Fictiedossier

Fictiedossier

Blok 1

Fictie

Fictie vind je overal: In boeken, in strips, in gedichten, maar ook op de televisie. Met fictie bedoelen we dat het verhaal verzonnen is. Alles wat niet verzonnen is, noemen we non-fictie. Kranten, woordenboeken, het journaal op de tv en studieboeken zijn voorbeelden van non-fictie.

Fictie         =        verzonnen, fantasie, uit je duim gezogen
Non-fictie  =        waar gebeurd

Soms lijkt fictie echt gebeurd. Denk maar aan een soap. Het lijkt echt, het zou kunnen, maar het is verzonnen. Als fictie 'net echt' is, noemen we die realistisch. Harry Potter is natuurlijk niet-realistisch.

fictie non-fictie
verzonnen niet verzonnen
realistisch of niet-realistisch  
leesboeken, gedichten, musicals         nieuwsberichten, reisgidsen, schoolboeken

 

We verdelen fictie in 3 delen:

  • Geschreven verhalen,  bijvoorbeeld proza, korte verhalen, romans en poëzie, gedichten
  • Getekende verhalen,    bijvoorbeeld strips, tekenfilms, computergames
  • Gespeelde verhalen,    bijvoorbeeld films, toneel, soapseries, musicals

 

Maak de oefening fictie of non-fictie.

 

Fictie en werkelijkheid

De verhalen in romans, jeugdboeken en films zijn meestal verzonnen. Het komt ook voor dat fantasie en  werkelijkheid door elkaar lopen. In een verzonnen verhaal vind je dan gedeeltes die echt gebeurd zijn.

Verhalen die echt gebeurd zijn kom je in biografieën, autobiografieën, documentaires, het journaal en de artikelen  in de krant. We noemen dit non-fictie.

Lees nu het tekstfragment Aan de bal van Lieneke Dijkzeul. (Klik op de titel om naar het fragment te gaan.)

 

Vragen:
1. Geef met enkele zinnen aan waarover de tekst gaat.
2. Waar zou dit verhaal zich afspelen? Geef aan waarom je dat denkt.
3. Is dit nu fictie of non-fictie?
4. Zou je het boek willen lezen? Waarom (niet)?

Lees hier meer over Lieneke Dijkzeul.

Vragen:
1. Wanneer is Lieneke Dijkzeul geboren?
2. Welke studie heeft ze gedaan?
3. Wat is meestal het thema van haar jeugdboeken?
4. Wanneer verscheen haar eerste boek?

 

Slotopdracht:

Je gaat dit jaar boeken lezen voor je fictiedossier. Wil je alvast een boek uitkiezen voor je leeslijst? Volg de link naar de pagina van startpagina.

Je kunt kiezen op schrijver, titel of onderwerp.

Veel succes!

 

Waarom wordt fictie geschreven?

Verhalen, gedichten, strips, computerspellen, films en t.v. series zijn er voor je plezier, ze zijn ontspannend.

Je kunt ook zeggen dat fictie wordt geschreven om je te vermaken. Het is bijna altijd een amuserende tekst.

Maar ze kunnen ook iets met je doen: je aan het denken zetten, je diep raken, je iets leren of je helpen bij het vormen van een mening

Door iets te lezen kun je anders over bepaalde dingen gaan denken:

  • Je leert de gedachten, gevoelens, meningen en ideeën van andere mensen kennen.
  • Je maakt kennis met het leven in andere landen en met andere culturen, in andere tijden en andere omstandigheden.
  • Je maakt mee hoe problemen ontstaan en opgelost kunnen worden.
  • Je leert je in een ander verplaatsen, dus te denken hoe een ander denkt. Je kruipt als het ware in zijn hoofd.

Blok 2: Verhaalsoorten

Verhaalsoorten

Er zijn veel soorten verhalen. Sciencefictionverhalen, liefdesverhalen, detectiveverhalen en griezelverhalen. Een ander woord voor verhaalsoort is genre. Vaak horen verhalen bij meer dan één genre. Een liefdesverhaal kan heel humoristisch zijn en een griezelverhaal kan ook over school gaan. 

