Welkom op de scheikunde pagina! Hier vind je extra hulpmiddelen en samenvattingen zodat het leren voor scheikunde hopelijk wat makkelijker wordt. De pagina is nog in aanbouw, maar jullie kunnen hier wel alvast wat informatie vinden.
Atomen & stoffen
Atomen
Atomen zijn opgebouwd uit protonen, neutronen & elektronen
Deeltje
Plaats
Massa
Lading
Proton
Kern
1u
+
Neutron
Kern
1u
Neutraal
Elektron
Elektronenwolk
~ 0u
-
Atoommassa: protonen + neutronen
Atoomnummer: protonen (en bij een ongeladen atoom ook gelijk elektronen)
Het periodiek systeem is een rangschikking van de elementen met van links naar rechts (periode) oplopende atoomnummers. De elementen in dezelfde groep (boven naar beneden) hebben vergelijkbare eigenschappen. De covalentie (hoeveel bindingen een atoom aangaat) kan je hier ook aan aflezen. Elementen uit groep 1 en 17 hebben covalentie 1, groep 16 2, groep 15 3 en groep 14 4.
De elementen in groep 17 noem je de halogenen en in groep 18 edelgassen.
Er zijn zeven elementen die uit twee-atomige moleculen bestaan:
zuurstof, O2(g)
stikstof, N2 (g)
waterstof, H2(g)
chloor, Cl2(g)
fluor, F2(g)
broom, Br2(l)
jood, I2(s)
Moleculen
Moleculen bestaan uit een of meerdere atomen, bijvoorbeeld O2, H2, CO2. Wanneer je een molecuul hebt die uit ten minste 2 verschillende atoomsoorten bestaat, zoals CO2, dan noem je dit een verbinding.
Je hebt 3 soorten stoffen:
Moleculaire stoffen; opgebouwd uit alleen 'niet-metalen' (H2O)
Metalen; alleen opgebouwd uit metalen
Zouten (ionaire stoffen); opgebouwd uit metalen én niet-metalen (NaCl)
Je hebt twee soorten zuivere stoffen:
Ontleedbaar; alle verbindingen, dus stoffen die bestaan uit 2 of meer atoomsoorten
Niet-ontleedbaar; stoffen die bestaan uit 1 atoomsoort. Dus alle elementen, maar ook de 2-atomige moleculen zoals zuurstof
De molecuulformule geeft aan welke elementen in het molecuul zitten en hoeveel dit er zijn. Bijvoorbeeld: 4 Fe2O3
4 is de coëfficiënt, dit geeft weer hoeveel moleculen er zijn.
2 en 3 zijn de indexen, dit geeft aan hoeveel ijzer- en zuurstofatomen in het molecuul zitten.
Naamgeving moleculaire stoffen
De naam van de verbinding eindigt op -ide
Je gebruikt Griekse telwoorden voor de bijbehorende atoomsoort. Als het eerste telwoord één is (mono), dan laat je deze weg
CO is dus koolstofmono-oxide
CO2 is koolstofdioxide
Nederlands
Grieks
een
mono
twee
di
drie
tri
vier
tetra
vijf
penta
Zouten
Zouten is een ander woord voor ionaire stoffen, we gebruiken het woord zouten vaker. Zouten zijn opgebouwd uit ionen, wat geladen deeltjes zijn. De positieve ionen in een zout zijn metalen en de negatieve ionen zijn niet-metalen.
Zouten hebben een paar eigenschappen:
Ze geleiden stroom in een oplossing (een vast zout geleidt geen stroom)
De ionen zijn in vaste fase opgebouwd in een kristalrooster
Ze hebben een karakteristieke kleur als vlam (Binas tabel 38)
Namen van ionen
Het negatieve ion heeft de uitgang -ide. Je hebt enkelvoudige ionen (bestaan uit één atoom) maar ook samengestelde ionen (meer dan één atoom). Samengestelde ionen hebben altijd een negatieve lading (behalve NH4+)
Namen van zouten
Bij zouten schrijf je altijd eerst het positieve ion op en dan het negatieve ion. Als het positieve ion meer dan één lading kan hebben (bijvoorbeeld het ijzer ion, die kan 2+ of 3+ zijn), geef je dit duidelijk aan met een Romeins cijfer.
