Bodem HO33 periode 1

Bodem HO33 periode 1

Les 1 Bodemprofiel en -structuur

Lees paragraaf 2.2 en 2.3 en maak de vragen die hieronder staan.

Vragen:

  1. Als er 25% water en 15% lucht in een bodem zit, wat is het porienvolume in %?
  2. Wanneer is er te weinig lucht in de bodem? Noem twee situaties.
  3. Welke rol spelen bodemorganismen in het ontstaan van de bodemstructuur?

Stellingen:

De volgende stellingen ga je klassikaal bespreken:

  • Er mag door hoveniers veel meer aandacht besteed worden aan de bodem
  • De kwaliteit van (het profiel van) de bodem wordt enkel bepaald door de structuur
  • Met grondbewerking kan je de kwaliteit van de bodem verbeteren
  • Grondbewerking is slecht voor het bodemleven
  • Als je de bodem met rust laat ontstaan er ook geen problemen

Les 2 Structuurbederf

Een slechte bodemstructuur ontstaat meestal door menselijk handelen. De docent zal de volgende oorzaken kort bespreken:

  • Onbedekte of kale grond
  • Bewerking op natte grond
  • Zware belasting
  • Te sterke verkruimeling
  • Veelvuldige grondbewerking (> 1/jaar)

Casus: Een klant heeft een nieuw huis gerkocht en dat huis laten verbouwen. Het terrein rondom het huis ligt wat laag ten opzichte van het huis. Op het terrein is redelijk wat insporing. De bodem bestaat uit een matig humusrijke zandgrond.

  1. Welke problemen geeft de insporing?
  2. Hoe kan je dat herstellen?
  3. Waarmee zou je het terrein ophogen?

Je kan voor deze casus gebruik maken van onderstaande slides

Les 3 en 4 praktijk structuur beoordelen

Structuurbepaling

We gaan in deze les de structuur van de bodem beoordelen. We doen dat in twee stappen:

  1. Bepaling bodemdichtheid (mbv een bodemprikstok)
  2. Bepaling bodemstructuur (mbv de kluitproef en valproef)

Ad. 1 Met een bodemprikstok kan je globaal vast stellen wat de bodemdichtheid is. Duw de stok met je duim de grond in. Bij een weerstand van ongeveer 1,5 mPa lukt dit niet meer. Duw dan met je vlakke hand. Wanneer ook dat niet meer gaat heb je een weerstand van ongeveer 3 mPa. Wortels gaan het moeilijk krijgen bij 2 mPa. Bij 3 mPa of meer is de wortelgroei ernstig belemmerd.

Ad. 2 Bij de kluitproef steken we voorzichtig een kluit uit van 1 steek breed en 1 steek diep. Doe het voorzichtig zodat deze niet uit elkaar valt. Kijk naar de wortelgroei, zie je veel of juist weinig wortels, groeien die wortels mooi recht of zitten er rare knikken in en hoe ruikt de grond? Krab met een mesje of een pen een kluitje uit de zijwand. Is deze hard en hoekig, mooi kruimelig of valt het als los zand uit elkaar?

Voor de valproef neem je weer een kluit (mag nu iets dieper) en laat deze vanaf ongeveer 1 m op de grond vallen. Bekijk hoe deze uit elkaar valt.

Aanpak:

Verdeel de groep in tweetallen. Ga met drie tweetallen bij elkaar zitten en bespreek welke bodemstructuren je waar in de schooltijd denkt te kunnen aantreffen (hypothese). Ga in drie tweetallen uit elkaar en voer de proeven op drie verschillende locaties uit. Noteer de gegevens.

Uitwerking:

Stel met z'n zessen een rapport op waarin je omschrijft wat je hypothese was, waar je de proeven gedaan hebt, hoe je de proeven gedaan hebt, wat de uitkomst was en geef aan of er een verschil was met je hypothese en de bevindingen en waarom dat mogelijk komt.

Je kan dit rapport inleveren bij de docent.