 

Verhaalsoorten:

Avonturenverhaal  De hoofpersoon beleeft het ene avontuur na het andere.
Griezelverhaal   Gaat over griezelige gebeurtenissen.
Liefdesverhaal Gaat over verliefd worden/zijn.
Oorlogsverhaal Speelt in de oorlog.
Humoristisch verhaal Grappig, lachwekkend verhaal.
Historisch verhaal Speelt in het verleden.
Eigentijdsverhaal Speelt in deze tijd.
Sciencefictionverhaal Speelt in de toekomst.
Multicultureel verhaal Over mensen uit verschillende culturen.
Ridderverhaal Speelt in de middeleeuwen en de hoofdpersonen zijn ridders.
Verhaal over verre landen Speelt in een ander land met een andere cultuur.
Fantasieverhaal Speelt in een gefantaseerde wereld, in het verleden of in de toekomst.
Sprookje  Gaat over reuzen, dwergen en andere bijzondere figuren.
Detectiveverhaal Gaat over het oplossen van een misdaad.
Dierenverhaal De hoofpersonen zijn dieren.
Indianenverhaal Gaat over indianen.
Mythe Verhaal over goden dat speelt in vroeger tijden.

 

Pictogrammen

Als je in de bibliotheek een boek zoekt van een bepaald genre, wil je dat boek snel 
kunnen vinden. Daar hebben ze in de bibliotheek iets op bedacht. Voor elk genre is er
een pictogram (= een plaatje) bedacht. Het juiste pictogram wordt met een etiket op de
rug van een boek geplakt. Zo zie je meteen waar dat boek over gaat.
Zoek je bijvoorbeeld een boek over voetbal of over een andere sport? Dan zoek je naar een pictogram met een basketbal. Er zijn in totaal meer dan twintig verschillende pictogrammen.

 
 

Oefening: Pictogrammen

Start

 

We gaan twee fragmenten lezen uit het boek Slavenhaler van Rob Ruggenberg: 
 
Vragen:
1. Is het boek Slavenhaler fictie of non-fictie?
2. Onder welk genre valt het boek Slavenhaler?
3. Wie is de hoofdpersoon in dit verhaal?
4. Wat weet je over de hoofdpersoon?
 
Op de site vind je meer informatie over het boek, over de schrijver en achtergrondinformatie bij het verhaal. Je kan zelfs je vragen per e-mail aan de schrijver stellen.
 
Vragen over de schrijver:
1. Wanneer en waar is de schrijver geboren?
2. Welke opleiding heeft de schrijver gedaan?
3. Vind je in het boek iets terug wat te maken heeft met de opleiding van de schrijver?
4. Noem nog een aantal boeken dat deze schrijver geschreven heeft.
5. Hoe kwam de schrijver op het idee om het boek Slavenhaler te schrijven?
6. Zou je een boek van deze schrijver willen lezen voor je lijst? Waarom wel/niet?
 

Blok 3

Hoofdpersonen

De hoofdpersoon is de belangrijkste figuur in het boek. Sommige boeken hebben één hoofdpersoon, andere boeken hebben meerdere hoofdpersonen. Vaak draait een verhaal om die hoofdpersoon en zijn/haar problemen. Hij wil bijvoorbeeld zijn vriendin terug krijgen of een moord oplossen of uit handen van de vijand blijven.

In het verhaal maakt de hoofdpersoon vaak dingen mee, er zijn hindernissen, gevaren of moeilijkheden. Soms zijn er andere personen die hem dwarszitten.

De hoofdpersoon wil altijd iets, maar hoeft niet steeds een moedige, zelfverzekerde figuur te zijn. Hij kan ook onzeker zijn, net zoals mensen in de werkelijkheid. Soms zijn hoofdpersonen het slachtoffer van een situatie; ze zijn bijvoorbeeld in de steek gelaten door hun ouders of hun vrienden.

Je kunt de hoofdpersoon in een verhaal op twee manieren bekijken;

  • Hoe/wie is de hoofdpersoon?
  • Hoe verandert de hoofdpersoon door de gebeurtenissen in het verhaal?

Hoe/Wie is de hoofdpersoon?

In bijna geen enkel boek lees je de eerste vijf bladzijden uitgebreid wie/hoe de hoofdpersoon is. Meestal leer je de hoofdpersoon beter kennen naarmate je verder bent in het verhaal. In het verhaal lees je van alles over de hoofdpersoon. Soms wordt er letterlijk iets gezegd, maar meestal moet je ‘tussen de regels doorlezen’ om te weten te komen hoe de hoofdpersoon is. Alles wat je leert over de hoofdpersoon is van belang om de hoofdpersoon goed te kunnen beschrijven.