Verhoudingsformule
In de verhoudingsformule staat de verhouding van positieve en negatieve ionen. Je schrijft de namen zo op dat het gehele zout ongeladen is, er moet dus evenveel positieve als negatieve lading in het zout zitten. Je geeft met de index aan hoeveel ionen er in het zout zitten.
Deze moet je in ieder geval kennen:
Naam
Verhoudingsformule
Keukenzout
NaCl
Soda
Na2CO3
Kalk
CaCO3
Bindingen & roosters
Er zijn 4 typen bindingen:
Atoombinding (of covalente binding). Atomen worden bij elkaar gehouden door een atoombinding
Ionbinding. Positieve en negatieve ionen in een zout worden bij elkaar gehouden door een ionbinding. Een ionbinding is super sterk, waardoor zouten een hoog kookpunt hebben.
Metaalbinding. Metalen worden bij elkaar gehouden door een metaalbinding. Deze binding zit tussen de positief geladen protonen en negatief geladen elektronen in een metaalatoom.
VanderWaalsbinding. Moleculen in de vaste en vloeibare fase worden bij elkaar gehouden door de vanderWaalsbinding. Moleculen in de gasfase hebben dit niet, aangezien de gas moleculen te ver van elkaar zitten.
Naast bindingen heb je ook roosters, die iets zeggen over de structuur van een stof. Atomen met een atoombinding hebben een atoomrooster. Deeltjes in een ionrooster hebben een ionbinding, dit zijn zouten. Een metaal zit in een metaalrooster. Moleculen die door een vanderWaalsbinding bij elkaar gehouden worden zitten in een molecuulrooster. Deze stoffen hebben een laag smelt- en kookpunt.
Mengen en scheiden
Zuivere stoffen en mengsels
Stofeigenschappen zijn dingen waaraan je een stof kan herkennen, zoals kleur, smaak, oplosbaarheid in water, elektrische geleiding. Dingen als massa & volume zijn geen stofeigenschappen, aangezien je een stof hier niet aan kan herkennen. Je kan 500g meel hebben, maar natuurlijk ook 35000g meel.
Stoffen kan je onderverdelen in zuivere stoffen en mengsels. Zuivere stoffen bestaan uit één molecuulsoort (maar hier kunnen wel meerdere atoomsoorten inzitten). Bijvoorbeeld suiker (C6H12O6) en keukenzout (NaCl). Deze stoffen zijn ontleedbaar, je kunt ze ontleden in de verschillende atomen. Zuivere stoffen zijn ook stoffen die bestaan uit 1 atoomsoort, zoals Cl2. Deze stoffen zijn niet ontleedbaar. Zuivere stoffen hebben een kook- en smeltpunt.
Mengsels bestaan uit meerdere molecuulsoorten, zoals lucht (zuurstof, stikstof en koolstofdioxide). Mengsels hebben een kook- en smelttraject. Dit komt doordat er meerdere moleculen inzitten die allemaal een eigen kook- of smeltpunt hebben.
Verschillende mengsels
De verschillende soorten mengsels die je moet kennen zijn:
Emulsie. Een mengsel van vloeistoffen die niet in elkaar oplossen, zoals olie en water.
Suspensie. Een mengsel van een fijne vaste stof in een vloeistof, zoals verf.
Schuim. Een mengsel van een fijn verdeeld gas in een vloeistof óf andere vaste stof.
Rook. Een mengsel van een vaste stof in een gas.
Nevel. Een mengsel van een fijn verdeelde vloeistof in een gas.
Legering. Een mengsel wat bestaat uit ten minste twee metalen.