Les 5 bemesting

Stikstof

Het element stikstof (N2) komt in de natuur in grote hoeveelheden voor. Het is het hoofdbestanddeel van de lucht om ons heen. In deze vorm kan de plant het echter niet benutten. De plant kan alleen stikstof opnemen die gebonden is aan een ander element, bijvoorbeeld aan waterstof (H2) of aan zuurstof (O2) Dit binden gebeurt in de natuur door bepaalde bacteriën en schimmels en ook door de bliksem tijdens onweer. De hoeveelheden stikstof die op deze wijze worden gebonden zijn echter ontoereikend om voldoende voedsel te kunnen produceren voor alle mensen en dieren.

 

De functie van stikstof bij plantengroei

  • Stikstof is een belangrijk bestanddeel van de eiwitten (16%) die in de plant voorkomen.
  • De groene kleur van de plant wordt door stikstof bevorderd, waardoor de assimilatie beter verloopt.
  • Stikstof bevordert de groei van de plant.
  • Stikstof is noodzakelijk bij de aanleg van bloemknop­pen en voor het uitgroeien van vruchten.
  • Stikstof verlengt de groeiperiode.

 

Wat zien we bij stikstofgebrek?

  • De plant groeit slecht, bovendien is de groeiperiode kort.
  • De plant heeft een bleekgroene tot gele kleur, waardoor de assimilatie minder goed verloopt.
  • De vegetatieve groei wordt snel beëindigd en de plant gaat bloeien, dikwijls met zeer goed gekleurde bloemen.
  • Bij eventuele vruchten treedt noodrijpheid op. De vruchten zijn dan wel mooi van kleur, maar te klein van stuk. Na de bloei vraagt het uitgroeien van de vruchten veel stikstof.
  • Een te klein aantal bloemen wordt aangelegd.

 

Gevolgen van stikstofovermaat

  • De plant groeit te weelderig. De bladeren zijn zeer groot, donkergroen en zacht. Hierdoor treedt een grotere kans op voor ziekten en plagen. De internodiën worden te groot.
  • De bloeirijkheid en vruchtbaar­heid gaan achteruit. Bovendien treedt de bloei pas in een laat stadium in. De plant groeit erg lang vegetatief door. Eventuele vruchten komen vaak erg laat en slecht op kleur.
  • De kwaliteit van snijbloemen wordt minder, witte bloemen kleuren naar groen.

 

AIs we geen extra stikstof aanvoeren, maar het aan de natuur overlaten krijgt de plant wel enige stikstof ter beschikking, maar niet voldoende voor een optimale groei. Stikstof kan in verschillende scheikundige vormen aan de plant worden aangeboden. De plant kan echter niet alle vormen even ge­makkelijk en snel opnemen.

 

Stikstof meststoffen

a. In de nitraatvorm (ook wel salpeter‑ of NO3 ‑vorm genoemd) kan de plant snel over het element N beschikken. Nitraat lost erg gemakkelijk in water op. Dit is enerzijds een voordeel, maar het nadeel is dat het ook erg gemakkelijk met regen uit de bouwvoor spoelt.

Enige nitraatmeststoffen zijn:

  • kalksalpeter 15,5% N, met een pH‑verhogende werking;
  • chilisalpe­ter 16% N;
  • kalisalpe­ter 13% N + 46% K20.
  • salpeterzuur 37% (speciaal voor substraat­teelt) bevat HNO (37%) is een vloeibare vorm met 8,2% N. Hiermee kan men tevens de pH van het substraat laten dalen. Het wordt veel in de zuurbak toegepast.

b. In de ammoniakvorm (of NH4‑vorm) werkt stikstof iets langzamer dan in de N03‑vorm. Bovendien geven de meeste tuinbouwgewassen de voorkeur aan de N03‑vorm boven de NH4‑vorm. In gronden met voldoende bacterieleven wordt de ammoniak door nitrificerende bacteriën omgezet tot nitraatstikstof.

De bekendste meststof in de ammoniakvorm is zwavelzure ammo­niak (NH4)2S04 met 21% N. Dit materiaal is ook goed oplosbaar in water, maar spoelt niet zo gemakkelijk uit als de salpeter­meststoffen, daar de NH4‑verbinding op humus‑ en (of) kleibe­vattende gronden wordt vastgehou­den.

c. In de ureumvorm (CO(NH2)2).

