Veranderingen of informatie (dingen waar we op kunnen reageren) uit de omgeving nemen we waar door middel van onzezintuigen.
Deze veranderingen worden door ons lichaam verwerkt zodat we daar op de juiste manier op kunnen reageren. Zo´n reactie wordt verwerkt en geregeld door ons zenuwstelsel en ons hormoonstelsel. De veranderingen uit de omgeving noemen weprikkels.
Basisstof 5.1 Het zenuwstelsel
Het zenuwstelsel bestaat uit twee delen:
1. Het centrale zenuwstelsel(CZ)
2. De zenuwen
Het zenuwstelsel heeft twee functies:
1. Het verwerken en vervoeren van impulsen
2. Het aansturen van spieren en klieren
Het centrale zenuwstelsel (centraal betekend in het midden gelegen) bestaat uit de volgende onderdelen:
De grote hersenen, de kleine hersenen, de hersenstam en het ruggenmerg.
Wat is het verschil tussen impulsen en prikkels?
Een prikkel is de verandering/informatie uit de omgeving waar je op kunt reageren
- Wordt waargenomen door zintuigen
- Voorbeelden prikkels > geluid, licht, geur, druk, kou, warmte, smaak, zwaartekracht
Een impuls is een elektrisch signaal vanuit je lichaam waardoor je kunt reageren
- Wordt door je zintuigen doorgegeven via zenuwen aan spieren en/of klieren
Het versturen van impulsen in het zenuwstelsel gaat via de zenuwcellen in de zenuwen (zenuwcel = cellen van de zenuwen).
Elke zenuwcel is opgebouwd uit:
1. Cellichaam = onderdeel van de zenuwcel waar de celkern in zit
2. Uitlopers = vertakkingen van de zenuwcel die impulsen geleiden (geleiden betekend doorgeven)
Er zijn in totaal verschillende typen zenuwcellen:
Type 1. Gevoelszenuwcel > ALTIJD aangesloten op een zintuig, geeft impulsen van ZINTUIG door aan (schakelcellen in) het CENTRALE ZENUWSTELSEL
Type 2. Schakelcel > ALLEEN aanwezig in het centrale zenuwstelsel, geeft impulsen BINNEN het CENTRALE ZENUWSTELSEL door
- Dus van ruggenmerg naar hersnenen, en van hersenen naar het ruggenmerg
Type 3.Bewegingszenuwcel > geeft impulsen van (schakelcellen in) het centrale zenuwstelsel door aan een SPIER en/of KLIER
Impulsgeleiding:
- Gevoelszenuwcel geleid impulsen van ZINTUIG naar CZ
- Schakelcel geleid impulsen binnen het CZ
- Bewegingszenuwcel geleid impulsen van CZ naar SPIER/KLIER
! Let op !
De uitlopers (vertakkingen van de zenuwcellen) van een gevoels- en bewegingszenuwcel zijn langer dan die van een schakelcel, omdat impulsen bij een gevoels- en bewegingszenuwcel een langere afstand moeten afleggen.
Zenuwen
Een zenuw is een groepje van uitlopers bij elkaar, met omzich heen een isolerend beschermlaagje
Er zijn verschillende typen zenuwen:
1. Gevoelszenuwen > groepje uitlopers van gevoelszenuwcellen
2. Bewegingszenuwen > groepje uitlopers van bewegingszenuwcellen
3. Gemengde zenuwen > groepje uitlopers van gevoels- en bewegingszenuwcellen
Basisstof 5.3 Het ruggenmerg
Het ruggenmerg is de verbinding tussen de zenuwen en de hersenen. Het ruggenmerg ligt in het wervelkanaal, dit zijn openingen in de wervels. Alle wervels bij elkaar noem we de wervelkolom (of je ruggengraat).
Grijze en witte stof in het ruggenmerg
- Grijze stof (wordt ook wel merg genoemd/binnenkant van het ruggenmerg) bestaat uit de cellichamen van schakelcellen en bewegingszenuwcellen
- Witte stof (wordt ook wel schors genoemd/buitenkant van het ruggenmerg) bestaat uit alleen uitlopers van schakelcellen
Op de bovenstaande afbeelding zie je ook zenuwknopen, een zenuwknoop is een verdikking doordat daar veel cellichamen van gevoelszenuwcellen bij elkaar komen.