Je leert de personen in verhalen op de volgende manier kennen:

1.    door wat ze doen en zeggen,

2.    door hun reacties in moeilijke situaties en op anderen,

3.    door wat ze denken, voelen, willen, moeilijk vinden,

4.    door wat andere personen over hen denken of zeggen,

5.    door wat de verteller over hen zegt,

 

Eigenlijk is het beschrijven van de hoofdpersoon heel makkelijk, het hele boek draait immers om hem/haar. Maar dat betekent wel dat je aandachtig moet lezen en dat je tijdens het lezen aantekeningen moet maken. Doe je dit, dan schrijf je met gemak vijf bladzijden vol over de hoofdpersoon. Maak je geen aantekeningen en denk je niet goed na, dan krijg je niet meer dan een paar zinnen op papier over de hoofdpersoon.

 

Hoofdpersoon beschrijven

Als je de hoofdpersoon in je boek moet beschrijven moet je in ieder geval de volgende punten behandelen:

  • Het innerlijk van je hoofdpersoon
  • Het uiterlijk van je hoofdpersoon
  • Leeftijd, familie, school, hobby’s, andere opvallende, belangrijke zaken
  • De ontwikkeling van de hoofdpersoon in het verhaal
  • Is de hoofdpersoon realistisch en kon je je inleven?

Maak bij het beschrijven van je hoofdpersoon altijd gebruik van voorbeelden, zodat degene die je verslag leest, zich ook kan inleven in de hoofdpersoon.

 

De hemel begint bij je voeten -  Jandy Nelson

Als je op het plaatje klikt, kom je  op de site van Bol.com. Als je vervolgens op
Inkijkexemplaar klikt, kom je in hoofdstuk 1 van De hemel begint bij je voeten.

Lees eerst het hoofdstuk en beantwoord dan de volgende vragen.

Vragen:

1. Wie is de hoofdpersoon in dit boek?
2. Wat weet je al over de hoofdpersoon? Denk aan uiterlijk, karakter,
    woonplaats, vrienden, gezinssamenstelling, enz.
3. Zou je dit boek nu wilen lezen?
4. Dit boek is verfilmd.

    Lees jij liever een boek dat verfilmd is, of maakt dat voor jou niet uit?

 

Bijfiguren

De bijpersonen of bijfiguren zijn alle andere mensen uit het boek, die geen hoofdpersoon zijn.

De bijfiguren hebben vaak één opvallende eigenschap, ze reageren bijna steeds op dezelfde manier en ze zijn behoorlijk voorspelbaar.
Van de bijfiguren weet je erg weinig. Je weet niet altijd waar ze zijn, wat ze denken of wat ze doen.

In je boekverslag noem je alleen de belangrijkste bijfiguren.

 

Blok 4: Spanning

Een verhaal is spannend als je steeds verder wilt lezen. Spanning ontstaat doordat het verhaal vragen bij je oproept over de afloop van een gebeurtenis, of over de afloop van het hele verhaal. Zulke vragen noemen we spanningsvragen. Als je een antwoord wilt op die vragen, móét je wel doorlezen.
Voorbeelden van spanningsvragen zijn:
• Mag de hoofdpersoon meespelen in Jong Oranje?
• Lukt het de hoofdpersoon om achter het geheim van haar beste vriendin te komen?
• Zal het wel goed aflopen met de hoofdpersoon nu hij in zo’n gevaarlijke situatie zit?

Belangrijke woorden die je moet kennen:

Spanning: het gevolg van een onbeantwoorde vraag. Hoe langer het antwoord uitblijft, hoe groter de spanning.
Het achterhouden van informatie: iets pas later vertellen.
Cliffhanger: Als de schrijver het verhaal op een spannend moment afbreekt en overgaat op een andere verhaallijn.
Onverwachte wending: Er gebeurt iets wat je als lezer niet had verwacht.

 

Opdracht spanning
'Spanning' is een element in boeken en films dat maakt dat je verder móét lezen/kijken. Je wilt weten wat er gebeurt of gebeurd is en hoe het verhaal afloopt.

