. Der Chemielehrer zeigte seinen Schülern ein Experiment.
  3. Carola und Samanta kauften der ganzen Klasse ein Eis.
  4. Gibst du mir bitte den Pfeffer?
  5. Anton spielt am liebsten Fußball.
  6. Er gratulierte seinen Eltern und schenkte ihnen ein Fotobuch.
  7. Könnt ihr uns auch eine Portion Pommes mitbringen?
  8. Nein, ich brauche keine neuen Schuhe.
  9. Hugo ist der neue Trainer.
  10. Wir wünschen euch alles Gute!


Klaar?
Gebruik het antwoordenblad om je antwoorden te controleren.

Naamvallen: Der-groep

Kennisbank + oefening 1

Herhaal het naamvalschema van de der-groep.


Oefening
Download het werkblad Naamvallen - Der-groep.
Maak de oefening op het werkblad.

Klaar?
Kijk de opdracht na met behulp van het antwoordmodel.

Oefening 2

Doe de oefening.

Naamvallen: Ein-groep

Kennisbank + oefening 1

Herhaal het naamvalschema van de ein-groep.


Oefening
Download het werkblad Naamvallen Ein-groep.
Maak de oefening op het werkblad.

Klaar?
Controleer het antwoord met behulp van het antwoordmodel.

Oefening 2

Doe de oefening.

Persoonlijk voornaamwoord

Kennisbank + oefening 1

Herhaal het naamvalschema van de persoonlijke voornaamwoorden.


Oefening
Download het werkblad Naamvallen Persoonlijk voornaamwoord.
Maak de op het werkblad.

Klaar?
Gebruik het antwoordmodel om je antwoorden te controleren.

Oefening 2

Doe de oefening.

Voorzetsels: 3e naamval

Kennisbank + oefening 1

Herhaal de voorzetsels met de 3e naamval.


Doe de oefening.

Oefening 2

Doe de oefening.

Voorzetsels: 4e naamval

Kennisbank + oefening 1

Herhaal de voorzetsels met de 4e naamval.


Doe de oefening.

Oefening 2

Doe de oefening.

Voorzetsels: Keuzevoorzetsels

Kennisbank + oefening 1

Herhaal de theorie over keuzevoorzetsels.


Doe de oefening.

Oefening 2

Doe de oefening.

Oefening 3

Doe de oefening.

Trappen van vergelijking

Kennisbank + oefening 1

Herhaal de regels die gelden bij het onderwerp trappen van vergelijking.


Oefening
Download nu het werkblad Trappen van vergelijking.

Klaar?
Gebruik het antwoordmodel om je antwoorden te controleren.

Oefening 2

Doe de oefening.

Voegwoorden

Kennisbank + oefening 1

Weet jij nog wat voegwoorden zijn en hoe je ze in het Duits gebruikt?
Herhaal de belangrijkste voegwoorden.


Oefening
Download nu het werkblad Voegwoorden.

Klaar?
Gebruik het antwoordmodel om je antwoorden te controleren.

Oefening 2

Doe de oefening.

Woordvolgorde

Kennisbank + oefening

Herhaal de regels met betrekking tot de woordvolgorde in een zin.


Oefening
Download nu het werkblad Woordvolgorde.

Klaar?
Gebruik het antwoordmodel om je antwoorden te controleren.

Grammatik - Werkwoorden

Einleitung

Beste leerling,

In deze module vind je de grammatica-onderdelen die betrekking hebben op het gebruik van werkwoorden. De kennis heb je nodig voor de schoolexamens spreken en schrijven.

Je hebt alle onderwerpen al eerder geleerd en geoefend. Sommige regels pas je inmiddels waarschijnlijk zonder problemen toe, andere moet je misschien nog een keer herhalen en oefenen.

Deze module is dan ook als hulpmiddel voor de spreek- en schrijfopdrachten bedoeld (Module Sprechen en Module Schreiben).

Als je aan een opdracht werkt en daarvoor bepaalde grammatica nodig hebt, kun je die in deze module opzoeken, de regels nog eens doornemen en de oefeningen maken.

Veel succes!

Was werde ich machen?

De module 'Grammatik' bestaat uit de volgende onderdelen:

Onderdeel Tijd (lessen)
Einleitung 0,5
Werkwoorden  
Haben, sein, werden 1,5
Zwakke werkwoorden 1,5
Sterke werkwoorden 1,5
Modale hulpwerkwoorden 1
Zou-vormen 1
Totaal ±7 uur

 

Haben, sein, werden

Einleitung

Beste leerling,

In deze module vind je een aantal belangrijke grammatica-onderdelen. De kennis heb je nodig voor de schoolexamens spreken en schrijven.

Je hebt alle onderwerpen al eerder geleerd en geoefend. Sommige regels kun je inmiddels zonder problemen toepassen, andere moet je misschien nog een keer herhalen en oefenen.

Deze module is dan ook als hulpmiddel voor de spreek- en schrijfopdrachten bedoeld (Module Sprechen en Module Schreiben).

Als je aan een opdracht werkt en daarvoor bepaalde grammatica nodig hebt, kun je die in deze module opzoeken, de regels nog eens doornemen en de oefeningen maken.

Veel succes!

Was werde ich machen?

De module 'Grammatik' bestaat uit de volgende onderdelen:

Onderdeel Tijd (lessen)
Einleitung 0,5
Zelfstandig naamwoord: Der, die und das 0,5
Zelfstandig naamwoord: Meervoud 1
Zinnen ontleden 0,5
Naamvallen: Der-groep 0,5
Naamvallen: Ein-groep 0,5
Naamvallen: Persoonlijk voornaamwoord 0,5
Voorzetsels: 3e naamval 0,5
Voorzetsels: 4e naamval 0,5
Voorzetsels: Keuzevoorzetsels 1
Trappen van vergelijking 0,5
Voegwoorden 0,5
Woordvolgorde 0,5
Totaal ± 7,5 uur

Kennisbank

Herhaal de vervoeging van haben, sein en werden in de onvoltooid tegenwoordige tijd (ott), de onvoltooid verleden tijd (ovt) en de voltooid tegenwoordige tijd (vtt).

Haben, sein und werden - Onvoltooid tegenwoordige tijd

Haben, sein und werden - Onvoltooid verlegen tijd

Haben, sein und werden - Voltooid tegenwoordige tijd

 

Werkblad
Maak de drie oefeningen op het werkblad Haben, sein, werden.
Gebruik de Kennisbankitems om je antwoorden op het werkblad te controleren.

Oefening 1: ott

Oefening 2: ovt

Oefening 3: vtt

Zwakke werkwoorden

Kennisbank

Herhaal de vervoeging van zwakke werkwoorden in de onvoltooid tegenwoordige tijd (ott), in de onvoltooid verleden tijd (ovt) en de voltooid tegenwoordige tijd (vtt).

 

Werkblad
Download het werkblad Zwakke werkwoorden.
Maak de oefeningen op het werkblad.


Klaar?
Gebruik het antwoordblad om je antwoorden op het werkblad te controleren.

Oefening 1: ott

Oefening 2: ovt

Oefening 3: vtt

Sterke werkwoorden

Kennisbank

Herhaal de vervoeging van sterke werkwoorden in de onvoltooid tegenwoordige tijd (ott), de onvoltooid verleden tijd (ovt) en de voltooid tegenwoordige tijd (vtt).


Werkblad
Download het werkblad Sterke werkwoorden.
Maak de oefeningen op het werkblad.

Klaar?
Gebruik het antwoordblad om je antwoorden op het werkblad te controleren.

Oefening 1: ott

Oefening 2: ovt

Oefening 3: vtt

Modale hulpwerkwoorden

Kennisbank

Herhaal de vervoeging van modale hulpwerkwoorden in de tegenwoordige tijd (ott) en in de onvoltooid verleden tijd (ovt).

 

Werkblad
Download het werkblad Modale hulpwerkwoorden .
Maak de oefeningen op het werkblad.

Klaar?
Gebruik het antwoordblad om je antwoorden op het werkblad te controleren.

Oefening 1: ott

Oefening 2: ovt

Zou-vormen

Kennisbank

Herhaal de vier pagina's grammatica met betrekking tot de zou-vormen.


Werkblad
Download het werkblad Zou-vorm.
Op het werkblad vind je twee oefeningen over de zou-vorm.
Maak beide oefeningen.

Klaar?
Gebruik het antwoordenblad om de oefeningen na te kijken.

Inleiding

Structuur
Vaak moet je in een examenvraag het verband tussen delen van de tekst aangeven. Bijvoorbeeld tussen twee alinea's. Je moet dan weten of het een voorbeeld, een conclusie, een opsomming enz. is. Signaalwoorden (ook: structuurwoorden) helpen je deze verbanden te herkennen. Hoe beter je de signaalwoorden kent en weet welke functie ze hebben, hoe hoger je zult scoren voor je examen. Daarom is het één van de belangrijkste taken in voorbereiding op je eindexamen om de signaalwoorden met hun vertaling en functie uit het hoofd te leren.

Bekijk de video.

Oefening 1: Wat hoort bij elkaar?

Doe de volgende oefening.

Oefening 2: Betekenis

Doe nu ook de volgende oefening.

Oefening 3: Im Zirkus

Doe de volgende oefening.

Oefening 4: Signaalwoord

Maak de zinnen af.

Oefening 5: Sibirien

De volgende tekst heb je al eerder gelezen.