Je hersenen werken als het regelcentrum van je lichaam. Zonder je hersenen kan er niks in je lichaam worden aangestuurd. De hersenen bestaan 3 kleine onderdelen: de grote hersenen, de kleine hersenen en de hersenstam.
Je hersenen bestaan uit twee hersenhelften, de linkerhersenhelft ontvangt/verstuurt impulsen van/aan de rechterkant van het lichaam, de rechterhersenhelft ontvangt/verstuurt impulsen van/aan linkerkant van het lichaam. Je leest het goed, de hersenhelften sturen het tegenovergestelde deel van het lichaam aan!
Hersenstam
De hersenstam zit boven het ruggenmerg en heeft vier belangrijke functies:
1. Geleid impulsen van het ruggenmerg naar de grote hersenen en de kleine hersenen, en andersom van de grote en kleine hersenen naar het ruggenmerg.
2. Geleid impulsen van de zintuigen in je hoofd en hals (nekgedeelte) naar je grote en kleine hersenen.
3. Geleid impulsen van grote en kleine hersenen naar je spieren en/of klieren in je hoofd en hals.
4. Stuurt de levensfuncties aan > regelt de ademhaling, hartslag, temperatuur, bloeddruk.
Grote hersenen
In de grote hersenen vindt bewustwording plaats. Met bewustwording wordt bedoelt dat je je ergens van bewust wordt, je krijgt zicht op iets, iets wordt je duidelijk.
De plekken of gebieden van de hersenen worden ook wel hersencentra´s genoemd, hier kunnen impulsen aankomen en verwerkt worden. De plek in de hersenen WAAR impulsen aankomen en verwerkt worden, bepaald WAT je waarneemt!
Dus... smaakcentra verwerkt smaken
Dus... gehoorcentra verwerkt geluiden
etc.
Je gevoelscentra ontvangt informatie van de zintuigen.
Je bewegingscentra stuurt spieren en klieren aan.
! Let op ! Mensen die op hun achterhoofd vallen hebben de kans om blind te worden... Waarom? Het gezichtscentra ligt aan de achterkant van je hoofd en ontvangt informatie van de ogen. Als dit centrum beschadigd raakt, kunnen impulsen hier niet goed ontvangen en verwerkt worden.
Kleine hersenen
Je kleine hersenen zorgen dat al je bewegingen worden afgestemd met elkaar = coördinatie. Je kleine hersenen zorgen er dus bijvoorbeeld voor dat jij een bal kan gooien en vangen.
Grijze en witte stof in de hersenen
Zoals al eerder besproken, bevinden zich in het ruggenmerg witte en grijze stoffen. In de hersenen zitten deze stoffen ook.
De grijze stof van de hersenen (buitenkant / schors) bestaat uit de cellichamen van schakelcellen
De witte stof van de hersenen (binnenkant / merg) bestaat uit de uitlopers van schakelcellen
Hersenen onder invloed
Sommige stoffen kunnen de werking van het zenuwstelsel beïnvloeden, voorbeelden:
Medicijnen, tabak, drugs, alcohol etc.
Wat is dan het effect van deze stoffen?
Impulsen worden door deze stoffen GEREMD of juist GESTIMULEERD
> (Morfine) Remt impulsen, je kunt pijn bijvoorbeeld niet meer waarnemen.
> (Alcohol) Remt impulsen, je kunt bijvoorbeeld niet meer normaal lopen.
> (Uppers) Stimuleert impulsen, je krijgt opeens energie en bent alert.
Zoals al eerder verteld worden veranderingen uit de omgeving (prikkels) in of uit de omgeving waargenomen door onze zintuigen. Deze prikkels worden door ons lichaam omgezet in elektrische signalen (impulsen) zodat we op de juiste manier kunnen reageren met onze spieren en/of klieren.
Maar, impulsen kunnen op verschillende manieren verwerkt worden! Dit betekend dat die elektische signalen via verschillende routes door ons lichaam geleid kunnen worden.
Een reflex is een onbewuste reactie en gaat NOOIT via de hersenen!
De prikkel is in deze situatie te warm water, dit neem je waar met je warmtezintuigen in je huid. De impulsen worden direct naar je spieren van de arm verstuurd zodat je deze weg kan trekken. Je hoeft hier dus niet bij na te denken!