Oplossing. Een mengsel van vloeistoffen die wel in elkaar oplossen, zoals limonade.
Doordat een mengsel bestaat uit meerdere stoffen, kan je ze scheiden zodat je deze stoffen apart krijgt. Je maakt hierbij altijd gebruik van het verschil in een stofeigenschap. De scheidingsmethoden die je moet kennen zijn:
Adsorberen. Bij adsorptie hechten de moleculen van een gas, vloeistof of opgeloste stof aan het oppervlak van een andere vaste stof. Deze scheiding berust zich op het verschil in aanhechtingsvermogen. Voorbeeld: waterzuivering.
Bezinken. Bij bezinking heb je een mengsel van een vaste, niet-oplosbare stof in een vloeistof. Deze vaste stof op een gegeven moment naar de bodem gaan. Hierna kan de vloeistof eruit gehaald worden, zodat je een vaste stof overhoudt. Deze scheiding berust zich op het verschil in dichtheid.
Centrifugeren. Bij centrifugeren worden stoffen uit een suspensie gescheiden. Dit gebeurt door de stoffen hard rond te laten draaien, waardoor ze door de middelpuntvliedende kracht worden gescheiden. Deze scheiding berust op het verschil in dichtheid.
Destilleren. Bij destilleren worden vloeistoffen gescheiden door middel van verdampen en condenseren. Deze scheiding berust zich op het verschil in kookpunt.
Extraheren. Bij extractie wordt een vaste stof gescheiden van een vloeistof, vloeistof van een vloeistof of gas van een vaste/ vloeistof. Deze scheiding berust zich op een verschil in oplosbaarheid.
Filtreren. Bij filtratie kan je een niet-oplosbare vaste stof en een vloeistof van elkaar scheiden. Dit wordt gedaan door een filter die alleen de vloeistof doorlaat. Hetgene wat achterblijft in het filter noem je het residu, wat erdoorheen gaat heet het filtraat. Deze scheiding berust zich op een verschil in deeltjesgrootte.
Chromatografie. Bij chromatografie worden sotffen gescheiden door middel van loopstof en papier. De stof die goed oplost in de loopvloeistof en slecht hecht aan het papier komt hoog. Deze scheiding berust op het verschil in oplosbaarheid en aanhechtingsvermogen.
Indampen. Bij indampen wordt een vaste stof uit een vloeistof gescheiden door de vloeistof te laten verdampen. Deze scheiding berust zich op een verschil in kookpunt.
(bijna een ABC'tje)
Water
Soorten water
Water is overal. Er zijn zes soorten die je moet kennen:
Oppervlaktewater. Water wat zich bevindt in rivieren, meren, beekjes, sloten, etc. Doordat het langs allerlei materialen (stenen, bomen, etc.) stroomt, bevat dit water veel andere stoffen.
Zeewater. Water in de zee (duh). Dit water is zout, waardoor je met behulp van indampen zeezout kan verkrijgen.
Regenwater. Water wat zich bevindt in de lucht. Dit water is schoon, tenzij het in een plek zit met luchtverontreiniging. Hierbij ontstaat 'zure regen' aangezien zwaveldioxide of stikstofdioxide opgelost is in het regenwater.
Grondwater. Water uit de grond. Grondwater is vaak schoner dan oppervlaktewater, omdat de aarde werkt als filter.
Drinkwater. Water wat gewonnen wordt vanuit grond- of oppervlaktewater.
Gedestilleerd water. Zuiver water wat met behulp van destillatie verkregen wordt, hier zitten geen andere stoffen meer in.
Functies van water
Water kan voor verschillende dingen gebruikt worden.
Oplosmiddel. Bijvoorbeeld voor het zetten van thee of maken van limonade. De oplosbaarheid van zouten in water vind je in Binas tabel 35
Spoelmiddel. Bijvoorbeeld voor douchen en afwassen. Je maakt dan gebruik van de oplosbaarheid van een stof om iets weg te spoelen met water, vaak in combinatie met zeep.