Hoe past de laatste zin van de eerste alinea bij de voorafgaande zinnen? Het is een …

  1. conclusie
  2. voorbeeld
  3. verklaring
  4. tegenstelling

Die gefährlichsten Schulwege der Welt: Sibirien

Der achtjährige Alioscha trödelt gerne. Seine Mutter Irina sieht das alles andere als gern, denn trödeln kann am kältesten bewohnten Ort der Welt durchaus lebensgefährlich sein. Wer sich zu lange ungeschützt in der Kälte aufhält, kann leicht erfrieren. Bei durchschnittlichen Winter-Temperaturen von -40 Grad Celsius wird im sibirischen Oimjakon alles Alltägliche zur Herausforderung, der tägliche Schulweg wird für die Kinder des 500 Seelen-Ortes zur wahren Abenteuerreise. Denn Alioscha und seine Schulkameraden haben den kältesten Schulweg der Welt.

Morgens um sechs Uhr beginnt der Tag mit einem Blick auf das Thermometer: Zeigt es unter -54 Grad Celsius an, bereitet Mutter Irina ihren kleinen Alioscha für die Schule vor, ist es kälter, darf Alioscha noch ein bisschen liegen bleiben - erst ab -54 Grad gibt es kältefrei für die Kinder in Oimjakon. Als erstes holt Irina Eisblöcke aus dem nahegelegenen Fluss und schmilzt das Eis auf dem Herd, damit sich ihr Sohn den Schlaf aus den Augen waschen kann: fließendes Wasser gibt es nicht im Haus, die Rohre würden bei den Temperaturen bersten. Den Wohnraum hat Mutter Irina auf etwa 20 Grad geheizt. Wenn Alioscha die Haustür nach draußen öffnet, um zur Schule zu gehen, ist es 70 Grad kälter – Alltag in Oimjakon. Die Kälte, sie bestimmt das ganze Leben dort.


Beantwoord de vraag.

Oefening 6: Peru

Naar aanleiding van de volgende tekst ga je de volgende twee vragen beantwoorden.

  1. Hoe past de tweede alinea bij de eerste alinea? Zij is een ... .
    1. conclusie
    2. voorbeeld
    3. verklaring
    4. tegenstelling
  1. Hoe past de vierde alinea bij de derde alinea? Zij is een ... .
    1. conclusie
    2. voorbeeld
    3. verklaring
    4. tegenstelling

Die gefährlichsten Schulwege der Welt: Peru

(1) Glitzerndes Wasser im Morgenlicht des Titikakasees in Peru. Mit der erwachenden Sonne stehen der elfjährige Vidal und seine Familie auf. Seine Mutter bereitet das Frühstück vor. Gegessen und gekocht wird im Freien – auf einer Schilfinsel. Auf diesen kleinen Inseln findet das Leben auf dem Titikakasee in fast 4000 Meter Höhe in Peru statt. Hier leben 50 Uru-Familien auf riesigen Feldern aus Totora-Schilf, eine Dorfgemeinschaft auf schwimmenden Schilfinseln. Auch die Schule befindet sich auf einer Insel mitten im Titikakasee, die nur mit dem Boot zu erreichen ist. Was für die Uru-Kinder Alltag ist, ist für andere Menschen wohl der ungewöhnlichste Schulweg der Welt.

(2) Täglich setzen sich die Kinder des Titikakasees nämlich den Strapazen des Gewässers und der aggressiven Sonnenstrahlung aus. Mit kleinen Ruderbooten oder selbstgebauten Schilfkanus begeben sie sich jeden Tag auf die unendlichen Weiten des Sees. Wer hier ins 12 °C kalte Wasser fällt und nicht schwimmen kann, ertrinkt. Daher sind die Eltern der Uru-Kinder ständig besorgt, wenn die Kleinen mit ihren Booten auf dem Gebirgssee losrudern. Denn der Titikakasee ist durch seine enorme Größe und Lage unberechenbar. Eine schnelle Wetteränderung kann für Vidal und die anderen Kinder eine große Bedrohung darstellen, Wind und Wellen können die kleinen Boote schnell zum Kentern bringen. Doch die Schüler kämpfen täglich dagegen an – und oft genießen sie auch die spektakuläre Ruhe auf dem größten Gebirgssee der Welt.

(3) Viele der Schüler fahren gemeinsam zur Schule. Sie bilden Fahrgemeinschaften und übernehmen schon früh die Verantwortung für die Kleinsten, die noch nicht schwimmen können. Die Fahrt über den 8300 Quadratkilometer großen See bringt die Kinder an die Grenze ihrer körperlichen Kraft – oft sind sie völlig erschöpft, wenn sie auf der Schulinsel ankommen.

(4) Doch für Erholung haben sie keine Zeit, denn nach der langen Reise geht es weiter mit dem Ernst des Lebens: Mathematik, Spanisch, oder Biologie stehen auf dem Stundenplan - und wie überall auf der Welt gibt es auch hier Klassenarbeiten.


Beantwoord de twee vragen.

Examenvragen

De examens vmbo-kader bevatten goede teksten om te oefenen.
Maak nu de volgende eindexamenvragen.
Gebruik de aanpak die je hiervoor geleerd hebt.

vmbo-KB 2011-1

vmbo-kb 2011-1 Tekst 11

vmbo-kb 2011-1 Tekst 13

vmbo-KB 2011-2

vmbo-kb 2011-2 Tekst 8

vmbo-KB 2012-2

vmbo-kb 2012-2 Tekst 8

Sprechen

Einleitung

Beste leerling,

In deze module bereid je je voor op het schoolonderzoek spreekvaardigheid, je mondeling dus. Dat doe je door gesprekken te voeren, rollenspellen te spelen en een paar spreekbeurten te oefenen.

De woorden en zinnen die je in de afgelopen schooljaren hebt geleerd, vormen de basis voor de spreekopdrachten. Daarnaast moet je natuurlijk ook de grammatica kunnen toepassen en alles goed kunnen uitspreken.

Overleg met je docent welke opdrachten je doet.

Veel succes en plezier!

Was werde ich machen?

De module 'Sprechen' bestaat uit de volgende onderdelen:

Onderdeel Tijd (lessen)
Einleitung  
Gesprekken 3
Rollenspellen 3
Spreekbeurt houden 4
Totaal 10 lessen

Lerntipps

Gesprekken

Inleiding

Gesprekken voeren
In dit onderdeel laat je zien dat je je in alledaagse situaties kunt redden. Je gaat praten over eenvoudige, vertrouwde onderwerpen. De opdrachten doe je met zijn tweeën. Bij de opdrachten moet je precies zeggen wat er staat. Je moet (gedeelten van) de tekst eerst wel in het Duits vertalen.

Stappenplan
Werk telkens volgens het volgende stappenplan:

  • Lees de opdracht en ga na wat jullie moeten kunnen zeggen.
  • Vertaal de tekst volledig in het Duits.
    Als jullie vaststellen dat jullie niet alle woorden kennen, zoeken jullie ze op.
    Hebben jullie hulp bij de grammaticaregels nodig? Gebruik de module Grammatik.
  • Vervolgens spelen jullie samen het gesprek. Wissel ook van rol.
  • Beoordeel elkaar: Komen jullie goed uit je woorden?
    Zijn jullie goed te verstaan en te begrijpen?
  • Leer de woorden en zinnen die jullie voor zo’n gesprek nodig hebt nog eens goed.

Gesprek 1: Kennenlernen

Op de camping kom je een meisje/een jongen tegen.
Jullie maken kennis met elkaar.
Voer met elkaar het volgende gesprek. Natuurlijk in het Duits.

A: Hallo, spreek jij Engels?
B: Nee, maar ik spreek Duits.
A: Dat is leuk, ik ook! Hoe heet jij?
B: Ik ben Susanne. En jij?
A: Ik heet Nele. Ik ben 16. Jij ook?
B: Nee, ik ben pas 15.
A: Waar kom je vandaan?
B: Ik kom uit Danzig. Dat is in Polen. En jij?
A: Ik kom uit Nederland. Ik woon in Monster.
B: Dat ken ik niet.
A: Dat is een dorp aan de Noordzee.
B: Leuk! Zullen we samen gaan zwemmen?
A: Ja, graag!

 

Bekijk hieronder de vertaling van het gesprek.

Kennenlernen

 

Gesprek 2: Interesses

Op de camping kom je een meisje/een jongen tegen. Nadat jullie met elkaar kennis hebben gemaakt, praten jullie over jullie interesses. Voer met elkaar het volgende gesprek. Natuurlijk in het Duits.

A: Jij kunt goed zwemmen!
B: Ja, ik ben ook bij een zwemvereniging. Doe jij iets aan sport?
A: Ja, ik tennis.
B: Wow, dat kost zeker veel tijd?
A: Ja, ik tennis 3 keer per week, op dinsdag, woensdag en vrijdag. En op zondag heb ik vaak een toernooi.
B: Ik train 2 keer per week, op maandag en woensdag. Soms heb ik op zaterdag een wedstrijd.
A: Ben je goed?
B: Het gaat wel. Welke muziek vind je leuk?
A: Ik houd van … (vul zelf een band of zanger/es in).
B: Dat is ook mijn lievelingsband/-zanger/es!
A: Cool! Ik heb de nieuwe single op mijn iPod. Kom hier.

Interesses

 

Gesprek 3: Wetter

Met je kennis van de vorige dag wil je een fietstocht maken.
Voer met elkaar het volgende gesprek. Natuurlijk in het Duits.

