Deutsch Grammatik

Deutsch Grammatik

Grammatikkarte

Hier vind je de Grammatikkarte, die je bij alle opdrachten in deze Wikiwijs mag gebruiken.

Verben

Haben, Sein und Werden

We beginnen de Grammatica met een herhaling en de toevoeging van één nieuw werkwoord. Dit zijn werkwoorden die net iets anders verlopen als de werkwoorden in de tegenwoordige tijd. 

2a. Grammatik D. Haben, sein, werden, regelmatige werkwoorden Flashcards |  Chegg.com

haben = hebben
Sein = zijn
werden = worden/zullen

Maak de onderstaande opdrachten en zorg dat je een score behaald van 75% per opdracht, voordat je verder gaat naar de volgende opdracht.

Toets:Vervoeging Haben

Toets:Vervoeging Sein

Toets:Vervoeging haben und sein

Toets:Werden

Toets:Haben / sein / werden

Modalverben

Deutsch lernen : die Modalverben - YouTubeBij dit onderdeel ga je aan de slag met de modale werkwoorden, die je dit schooljaar al een keer hebt gehad.

dürfen = mogen (toestemming
mögen = mogen (iemand aardig vinden, iets lekker vinden)
wollen = willen
können = kunnen
müssen = moeten (het kan niet anders)
sollen = moeten (twijfel)
wissen = weten

Maak de onderstaande opdrachten en zorg dat je een score van 75% behaald. Bij de laatste opdracht zitten ze allemaal door elkaar.

Toets:mögen

Toets:müssen

Toets:wissen

Toets:können

Toets:dürfen

Toets:sollen

Toets:Wollen

Toets:Modalverben

Präsens

Präsens - презентация онлайнHierboven zijn de uitzonderingen van de werkwoorden besproken. Bij dit onderdeel ga je aan de slag met de vervoeging van de andere werkwoorden.

Kijk goed op je Grammatik Karte naar hoe je de werkwoorden vervoegd en probeer onderstaande opdrachten te maken!

Let op! Werkwoorden met een voorzetsel worden losgetrokken.

umziehen = ich ziehe um
aufnehmen = ich nehme auf

Maak onderstaande opdrachten en zorg dat je een score van 75% behaald.

Toets:Präsens

Toets:Präsens Sätzen

Präteritum

Präteritum einfach erklärt I inkl. ÜbungenAls nieuw onderdeel gaan we aan de slag met de Präteritum oftewel de verleden tijd. De verleden tijd is alleen erg lastig aangezien deze net als bij het Nederlands kan veranderen bij sterke werkwoorden. Daarom zullen we momenteel alleen de zwakke werkwoorden behandelen.

Ten eerste doen we hetzelfde als bij het vormen van de tegenwoordige tijd. Neem eerst de stam van het werkwoord!

Spreken we van een normaal werkwoord, dan gaat het als volgt.
Bij de stam op d/t krijg je natuurlijk weer een probleem, dus gebeurt het volgende.
Bij de stam op een s-klank ontstaat deze keer geen probleem.

  Stam normal Stam op d/t
ich -en +te +ete
du -en +test +etest
er/sie/es -en +te +ete
wir -en +ten +eten
ihr -en +tet +etet
sie/Sie -en +ten +eten

 

Nu nog even het rijtje van de verleden tijd van haben en sein en dan komen we al ontzettend ver.

  haben sein
ich hatte war
du hattest warst
er/sie/es hatte war
wir hatten waren
ihr hattet wart
sie/Sie hatten waren

 

Maak onderstaande opdracht en zorg dat je een score van 75% behaald.

Toets:Präteritum

Perfekt

Perfekt und Präteritum (Teil 3) - YouTubeHet laatste onderdeel van de vervoeging van de werkwoorden is het maken van een voltooid deelwoord oftewel das Perfekt.

Kijk goed op de Grammatik Karte hoe je een voltooid deelwoord maakt in het Duits en probeer de juiste vorm te geven bij de opdracht hieronder.

Maak onderstaande opdracht en zorg dat je een score van 75% behaald.