Dit is een organische verbinding met een hoog stikstofgehalte, namelijk 46%. Deze stikstofvorm is over het algemeen niet direct opneembaar voor de plant, maar moet in de grond eerst worden omgezet door bacteriën in de ammoniakvorm en daarna tot de nitraatvorm. Dit kost tijd en daarom werkt deze meststof iets langzamer.

d. In de nitraat‑ en ammoniakvorm.

Vooral kalkammonsalpeter (kas) 26% N is in Nederland zeer populair geworden. Deze meststof heeft een aantal zeer pret­tige eigenschappen, te weten:

  • ze bevat zowel snelwerkende salpeter als geleidelijk ter beschikking komende ammoniak­stikstof;
  • de prijs per procent N is laag;
  • kas is gemakkelijk te strooien en in te spoelen door middel van beregening. Kalkammon­salpeter werkt enigszins zuur.

Magnesamon bevat 22% N als ammoniumnitraat en 7% MgO. De stik­stofwerking van deze meststof is vergelijkbaar met die van kalkammonsalpeter, maar ze heeft een zwak alkalische werking en levert magnesium.

Fosfaat

Fosfaatverbindingen komen in grote hoeveelheden voor in de na­tuur. Ophopingen van zogenaamde ruwe fosfaten vindt men bijvoor­beeld in Marokko en Algiers, in Rusland en Amerika. Deze ruwe fosfaten, die onoplosbaar zijn, worden in de fabriek omgezet in oplosbare verbindingen die voor de plant opneembaar zijn.

 

De functie van fosfaat bij plantengroei:

  • Fosfaat is een bestanddeel van alle levende stof. Het is een deel van plantaardige en dierlijke eiwitten.
  • Fosfaat werkt gunstig op de wortelgroei van kiemplanten.
  • Fosfaat bevordert de bloei en de rijping van zaden.

 

In welke vorm komt fosfaat voor?

  • Direct oplosbaar in water. Deze vorm zit in superfosfaat en tripelsuperfosfaat.
  • Oplosbaar in zwakke zuren, bijvoorbeeld bodemzuren. Deze vorm treft men aan in Thomasmeel. Dit is een langzaamwerkende fosfaatmeststof.

 

Wat zien we bij fosfaatgebrek?

Bij matig gebrek treedt groeiremming op, zonder duidelijke symptomen.

  • Soms treedt een paarse verkleuring op. Ook zijn de bladeren vaak dofgroen/blauwgroen en stug, naar beneden omgekruld. De oudste bladeren worden geel en vertonen verspreide, paars‑bruine indrogende vlekken. De reactie verschilt per gewas. Het blad valt voortijdig af.
  • Jonge planten ontwikkelen hun wortelgestel slecht.
  • Lage opbrengsten.

 

Fosfaat overmaat

Fosfaat overmaat kan leiden tot ijzergebrek en remt de opname van koper en zink.

 

Grond en fosfaat

  1. De grond bevat te weinig fosfaat.
    Maatregelen:
    • voorkomen door tijdig grondonderzoek;
    • pas een fosfaatbemesting toe met superfosfaat;
    • geen diepe grond­bewerking toepas­sen, omdat de ondergrond meestal arm aan fosfaten is.
  2. Als de fosfaat gefixeerd (vastgelegd) wordt (bij voorbeeld door ijzer of teveel kalk).
    Maatregelen:
    • de bodem met rust laten zodat het bodemleven de fosfaat op den duur vrij maakt.
    • gebruik eventueel superfosfaat voor overbemesting;

Lage bodemtemperaturen en droogte bevorderen fosfaatgebrek.

 

Waarom spoelt fosfaat niet uit?