A: Heb je al plannen voor morgen?
B: Nee, mijn ouders willen met mijn zusje naar de dierentuin, maar daar heb ik geen zin in.
A: Heb je wel zin om te fietsen?
B: Natuurlijk! Denk je dat het weer goed blijft?
A: Geen idee. Ik kijk even… Hm, hier staat dat het morgen gaat regenen.
B: Hoe laat?
A: Wacht even. Oh, dat is pas in de avond. Dan komt er ook onweer.
B: En hoe warm wordt het overdag?
A: Zo’n 20 graden. En er is maar weinig wind.
B: Dat is mooi, het ideale weer om te fietsen!
A: Ja, dan gaan we na het ontbijt om een uur of 10 vertrekken. Ok?
B: Prima!

Wetter

 

Gesprek 4: Klamotten

’s Avonds is er een disco op de camping. Je bespreekt met je nieuwe vriend/in wat jullie gaan aantrekken. Voer met elkaar het volgende gesprek. Natuurlijk in het Duits.

A: Weet jij al wat je vanavond aantrekt?
B: Nee, nog niet precies. En jij?
A: Ik trek in ieder geval mijn spijkerbroek aan.
B: Ja, ik ook. Maar trek je laarzen aan of gympen?
A: Ik denk, gympen. Laarzen zijn te warm.
B: Klopt. Kijk, wat vind je van deze bloes?
A: Die is mooi! Waar heb je die gekocht?
B: Bij Pimky. Hij heeft ook maar € 12,95 gekost.
A: Dat is niet duur. Hoe staat me dit T-shirt?
B: Niet slecht, maar dat groene staat je beter.
A: Ok, dan trek ik dat aan. Hoe laat spreken we af?
B: Ik haal je om 9 uur op.

Klamotten

Gesprek 5: Snackbar

De volgende dag gaan jullie samen naar de snackbar. Je bespreekt met je nieuwe vriend/in wat jullie gaan eten. Voer met elkaar het volgende gesprek. Natuurlijk in het Duits.

A: Zo, ik heb trek!
B: Ik ook! Hebben ze een kaart?
A: Ja, hier. Wat vind jij lekker?
B: Ik houd van braadworst.
A: Nee, die lust ik niet.
B: Die is hier echt super! Die moet je proberen!
A: Ik neem liever patatjes.
B: Ok. Wat wil je drinken?
A: Ik neem een cola.
B: Goed, dan ga ik bestellen: één braadworst, één portie patat en twee cola’s.
A: Misschien neem ik daarna nog een ijsje.

Snackbar

 

Gesprek 6: Bestellung

Je gaat met je ouders naar de snackbar. Jij bestelt.
Voer het volgende gesprek. Natuurlijk in het Duits.

A: Der Nächste, bitte.
B: Een braadworst, een portie patat en een hamburger graag.
A: Tut mir leid, die Hamburger sind alle. Aber der Döner ist super!
B: Ok, dan een braadworst, een portie patat en een döner.
A: Ketchup oder Senf?
B: Mosterd graag. En patat met mayonaise.
A: Das macht dann 8, 45 €. Darf’s noch was zu trinken sein?
B: Ja, een cola, een water zonder prik en een biertje.
A: Bist du schon 18?
B: Nee, maar het biertje is voor mijn vader hier.
A: Na, gut. Alles zusammen 13,95 €. Guten Appetit!
B: Bedankt.

Bestellung

 

Gesprek 7: Kino

Er is een bioscoopavond op de camping. Het lijkt je wel wat om met je nieuwe vriend/in naar de film te gaan. Voer het volgende gesprek (in het Duits).

A: Heb je gezien dat er vanavond bioscoopavond is?
B: Nee, welke film draait er?
A: “Summertime blues”.
B: Die ken ik niet.
A: Ik ook niet. Het is een Duitse film.
B: Dan praten ze natuurlijk Duits.
A: Dat maakt niet uit. Ondertiteling hebben ze toch niet.
B: Klopt. Denk je dat we dat kunnen volgen?
A: Ik denk van wel. Het is een jeugdfilm, dus het zal niet zo moeilijk zijn.
B: En wat kost een kaartje?
A: Maar € 3.50.
B: Nou, dat is goedkoop! Daarvoor kunnen we het proberen.

Kino

 

Gesprek 8: Auskünfte

Elke dag op de camping is een beetje saai. Jullie willen een dagje naar Kassel om te shoppen. Je vraagt om informatie aan de receptie van de camping. Voer het volgende gesprek. Natuurlijk in het Duits.

A: Groet en vraag of je iets mag vragen.
B: Natürlich. Was willst du wissen?
A: Vraag hoe je het beste naar Kassel komt.
B: Mit dem Auto oder mit den öffentlichen Verkehrsmitteln?
A: Zeg met het openbaar vervoer.
B: Am besten fahrt ihr mit dem Fahrrad ins Dorf. Dort nehmt ihr den Bus nach Paderborn. Von dort fahrt ihr mit dem Zug weiter nach Kassel.
A: Vraag waar jullie moeten overstappen.
B: Am Hauptbahnhof in Paderborn.
A: Vraag waar je kaartjes kunt kopen.
B: Die Busfahrscheine gibt’s bei mir.
A: Koop 2 bustickets.
B: Nur hin oder gleich hin und zurück?
A: Kies voor retour.
B: Das ist dann vier mal 2 Euro 70, 10 Euro 80 bitte.
A: Bedank en groet.

Auskünfte

 

Gesprek 9: Shoppen

Jullie zijn nu in Kassel in een winkel. Je wilt een nieuwe broek kopen.
Voer met elkaar het volgende gesprek. Natuurlijk in het Duits.

A: Wat vind je van deze broek?
B: Die past niet bij jou. Kijk eens, die is leuk.
A: Ja, gaaf! Wat kost die?
B: € 29. Maar wacht, hij is in de aanbieding. Hij kost maar nog de helft!
A: Nou, die ga ik meteen passen. Waar zijn de pashokjes?
B: Daar. Ik kom mee.
A: Kun je even een maatje kleiner voor me halen?
B: Hier is maat 36.
A: Dank je. … En – hoe zie ik eruit?
B: Wow, die broek staat je echt heel goed!
A: Vind je hem niet te krap?
B: Nee, hij past perfect. Beter kan niet.
A: Ok, dan neem ik hem.

Shoppen

 

Gesprek 10: Übernachtung

Op weg terug naar Nederland overnachten jullie nog een nachtje in een hotel. Jij praat met de receptioniste. Voer het volgende gesprek. Natuurlijk in het Duits.

A: Guten Tag, wie kann ich Ihnen helfen?
B: Groet terug en zeg dat jullie een kamer hadden gereserveerd.
A: Auf welchen Namen?
B: Noem je achternaam.
A: Ja, hier. Für zwei Nächte?
B: Ontken, zeg dat het voor één nacht is.
A: Ach ja, eine Nacht, aber zwei Zimmer?
B: Zeg dat dat klopt.
A: Zimmer 37 und 38 im zweiten Stock. Der Fahrstuhl ist hier um die Ecke.
B: Bedank. Vraag hoe laat het ontbijt is.
A: Von 8 bis 10 im Speisesaal neben der Rezeption oder bei schönem Wetter auf der Terrasse.
B: Bedank.

Übernachtung

 

Gesprek 11: Hotelreservierung

Omdat het weer zo mooi is en jullie toch nog een aantal dagen vrij zijn, besluiten jullie om nog een paar dagen in Duitsland te blijven, maar wel in een andere streek. Je belt een hotel dat jullie werd aangeraden. Voer het volgende gesprek. Natuurlijk in het Duits.


A: Hier Hotel Wiesengrün, Salbert am Apparat. Was kann ich für Sie tun?
B: Groet terug en vraag of er van 12 tot 15 augustus nog kamers vrij zijn.
A: Ja, es sind noch Zimmer frei.
B: Heeft u ook een tweepersoonskamer en een eenpersoonskamer?
A: Nein, wir haben aber ein Dreibettzimmer.
B: Zeg dat dat ook goed is. Vraag naar de prijs.
A: Das kostet 85 € pro Nacht.
B: Vraag of het ontbijt inbegrepen is.
A: Ja, das ist inklusive Frühstück und Kurtaxe. Das Zimmer hat auch einen Balkon, einen Fernseher und natürlich ein eigenes Badezimmer.
B: Bedank. Zeg dat je de kamer wilt reserveren.
A: Sehr gerne. Wie ist Ihr Name?
B: Noem je naam en spel hem ook.

Hotelreservierung

 

Gesprek 12: Probleme

Inmiddels zijn jullie in Hotel Wiesengrün. Helaas zit jullie kamer aan de straatkant waardoor er veel lawaai is en jullie hebben geen föhn. Je gaat naar de receptie om de problemen op te lossen. Voer het volgende gesprek. Natuurlijk in het Duits.

A: Begroet de receptioniste en zeg dat er een probleem is.
B: Oh, wie kann ich Ihnen helfen?
A: Zeg dat jullie kamer aan de straatkant is en dat dat heel lawaaierig is. Vraag of ze een andere kamer hebben.
B: Ja, wir haben noch ein Zimmer auf der Gartenseite frei. Das kostet aber 15 € pro Nacht mehr. Möchten Sie lieber das?
A: Zeg dat je dat eerst met je ouders moet bespreken.
B: Gut.
A: Zeg dat er ook geen föhn op de kamer is.
B: Das stimmt. Sie können sich einen Fön hier an der Rezeption ausleihen.
A: Vraag of je dat moet reserveren.
B: Ja, das ist besser.
A: Reserveer de föhn voor de volgende ochtend. Zeg dat je zo terug bent.
B: Gut, bis gleich.