Toets:das Perfekt

unregelmäßige Verben

beginnen begann hat begonnen beginnen
bieten bot hat geboten bieden
bleiben blieb ist geblieben blijven
entscheiden entschied hat entschieden kiezen
fallen fiel ist gefallen vallen
finden fand hat gefunden vinden
geben gab hat gegeben geven
gehen ging ist gegangen gaan
gewinnen gewann hat gewonnen winnen
halten hielt hat gehalten houden
heißen hieß hat geheißen heten
helfen half hat geholfen helpen
kommen kam ist gekommen komen
lassen ließ hat gelassen laten
laufen lief ist gelaufen lopen
liegen lag hat gelegen liggen
nehmen nahm hat genommen nemen
sehen sah hat gesehen zien
sitzen saß hat gesessen zitten
sprechen sprach hat gesprochen spreken
stehen stand hat gestanden staan
tragen trug hat getragen dragen
tun tat hat getan doen
verlieren verlor hat verloren verliezen
ziehen zog hat gezogen trekken

 

Bij de verledentijd vorm moet je nog wel rekening houden met onderstaande vervoegingen.

ich -
du st
er/sie/es -
wir en
ihr t
sie/Sie en

 

Toets:Unregelmäßige Verben

Personalpronomen, Possessivpronomen, Artikel

M/V/O

In het Duits is het van uitermate belang om te weten of een woord mannelijk/vrouwelijk of onzijdig is. Dit kun je bij veel woorden achterhalen met behulp van de onderstaande stappen.

Nominativ (1e naamval) – Sterk in Duits

Stap 1: Het woord eindigt op -chen of -lein = O
Stap 2: Het woord is mannelijk (Beroepen) = M
             Het woord is vrouwelijk = V
Stap 3: Het woord eindigt op -heit, -keit, - schaft, -ung, -ei, -ik, -ion, -tät, -ur = V
Stap 4:Eindigt het woord op -e = vaak V
             Let op! Er zijn uitzonderingen (das Gebäude/ das Wochenende)
Stap 5: Natuurverschijnselen,dagen,maanden,seizoenen = M
Stap 6: Kun je er in het NL het voor zetten = vaak O

Probeer onderstaande opdrachten te maken en een score van 75% te behalen.
Opdracht 1 gaat alleen om der/die/das = zie nominativ der/die/das
Opdracht 2 gaat alleen om ein/eine = zie nominativ ein/eine
Opdracht 3 gaat alleen om de Possessivpronomen = de Possessivpronomen, die de Ein-Gruppe volgt.

Toets:der die das

Toets:Ein- Gruppe

Toets:Possessivpronomen

Nominativ / Akkusativ / Dativ

In het Duits kunnen de persoonlijke voornaamwoorden (Personalpronomen) / bezittelijke voornaamwoorden (Possessivpronomen) / lidwoorden (Artikel) in drie verschillende vormen staan. Namelijk:

  • Nominativ = onderwerp
  • akkusativ = lijdend voorwerp
  • dativ = meewerkend voorwerp

De zinsstructuur bepaald uiteindelijk welke vorm het woord krijgt. Kijk goed naar de uitleg van Nominativ / Akkusativ / Dativ voor de uitleg hiervan.

Voorbeeldzin: De man stuurt hem een brief.

De man = nominativ (onderwerp)
hem = Dativ (meewerkend voorwerp) Want je kunt er voor/aan voorzetten.
een brief = Akkusativ (lijdend voorwerp)

In het Duits wordt het dus: Der Mann schickt ihm einen Brief (m).

Tip: De Akkusativ en Dativ hoefen niet in elke zin voor te komen. De Nominativ moet er daarentegen altijd in zitten. 

Maak onderstaande opdracht en probeer een score van 75% te behalen.

Toets:Nominativ / Akkusativ / Dativ

Plural

Nu hebben we geleerd hoe we kunnen zien of een woord M/V/O is. We hebben echter nog niet gekeken naar wanneer een woord MV is of hoe we die überhaupt maken.

Hieronder vind je de regels en uitzonderingen voor het vormen van een meervoud in het Duits.

