Inleiding
Bij genetica gaat het om het doorgegeven van erfelijk materiaal. Soms is dit zichtbaar in het uiterlijk van mens of dier, soms alleen maar in de gameten. Om dit goed te kunnen begrijpen gaan we even een klein stukje herhalen om de verschillende termen weer op te frissen.
dierlijke cel
Oefening: mindmap maken
Start
Om de basis voor genetica weer even op te frissen gaan we even kijken naar een aantal verschillende onderwerpen.
Een organisme bestaat uit veel verschillende lichaamscellen. Deze lichaamscellen bevatten 46 chromosomen die onze erfelijke eigenschappen bepalen. Deze 46 chromosomen komen voor in paren. Deze chromosomen komen voor in paren:
- 22 paar gewone chromosomen
- 1 paar geslachts chromosomen
De geslachtschromosomen verschillen bij de man en de vrouw in vorm. De vrouw heeft als paar twee keer een X chromosoom terwijl de man een verschillend choromosomenpaar heeft. Namelijk een X en een Y chromosoom.
Op de chromosomen bevinden zich verschillende genen. Een gen is een deel met de informatie van 1 erfelijke eigenschap. er komen meerdere genen voor op 1 chromosoom. Een gen kan aan of uit staan.
Een allel is een onderdeel van een gen. Eén gen is opgebouwd uit twee allelen. Een gen is een stukje op een chromosoom dat codeert voor een enkele genetische eigenschap.
Dan hebben we nog het genotype en het fenotype. Het genotype is de binnenkant. Het gaat om het erfelijk materiaal wat vast ligt. Het fenotype is aan de buitenkant zichtbaar. Door invloeden uit het milieu kan het fenotype veranderen.
https://www.youtube.com/watch?v=OmRrOh-rctE
Tijdens de voortplanting spelen de geslachtscellen een belangrijke rol. Geslachtscellen worden gameten genoemd. Er bestaan twee soorten geslachtscellen:
- de zaadcellen
- de eicellen
Tijdens de bevruchting smelten deze twee geslachtscellen samen. De geslachtschromosomen bepalen of het nieuwe organisme een man of een vrouw wordt.
geslachtscellen
vorming van de geslachtscellen
wet van Wendel
Mendel was een man die de ontdekking deed over overerfing van ouders naar nakomelinengen. Hij onderzocht en kwam erachter dat bepaalde eigenschappen wel en bepaalde eigenschappen niet doorgegeven werden.
Vandaag maken wij nog steeds gebruik van de informatie die Mendel ontdekt en beschreven heeft. Wij doen dit aan de hand van vraagstukken in een kruisingsschema te zetten. Op deze manier kunnen we kijken welke eigenschappen dominant zijn (overheersend en komen tot uiting in het fenotype) en welke eigenschappen ressesief zijn ( ondergeschikt en zijn alleen in het genotype zichtbaar)
Om de eerste wet van Mendel op te kunnen lossen zijn er een aantal verschillende begrippen belangrijk.
We hebben dominante en ressesieve genen. Dominante genen zijn overheersend en komen tot uiting in het fenotype. Deze zijn dus zichtbaar. Dominante genen worden in het kruisingsschema altijd weergegeven met een hoofdletter. Het resseve gen is ondergeschikt en is alleen zichtbaar in het genotype. Dit gen kan wel doorgegeven worden aan de nakomelingen. Dit gen wordt altijd weergegeven met een kleine letter.
Dan hebben we nog homozygoot en heterozygoot. Homozygoot wil zeggen dat de genen paren hetzelde zijn. Dit kan zowel dominant DD als ressesief dd zijn.
Heterozygoot geeft aan dat er verschil zit in het genenpaar. Dit is dus altijd een dominant gen en een ressesief gen, Dd. Hierbij is het dominante gen in het fenotype zichtbaar.
monohybride kruisingen
De eerste wet van Mendel is de momotybride kruising. Hierbij wordt aangegeven dat als je twee raszuivere individuen ( die maar een kenmerk verschillen) met elkaar kruist, de nakomelingen onderling identiek zijn
dihybride kruisingen
Bij deze kruising wordt gekeken naar twee erfelijke eigenschappen die doorgegeven worden.