Route van een impuls uitgezoomd: Prikkel > Zintuig > Impuls > Zenuwen > Spier/klier
Route van een impuls ingezoomd: Prikkel > Zintuig > Impuls > Gevoelszenuwcel > Schakelcel > Bewegingszenuwcel > Spier/klier
Reflexboog
Een reflex is een vaste (altijd hetzelfde) en snelle onbewuste reactie op een bepaalde prikkel. Deze reflexen hebben we om ons lichaam te beschermen.
Een reflexboog is de route die de impulsen afleggen tijdens een reflex (zie vorige dia, ingezoomde route reflex).
Voorbeelden van reflexen:
Strekreflex
Kniepeesreflex
Ademreflex
Kokhalsreflex
Ooglidreflex (knipperen)
Pupilreflex (groter en kleiner worden van pupil)
Basisstof 5.6 Het hormoonstelsel
Het hormoonstelsel bestaan uit een aantal hormoonklieren. Hoormoonklieren zijn groepjes cellen die hormonen (stoffen) maken en afgeven aan het bloed, met deze hormonen kunnen hormoonklieren andere organen aansturen.
Het hormoonstelsel heeft een langzame werking en regelt langdurige processen aan. Hier een aantal voorbeelden van langdurige processen:
- Groeien
- Ontwikkelen
- Stofwisseling
- Voortplanting
(Het zenuwstelsel werkt daarintegen heel snel en regelt kortdurige processen aan).
Op de bovenstaande afbeelding zijn twee verschillende klieren te zien, echter zijn deze klieren niet hetzelfde en hebben zij een andere functie!
- Op de linker afbeelding is een normale klier te zien. Dit kun je zien doordat de stoffen van deze klier via een afvoerbuis naar buiten worden afgegeven. Een voorbeeld van zo´n normale klier is bijvoorbeeld een traanklier of een zweetklier.
- Op de rechter afbeelding is een hormoon klier te zien. Dit kun je zien doordat de stoffen van deze klier aan het bloed worden afgegeven.
! Let op ! Hormonen zijn alleen werkzaam (heeft effect) in weefsels en organen waar dat hormoon voor bestemd is!
Basisstof 5.7 De hypofyse en de schildklier
De hypofyse is een hormoonklier die onder andere het groeihormoon aanmaakt. Het groeihormoon bepaalt hoe lang je kunt worden en zorgt voor een groeispurt in de puberteit.
Te veel van het groeihormoon kan voor reuzengroei zorgen, te weinig van het groeihormon kan voor dwergengroei zorgen.
Wat kan de hypofyse nog meer?
De hypofyse maakt naast het groeihormoon ook het hypofysehormoon aan. Dit hypofysehormoon kan andere hormoonklieren in het lichaam stimuleren om hun hormonen af te geven (zie onderstaande afbeelding)!
Dit zijn de drie hormoonklieren die worden aangestuurd door het hypofysehormoon:
Hypofysehormoon zorgt ervoor dat de schildklier schildklierhormonen gaat afgeven
Hypofysehormoon zorgt ervoor dat de eierstokken oestrogeen gaan afgeven
Hypofysehormoon zorgt ervoor dat de teelballen testosteron gaan afgeven
De schildklier
De schildklier wordt aangestuurd door het hypofysehormoon dat uit de hypofyse komt. De schildklier gaat hierdoor het schildklierhormoon produceren en afgeven. Het schildklierhormoon beïnvloed de groei, ontwikkeling en stofwisseling bij mensen.
- Schildklierhormoon stimuleert verbranding in de cellen
- Schildklierhormoon regelt je energiebalans
Te veel van het schildklierhormoon kan ervoor zorgen dat je rusteloos en mager wordt.
Te weinig van het schilklierhormoon kan ervoor zorgen dat je snel moe wordt, het koud krijgt en dik wordt.
Bekijk het onderstaande filmpje vanaf minuut 00:04 tot minuut 00:46
Basisstof 5.8 De eilandjes van Langerhans en de bijnieren
De eilandjes vanLangerhans = een groepje cellen in de alvleesklier die insuline en glucagon maken om het glucosegehalte (de hoeveelheid glucose) in je lichaam in stand te houden.
De alvleesklier = verteringsklier die alvleessap aanmaakt
De eilandjes van Langerhans = groepje cellen in de alvleesklier die insuline en glucagon aanmaakt
Glucosegehalte in stand houden
Insuline en glucagon worden geproduceerd door de eilandjes van Langerhans en helpen met het in stand houden van een normale hoeveelheid glucose (suiker) in je bloed.