Bereiding van voedsel of consumptie. Om lekker je aardappeltjes te koken of een glas water te drinken.
Water heeft verschillende mates van hardheid, we hebben hard en zacht water. Bij hard water zitten er veel calcium- en/of magnesium ionen in het water, wat voor kalkaanslag zorgt. Als je afwast met zeep en en hard water, dan ontstaat er kalkzeep, wat de werking van het normale zeep vermindert. Hard water kan je ontkalken door het te koken, contact laten maken met een 'ionenwisselaar' of door een neerslagreactie uit te voeren.
Zacht water heeft nauwelijks calcium- en/of magnesium ionen in het water, waardoor het geen kalkaanslag geeft en lekker schuimt als je er zeep bij doet.
Bereiding van drinkwater
Het is erg belangrijk dat je schoon water drinkt, anders kan je ziek worden (dit gebeurde vroeger erg vaak). Als je drinkwater uit grondwater maakt, hoef je het niet erg te filteren aangezien er niet veel andere stoffen in zitten.
Wanneer je drinkwater maakt uit oppervlaktewater, zijn er veel meer stappen nodig aangezien dit water wel erg vervuild is. Er wordt onder andere gebruik gemaakt van uv-licht, actieve kool en een zand-/ grindfilter.
Schoonmaakmiddelen
Een aantal schoonmaakmiddelen die je moet kennen:
Water
Alcohol. Wordt gebruikt als ontsmettingsmiddel, oplosmiddel in cosmetica en als genotsmiddel.
Aceton. Wordt gebruikt als ontvetter, lijmverwijderaar en oplosmiddel (nagellakremover). Pas op met aceton aangezien het vluchtig en zeer brandbaar is.
Wasbenzine. Wordt gebruikt als ontvetter en verdunnen. Je kunt er niet mee wassen en je moet voorzichtig doen, wasbenzine is zeer brandbaar.
Zeep. Speciaal wasmiddel wat gemaakt wordt van natuurlijke oliën en vetten. Er zijn ook syntetische wasmiddelen maar deze worden gemaakt van aardolieproducten en mogen geen zeep genoemd worden maar wel detergenten. Zeep en detergenten zijn opgebouwd uit moleculen die een hydrofiele (houdt van water) kop hebben en een hydrofobe (hekel aan water) staart hebben.
Dit is een micel. Dit is een kleine structuur van veel zeepmoleculen van bijvoorbeeld olie in water. Olie en water mengen niet met elkaar, maar doordat de watermoleculen zich aan de kop en olie aan de staart binden, ontstaat er een emulsie. Zeep wordt daarom ook wel een emulgator genoemd.
Zure schoonmaakmiddelen. Worden gebruikt om te ontkalken. Voorbeelden: schoonmaakazijn, mierenzuur & zoutzuur. De pH is hierbij <7.
Basische schoonmaakmiddelen. Worden gebruikt om te ontvetten. Voorbeelden: ammonia, soda, natronloog, bleekwater en gootsteenontstopper. De pH is hierbij >7.
Veilig schoonmaken
Een aantal schoonmaakmiddelen kunnen erg gevaarlijk zijn. Het is daarom erg belangrijk om op het etiket te kijken of er gevarenpictogrammen op staan. Je kan hierbij gebruik maken van Binas tabel 39 & 40.
Om ervoor te zorgen dat je niet teveel van een stof inademt, is de MAC-waarde bedacht. Dit is de maximaal aanvaardbare concentratie. De ene stof is schadelijker voor je dan de andere stof, waardoor je MAC-waardes verschillen van stof tot stof. Voor vaste stoffen is de eenheid mg/m3 en voor gassen in ppm (parts per million oftewel deeltjes per miljoen).
Jezelf schoonmaken
Er zijn ook heel veel veilige schoonmaakmiddelen, en die gebruiken we graag om onszelf schoon te maken of te verzorgen.