Probleme

 

Gesprek 13: Einkaufen

Jullie willen een stevige wandeling maken. Voor onderweg willen jullie een picknickmand meenemen. Voer het volgende gesprek. Natuurlijk in het Duits.

Je gaat boodschappen doen in het dorpswinkeltje.
A: Bitteschön?
B: Zeg dat je graag 10 broodjes wilt.
A: Vollkorn oder normale?
B: Zeg volkoren.
A: 10 Vollkornbrötchen. Was darf es noch sein?
B: Zeg dat je 5 plakjes salami wilt, 4 plakjes ham en 6 plakjes kaas.
A: Noch etwas bitte?
B: Vraag of ze appels hebben.
A: Ja, die Äpfel sind von unserem Hof. Wir haben auch sehr gute Birnen.
B: Koop een pond appels en een pond peren. Zeg dat dat alles is.
A: Das macht 12 Euro 65.
B: Betaal en groet.
A: Schönen Tag!

Einkaufen

 

Gesprek 14: Verletzt

Tijdens de picknick heb je je in je vinger gesneden. Jullie hebben er een pleister op geplakt, maar het blijft maar bloeden. Je gaat dus naar een dokter. Voer het volgende gesprek met de dokter. Natuurlijk in het Duits.

A: Was fehlt dir?
B: Zeg dat je je in je vinger hebt gesneden en het niet ophoudt met bloeden.
A: Zeig mal. Wie ist das denn passiert?
B: Zeg dat je een appel met je zakmes door wilde snijden.
A: Das ist ein ziemlich tiefer Schnitt, das muss genäht werden.
B: Vraag of het pijn gaat doen.
A: Nein, es sind nur ein paar Stiche. Und du kriegst natürlich eine Betäubung. Wann hattest du deine letzte Tetanus-Impfung?
B: Zeg dat je dat niet weet.
A: Dann kriegst du sicherheitshalber auch noch eine Tetanusspritze.
A: Und, hat es weh getan?
B: Ontken. Zeg dat je niets hebt gemerkt.
A: Gut, komm morgen noch mal vorbei. Dann schaue ich mir die Wunde noch mal an und mache den Verband neu.
B: Bedank en zeg tot morgen.

Verletzt

 

Gesprek 15: Panne

De volgende dag willen jullie terug naar Nederland, maar de auto start niet. Je belt de ADAC (de Duitse ANWB). Voer het volgende gesprek met de telefoniste en de monteur van de ADAC.

A: ADAC. Was kann ich für Sie tun?
B: Groet en noem je naam. Zeg dat de auto niet start.
A: Wann sind Sie zum letzten Mal damit gefahren?
B: Zeg gisteren. Zeg dat toen nog alles normaal was.
A: Wo sind Sie jetzt?
B: Noem het adres (Hotel Wiesengrün, Willingen, Am Waldesrand 4).
A: Gut, ich schicke einen Mitarbeiter vorbei.

A: So, dann wollen wir mal sehen. Ah, ja, das dachte ich mir. Ein Marder hat das Kabel hier durchgebissen. Das passiert öfter in dieser Gegend. Aber ich kann das reparieren. Einen Moment… So, fertig!
B: Zeg ‚gelukkig‘ en bedank. Vraag wat het kost.
A: Sind Sie Mitglied im ADAC?
B: Zeg dat je vader lid van de ANWB is.
A: Dann bezahlen Sie nur das Material. Haben Sie die Mitgliedskarte dabei?
B: Geef de kaart.
A: So, alles geregelt. Gute Fahrt!

Panne

 

Rollenspellen

Inleiding

In dit onderdeel laat je zien dat je je in alledaagse situaties kunt redden.
Je gaat praten over eenvoudige, vertrouwde onderwerpen.

De opdrachten doe je met zijn tweeën. Bij de opdrachten voer je een wat vrijer gesprek dan bij de eerdere gesprekken. Je weet niet precies weet wat je partner gaat zeggen. Hiervoor moet je dus al over de nodige woordenschat en uitdrukkingen beschikken om het gesprek zonder voorbereiding vlot te kunnen voeren.

Rollenspel 1: Kennenlernen

Situatie
Op de camping kom je een meisje/jongen tegen.
Jullie maken kennis met elkaar.

Kies beide een rol. Bereid je voor op je rol. Voer het gesprek.
Wissel daarna van rol.

Rol A

Gebruik je eigen gegevens.

Vind uit welke taal jullie beiden spreken. Wissel persoonlijke gegevens uit (naam, leeftijd, land, woonplaats). Spreek af om samen iets te gaan doen.

Rol B

Verzin een naam en een leeftijd.
Je komt uit Valencia in Spanje en spreekt Spaans en Duits.

Vind uit welke taal jullie beiden spreken. Wissel persoonlijke gegevens uit (naam, leeftijd, land, woonplaats). Spreek af om samen iets te gaan doen.

Rollenspel 2: Interesses

Situatie
Op de camping kom je een meisje/jongen tegen.
Nadat jullie met elkaar kennis hebben gemaakt, praten jullie over jullie interesses.

Kies beide een rol. Bereid je voor op je rol. Voer het gesprek.
Wissel daarna van rol.

Rol A

Gebruik je eigen gegevens.

Praat over sporten die jullie uitoefenen, ook op welke dagen je traint en of je aan wedstrijden meedoet. Praat over muziekvoorkeuren. Spreek af om samen iets sportiefs of iets met muziek te gaan doen.


Rol B

Gebruik je eigen gegevens.

Praat over sporten die jullie uitoefenen, ook op welke dagen je traint en of je aan wedstrijden meedoet. Praat over muziekvoorkeuren. Spreek af om samen iets sportiefs of iets met muziek te gaan doen.

 

Rollenspel 3: Wetter

Situatie
Op de camping kom je een meisje/jongen tegen.
Nadat jullie met elkaar kennis hebben gemaakt, willen jullie samen naar een waterpark.

Kies beide een rol. Bereid je voor op je rol. Voer het gesprek.
Wissel daarna van rol.

Rol A

Stel voor om de volgende dag naar het waterpark in de buurt te gaan. Bespreek samen het weer (16 graden, veel wind, af en toe een bui). Je wilt heel graag gaan.


Rol B

Je ouders willen dezelfde dag een fietstocht met je maken.
Daar heb je echter niet zo veel zin in.

Bespreek samen het weer. Je kennis zoekt het weerbericht op zijn mobieltje op. Met mooi weer vind je het een geweldig plan. Als het regent en koud is, wil je liever niet naar het waterpark. Dan zou je liever op een andere dag gaan.

Rollenspel 4: Klamotten

Situatie
Op de camping ben je een meisje/jongen tegengekomen.
's Avonds is een beachparty. Je bespreekt met je vriend(in) wat jullie gaan aantrekken.

Kies beide een rol. Bereid je voor op je rol. Voer het gesprek.
Wissel daarna van rol.

Rol A

Praat over tenminste drie kledingstukken per persoon.
Geef daarbij ook advies wat de ander goed staat of wat die liever niet kan aantrekken.
Praat ook over sieraden.
Spreek ook af waar en hoe laat je elkaar ontmoet om naar de party te gaan.

 

Rol B

Praat over tenminste drie kledingstukken per persoon. Geef daarbij ook advies wat de ander goed staat of wat die liever niet kan aantrekken.
Praat ook over sieraden.
Spreek ook af waar en hoe laat je elkaar ontmoet om naar de party te gaan.

Rollenspel 5: Lunchen

Situatie
Op de camping ben je een meisje/jongen tegengekomen.
Je gaat samen naar een strandtent om te lunchen. Jullie bespreken wat jullie gaan eten.

Kies beide een rol. Bereid je voor op je rol. Voer het gesprek.
Wissel daarna van rol.

Rol A

Praat over tenminste twee gerechten waaruit jij zou kiezen (Schnitzel/Kartoffelsalat/Gurke of Lasagne mit gegrilltem Gemüse).
Vertel wat je wel en niet lust. Geef commentaar op iets wat de ander wil bestellen. Maak een keuze voor een drankje.

 

Rol B

Praat over tenminste twee gerechten waaruit jij zou kiezen (Fisch/Pommes/Salat of Großer Salat mit Fetakäse, Gurken, Tomaten, Oliven und Zwiebelringen).

Vertel wat je wel en niet lust.
Geef commentaar op iets wat de ander wil bestellen.
Maak een keuze voor een drankje.
Zeg dat de toetjes er ook lekker uitzien en dat je misschien nog Apfelstrudel gaat bestellen.

 

Rollenspel 6: Kino

Situatie
Op de camping ben je een meisje/jongen tegengekomen.
Jullie overwegen om samen naar de bioscoop te gaan.

Kies beide een rol. Bereid je voor op je rol. Voer het gesprek.
Wissel daarna van rol.

Rol A

Stel voor om vanavond samen naar de bioscoop te gaan.
Kies zelf een titel van een film die op dit moment in de bioscoop draait en die je graag wilt zien.
Reageer op het voorstel van je vriend(in).


Rol B

Jij wilt niet naar de film die je vriend(in) heeft uitgekozen. Geef een reden, bv. je hebt die film al gezien, je vindt dit type films niet leuk, je vindt de hoofdrolspeler verschrikkelijk o.i.d.