Fosfaat‑ionen zijn negatief geladen en worden dus niet gebonden aan het klei‑humuscomplex, waardoor zij uit kunnen spoelen. Maar in de grond komt de fosfaat kalk tegen en bindt zich zo tot di‑ en tricalcium­fosfaat, dat niet uitspoelt. Wortels en micorrhizaschimmels scheiden zuren en enzymen uit die dit gebonden fosfaat weer vrij kunnen maken.

 

Hoe komt fosfaat op het analyseformulier voor?

Wil men weten wat direct voor de planten beschikbaar is, dan wordt de te onderzoeken grond (monster) doorgespoeld met water en daarvan weten we zeker dat de plant dit ook wel zal kunnen opne­men.

Om het beschikbare voedsel te meten op langere termijn ‑ dus voor planten met een langere groeitijd ‑ spoelen we de grond door met een zwakzure vloeistof die ongeveer dezelfde hoeveelheid fosfaat uit de grond oplost als de wortelzuren kunnen doen.

We krijgen dus twee gegevens:

P‑water getal = direct opneembaar fosfaat;

P‑ Al ‑ getal = op langere termijn beschikbaar.

 

De belangrijkste fosfaatmeststoffen zijn:

  • Superfosfaat; 19% P2O5
  • Tripelsuperfosfaat; 43% P2O5
  • Thomasslakkenmeel; 14‑18% P2O5
  • Fosforzuur;
  • Monokalifosfaat; 20% K20 + 20% P205
  • Fosfaatammonsalpeter; 20% N en 20% P2O5

Superfosfaat en tripelsuperfosfaat

Het gebruik van tripelsuper is in ons land beduidend groter dan dat van enkel superfosfaat. Beide gekorrelde meststoffen bevatten het goed oplosbare monocalciumfosfaat. Ze worden toegepast op gronden die volgens grondonderzoek fosfaat nodig hebben en bij gewassen die over makkelijk opneem­baar fosfaat moeten kunnen be­schikken.

 

Thomasslakkenmeel

Een fosfaatmeststof die wordt gewonnen als bijproduct bij de be­reiding van staal uit fosforhou­dend erts (productmethode Thomas, vandaar de naam). De slak die boven op het gesmolten staal drijft, wordt verwijderd, gekoeld en zeer fijn gemalen in kogel­molens tot Thomasmeel. Het wordt in ons land geïmporteerd voorna­melijk uit België en Luxemburg. Het is een bruingrijs tot zwart poeder. De werkzame bestanddelen zijn zogenaamde calciumfosfor­silicaten. Het P2O5-gehalte loopt uiteen van 14‑18%. Het fosfaat is niet in water oplosbaar. Vandaar dat de fijnheid in belang­rijke mate bepaalt hoe snel het voor de gewassen beschikbaar komt. Op zuurdere gronden, waar fosfaat nodig is, is Thomasmeel goed op zijn plaats omdat het fosfaat daar het snelst tot werking komt en deze meststof een alkalische werking heeft (de pH verhoogt).

Wanneer geven we Thomasslakkenmeel?

De periode dat we Thomasslakkenmeel kunnen uitstrooien is vrij lang. Het kan in de herfst, in de winter of tijdens de grondbewer­king in het voorjaar toegediend worden. Thomasslakkenmeel is een stuivende meststof. Dit maakt het werken ermee onaangenaam, bovendien kan het stof longontsteking veroor­zaken. Monokalium­fosfaat en Fosfaatammonsalpeter zijn de enige fosfor­meststoffen die opgelost in het gietwater kunnen worden toege­diend, ze worden onder andere voor de substraatteelt gebruikt. Fosforzuur wordt in de zuurbak toegepast, om de pH te regelen.

 

Kalium

Van nature komt kalium voor in gesteenten, in zeewater en vooral als zoutafzetting - ingesloten tussen dikke zoutlagen - in de grond (Franse kalimijnen). Deze zoutafzettingen zijn in het grijze verleden ontstaan door verdamping van zeewater. In warme streken worden ook heden zouten gewonnen door verdamping van (zout) zeewater.

 

De functie van kali bij plantengroei

Het komt in het celvocht voor als K‑ion.