TE VEEL glucose in je bloed is niet goed
- Insuline gaat er dan voor zorgen dat glucose wordt omgezet in glycogeen, hierdoor krijg je minder glucose in je bloed.
- Het omzetten van glucose door insuline in glycogeen gebeurt in je spieren en in je lever.
TE WEINIG glucose in je bloed is ook niet goed
- Glucagon gaat er dan voor zorgen dat glycogeen weer terug omgezet wordt in glucose, hierdoor krijg je meer glucose in je bloed.
- Het omzetten van glycogeen door glucagon in glucose gebeurt ook in je spieren en in je lever.
Diabetes
Mensen die diabetes (suikerziekte) hebben, kunnen hun glucosegehalte (bloedsuikerspiegel) NIET in evenwicht houden. Dit kan twee redenen hebben:
De eilandjes van Langerhans produceren te weinig insuline en/of het lichaam reageert niet meer goed op de insuline = diabetes type 2 (wordt ook wel ouderdomssuiker genoemd).
of
Het lichaam valt zijn eigen cellen van Langerhans aan, waardoor er te veel glucose aanwezig is in het bloed = diabetes type 1
Mensen met diabetes moeten daarom zelf insuline spuiten om de het glucosegehalte weer normaal te krijgen.
De bijnieren
De bijnieren produceren het hormoon adrenaline.
Wat doet adrenaline?
- Glycogeen omzetten in glucose, hierdoor stijgt het glucosegehalte (levert meer energie op door verbranding)
- Laat het hart sneller kloppen en versnelt de ademhaling
! Let op !
ADRENALINE IS HET ENIGE HORMOON MET EEN SNELLE EN KORTDURENDE WERKING
Adrenaline wordt geproduceerd als je boos, bang, zenuwachtig of gespannen bent
Door middel van je zintuigen kun je waarnemen, waarnemen betekend een verandering of informatie uit de omgeving opnemen. Deze verandering of informatie noemen we een prikkel.
Een zintuig is een orgaan waarmee je kunt reageren op prikkels
- Ogen, oren, neus, tong en de huid
Basisstof 6.1 Het zintuigenstelsel
In je oren liggen de gehoorzintuigen en de evenwichtszintuigen
In je neus liggen de reukzingtuigen
In je tong liggen de smaakzintuigen
In je huid liggen de warmtezintuigen, koudezintuigen, drukzintuigen en tastzintuigen
Alle onderdel van ons lichaam bestaan uit cellen, onze zintuigen bestaan dus ook uit cellen! Deze cellen noemen we de zintuigcellen. In de zintuigcellen worden prikkels omgezet tot impulsen, dit gebeurt alleen wanneer een prikkel sterk genoeg is!
De minimale sterkte die nodig is om een prikkel om te laten zetten in een impuls (en dus om te kunnen reageren) wordt ook wel de drempelwaarde genoemd. Is een prikkel niet sterk genoeg, dan zal er ook niet gereageerd worden en is de drempelwaarde niet overschreden.
De drempelwaarde van een zintuigcel is niet altijd even hoog, bijvoorbeeld:
- De drempelwaarde voor licht is laag (zonder licht zie je namelijk niks, dus bij het kleinste beetje licht wil je iets kunnen zien)
- De drempelwaarde voor druk is hoog (druk is een vervelend gevoel, dus je wilt dus pas zo laat mogelijk druk voelen)
Elk type zintuigcel is gevoelig voor maar één bepaalde prikkel, dit wordt ook wel een adequate prikkel genoemd. Dit betekend bijvoorbeeld dat je oren NIET reageren op licht, maar WEL op geluid.
Verschillende waarnemingen
Niet alle waarnemingen (prikkels) gaan even snel, dit komt omdat onze grote hersenen onze waarnemingen kunnen beïnvloeden. Denk maar even aan de onderstaande afbeelding, mensen zien hier verschillende dingen.
Wil je weten of jou waarneming snel genoeg gaat? Bekijk dan het volgende filmpje nog even
Basisstof 6.2 Voelen, ruiken, proeven
Voelen
In onze huid liggen liggen verschillende zinuigen, dit zijn de warmte- koude- tast- en drukzintuigen. Deze zintuigen bevinden zich allemaal in dezelfde huidlaag, namelijk de lederhuid.