Vraag 1
Je hebt vast wel eens een thriller gelezen of gezien. Houd je van zulke spannende boeken/films? Wat is de titel van de laatste thriller die je hebt gelezen of gezien?

Vraag 2
Een schrijver stopt bewust allerlei dingen in een thriller die voor spanning zorgen. Denk eens na over welke dingen zo’n boek of film spannend maken. Wat zorgt er nu voor spanning (Engels 'suspense')? Om die vraag gedetailleerder te beantwoorden kijk je naar 'spanningselementen'. Houd daarbij het boek of de film – genoemd in je antwoord op vraag 1 – voor ogen. Benoem en beschrijf de spanningselementen. Denk daarbij bijvoorbeeld aan:

Voorbeeld 1
geheimen: weten bepaalde figuren iets wat anderen beslist niet mogen weten? Wat voor dingen zijn dat? Dreigen geheimen verklapt te worden? Geef een paar voorbeelden.

Voorbeeld 2
de plaats waar zich iets afspeelt: zijn er specifieke locaties die voor extra spanning zorgen? Welke bijvoorbeeld?

Voorbeeld 3
personages: zijn er figuren die angst oproepen, die gevaarlijk lijken? Wat voor mensen zijn dat?

Voorbeeld 4
taal: is er een bepaalde manier van praten (of misschien juist zwijgen) die voor spanning zorgt?

Voorbeeld 5
waarnemingen: zorgen waarnemingen (wat personages zien, horen, voelen, ruiken) voor extra spanning?

Voorbeeld 6
verwachtingen: gebeuren er heel andere dingen in het verhaal of in de film die je verwacht? Ontstaat er een schrikeffect bij bepaalde passages of scènes?

 

Blok 5: Dagboeken

 

   Dagboek

  In een dagboek schrijf je iedere dag op wat je hebt meegemaakt. Maar ook
  waar je aan denkt en wat je voelt. Dit kunnen leuke dingen zijn, maar ook
 verdrietige. Een dagboek is dus heel persoonlijk. Ook kun je geheimen in het
 dagboek schrijven. Het kan namelijk fijn zijn om je hart te luchten. Meestal wil
 je niet dat iemand anders het leest. Daarom zit er vaak een slotje op het
 dagboek. Vind je het juist wél leuk dat anderen jouw verhalen kunnen lezen?
 Dan kun je een dagboek op internet bijhouden. Dat heet een weblog. Andere
 kinderen kunnen dan ook reageren. Je kunt hier beter geen geheimen
 vertellen.

Kenmerken van een Dagboek:

  • is geschreven in de ik-vorm
  • is op chonologische volgorde geschreven
  • er wordt iedere dag in geschreven
  • er staan veel persoonlijk dingen in, zoals gevoelens en gedachten.

 

Weblog

Kort gezegd is een weblog de digitale opvolger van het traditionele dagboek. De weblogger gebruikt zijn internetpagina voor het publiceren van persoonlijke gedachtes, nieuwtjes, links en commentaar. Sommige weblogs zijn puur persoonlijk; anderen richten zich op een specifiek thema. Weblogs kunnen door één persoon gemaakt worden, of door een heel team.

Kenmerken van een weblog:

  • wordt voor andere mensen geschreven
  • is op chronologische volgorde geschreven
  • er wordt iedere week een stukje geschreven
  • wordt 'leuk' gemaakt met plaatjes of filmpjes

 

Vlog

(een afkorting voor video weblog) is de benaming van een dagboek (Engels: log) op internet, waarbij het grootste deel van het dagboek bestaat uit videobeelden of foto's. De vlog is een variant op het blog (afkorting voor weblog), waarbij de inhoud voornamelijk tekst is.

Het bekendste dagboek is dat van Anne Frank.

Bekijk het volgende filmpje over haar dagboek.
 

 

  1. Tijdens haar verblijf in het Achterhuis houdt Anne een dagboek bij. Wat is haar grootste wens?
  2. Het dagboek van Anne Frank is wereldberoemd geworden. Hoe komt dat, denk je?
  3. Wat weet jij over Anne Frank? Maak hier de quiz

 

Blok 6: Stripverhalen

Het woord ‘strip’ (komt uit het Engels) betekent ‘strook’, een strook plaatjes dus.