Functies:

  • Kali bevordert de productie van koolhydraten (vooral van be­lang voor bol‑ en knolgewassen).
  • Kali bevordert het transport van assimilaten door de plant.
  • De planten worden steviger en sterker tegen schimmels, vorst en droogte.
  • De kwaliteit van vruchten wordt beter wat betreft:
    • kleur, bij het afrijpen geeft men wel extra kali om een be­tere kleur bij de vruchten te krijgen (tomaat en druif);
    • de smaak en geur worden beter (assimila­tie).

Wat zien we bij kaligebrek?

  1. Het blad blijft achter in de groei en de kleur is vaak donker­der dan normaal. De bladrand is meestal geel gekleurd en vaak verdord ('randjesziekte'). De verdorring kan zich over het gehele blad uitstrek­ken.
  2. Vaak sterven de bladeren vroeg af.
  3. Vruchten hebben een slechte kleur.

 

De gevolgen van kali‑overmaat zijn:

Kali remt de opname van magnesium, calcium en borium, zodat vooral magnesiumgebrek kan ontstaan.

 

Kalideeltjes zijn positief (K+) en kunnen dus wel worden vastgehouden door het kleihumuscomplex zodat ze niet zo snel uitspoelen.

We meten weer op 2 manieren:

  1. K‑water: We spoelen de grond door met water en krijgen dan de direct opneembare hoeveelheid kali.
  2. K‑HCl:  We spoelen de grond door met een HCl‑oplossing. De H deeltjes duwen dan de K+‑deel­tjes weg van het kleihumuscomplex en deze komen dan samen met de losse K+-­deeltjes in de spoelvloei­stof. Dan krijgen we een cijfer dat aangeeft wat op de lange duur voor de planten be­schikbaar is.

 

Welke kalimeststoffen kennen we?

We delen de kalimeststoffen in twee groepen in, te weten:

a) Chloorhoudende meststoffen

Kalizouten met verschillend gehalte, onder andere 40% en 60%, afhankelijk van de fabriekszuive­ring. Ze bevatten de kali in de formule KCl en brengen dus chloor in de grond wat vele planten slecht verdragen.

b) Chloorarme meststoffen, met minder dan 3% chloor

Belangrijke K‑meststoffen zijn:

  • Kalisalpeter KNO3, 42% kali en ook 13% stikstof;
  • Patentkali K2S04 + MgS04, 25% kali en ook 8% magnesium;
  • Zwavelzure kali K2S04 met 47% kali.

Kalk

De grondstof voor de meeste kalkmeststoffen is koolzure kalk (CaCO ) die in enorme hoeveelheden in verschillende vormen in de natuur voorkomt (kalksteen, kalkmergel, schelpen). In ons land zijn de Limburgse mergel en de Winterwijkse dolomiet­mergel bekend. Deze laatste bevat naast calcium‑ ook magnesium­carbonaat.

 

De functie van kalk bij de plantengroei

Kalk heeft vele functies. Plant, mens en dier hebben kalk nodig voor de opbouw van hun lichaam.

De functies van calcium zijn:

  • kalk verstevigt de celwand;
  • kalk neutraliseert giftige stoffen die bij de stofwisseling in de plant ont­staan;
  • kalk regelt de waterop­name.

 

Kalk en de grond

Maar ook de grond kan niet zonder kalk, wil hij in goede conditie blijven en een gezonde plantengroei mogelijk maken.

De redenen zijn:

  • Ca is op kleigronden noodzakelijk voor een goede structuur. Door kalk vormen zich in de grond kruimels.
  • Kalk helpt bij de vertering van organische stof omdat het on­der andere de bacterie­werking bevordert.
  • Ca regelt voor een deel de zuurgraad (pH) van een grond. Dit is vooral op zandgron­den van veel betekenis omdat deze de neiging hebben te verzuren en kalk dit tegen gaat.

 

Kalk en pH

Een goede kalktoestand geeft een stabielere bodemstructuur en maakt de grond minder gevoelig voor structuurbederf.

Kalk heeft invloed op de opname van andere elementen, voedings­stoffen.