De huid heeft in totaal drie huidlagen:
1. De opperhuid (bovenste laag)
2. De lederhuid (de middelste laag)
3. Het onderhuidsbindweefsel / de vetlaag (onderste laag)
De huidzintuigen bevinden zich allemaal op andere hoogtes in de lederhuid, dit komt omdat zij allemaal een andere functie hebben.
De koude zintuigen nemen alleen temperaturen onder de 37 graden waar.
De warmte zintuigen nemen alleen temperaturen boven de 35 graden waar.
Toch kan lauw water soms koud aanvoelen of warm aanvoelen, dit komt meestal door een duidelijk temperatuursverschil. Echter blijven de zintuigcellen waarmee die temperaturen worden waargenomen hetzelfde. Als het lauwe water 30 graden is, dan wordt dit alsnog met de koudezintuigen waargenomen, ondanks dat het misschien warm aanvoelt doordat je daarvoor iets wat nog kouder is hebt waargenomen.
Het reukzintuig
De reukharen filteren de geurmoleculen uit de lucht en geven deze door aan de reukzintuigcellen. De verschillende kleuren reukzintuigcellen geven aan dat we verschillende soorten reukzintuigcellen hebben, dit hebben we zodat we verschillende geuren kunnen waarnemen.
Het smaakzintuig
Op onze tong bevinden zich groefjes, kleine openingen. In deze groefjes liggen onze smaakknopjes (de smaakzintuigen). Deze smaakknopjes zijn groepjes van verschillende smaakzintuigencellen bij elkaar. We hebben verschillende smaakzintuigcellen zodat we verschillende smaken kunnen waarnemen.
De vijf smaken die we kunnen waarnemen zijn: Zoet, zuur, zout, bitter en umami (hartig).
Wat is proeven dan?
Smaak waarnemen doe je met je tong Proeven doe je met je neus én je tong
Je neus en je tong zijn met elkaar verbonden, zonder je neus kun je niks proeven. Denk maar terug aan de tijden dat je verkouden was, als je dan wat aan het eten was dan kon je niks proeven omdat je neus verstopt zat.
Echter, als je verkouden bent kun je nogsteeds smaak waarnemen. Dit kun je testen door het volgende experimentje (benodigdheden napoleonsnoepje): - Knijp je neus dicht en hou deze gedurende het experiment dicht tot dat wordt aangegeven dat deze open kan.
- Doe vervolgens het snoepje in je mond en zuig er maar lekker aan! Niet bijten dus!
- Als het goed is kan je de smaak (zoet, zuur, zout, bitter of umami) van het snoepje nog steeds waarnemen.
- Nadat je voor een paar seconde lekker gesabbelt hebt, mag je nu eindelijk je neus open doen!
- En voila, je proeft nu het snoepje. Je neemt nu bijvoorbeeld sinassappel, aardbei, citroen of wellicht iets anders waar.
Basisstof 6.3 De ogen
Uitwendige bouw
Wenkbrauwen= beschermen je ogen tegen vocht (zweetdruppels)
Wimpers = beschermen je ogen tegen vuil en fel licht
Harde oogvlies= stevig dik vlies om het oog ter bescherming (wit)
(Hoornvlies = vlies dat over de pupil en iris ligt en licht doorlaat)
Oogspieren = spieren die de ogen laten bewegen
Oogleden = verspreiden traanvocht
Traanklier = maakt traanvocht
Traanbuis= afvoeren van traanvocht naar je neus
Iris= gekleurde gedeelte van de oog om de pupil (regenboogvlies)
Pupil=opening waar licht doorheen kan
De inwendige bouw
Vaatvlies= bloedvaten van het oog (kun je zien op een foto met flits)
(!) Netvlies = hier liggen de gezichtszintuigcellen die impulsen doorgeven (hiermee ´zie´ je dus)
Oogzenuw= zenuw van het oog die naar hersenen gaat
Lens= onderdeel dat voor lichtbreking zorgt, zodat het licht op de goeie plek op het netvlies valt
Gele vlek= plek van het netvlies waar we scherp mee kunnen zien
Blinde vlek = plek van het netvlies waar geen zintuig cellen zitten (de plek waar de oogzenuw het oog verlaat)
Glasachtig lichaam= geleiachtige vloeistof die onderdelen van het oog op zijn plek houdt en het oog bol houdt
Teken op een blaadje een kleine cirkel (links) en een kruisje (rechts) die ongeveer 10 cm uit elkaar liggen
Hou het blad voor je rechteroog
Kijk (focus) met je linkeroog naar het kruisje en hou je rechteroog dicht
Beweeg het blad langzaam naar voor en naar achter en kijk wat er gebeurd…
Basisstof 6.4 De iris en de lens
Het ene moment bekijk je foto´s op je telefoon en het andere moment zie je een vliegtuig voorbij vliegen in de lucht. Om dit mogelijk te maken passen je ogen zich voortdurend aan. Maar om goed te zien, heb je ook je hersenen nodig. Als je ergens naar kijkt ontstaat er namelijk een een omgekeerd en verkleind beeld op je netvlies. Zintuigcellen in het netvlies geven impulsen af naar het gezichtscentra in de grote hersenen. Die gezichtscentra verwerken de impulsen en zorgen ervoor dat het beeld rechtopstaat en je de juiste grootte gaat zien.