Een strip is een verzameling tekeningen die samen een verhaal vertellen. De meeste strips hebben ook woorden.

Kenmerken van stripverhalen:

  • Wat iemand denkt of zegt wordt in een tekstballon geschreven.
  • Emoties van de stripfiguren worden in zijn gezicht en ook rondom de stripfiguur getekend.
  • Geluiden worden soms in knalballonnen uitgedrukt, of ze zijn in de tekening te lezen [pang].
  • De tekst is vaak minder belangrijk en wordt alleen gebruikt om duidelijk te maken wat je echt niet kunt tekenen.

Soorten stripverhalen:

Stripverhalen kun je op verschillende manieren indelen, als je kijkt naar:

  1. Lengte
  2. Tekenstijl
  3. Inhoud, realistisch of onrealistisch – wat is het onderwerp van de strip
  4. Doelgroep: jongens of meisjes

Lengte

  1. In één stripplaatje staat een mop: een cartoon. Meestal heeft een cartoon geen tekst.
  2. In drie of vier plaatjes achter elkaar wordt het verhaal verteld. [in de krant, een tijdschrift]
  3. Langere getekende verhalen van één bladzijde: Guust Flater, Jan, Jans en de kinderen.
  4. Een heel stripboek met één lang verhaal: Suske en Wiske, Kuifje, Donald Duck.
    Deze getekende verhalen vormen samen vaak een serie. Aan de buitenkant lijken de boeken op elkaar, maar elk album is een nieuw avontuur met dezelfde hoofdpersonen.

Tekenstijl:

  1. Kleurboekfiguren: eenvoudig getekend, hebben gekke kenmerken: te korte beentjes, te grote neuzen e.d.
  2. Realistische figuren prachtig getekend, het lijken wel foto’s.

Inhoud:

  1. Niet realistische getekende verhalen met monsters, pratende dieren, draken, kabouters.
  2. Realistische getekende verhalen over dingen die in het echt óók kunnen gebeuren, vaak realistisch getekend.

Onderwerp:

Net als boeken kun je stripverhalen indelen in soorten wat betreft het onderwerp:

  1. humor, geschiedenis, western, detective, liefde etc. Het is meestal een combinatie van onderwerpen. Bijv. Asterix is humor en geschiedenis, Suske en Wiske is humor en avontuur.
  2. Humorstrips zijn niet ingewikkeld, herhaling van het domme gedrag van de stripfiguur maakt het leuk. Gaan vaak over nietszeggende figuren.
  3. Avonturenstrips of detectivestrips zijn ingewikkelder, het verhaal is dan belangrijker, ze moeten ook spannend getekend en verteld worden. Ze gaan over schurken en helden.

Vragen bij het stripverhaal Amoras:

  1. Wat kun je me vertellen over de lengte van Amoras?
  2. Wat kun je me vertellen over de tekenstijl van Amoras?
  3. Is het verhaal realistisch of niet realistisch? Leg uit waarom je dat vindt.
  4. Bij welk onderwerp (genre) zou je dit stripverhaal indelen?
  5. Voor welke leeftijd zal deze strip getekend zijn? Waarom denk je dat?
  6. Is dit verhaal voor jongens of voor meisjes getekend?


Huiswerk

* Fictiedossier

Verwerkingsopdrachten

In klas 1 en 2 maak je een fictiedossier. Dit leesdossier bestaat uit een snelhechter, waarin alle verwerkingsopdrachten van je gelezen boeken zitten. Ook de film-, poëzie- en cabaretopdrachten gaan in dit dossier.

Opbouw van je fictiedossier:

  1. Een voorblad. Hierop staat jouw naam, klas en docent.
  2. De aftekenkaart. Je docent zal je na het inleveren van je eerste opdracht een aftekenkaart meegeven. De docent vult de gegevens van je opdracht in en tekent deze af. Ben je de kaart kwijt, dan moet je alle opdrachten opnieuw inleveren. Het is dus handig om de gemaakte opdrachten op je computer te bewaren.
  3. Je opdrachten. Je plaatst al je opdrachten in één snelhechter. Let op: de laatstgemaakte opdracht zit bovenop.