Zo is magnesium bij lage pH moeilijk opneembaar, maar wordt gemakkelijker opgenomen naarmate de pH hoger is. Andere elementen die in een zuur milieu oplosbaar zijn en bij overmaat voor de plant giftig zijn, worden vastgelegd. Dit geldt voor mangaan, ijzer en aluminium die in zure gronden oplossen en dan in een overmaat aanwezig zijn, waardoor ze giftig kunnen werken.

Ook een te hoge pH is niet goed. Bij een te hoge pH worden een aantal nuttige elementen te sterk aan de bodem gebonden en zijn dan voor de plantenwortel onbereik­baar. Bij een te hoge pH kan zo een tekort ontstaan aan mangaan, ijzer, borium en zink.

De kalktoestand van de grond loopt langzaam maar zeker terug.

Dit komt door:

  • Enige kalk lost op in het bodemwater en bij regenval spoelt deze kalk uit naar de ondergrond of verdwijnt via de drainage.
  • De gewassen onttrekken kalk aan de grond.
  • Door het toenemende gebruik van zure meststoffen als 12+10+18 verzuurt de grond ook. Daarnaast is het gebruik van de kalkbevattende Thomasslak­kenmeel teruggelopen en ook de kalkammonsal­peter in de nieuwe samenstelling levert geen kalk­overschot meer.
  • Door het vermengen van grond met  veenproducten.

 

Kalkmeststoffen en hun werking

De werkzame stof van kalkmeststoffen wordt niet aangegeven in %, maar in zuurbindende waarde (z.b.w.).

Wil een kalkmeststof goed werken, dan moet ze fijn verdeeld door de grond komen. Dit is alleen mogelijk als de kalk zeer fijn en droog is. Op kalkzakken wordt de fijnheid aangegeven. Op een zak landbouwpoe­derkalk staat bij voorbeeld: garanties 60% zuurbindende waarde, 80% fijnheid door de zeef 0,25 mm.

 

Kalkmeststoffen zijn in vele soorten te koop

We kunnen bijvoorbeeld de volgende indeling maken.

a) Kalkmeststoffen zonder nevenbestanddelen:

  • koolzure landbouwkalk, 53% z.b.w.;
  • landbouw­poeder­kalk, 60% z.b.w.;
  • kalkmergel, 35 % z.b.w.

b) Kalkmeststoffen met magnesia:

  • Dolomiet, 40‑43% z.b.w. + 4-10% MgO;
  • Dolokal, 54-57% z.b.w. + 5-19% MgO.

c) Kalkmeststoffen met meerdere nevenbestanddelen:

  • schuimaarde; 20% z.b.w.

Magnesium

Functie

Magnesium is voor de plant belangrijk als bestanddeel van het bladgroen, dus voor de koolstofassimilatie. Is er onvoldoende magnesium dan vertonen de oudste bladeren een vrij brede, niet scherp afgetekende geelverkleuring aan de randen, welke tussen de nerven indringt, of een geelverkleuring tussen de nerven midden op het blad. Later volgt afsterving van het vergeelde weefsel. De bladeren zijn normaal van grootte.

Minder gemakkelijk waarneembaar is dat tengevolge van magnesium­gebrek veel fijne wortels afsterven.

 

De oorzaak van magnesiumgebrek (tijgering genaamd i.v.m. gele strepen tussen de bladnerven)

Magnesium kreeg als plantenvoedingselement vooral belangstelling toen op de zandgronden gebrekverschijnselen werden waargenomen in de gewassen. Het gebrek ging veelal gepaard met een lage kalk­toestand van de grond. Men gaf het toentertijd ook de naam 'zure ziekte'. Door een bekalking verdween meestal het magnesiumgebrek in de gewassen.

Magnesiumgebrek treedt echter ook op in gevallen als er een abso­luut tekort aan magnesia in de grond is en indien door de aanwe­zigheid van veel kali de opname van magnesium wordt belemmerd.