Regel 1: meervoud altijd die
Regel 2: Eindigt het woord op -el, -en, -er, -chen of -lein blijft de meervoudsvorm hetzelfde. (uitzondering M woorden krijgen een umlaut waar mogelijk)
Regel 3: Als het woord eindigt op -e komt er een +n bij.
Regel 4: Meeste M/O woorden krijgen +e
             M woorden krijgen waar mogelijk een umlaut.
Regel 5: Bij V woorden krijg je +en of +n
             Eindigt het woord op -in dan krijg je +nen
Uitzondering 1: M woorden die eindigen op -e, -ent, -ist, -on krijgen +en of +n
Uitzondering 2: V woorden met één lettergreep krijgen umlaut +e
Uitzondering 3: O woorden met één lettergreep krijgen umlaut + er
Uitzondering 4: woorden die eindigen op -a,-o,-i,-u,-y krijgen in de meervoudsvorm + s

Maak opdracht Plural + Plural 2. Bij de eerste zitten nog geen uitzonderingen bij Plural 2 zit alles door elkaar. 

 

Toets:der Plural

Toets:der Plural 2

Präpositionen

Präpositionen Akkusativ

Bij Nominativ / Akkusativ / Dativ hebben we gezien dat er drie verschillende vormen kunnen zitten in één zin. Deze vormen kunnen we ook achterhalen met behulp van een voorzetsel. Het voorzetsel geeft dan namelijk al aan welke vorm datgene krijgt wat er achter staat.

Ik heb voor hem een bloem gekocht. = Ich habe für ihn eine Blume gekauft.

Het stukje voor hem kunnen we niet gebruiken om de zin te ontleden. Wel geeft voor ons enige informatie. Voor = Für. Dit voorzetsel vraagt jou de akkusativ te gebruiken, oftewel blauw.

 Dus als volgt. Ik heb voor hem een bloem gekocht. = Ich habe für ihn eine Blume gekauft.

De voorzetsels die vragen om de akkusativ te gebruiken (=blauw) zijn als volgt:

  • voor = für
  • tegen = gegen
  • zonder = ohne
  • om = um
  • door = durch
  • tot = bis

Maak de volgende opdracht en zorg voor een score van 75%. 

Toets: Präpositionen mit Akkusativ

Start

Präpositionen Dativ

Bij de vorige opgave hebben we voorzetsels gezien, die vragen om de Akkusativ (=blauw) te gebruiken. Nu zijn er ook voorzetsels die vragen om de dativ (=roze) te gebruiken.

Ik kom uit het park = ich komme aus dem Park

Aus is een voorzetsel, die met de Dativ werkt en moet dus zo worden vervoegd. Zie de voorbeeldzin.

Voorzetsels die de Dativ vragen zijn als volgt:

  • uit = aus
  • bij = bei
  • na/naar = nach
  • met = mit
  • sinds = seit
  • van = von
  • bij/naar = zu

Maak de onderstaande opdracht en probeer een score van 75% te halen. 

Toets: Präpositionen mit Dativ

Start

Wahlpräpositionen

Om het nog moeilijker te maken zijn er in het Duits ook keuzevoorzetsel, die akkusativ of dativ kunnen zijn. Dit wordt bepaald aan de hand van een aantal vaste regels.

  • in = in/naar (als plaats lidwoord heeft die Schweiz, die Türkei)
  • an = aan
  • vor = voor (letterlijk)
  • auf = op
  • über = over
  • hinter = achter
  • unter = onder
  • neben = naast
  • zwischen = tussen

Regel 1: Controleer of de zin een "zich ergens bevinden" of "ergens naartoe gaan" vraagt.
Stel hierbij de vraag wo (waar) of wohin (waarheen) bij aan de zin. Krijg je hier antwoordt op kijk je naar het volgende:

Krijg je antwoord bij de vraag Wo = Ich befinde mich in dem Park (ik bevind me in het park)
Dan is het antwoord de Dativ (=roze)

Krijg je antwoord bij de vraag Wohin = Ich renne hinter die Straße (ik ren achter de straat)
Dan is het antwoord de Akkusativ (=blauw)

Mocht je hier hulp bij nodig hebben, vraag de Expert om hulp!