Zeg dat ze in het dorp ook een filmavond hebben. Kies zelf een titel van een film die op dit moment in de bioscoop draait en die je graag wilt zien. Probeer je kennis ervan te overtuigen naar die film te gaan.

Rollenspel 7: Shoppen

Situatie
Op de camping ben je een meisje/jongen tegengekomen.
Je wilt samen gaan shoppen.

Kies beide een rol. Bereid je voor op je rol. Voer het gesprek.
Wissel daarna van rol.

Rol A

Kies een product dat je wilt kopen (bv. een hoesje voor je mobieltje, een haarklem, een fietsbel).

Doe er heel enthousiast over. Praat over de prijs.
Neem een beslissing om het product wel of niet te kopen.


Rol B

Je vriend(in) wil een bepaald product kopen en is er erg enthousiast over.
Jij vindt het echter lelijk/kinderachtig/te duur/ouderwets o.i.d.
Breng je mening voorzichtig over.
Geef een alternatief voor het product.
Probeer te bereiken dat je vriend(in) het product niet koopt.

Spreekbeurt houden

Inleiding

Inleiding

In dit onderdeel houd je verschillende spreekbeurten over eenvoudige, vertrouwde onderwerpen. De opdrachten maak je alleen. Je spreekbeurt houd je in de klas of in een groepje.

Het eerste gedeelte van de opdracht is een geleide opdracht waarbij je precies moet zeggen wat er staat. Dat kun je goed voorbereiden (en controleren).
Het tweede gedeelte van de opdracht moet je voor het grootste gedeelte zelf invullen. Hiervoor moet je dus al over de nodige woordenschat en uitdrukkingen beschikken om de spreekbeurt zonder veel voorbereiding vlot te kunnen houden.

Stappenplan

Werk telkens volgens het volgende stappenplan:

  • Lees de opdracht en ga na wat je moet kunnen zeggen.
  • Als je vaststelt dat je niet alle woorden weet, zoek je ze op.
    Gebruik daarbij de StudioWozzol-lijsten of een (online) woordenboek.
    Onthoud de woorden en zinnen!
  • Als je de grammaticaregels niet kunt toepassen, zoek die dan op in de Module Grammatik.
  • Bereid je spreekbeurt voor en houd je die in de klas of in een groepje.
    Pas wel op dat het een goed lopende tekst is en dat je niet elke zin met ‘Ich’ begint.
  • Beoordeel elkaar: Kom je goed uit je woorden?
    Ben je goed te verstaan en te begrijpen?

Spreekbeurt 1: Meine Familie

Je beschrijft je familie.

  • Zeg dat je Marie/Marc heet en 17 bent.
  • Zeg dat je samen met je familie in Naaldwijk woont.
  • Vertel dat je ouders Marit en Bert heten en dat ze 42 en 44 zijn.
  • Zeg dat je moeder bij de HEMA werkt en dat je vader automonteur is.
  • Vertel over je broer dat die Sam heet, 18 is en een opleiding voor schilder doet. Hij heeft ook een vriendin, Larissa.
  • Vertel over je zus dat ze Jonneke heet, 13 is en in de 2e klas van de havo zit.
  • Je kunt het goed vinden met je broer en zus, maar soms hebben jullie ruzie over bv. het tv-programma of wie de vaat moet doen.
  • Jullie hebben een hond: een Labrador die Benny heet en al heel oud is.
  • Je oma en opa (ouders van je moeder) zijn 65 en 66 en wonen in Den Haag. Je ziet hen vaak in het weekend.
  • Je andere oma is al dood. Je andere opa is ziek, hij heeft Alzheimer.
  • Bovendien heb je ook nog 2 tantes, 1 oom, 3 nichtjes en 2 neefjes.
  • Jullie zien elkaar vaak als er iemand jarig is. Dan is het altijd heel leuk en gezellig.

Meine Familie

En nu jij!

Maak nu een spreekbeurt over jezelf.
Verwerk daarin de volgende gegevens:

  • eigen naam, leeftijd, woonplaats
  • naam, leeftijd, beroep van je ouders
  • naam, leeftijd, klas/opleiding/beroep van broers en/of zussen
  • relatie met broers/zussen
  • huisdieren
  • grootouders
  • andere familie (tantes, ooms, nichtjes, neefjes enz.)
  • bijzondere gegevens (bv. oom in het buitenland, tante met hele belangrijke baan/functie)

Schrijf nog minimaal drie andere zinnen op met informatie over jouw familie.

Houd de spreekbeurt in de klas of in een groepje.

Spreekbeurt 2: Meine Hobbys

Je beschrijft je hobby's.

  • Zeg dat je twee hobby’s hebt: fotograferen en tennissen.
  • Vertel dat je al 3 jaar tennist.
  • Zeg dat je twee keer per week traint (op maandag en donderdag).
  • Zeg dat een training 2 uur duurt, maar dat is met opwarmen.
  • Zeg dat je goed speelt en dat je trainer met je tevreden is.
  • Vertel dat je vaak op zondag een wedstrijd hebt.
  • Zeg dat je tot nu toe één toernooi hebt gewonnen en dat je 2 keer tweede bent geworden.
  • Zeg dat je heel graag tennist, dat je het een leuke sport vindt en dat je veel vrienden hebt die ook tennissen.
  • Vertel dat je een Canon fotocamera hebt.
  • Zeg dat je het liefst mensen fotografeert.
  • Zeg dat je ook op vakantie veel foto’s maakt.
  • Zeg dat je het leuk vindt om daarna van die foto’s een album te maken. Dat doe je op de computer. Zeg dat dat altijd mooie herinneringen zijn.
  • Zeg dat je misschien later fotograaf wilt worden.

Meine Hobbys

En nu jij!

Maak nu een spreekbeurt over je hobby's
Verwerk daarin de volgende gegevens:

  • wat je hobby is/je hobby’s zijn
  • als het een bijzondere hobby is, hoe het in zijn werk gaat, spelregels, wat je er voor nodig hebt o.i.d.
  • hoe lang je dat al doet
  • hoevaak, waar en met wie je dat doet
  • welke successen je al had
  • wat je er zo leuk aan vindt en waarom
  • eventuele voorbeelden
  • wat je er later mee wilt doen

Schrijf nog minimaal drie andere zinnen op met informatie over jouw hobbys.

Houd de spreekbeurt in de klas of in een groepje.

Spreekbeurt 3: Meine Wohnung

Je beschrijft je woonsituatie

  • Zeg dat je in een rijtjeshuis woont.
  • Zeg dat jullie huis 3 etages heeft.
  • Vertel welke kamers er op de begane grond zijn: de woonkamer, de keuken, een wc.
  • Vertel welke kamers er op de 1e verdieping zijn: de slaapkamer van je ouders, de kamer van je zusje, de badkamer, een logeerkamer.
  • Vertel welke kamers er op de zolderetage zijn: jouw kamer, de werkkamer van je vader.
  • Beschrijf je kamer: niet heel groot, licht, een bed, een bureau, een stoel, een computer, posters
    van je favoriete band (zelf bedenken) aan de muur.
  • Zeg dat je heel tevreden met je kamer bent en dat je je kamer erg knus vindt.
  • Vertel dat jullie geen garage hebben, dat je op straat moet parkeren, maar dat het vaak lastig is
    een parkeerplek te vinden.
  • Vertel dat jullie een tuin hebben: niet groot, maar mooi groen, met veel bloemen en een leuke zithoek. In de zomer kun je er prima BBQ-en.
  • Zeg dat je leuke buren hebt.
  • Zeg dat je er graag woont.

Meine Wohnung

En nu jij!

Maak nu een spreekbeurt over je eigen woonsituatie.

Verwerk daarin de volgende gegevens:

  • wat voor huis/woning je hebt
  • hoeveel kamers je hebt en hoe die verdeeld zijn
  • je eigen kamer, inclusief hoe die eruit ziet en wat er allemaal in staat
  • garage/tuin/balkon
  • buren
  • voor-/nadelen; of je er graag woont

Schrijf nog minimaal drie andere zinnen op met informatie over jouw woonsituatie (bijvoorbeeld over de buurt, afstand tot winkels/strand/centrum, enz.).

Houd de spreekbeurt in de klas of in een groepje.

Spreekbeurt 4: Meine Wohnort

Je beschrijft je woonplaats.

  • Zeg dat je in Den Haag woont.
  • Zeg dat dat een grote stad in Nederland in de provincie Zuid-Holland is.
  • Vertel dat Den Haag aan de Noordzee ligt en dat daarom veel toeristen naar Den Haag komen.
  • Vertel dat in Den Haag de regering zit. En ook de koning en de koningin hebben een paleis in Den Haag.
  • Vertel dat er in den Haag zo’n 500.000 mensen wonen.
  • Noem enkele bezienswaardigheden: het binnenhof met de troonzaal, het Vredespaleis, Madurodam, het Escher-museum.
  • Vertel dat je in het centrum goed kunt winkelen, dat er veel terrasjes en restaurants zijn, bioscopen en een zeeaquarium in Scheveningen.
  • Zeg dat Den Haag een internationale stad is, dat er veel internationale bedrijven en organisaties gevestigd zijn en dat er veel verschillende culturen leven.
  • Zeg dat het je in Den Haag bevalt.

Meine Wohnort

En nu jij!

Maak nu een spreekbeurt over je eigen woonplaats.