Tandpasta bestaat uit verschillende smaakstoffen, kleurstoffen, water, detergent, verdikkingsmiddel en een conserveringsmiddel. Het belangrijkste wat in tandpasta zit zijn de schuur- en polijstmiddelen om tandplak van je tanden te verwijderen. Daarnaast kan (hoeft niet) een tandpasta fluoride-ionen bevatten om je tandglazuur beter te beschermen.
Een crème is een emulsie van water en vetten die je gebruikt om je huid schoon te maken, te beschermen (tegen de zon, zonnebrand) of om er beter uit te laten zien.
Zeep (zie ook "schoonmaakmiddelen") is een emulsie waarmee je vet en vuil van je lichaam kan halen. pH neutrale zeep is ongeveer gelijk aan de pH van je huid (pH~5)
Shampoo bevat zeep maar bestaat voor meer dan 80% uit water. Daarnaast heeft het kleurstoffen, verdikkingsmiddelen en natuurlijk geurstoffen voor een lekker geurtje.
Reacties
Chemische reacties
Je spreekt van een chemische reactie als er een of meerdere stoffen ontstaan uit een of meer andere stoffen. De stoffen die je aan het begin hebt, noem je de beginstoffen. De stoffen die ontstaan noem je de reactieproducten. Je kan ook wel zeggen dat de samenstelling van de moleculen anders wordt.
Bij een ontledingsreactie ontstaan er uit één beginstof meerdere reactieproducten. De verschillende ontledingsreacties die je moet kennen:
Elektrolyse. Ontleding door elektriciteit
Fotolyse. Onleding door licht
Thermolyse. Ontleding door warmte
Je kunt door middel van verschillende methodes reactieproducten aantonen. Stoffen die dit doen (die andere stoffen aantonen) noem je een reagens.
Koolstofdioxide toon je aan met kalkwater. Het water wordt dan troebel
Water toon je aan met wit kopersulfaat. Wit kopersulfaat wordt blauw wanneer hier water bij komt.
Waterstof toon je aan met een vlam. Wanneer waterstof in aanraking komt met een vlam, hoor je een knalletje/blaffend geluid.
Zuurstof toon je aan met een gloeiende houtspaander. Als je zuurstof opvangt in een buis en deze op z'n kop boven een gloeiende houtspaander houdt, dan gloeit hij op of komen er vlammen.
Reactieschema's en vergelijkingen
Je kunt een chemische reactie opschrijven in een reactieschema of reactievergelijking. Bij een schema gebruik je de woorden voor de stoffen. Bijvoorbeeld:
glucose (s) + zuurstof (g) → koolstofdioxide (g) + water (l)
De letters die achter de stoffen staan geven de toestandsaanduiding aan.
g = gas
l = vloeistof
aq = opgelost in water
s = vast
Wanneer je een reactie opschrijft in molecuulformules, dan spreek je van een reactievergelijking. Het bovengenoemde reactieschema als reactievergelijking:
C6H12O6 (s) + 6 O2 (g) → 6 CO2 (g) + 6 H2O (l)
Zoals je ziet staan er voor zuurstof, koolstofdioxide en water een getal, dit zijn de coëfficienten. Dit schrijf je op omdat de reactievergelijking kloppend moet zijn, dat wil zeggen: links van de pijl moeten evenveel atomen van één atoomsoort staan als links. Je wil de coëfficienten altijd zo klein mogelijk hebben, kijk even of je alles door 2 kan delen en dat je geen halven hebt staan.
Reactiesnelheid
Hoe snel een reactie verloopt, noemen we de reactiesnelheid. Er zijn een aantal factoren die de reactiensnelheid kunnen beïnvloeden.
Soort stof.
Temperatuur. Hoe hoger de temperatuur, hoe sneller de reactie verloopt. Dit komt doordat de deeltjes sneller gaan bewegen en dus vaker contact hebben.