Boekverwerkingsopdrachten

De verwerkingsopdrachten

In klas 1 lees je twee boeken voor de lijst.
In klas 2 lees je ook twee boeken.

- Je leest boeken voor jouw leeftijd (de hoofdpersoon is 12 jaar of ouder).

In klas 3 lees je twee boeken en kijk je een film.
In klas 4 lees je een boek en maak je een poëzieopdracht.

- Je krijg in klas 4 een SE mondeling fictie, waarin alle boeken, de film en de poëzieopdracht uit klas 3 en 4 worden besproken. 

 

Boekendoos

Fictieopdracht 2                De boekendoos                                 klas 1                       periode 3

 

Je kiest een boek en maakt bij dit boek de opdracht van de boekendoos. Deze opdracht telt 4 keer mee voor rapport 3.

Stappenplan:

1. Zoek een schoenendoos met deksel.

2. Versier de doos functioneel:

- Plak op de deksel een kopie van de voorkant van het leesboek

- Plak op de zijkanten afbeeldingen en/of teksten die volgens jou iets over het boek zeggen.

3. Schrijf op de onderkant je volledige naam en klas.

4. Typ een korte samenvatting van de inhoud. De samenvatting bevat de volgende onderdelen:

  • een beschrijving van de hoofdpersonen in het boek
  • de belangrijkste gebeurtenis in het boek
  • de afloop van het verhaal.

5. Onder de samenvatting typ je jouw mening over het boek in 40 á 50 woorden.

          Dat doe je in begrijpelijke tekst. De mening bevat

  • twee beoordelingswoorden (kijk bij boekverslag voor een paar voorbeelden van beoordelingswoorden).
  • argumenten (uitleg met voorbeelden uit het boek) waarom je juist deze beoordelingswoorden gekozen hebt.

6. Plak zowel de samenvatting als de mening in de deksel van de schoenendoos. Zorg dus dat de samenvatting en mening niet langer zijn dan 1 A4.

7. In de schoenendoos verzamel je nu tien voorwerpen of afbeeldingen van voorwerpen waarvan jij vindt dat ze een belangrijke rol in het boek spelen.

- Aan elk voorwerp bind je een kaartje waarop je op de voorkant uitlegt hoe dit voorwerp een belangrijke rol speelt in het boek.

- Op de achterkant van het kaartje komt een letterlijk stukje tekst uit het boek (citaat) waarin het voorwerp ook genoemd wordt. Zet het nummer van de bladzijde erbij.

 

 

Wil je de stappen tot het maken van een eigen boekdoos nog eens zien, kijk dan naar dit filmpje.

 

 

Werk netjes! Lever boekdoos op tijd in!

 

BEGIN OP TIJD MET HET MAKEN VAN DEZE OPDRACHT!

 

Veel plezier en succes!

Filmverslag

Je gaat de film Radeloos, Briefgeheim óf Boy 7 kijken. Dit zijn verfilmingen van Nederlandse boeken. (Het is ook mogelijk dat de docent een fim voor jullie uitzoekt en deze klassikaal met jullie kijkt.)Ga naar Zappbios via de link voor de juiste film:

Radeloos

Briefgeheim

Boy 7

Je kunt op de T onder het filmpje drukken voor ondertiteling.

Doe je oordopjes in als je de film gaat kijken, zodat je de andere leerlingen niet stoort.

 

Het filmverslag

Nu je de film hebt gekeken, ga je er een verslag van maken. Dit verslag komt in je fictiedossier.
 

Zo maak je je filmverslag:

Titelblad

Noteer je naam, de titel, datum, klas, naam docent,  inleverdatum
Plaats een plaatje van de film op je titelblad.

 

Algemene Gegevens

Wat is de titel van de film?
Wat is de naam van de regisseur?
Wat is de naam van de scenarioschrijver?
In welk jaar is de film uitgebracht?
Wat is de titel van het boek waarop de film is gebaseerd?  
Wie is de schrijver van dit boek?

Genre

Kies het genre bij de film. Er bestaan o.a. de volgende soorten films:
- Misdaadfilm, avonturenfilm, oorlogsfilm, detectivefilm (western)
- Het melodrama (de sentimentele film, gevoelens en emoties)
- De comedy
- Psychologische films (films die zich bezighouden met de menselijke problematiek)


Inhoud:

Gebeurtenissen

Maak een samenvatting van de inhoud (1 mavo: 150 woorden en 1 havo/vwo: 200 woorden). Je mag deze zelf maken, maar je mag ook een samenvatting aanpassen uit een uittrekselboek of van het internet (dan moet je wel de bron vermelden!).


