Mendel was een man die de ontdekking deed over overerfing van ouders naar nakomelinengen. Hij onderzocht en kwam erachter dat bepaalde eigenschappen wel en bepaalde eigenschappen niet doorgegeven werden.
Vandaag maken wij nog steeds gebruik van de informatie die Mendel ontdekt en beschreven heeft. Wij doen dit aan de hand van vraagstukken in een kruisingsschema te zetten. Op deze manier kunnen we kijken welke eigenschappen dominant zijn (overheersend en komen tot uiting in het fenotype) en welke eigenschappen ressesief zijn ( ondergeschikt en zijn alleen in het genotype zichtbaar)
Om de eerste wet van Mendel op te kunnen lossen zijn er een aantal verschillende begrippen belangrijk.
We hebben dominante en ressesieve genen. Dominante genen zijn overheersend en komen tot uiting in het fenotype. Deze zijn dus zichtbaar. Dominante genen worden in het kruisingsschema altijd weergegeven met een hoofdletter. Het resseve gen is ondergeschikt en is alleen zichtbaar in het genotype. Dit gen kan wel doorgegeven worden aan de nakomelingen. Dit gen wordt altijd weergegeven met een kleine letter.
Dan hebben we nog homozygoot en heterozygoot. Homozygoot wil zeggen dat de genen paren hetzelde zijn. Dit kan zowel dominant DD als ressesief dd zijn.
Heterozygoot geeft aan dat er verschil zit in het genenpaar. Dit is dus altijd een dominant gen en een ressesief gen, Dd. Hierbij is het dominante gen in het fenotype zichtbaar.
monohybride kruisingen
De eerste wet van Mendel is de momotybride kruising. Hierbij wordt aangegeven dat als je twee raszuivere individuen ( die maar een kenmerk verschillen) met elkaar kruist, de nakomelingen onderling identiek zijn
dihybride kruisingen
Bij deze kruising wordt gekeken naar twee erfelijke eigenschappen die doorgegeven worden.