Verdelingsgraad. De verdelingsgraad vertelt hoe fijn verdeeld een stof is. Bij een grotere verdelingsgraat is de reactiesnelheid groter. (fijne stukjes hout branden sneller dan een boomstam)
Katalysator. Een katalysator versnelt een reactie, zonder zelf verbruikt te worden.
Concentratie. Hoe hoger de concentratie van een stof, hoe sneller de reactie gaat. Als er meer deeltjes in een volume zitten, is de kans groter dat ze met elkaar in aanraking komen.
Verbrandingsreacties
Bij een verbranding zijn er drie dingen nodig:
Brandstof
Zuurstof
Ontbrandingstemperatuur
Bij een volledige verbranding heb je genoeg zuustof om het gehele beginproduct te verbranden. Hierbij ontstaan altijd CO2 en H2O. Bij een onvolledige verbranding is er niet genoeg zuurstof, hierbij ontstaat er naast CO2 en H2O ook altijd nog CO (koolstofmono-oxide) en C (roet). CO is erg giftig en C is slecht voor het milieu.
Je kan een brand blussen op een aantal manieren:
Water (sluit zuurstof af en brengt termperatuur omlaag)
Zand (sluit zuurstof af)
Schuim (sluit zuurstof af)
Koolstofdioxide (sluit zuurstof af en brengt temperatuur omlaag)
Blusdeken (sluit zuurstof af)
Bij een bosbrand: tegenvuur aanleggen (neemt brandstof weg)
Een paar brandstoffen zijn:
Steenkool
Cokes (worden gemaakt uit steenkool)
Koolwaterstoffen (aardgas, aardolie en benzine)
Biobrandstoffen
Neerslagreacties
Zouten hebben een verschillende oplosbaarheid. Het ene zout lost heel goed op, en de andere heel slecht. Als je twee goed oplosbare zouten in oplossing bij elkaar brengt, kan er een neerslag ontstaan (Binas tabel 35). Als vuistregel kan je onthouden dat alle natrium en kalium zouten goed oplossen, net als nitraat zouten.
In de reactievergelijking zet je voor de pijl de ionen die met elkaar gaan reageren en na de pijl de neerslag. Ionen die wel in de oplossing zitten, maar niet mee doen aan de reactie, zet je niet in de reactievergelijking.
Voorbeeld
Geef de reactievergelijking van de reactie die plaastvindt als je een oplossing van bariumchloride mengt met een oplossing van natrium sulfaat.
Beide zouten lossen goed op en als je in binas, zie je dat er een neerslag ontstaat van bariumsulfaat.
Ba2+ (aq) + SO42- (aq) → BaSO4 (s)
Na+ en Cl- doen niet mee aan de reactie en schrijf je daarom ook niet op in de reactievergelijking.
Je gebruikt neerslagen om bijvoorbeeld zouten te herkennen en te onderzoeken welke ionen er in zitten (hier gaan we ook nog een practicum over doen).
Je schrijft een oplosvergelijking op als je een zout gaat oplossen in water:
MgCl2 (s) → Mg2+ (aq) + 2 Cl- (aq)
Elk zout kan ook weer ingedampt worden, waarbij het water verdwijnt. Hierbij schrijf je een indampvergelijking op:
Mg2+ (aq) + 2 Cl- (aq) → MgCl2 (s)
Rekenen aan reacties
Significante cijfers
Significante cijfers zijn de cijfers die van waarde en dus betrouwbaar zijn. Hierbij geldt:
Nullen aan het begin tellen niet mee
Nullen tussen de cijfers in tellen wel mee
Nullen aan het einde tellen wel mee
Massaverhouding en andere formules
De atoommassa van elk atoom kan je vinden in de binas in het periodieke systeem. De molecuulmassa bereken je door midden van de atoommassa's van de atomen in het molecuul bij elkaar op te tellen. Door middel van het massapercentage kan je berekenen hoeveel van een element in een molecuul zit.