Personages

Wie is de hoofdpersoon/hoofdpersonen?
Wie zijn de belangrijkste bijpersonen?
Geef een karakterbeschrijving van de hoofdpersoon/hoofdpersonen? (grappig, serieus, enzovoorts)
Hoe waren de hoofdpersonen gekleed? Denk hierbij aan de functie die de kleding heeft.
Maken de personen een ontwikkeling door? Zo ja, welke? Leg je antwoord uit.


Plaats

Beschrijf waar het verhaal zich afspeelt.

Tijd

Wanneer speelt het verhaal zich af?
Hoe weet je dat?

Begin

Hoe begint het verhaal? Er bestaan 3 verhaalopeningen: met een inleiding, bij het begin van de eigenlijke gebeurtenissen of ergens midden in de gebeurtenissen.

Probleem en afloop

Wat is het belangrijkste probleem van de hoofdpersoon?
Welke afloop heeft de film: een goede of een slechte afloop, of iets daartussenin? Leg uit waarom je dat vindt.

Heeft de film een open einde (het verhaal is uit, maar het is nog niet echt afgelopen), of gesloten einde (het probleem in het verhaal is opgelost, het is echt afgelopen)?


Muziek

Werd er gebruik gemaakt van muziek?
Had de muziek een opvallende rol in de film of diende deze alleen als achtergrond?
Was er sprake van speciale geluidseffecten?

 

Titel

Welke betekenis heeft de titel?

 

Beoordeling

Beschrijf wat je zelf vond. Gebruik beoordelingswoorden (moeilijk, spannend, gevoelig, boeiend, aangrijpend, humoristisch).

Welke persoon sprak jou het meeste aan en waarom?

Welk fragment vond jij het best en waarom?

Vond je alles voorspelbaar of was het origineel?
Was er iets herkenbaars?

 

Bronvermelding

Lijst met bronvermeldingen:

-Naam boek, jaar van uitgave en naam van de uitgever

-Naam film, jaar van “uitgave” , naam van de filmmaatschappij

—————————————————————————————–

Beoordeling

Titelpagina 1 punt

Gegevens compleet 3 punten

Spelling/grammatica/leestekens 2 punten

Antwoorden 4 punten

  • Het arrangement Fictiedossier is gemaakt met Wikiwijs van Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt, maakt en deelt.

    Auteur
    G Braak Je moet eerst inloggen om feedback aan de auteur te kunnen geven.
    Laatst gewijzigd
    2022-10-03 10:54:09
    Licentie

    Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:

    • het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
    • het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
    • voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.

    Meer informatie over de CC Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie.

    Aanvullende informatie over dit lesmateriaal

    Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:

    Toelichting
    Uitleg van de fictieonderdelen.
    Leerniveau
    VMBO basisberoepsgerichte leerweg, 4; VMBO theoretische leerweg, 4; VMBO kaderberoepsgerichte leerweg, 4; VMBO gemengde leerweg, 4;
    Leerinhoud en doelen
    Nederlands;
    Eindgebruiker
    leerling/student
    Moeilijkheidsgraad
    gemiddeld

    Gebruikte Wikiwijs Arrangementen

    Braak, Gwenda. (z.d.).

    Fictie

    https://maken.wikiwijs.nl/63159/Fictie

  • Downloaden

    Het volledige arrangement is in de onderstaande formaten te downloaden.

    Metadata

    LTI

    Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI koppeling aan te gaan.

    Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.

    Arrangement

    Oefeningen en toetsen

    Pictogrammen

    IMSCC package

    Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.

    QTI

    Oefeningen en toetsen van dit arrangement kun je ook downloaden als QTI. Dit bestaat uit een ZIP bestand dat alle informatie bevat over de specifieke oefening of toets; volgorde van de vragen, afbeeldingen, te behalen punten, etc. Omgevingen met een QTI player kunnen QTI afspelen.

    Versie 2.1 (NL)

    Versie 3.0 bèta

    Meer informatie voor ontwikkelaars

    Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op onze Developers Wiki.