Regel 2: Kun je zien of het voorzetsel gebruikt wordt met betrekking tot de tijd, dan is het altijd Dativ.

  • in = over
  • an = op
  • vor = geleden

Regel 3: Kan je bovenstaande vragen niet stellen of krijg je daar geen antwoord op, dan is het als volgt.

7/2 regel
auf/über = akkusativ (=blauw)
in/an/vor/zwischen/neben/unter/hinter = Dativ (=Roze)

Maak onderstaande opdracht en zorg dat je een score van 75% behaald.

Toets: Präpositionen mit Akkusativ und Dativ

Start

Adjektive

Adjektive 1

Adjektive!

Bij dit onderdeel gaan we een nieuw grammatica onderdeel behandelen. Namelijk een belangrijk onderdeel om goed je eigen mening te kunnen vormen. Namelijk het bijvoegelijk naamwoord oftjewel de adjektive.

Jullie kennen namelijk wel woorden zoals mooi, lelijk, groot, klein, enz. Dit zijn allemaal Adjektive. Die gebruiken we om nog iets meer te vertellen over het zelfstandignaamwoord oftewel Substantiv.

Voorbeeldzin: Wat heeft u een mooie auto!

Beispielsatz: Was haben Sie ein schönes Auto!

Zoals je kunt zien past de Adjektive in het Duits zich aan, aan de Substantiv. schön betekent mooi, maar in de voorbeeldzin zie je schönes staan.

Dit heeft te maken met het lidwoord wat er voor staat. Is dit een vorm van der/die/das, dan gebruik je Der Gruppe tabel.
Is dit een vorm van ein/ Possessivpronomen dan gebruik je de Ein-Gruppe tabel
Staat er geen lidwoord voor dan gebruik je de Nichts- Gruppe tabel.

Der Gruppe M V O MV
Nominativ e e e en
Akkusativ en e e en

 

Ein Gruppe M V O MV
Nominativ er e es en
Akkusativ en e es en

 

Nichts Gruppe M V O MV
Nominativ er e es en
Akkusativ en e es en

 

Leer de onderstaande Adjektive goed en maak de opdracht onderin!

Niederländisch Deutsch
oud alt
jong jung
arm arm
rijk reich
goedkoop billig
duur teuer
boos böse
aardig nett
dik dick
dun dünn
dom dumm
slim klug
fout falsch
juist richtig
fris frisch
vies schmutzig
vroeg früh
laat spät
gezond gesund
ziek krank
gelukkig glücklich
verdrietig traurig
groot groß
klein klein
hard hart
zwak schwach
heet heiß
koud kalt
kort kurz
lang lang
luid laut
zacht leise
nat nass
droog trocken
moeilijk schwierig
makkelijk einfach
donker dunkel
licht (kleur) hell
   

 

Toets:Adjektive

Adjektive völlig

We hebben bij de vorige opdracht gezien dat de bijvoegelijke voornaamwoorden (Adjektive) veranderen bij wat voor lidwoord voor het zelfstandig naamwoord (substantiv) staat. Dit verandert alleen nog verder als het stuk in de akkusativ of de dativ staat. Kijk maar naar onderstaande tabellen.

Der-Gruppe

M

V

O

Mv

Nominativ

+e

+e

+e

+en

Dativ

+en

+en

+en

+en

Akkusativ

+en

+e

+e

+en

 

Ein-Gruppe

M

V

O

Mv

Nominativ

+er

+e

+es

+en

Dativ

+en

+en

+en

+en

Akkusativ

+en

+e

+es

+en

 

Nichts-Gruppe

M

V

O

Mv

Nominativ

+er

+e

+es

+en

Dativ

+em

+er

+em

+en

Akkusativ

+en

+e

+es

+en

 

Maak onderstaande opdracht en kijk dus goed naar de zin om te kijken in welke vorm het gedeelte staat. 

Toets:Adjektive Völlig