Verwerk daarin de volgende gegevens:

  • waar je woonplaats ligt
  • hoe groot/hoeveel inwoners
  • bezienswaardigheden
  • voorzieningen (bioscopen, theaters, zwembaden, sportcomplexen enz.)
  • winkels, restaurants, bedrijven
  • omgeving
  • hoe het jouw in je woonplaats bevalt

Schrijf nog minimaal drie andere zinnen op met informatie over jouw woonplaats.

Houd de spreekbeurt in de klas of in een groepje.

Spreekbeurt 5: Mein Lieblingsessen

Je legt uit hoe je je lievelingseten klaarmaakt.

  • Zeg dat je lievelingseten Chili con carne met spaghetti is.
  • Zeg dat dit gerecht uit Mexico komt en dat het ‘Chili met vlees’ betekent.
  • Noem de ingrediënten die je nodig hebt (voor 4 personen): zakje mix voor Chili con carne, 2 uien,
    1 prei, 1 rode paprika, 350 g rundergehakt, 1 blikje tomatenpuree (70 g), 1 pot kidneybonen (700 g).
  • Beschrijf hoe je het eten klaarmaakt: bonen laten uitlekken, uien klei snipperen, prij in ringen en paprika in blokjes snijden; 2 eetlepels olie verhitten en het gehakt rul bakken; de groenten toevoegen en roerbakken, 350 ml water en het zakje toevoegen; alles 2-3 minuten laten koken; de tomatenpuree en de bonen toevoegen; goed doorroeren en opwarmen (niet koken); klaar!
  • Met pasta, rijst of brood serveren.
  • Voor een hetere Chili rode peper toevoegen.
  • Wens ‘eet smakelijk’.

Mein Lieblingsessen

En nu jij!

Maak nu een spreekbeurt over je eigen lievelingseten.

Verwerk daarin de volgende gegevens:

  • wat het is
  • waar het vandaan komt/waar het vaak gegeten wordt
  • ingrediënten
  • stap voor stap hoe je het klaarmaakt
  • eventuele variaties
  • wat er lekker bij is
  • eventueel wanneer je het eet
  • eventueel voor wie het (niet) geschikt is

Houd de spreekbeurt in de klas of in een groepje.

Spreekbeurt 6: Mein Tagesablauf

Voordat je gaat spreken:

  • Kijk eerst goed naar de aanwijzingen.
  • Bedenk welke woorden en uitdrukkingen je nodig hebt.
  • Zoek woorden en uitdrukkingen op in de StudioWozzol-lijsten van de thema’s uit de afgelopen jaren,
    herhaal ze en onthoud ze.
  • Vul die woorden en uitdrukkingen aan met woorden die je voor de concrete opdracht nodig hebt.
  • Schrijf NIET het hele gesprek op. Als je met trefwoorden werkt, klinkt het gesprek veel natuurlijker.

Terwijl je spreekt:

  • Kijk naar je partner of het publiek.
  • Spreek duidelijk, rustig en niet te zacht.
  • Omschrijf wat je bedoelt als je een woord niet weet.
  • Vraag om uitleg of herhaling als je je partner niet begrijpt.
  • Wees niet bang om fouten te maken.
    De meeste mensen zullen het erg waarderen dat je hun taal spreekt.

 

Je beschrijft hoe je dag eruit ziet.

  • Zeg dat je om kwart over 7 opstaat.
  • Zeg dat je eerst tanden poetst, je doucht en je haar kamt.
  • Zeg dat je je daarna aankleedt en vervolgens ontbijt.
  • Zeg dat 10 voor 8 naar school gaat en dat je dat op de fiets doet.
  • Zeg dat het 1e uur om kwart over 8 begint en dat je meestal tot 10 over 3 school hebt, alleen op donderdag ben je al om 2 uur uit.
  • Vertel dat je na school meestal naar huis fietst en huiswerk maakt. Alleen op vrijdag ga je meteen naar het centrum omdat je van half 4 tot 6 uur in de supermarkt werkt. Je bent daar vakkenvuller.
  • Vertel dat je op dinsdagavond van 7 tot 8 uur gitaarles hebt en dat je op donderdag van 4 tot 6 hockeyt.
  • Zeg dat jullie rond half 7 avondeten en dat je daarna nog even leert.
  • Vertel dat je ’s avonds soms met vrienden afspreekt, computert of tv kijkt.
  • Zeg dat je rond half 11 naar bed gaat.

Mein Tagesablauf

En nu jij!

Maak nu een spreekbeurt over je eigen dagindeling.

Verwerk daarin de volgende gegevens:

  • hoe laat je opstaat
  • wat je daarna doet
  • hoe laat en hoe je naar school gaat
  • tot hoe laat je les hebt
  • wat je na school doet, eventueel op verschillende dagen
  • welke hobby’s je wanneer doet
  • hoe laat jullie avondeten
  • wat je na het avondeten doet
  • hoe laat je naar bed gaat

Vertel over één dagdeel wat uitgebreider.

Houd de spreekbeurt in de klas of in een groepje.

 

Spreekbeurt 7: Schule und Zukunft

Je vertelt over school en over je toekomstplannen.

  • Zeg dat je op het Stevincollege zit.
  • Vertel dat je in de 4e klas van het vmbo zit.
  • Zeg dat je dit jaar examen doet.
  • Zeg dat je de verplichte vakken Ne, En, Wi, Ma, KV1 en LO hebt.
  • Zeg dat je daarnaast ook nog de keuzevakken Ec, Du, Sp en Ak hebt.
  • Zeg dat je Wi moeilijk vindt. Daar sta je 5.
  • Zeg dat je de talen makkelijk vindt. Voor En en Sp heb je een 8, voor Du een 7.
  • Zeg dat je lievelingsvak Lo is en dat Wi je 'haatvak' is.
  • Vertel dat de leraar Ak je lievelingsleraar is omdat die altijd over zijn reizen vertelt
    en grappige en interessante filmpjes laat zien.
  • Zeg dat je hoopt dat je slaagt.
  • Vertel dat je dan naar de hotelschool wilt.
  • Zeg dat later in een hotel, het liefst in het buitenland (Spanje of Portugal) wilt werken.

Schule und Zukunft

En nu jij!

Maak nu een spreekbeurt over je eigen school en je toekomstplannen.
Verwerk daarin de volgende gegevens:

  • op welke school en in welke klas je zit
  • dat je dit jaar examen doet
  • welke vakken je hebt
  • wat je lievelingsvak is en welk vak je helemaal niet leuk vindt
  • welke vakken je makkelijk/moeilijk vindt en de cijfers
  • dat je hoopt te slagen
  • wat voor vervolgopleiding je wilt doen
  • wat je wilt worden/waar je later wilt werken

Schrijf nog minimaal drie andere zinnen op met informatie over vakken of andere dingen die
met je school of je vervolgopleiding te maken hebben.

Houd de spreekbeurt in de klas of in een groepje.

Spreekbeurt 8: Ferien

Je vertelt iets over je laatste of een bijzonder mooie vakantie.

  • Zeg dat je in de zomer met je ouders in Italië bent geweest.
  • Vertel dat jullie met de auto naar Italië zijn gegaan en dat jullie onderweg in Oostenrijk hebben overnacht.
  • Zeg dat jullie 2 weken in een hotel in Torbole aan het Gardameer (am Gardasee) verbleven.
  • Vertel dat het weer goed was: elke dag zon en zo’n 20 graden, alleen 1 keer heeft het geregend.
  • Vertel dat jullie leuke uitstapjes hebben gedaan en dat jullie veel leuke stadjes hebben gezien, bv. Riva del Garda en Limone.
  • Vertel dat jullie een boottocht van Limone naar Malcesine hebben gemaakt.
  • Vertel dat je vaak in het meer hebt gezwommen.
  • Zeg dat je 2 keer surfles had en dat dat supergaaf was.
  • Vertel dat jullie een keer fietsen hebben gehuurd en een fietstocht hebben gemaakt.
  • Zeg dat het eten super lekker was, dat je veel pasta en ijs hebt gegeten.
  • Zeg dat het een hele mooie vakantie was.

Ferien

En nu jij!

Maak nu een spreekbeurt over je eigen vakantie.
Verwerk daarin de volgende gegevens:

  • wanneer en met wie je waar bent geweest
  • hoe jullie daar naartoe zijn gegaan
  • hoe lang jullie daar zijn gebleven
  • waar jullie hebben gelogeerd
  • hoe het weer was
  • wat je allemaal hebt gedaan (minimaal 4 verschillende activiteiten)
  • wat je leuk/niet leuk vond
  • hoe je de vakantie in totaal is bevallen

Schrijf nog minimaal drie andere zinnen op met informatie over je vakantie.

Houd de spreekbeurt in de klas of in een groepje.

Spreekbeurt 9: Erlebnis

Je beschrijft een belevenis of gebeurtenis die je meegemaakt hebt en die een hele diepe indruk op je heeft gemaakt.

  • Zeg dat je voor je verjaardag een cadeaubon voor een ballonvlucht had gekregen.
  • Zeg dat je altijd al met een heteluchtballon wilde gaan.
  • Zeg dat je op een zaterdag in oktober met je ouders naar Breda ging.
  • Zeg dat je de hele nacht niet kon slapen.
  • Zeg dat je niet bang was maar gewoon tamelijk zenuwachtig.
  • Zeg dat jullie op een grasveld gingen verzamelen.
  • Zeg dat je samen met drie andere mensen in de ballon stapte.
  • Zeg dat het een bijzonder gevoel was toen de ballon opsteeg.
  • Zeg dat de ballon heel langzaam steeds hoger vloog.
  • Zeg dat je ouders en de auto er van boven heel klein uitzagen.
  • Zeg dat er maar weinig wind was en dat de ballon heel rustig vloog.
  • Zeg dat het uitzicht geweldig was.
  • Zeg dat de landing een beetje schokkerig (holperig) was maar wel goed ging.
  • Zeg dat het een onvergetelijke belevenis voor je was.