Wet van behoud van massa
Bij eenchemische reactie geldt: de massa voor de pijl is hetzelfde als de massa na de pijl. Er kan dus geen massa verdwijnen.
Massaverhouding
Stoffen reageren altijd in een bepaalde massaverhouding. Dit kan je aan de reactievergelijking zien, of de verhouding wordt in de vraag gegeven.
Voorbeeld:
Methaan reageert met zuurstof in de verhouding 1:3. Dan weet je dat je 3x zoveel zuurstof als methaan in je reactie zult hebben.
Overmaat
Soms is er van een bepaalde stof een overmaat aanwezig, dit betekent dat er meer van deze stof is dan van de andere waar het mee reageert. Aan het einde van de reactie zal deze stof dus nog in een bepaalde mate overblijven.
Concentratie
\(concentratie = \frac {hoeveelheidopgeloste stof} {volume van de oplossing}\)
Zuren en basen
Zuren
Een zuur is een deeltje die een pH onder de 7 heeft en die een of meerdere H+ion(en) kan afstaan. Als een zuur in het water zit, dan splitst dit zich (gedeeltelijk) in H+ ionen en zuurrestionen. De lading van deze zuurrestionen is dan even groot als de hoeveelheid H+ ionen (en vice versa). Enkele zuren die je moet weten zijn:
Zuur
Formule
Zuurrestion
waterstofchloride
HCl (g)
Cl- (aq)
waterstoffluoride
HF (g)
F- (aq)
salpeterzuur
HNO3 (l)
NO3- (aq)
zwavelzuur
H2SO4 (l)
SO42- (aq)
azijnzuur
HAc (l)
Ac- (aq)
fosforzuur
H3PO4 (l)
PO43- (aq)
Zure oplossingen
Deeltjes in zure oplossing
Naam van de oplossing
H+ (aq) en Cl- (aq)
zoutzuur
H+ (aq) en NO3- (aq)
verdund salpeterzuur
H+ (aq) en SO42- (aq)
verdund zwavelzuur
H+ (aq) en CO32- (aq)
koolzuurhoudend water
H+ (aq) en Ac- (aq)
azijn
H+ (aq) en PO43- (aq)
verdund fosforzuur
Er zijn een aantal eigenschappen die alle zuren oplossingen hebben.
Geleiden elektrische stroom. Aan de negatieve elektrode ontstaat watergas, H2 (g).
Ze tasten kalksteen aan.
Ze hebben een pH < 7.
Ze hebben een etsende werking, vooral op onedele metalen.
Basen
Een base is een deeltje die een pH boven de 7 heeft en die een of meerdere H+ ion(en) kan opnemen. Enkele basen die je moet weten zijn:
Base
Formule
Naam
NH3 (g)
ammoniak
zouten met OH-
NaOH, KOH, ..
.. -hydroxide
zouten met O2-
CaO, Na2O, ..
.. -oxide
zouten met CO32-
K2CO3, Na2CO3, ..
.. -carbonaat
zouten met S2-
Na2S, ZnS, ..
.. -sulfide
Zure oplossingen
Deeltjes in zure oplossing
Naam van de oplossing
H+ (aq) en Cl- (aq)
zoutzuur
H+ (aq) en NO3- (aq)
verdund salpeterzuur
H+ (aq) en SO42- (aq)
verdund zwavelzuur
H+ (aq) en CO32- (aq)
koolzuurhoudend water
H+ (aq) en Ac- (aq)
azijn
H+ (aq) en PO43- (aq)
verdund fosforzuur
Er zijn een aantal eigenschappen die alle zuren oplossingen hebben.
Geleiden elektrische stroom. Aan de negatieve elektrode ontstaat watergas, H2 (g).
Ze tasten kalksteen aan.
Ze hebben een pH < 7.
Ze hebben een etsende werking, vooral op onedele metalen.
Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:
het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.
Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten
terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI
koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI
koppeling aan te gaan.
Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.
Arrangement
IMSCC package
Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.
Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en
het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op
onze Developers Wiki.