 

Overmaat van magnesium

Bij een teveel aan magnesium kan dit leiden tot problemen bij de Mn‑, N‑ en K‑opname door

ionen‑anta­gonisme. Antagonisme betekent tegenwerking. Veel Mg kan de opname van Mn belemmeren. De hoe­veelheid Mg wordt altijd met deze voedingselementen vergeleken. Bovendien is de hoeveelheid Ca++ belangrijk t.o.v. Mg++ .

 

Hoe wordt magnesium op het analyserapport aangegeven?

Magnesium staat op het analyserapport aangegeven als MgO‑NaCl cijfer. Dit cijfer geeft het gehalte aan van magnesium in de grond. Dit Mg‑gehalte wordt bepaald met een keukenzout (NaCl)-­oplossing.

Als de bemestingstoestand van de grond normaal is en ook de mag­nesiumtoestand goed is, geeft men 2‑4 kg kieseriet per are. Wordt er extra kalk gegeven, dan wordt de gift kieseriet kleiner.

Indien op grond van de analyseresultaten van het grondonderzoek een magnesiumbemesting wordt geadviseerd, dan hangt het in eerste instantie af van de kalktoestand, in welke vorm deze bemesting dient plaats te vinden. Bij het op peil brengen van de kalktoe­stand kan tevens het magnesiumgehalte op peil worden gebracht door gebruik te maken van magnesiahoudende kalkmeststoffen. In andere gevallen dient Kieseriet of Bitterzout te worden gebruikt. Verder dient vermeld te worden dat magnesium in een koud nat voorjaar moeilijk wordt opgenomen, waardoor ook een tijdelijk gebrek kan ontstaan.

 

Mg ‑ Meststoffen

De lijst van meststoffen noemt een tweetal magnesiameststoffen:

  • Kieseriet, lost moeilijk op en moet daarom vroeg worden ge­strooid, 27% MgO;
  • Bitterzout, lost beter in water op. Deze meststof (16~ MgO) wordt gebruikt om bij optreden van Mg‑gebrek over het gewas te (spuiten, 2~ oplossing). Deze meststof is ook geschikt om met het gietwater te doseren.

Bij andere meststoffen is er al op gewezen dat veel meststoffen magnesium als nevenelement bezitten, zoals Magnesamon, Patentkali, Thomasslakkenmeel en magnesiahoudendende kalkmeststof­fen.

Les 6 en 7 opdracht analyserapport

Vragen bij het analyserapport

  1. Wat is dekzand en hoe is dit ontstaan?
  2. Wat betekent de term pH-KCL?
  3. Waaraan kun je zien of een plant magnesiumgebrek heeft?
  4. In welke vorm kun je magnesium bijmesten?
  5. Wat betekent Fosfaat Pw?
  6. Wat betekent Fosfaat P-al?
  7. Wat is de functie van fosfaat voor de plant?
  8. Wat is het kaligetal?
  9. Wat betekent K-HCL?
  10. Wat betekent Org. stof?
  11. Het gehalte organische stof is 3.4%,. Beneden welk percentage spreek je van een humusarme zandgrond?
  12. Wat betekent reparatiebekalking (kg ZBW/ha)?
  13. Waarom wordt er en mestgift van 50kg magnesium per hectare aangeraden?
  14. Wat is Pratylenchus penetrans?
  • Het arrangement Bodem HO33 periode 1 is gemaakt met Wikiwijs van Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt, maakt en deelt.

    Auteur
    Maurice van Bijnen
    Laatst gewijzigd
    2022-10-20 06:09:13
    Licentie

    Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:

    • het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
    • het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
    • voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.

    Meer informatie over de CC Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie.

    Aanvullende informatie over dit lesmateriaal

    Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:

    Toelichting
    Deze lessen hebben betrekking op H6 en H10
    Eindgebruiker
    leerling/student
    Moeilijkheidsgraad
    gemiddeld
    Studiebelasting
    4 uur 0 minuten
  • Downloaden

    Het volledige arrangement is in de onderstaande formaten te downloaden.

    Metadata

    LTI

    Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI koppeling aan te gaan.

    Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.

    Arrangement

    IMSCC package

    Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.

    Voor developers

    Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op onze Developers Wiki.