Erlebnis

En nu jij!

Maak nu een spreekbeurt over een gebeurtenis die je zelf hebt meegemaakt.

Verwerk daarin de volgende gegevens:

  • wat voor belevenis/gebeurtenis was het
  • wat was de aanleiding
  • wanneer en met wie heb je het beleefd
  • wat gebeurde precies
  • wat was er zo mooi/eng/verschrikkelijk enz. aan
  • hoe beoordeel je de belevenis in zijn geheel

Schrijf nog minimaal drie andere zinnen op met informatie over de gebeurtenis.

Houd de spreekbeurt in de klas of in een groepje.

Spreekbeurt 10: Wegbeschreibung

Je beschrijft voor je vriend(in) de weg van het station naar je huis.

  • Zeg dat zij/hij tram 3 richting Loosduinen kan nemen.
  • Zeg dat de halte voor het station is.
  • Zeg dat zij/hij niet mag vergeten in te checken met de ov-chipkaart.
  • Zeg dat zij/hij bij halte Zonnebloemstraat moet uitstappen.
  • Zeg dat de rit ongeveer een kwartier duurt.
  • Zeg dat zij/hij niet moet vergeten uit te checken.
  • Zeg dat zij/hij bij het stoplicht over moet steken en rechtdoor de Zonnebloemstraat in moet gaan.
  • Zeg dat zij/hij de 2e straat links moet gaan.
  • Zeg dat zij/hij bij de volgende kruising rechtsaf moet gaan.
  • Zeg dat dat de Clematisstraat is.
  • Zeg dat zij/hij nog ongeveer 100 meter rechtdoor moet gaan.
  • Zeg dat jullie huis aan de linker kant is.
  • Zeg dat zij/hij het huis goed kan herkennen aan de appelboom en het rode bankje.

Wegbeschreibung

En nu jij!

Maak nu een zelf voor een klasgenoot een zo nauwkeurig mogelijke beschrijving van een centraal punt (station, bushalte o.i.d.) naar je huis.

Verwerk daarin de volgende gegevens:

  • met welk vervoermiddel hij/zij het best kan reizen
  • langs welke bezienswaardigheden hij/zij komt
  • hoe lang hij/zij ongeveer onderweg is
  • hoe hij/zij jouw straat kan herkennen
  • hoe hij/zij jouw huis kan herkennen


Laat de beschrijving lezen door een klasgenoot of door de docent.

Je wilt op maandag 26 oktober naar het circus.
Bekijk de poster in de onderstaande opdracht.

Noteer ja of nee.
Zo ja, schrijf op welke tijden je kunt gaan.
Zo nee, schrijf op waarom niet.

In de laatste weken voor de kijk-/luistertoets ga je met examentoetsen van de afgelopen jaren oefenen zodat je precies weet wat er op de toets van jou verwacht wordt, welke soorten vragen in de toets kunnen zitten, hoe lang de onderdelen zijn en waar ze vaak over gaan en wat eventuele valkuilen zijn.

Je hoort van je docent wanneer jullie gaan oefenen.

Succes.

 

Module: Examentraining

Intro - Was werde ich machen?

Je gaat aan het eind van deze module een heel examen maken om te kijken of je (bijna) klaar bent voor het examen. Maar voor je begint krijg je nog een aantal tips hoe je de verschillende vraagvormen aan kunt pakken.

De module 'Examentraining' bestaat uit de volgende onderdelen:

Onderdeel Tijd (lessen))
intro 0,5
Vraagvormen  
Meerkeuzevragen 0,5
Open-plek vragen 0,5
Beweringen/stellingen 0,5
Open vragen 0,5
Oefenexamen  
Tips voor het eindexamen + oefenen 2,5

Vraagvormen

Meerkeuzevragen

Je krijgt een vraag met een aantal (meestal 4) antwoordmogelijkheden waaruit je het juiste antwoord moet kiezen. Je vindt hier twee voorbeelden van meerkeuzevragen en info over hoe je de vraag aanpakt en wat je moet doen bij eventuele twijfel.


Voorbeeld 1 (een concrete vraag)

Wie viel Zeit haben die Filmarbeiten für "Typisch" gekostet? (Absatz 2)

  1. 45 Minuten
  2. einen Monat
  3. mehrere Wochenenden

 

Aanpak

  1. Lees alleen de vraag. (Dek de antwoordmogelijkheden af!)
  2. Zorg ervoor dat je de vraag goed begrijpt.
    Gebruik (als het echt niet anders kan) een woordenboek.
  3. Zoek de plek in de tekst waar je moet lezen om het antwoord te vinden. (Hier alinea 2).
  4. Lees het tekstgedeelte en formuleer zelf het antwoord op de vraag.
  5. Kijk met welk antwoord jouw antwoord (min of meer) overeenkomt en kies dat antwoord.

Twijfel je?

  1. Streep de antwoorden die het zeker niet zijn door.
    (Vaak zijn er één of twee onzinantwoorden.)
  2. Lees de vraag en de overgebleven antwoorden nog eens goed.
  3. Kijk weer in de tekst.
  4. Markeer woorden die zowel in de antwoordmogelijkheden als ook in de tekst staan.
    (Het juiste antwoord is altijd terug te vinden in de tekst, alleen vaak met andere woorden.)
  5. Kies het antwoord waarvoor je de meeste aanwijzingen in de tekst hebt gevonden.

Voorbeeld 2 (een wat-blijkt-uit-vraag, vragen die over de kern van een zin of alinea gaan)

Welche Aussage über Jean Counet stimmt mit dem 1. Absatz überein?

  1. Er ärgert sich über bestimmte Aussagen.
  2. Er liebt es, Witze über andere Nationen zu erzählen.
  3. Er macht meistens Urlaub in Deutschland.
  4. Er rast gerne über deutsche Fernstraßen.

 

Aanpak

  1. Lees alleen de vraag en de antwoordmogelijkheden.
  2. Zorg ervoor dat je de vraag en de antwoordmogelijkheden goed begrijpt.
    Gebruik (als het echt niet anders kan) een woordenboek.
  3. Zoek de plek in de tekst waar je moet lezen om het antwoord te vinden.
    (Hier alinea 1).
  4. Lees het tekstgedeelte en markeer woorden die zowel in de antwoordmogelijkheden als ook in de tekst staan.
    (Het juiste antwoord is altijd terug te vinden in de tekst, alleen vaak met andere woorden.).
  5. Kies het antwoord waarvoor je de meeste aanwijzingen in de tekst hebt gevonden.

Twijfel je?

  1. Streep de antwoorden die het zeker niet zijn door.
    (Vaak zijn er één of twee onzinantwoorden.)
  2. Lees de vraag en de overgebleven antwoorden nog eens goed.
  3. Bedenk wat het verschil tussen de overgebleven antwoorden is.
  4. Kijk weer in de tekst en maak een keuze.


Je hebt echt geen idee?
Markeer de vraag. Bekijk aan het einde van je examen alle gemarkeerde vragen nog eens goed.
Kies een antwoord. Laat nooit een meerkeuzevraag open!

Bekijk eventueel de presentatie in het volgende filmpje.

Meerkeuze oefeningen

Maak nu de volgende eindexamenvragen uit ExamenKracht.
Gebruik de aanpak die je hiervoor geleerd hebt.

VMBO-KGT34 Meerkeuzevragen

DUI 2021-1 Vraag 1
DUI 2021-1 Vraag 15
DUI 2021-2 Vraag 8

Open-plek vragen

Open-plek vragen zijn eigenlijk ook meerkeuzevragen.
Ze werken echter iets anders.
In de tekst is een woord of woordengroep weggelaten.
Vaak gaat het hierbij om een signaalwoord.
Jij moet uit de gegeven antwoorden het woord/de woordengroep kiezen die op de open plek past.

Signaalwoorden
Weet je het nog? Bekijk de video.

 


Je vindt hier twee voorbeelden van open-plek vragen.
Je leest hoe je de vraag aanpakt en wat je moet doen bij eventuele twijfel.

Voorbeeld 1 (signaalwoord)

Welches Wort passt im Sinne des Textes in die Lücke im 3. Absatz?

  1. Aber
  2. Auch
  3. Denn


Aanpak

  1. Lees de tekst/alinea globaal zodat je weet waar het over gaat.
  2. Lees de zin met de open plek en de zin ervoor en de zin erna.
  3. Bedenk welk verband tussen de zinnen bestaat en welk (Nederlands) signaalwoord dit verband aangeeft.
  4. Kijk naar de antwoordmogelijkheden of dat signaalwoord ertussen staat (in het Duits).
  5. Lees de zin met het ingevulde woord om te controleren of die wat betreft betekenis en woordvolgorde goed loopt.

Twijfel je?

  1. Schrijf de betekenis van de signaalwoorden achter het woord en noteer ook de functie.
  2. Vertaal de drie aaneengesloten zinnen naar het Nederlands en vul telkens één antwoordmogelijkheid op de open plek in.
  3. Kies de zin die wat betreft betekenis en woordvolgorde het beste loopt.

 

Voorbeeld 2 (een ander woord):

Was passt im Sinne des Textes in die Lücke in Absatz 3?

  1. das Geheimnis
  2. der Vorteil
  3. die Lösung

 

Aanpak

  1. Schrijf de betekenis van alle antwoordmogelijkheden achter het woord.
    Gebruik (als het niet anders kan) een woordenboek.
  2. Lees de tekst/alinea globaal zodat je weet waar het over gaat.
  3. Lees de zin met de open plek en de zin ervoor en de zin erna.
  4. Kies het woord dat op de open plek past.
  5. Lees de zin met het ingevulde woord om te controleren of die wat betreft betekenis en woordvolgorde goed loopt.

Twijfel je?

  1. Vertaal de drie aaneengesloten zinnen naar het Nederlands en vul telkens één antwoordmogelijkheid op de open plek in.
  2. Kies de zin die wat betreft betekenis en woordvolgorde het beste loopt.

 

Je hebt echt geen idee?
Markeer de vraag.
Bekijk aan het einde van je examen alle gemarkeerde vragen nog eens goed.
Kies een antwoord. Laat nooit een meerkeuzevraag open!

Open-plek oefeningen

Maak nu de volgende eindexamenvragen uit ExamenKracht.
Gebruik de aanpak die je hiervoor geleerd hebt.

VMBO-KGT34 Open-plekvragen

DUI 2021-1 Vraag 4
DUI 2021-1 Vraag 16
DUI 2021-3 Vraag 4

Beweringen/stellingen

 

Met een vraag uit deze groep kun je meestal meer dan 1 punt scoren. Je moet per bewering/stelling aangeven of die juist/onjuist is of wel/niet overeenkomt met de tekst.

Je vindt hier een voorbeeld van een vraag uit de groep beweringen/stellingen.
Je leest ook hoe je de vraag aanpakt en je krijgt ook tips en trucs.

Voorbeeld

Geef van elk van de onderstaande beweringen aan of deze wel of niet overeenkomt met de tekst. Kruis aan 'wel' of 'niet' in de uitwerkbijlage.

  1. Je krijgt korting als je een fiets voor een hele week huurt.
  2. Als je een fiets huurt, dan mag je bagage gratis in een kluisje.
  3. Het dragen van een fietshelm wordt sterk aangeraden.
  4. Bij de huurprijs zitten diverse fietskaarten en water inbegrepen.

 

Aanpak:

  1. Lees alle beweringen en onderstreep kernwoorden.
  2. Check per bewering of die klopt met de tekst.
  3. Lees de tekst en zoek naar de kernwoorden of synoniemen daarvan.
  4. Onderstreep in de tekst het bewijs voor goede beweringen en het tegenbewijs voor foute beweringen (verschillend) en zet het nummer van de bewering erbij.
  5. Geef per bewering antwoord. Gebruik daarbij de woorden uit de vraag (juist/onjuist; ja/nee; wel/niet) als je geen antwoordblad hebt waarop je de woorden kunt omcirkelen.

Let op:

  • Een bewering is pas juist als ALLE elementen uit die bewering juist zijn. Knip de bewering dus in stukjes en check elk element of het klopt.

Tips:

  • 'Sterke' woorden als immer (altijd), nie (nooit), alles (alles), nur (alleen maar) staan vaak in foute beweringen.
  • 'Zwakke' woorden als manchmal (soms), ab und zu (af en toe), hin und wieder (af en toe) staan vaak in goede beweringen.
  • Een stelling die logisch klinkt maar niet in de tekst staat, is fout.
  • Als de beweringen niet op alfabetische volgorde staan, dan staan ze op volgorde van de tekst.
  • Het is mogelijk dat alle beweringen bij een vraag goed zijn. Het is ook mogelijk dat alle beweringen bij een vraag fout zijn. Laat je daardoor dus niet onzeker maken!

 

Beweringen oefeningen

Maak nu de volgende eindexamenvragen uit ExamenKracht
Gebruik de aanpak die je hiervoor geleerd hebt.

VMBO-KGT34 Bewering/stelling-vragen

DUI 2021-1 Vraag 7
DUI 2021-1 Vraag 35
DUI 2021-2 Vraag 2

Open vragen

Bij een open vraag kun je niet kiezen uit meerdere antwoorden, maar moet je zelf een antwoord formuleren. Dat doe je in het Nederlands. Alleen als je gevraagd wordt om te citeren of het antwoord in het Duits op te schrijven, doe je dat in het Duits.

Je vindt hier vier voorbeelden van open vragen.

Voorbeelden open vragen

  • Noem drie eisen die de politie aan sollicitanten stelt. (alinea 2)
  • Noem twee redenen uit de tekst.
  • Noem een ander Duits woord dat in alinea 3 voor 'Schürfer' wordt gebruikt.
  • Heeft de hoofdpersoon al eens eerder betaald (vakantie)werk gedaan?
    Antwoord met 'ja' of 'nee' en schrijf de eerste twee Duitse woorden op van de zin uit alinea 4 waaruit dat duidelijk wordt.

 

Aanpak

  1. Zorg dat je de vraag goed begrijpt en ga na hoe je het antwoord moet opschrijven.
    (Bv. het aantal redenen, Duits of Nederlands, hele zin).
  2. Lees het tekstgedeelte waar de vraag over gaat intensief zodat je alles begrijpt.
  3. Gebruik eventueel een woordenboek.
  4. Markeer het stukje waar volgens jou het antwoord staat.
  5. Formuleer het antwoord.
  6. Lees de vraag en het antwoord achter elkaar om te controleren of het antwoord goed aansluit.

Let op:

  • Maak een goed lopende, correcte Nederlandse zin.
  • Maak een duidelijke zin.
  • Gebruik geen halve zinnen.
  • Gebruik geen verwijswoorden maar schrijf precies op wie of wat je bedoelt.
    (Bv. niet 'zij' maar 'de vrienden'; niet 'omdat het leuk was' maar 'omdat het feestje leuk was').
  • Vertaal de zin uit de tekst niet letterlijk als je dat met eigen woorden moet doen.
  • Antwoord ook echt maar met één zin als dat gevraagd wordt.
  • Vergeet niet 'ja' of 'nee' voor je antwoord als dat gevraagd wordt.

Open vragen oefeningen

Maak nu de volgende eindexamenvragen uit ExamenKracht.
Gebruik de aanpak die je hiervoor geleerd hebt.

VMBO-KGT34 Open vragen

DUI 2021-1 Vraag 5
DUI 2021-1 Vraag 15
DUI 2021-1 Vraag 26

Tips + oefenexamen

Tips voor het eindexamen

Het eindexamen nadert: na de meivakantie moet je laten zien wat je in de afgelopen jaren hebt geleerd. Als je serieus aan de oefeningen van deze module hebt gewerkt, kun je met zelfvertrouwen aan het examen beginnen. Hier krijg je nog enkele afsluitende tips.

Tips voor het eindexamen
Bekijk nog eens de video met de algemene tips van.

Tips

  1. Bekijk het examen
    1. Bekijk het aantal teksten en vragen. Deel je tijd in.
    2. Zet je naam en examennummer op alle antwoordbladen.
  1. Maak het examen
    1. Bedenk bij elke tekst hoe je die moet lezen (leesstrategie).
    2. Pas alles toe wat je hebt geleerd om de vragen te beantwoorden.
    3. Werk netjes, schrijf duidelijk.
  1. Problemen
    1. Raak niet in paniek als je iets niet weet! Leg je pen even neer en adem diep in en uit.
    2. Schrijf op een kladblaadje het nummer van de tekst en/of de vraag.
    3. Sla de tekst of de vraag voorlopig over.
  1. Halverwege
    1. Kijk hoever je bent en verdeel de tijd tot het einde van het examen.
  1. Aan het einde
    1. Probeer minimaal 15 minuten over te houden.
    2. Probeer de vragen die je hebt overgeslagen alsnog te beantwoorden. Als het niet lukt,
      doe je een gok.
    3. Controleer of je alles hebt ingevuld en alles duidelijk is.

Algemene tips

  • Hang thuis je examenrooster op.
  • Zet je spullen al 's avonds klaar. Denk aan je woordenboek.
  • Zet meerdere wekkers.
  • Ga op tijd naar bed en Sta op tijd op.
  • Ontbijt voldoende en neem eventueel (als dat bij jou op school mag) iets te drinken en een tussendoortje mee.
  • Neem je spullen mee. Denk aan je woordenboek.
  • Wees op tijd (15 minuten van tevoren)
  • Zet je spullen netjes en handig neer zodat er niets valt of je dingen moet zoeken.
  • Adem diep door en begin.

Succes!

Oefenen

Oefenexamens
Je gaat nu alles wat je geleerd hebt in de praktijk brengen.
Dat doe je door met examens uit ExamenKracht te oefenen.
Klik hier om in te loggen.

Je leraar vertelt je:

  • welk examenjaar en tijdvak je gaat oefenen.
  • welke tekst(en) je gaat lezen,
  • welke vragen je gaat beantwoorden,
  • hoe je de antwoorden moet bijhouden,
  • wat je wanneer af moet hebben.

Klaar?
Had je veel vragen goed beantwoord? Dan heb je de uitleg over de vraagvormen goed begrepen en kun je er voldoende mee oefenen.

Vond je sommige teksten nog moeilijk en de vragen lastig te beantwoorden?
Oefen dan in overleg met je docent nog met examens uit voorgaande leerjaren in ExamenKracht.