Pupilreflex
De pupilreflex wordt aangestuurd door de spieren in de iris
- Te veel licht in je oog is schadelijk voor je zintuigcellen
- Te weinig licht in je ogen zorgt voor minder waarneming
Situatie 1. Te veel/fel licht in je oog
- De kringspieren in de iris trekken samen
- De straalsgewijs lopende spieren in de iris ontspannen
- De pupil wordt kleiner, hierdoor komt er minder licht in je oog
Situatie 2. Te weinig/zwek licht in je oog
- De kringspieren in de iris ontspannen
- De straalgewijs lopende spieren in de iris trekken samen
- De pupil wordt groter, hierdoor komt er meer licht in je oog
Bekijk het onderstaande filmpje vanaf minuut 3:33 tot 3:50.
Op het filmpje is te zien dat de pupillen van BEIDE ogen tegelijkertijd reageren op licht, ondanks dat er maar in één oog geschenen wordt. De pupilreflex van beide ogen is automatisch gelijk aan elkaar.
De lens
De lens zorgt ervoor dat het licht in je oog wordt afgebroken naar de goede plek op het netvlies.
De lens hangt met behulp van lensbandjes in een kringspier.
Een bolle lens (positieve glazen) zorgt ervoor dat je dichtbij scherp ziet
Een platte lens (negatieve glazen) zorgt ervoor dat je van veraf scherp ziet
Accomoderen
Je ogen kunnen de lens continu boller of platter maken om in verschillende situaties scherp te zien, dit wordt ook wel accommoderen genoemd.
Oogafwijkingen:
Bijziend → (-) negatieve bril
- Ziet goed dichtbij, ver slecht
Met het netvlies kun je ´zien´. Hier zitten namelijk de gezichtzintuigcellen die het licht (prikkel) omzetten in impulsen.
Je hebt twee soorten gezichtszintuigcellen:
- Kegeltjes, hiermee kun je kleur waarnemen
- Staafjes, hiermee kun je zwart en wit (saai) waarnemen
Overdag is de pupil klein, waardoor een kleine lichtstraal op het netvlies valt. Deze kleine lichtstraal valt precies op de gele vlek, de plek waar alleen kegeltjes liggen en waar je dus alleen kleur mee ziet.
S´avonds is de pupil groot, waardoor er een grote lichtstraal op het netvlies valt. Deze grote lichtstraal valt over een heel groot gedeelte van het netvlies, hier liggen voornamelijk de staafjes en hiermee zie je zwart wit.
Kegeltjes vs. Staafjes
De drempelwaarde voor kegeltjes is hoog, je kunt overdag gemakkelijk zien want er is voldoende licht.
De drempelwaarde voor kegeltjes zijn laag, je wilt s´avonds nog zoveel mogelijk kunnen zien met het kleinste beetje licht.
Kleurenblindheid
Bij kleurenblindheid werken de kegeltjes niet goed meer.
- Het type kegeltje bepaalt welke kleur je niet meer goed kan waarnemen
- Meest voorkomende vorm is roodgroenkleurenblindheid, hiermee kunnen mensen het verschil tussen rood en groen niet meer waarnemen.
Basisstof 6.6 De oren
! Let op ! Deze basisstof hebben we niet in de les besproken en zul je dus zelf goed moeten doornemen!
Geluiden
Geluiden zijn trillingen van de lucht. Als je de radio of een speaker aanzet, dan gaan de onderdelen van de luidspreker trillen. Daardoor gaan luchtdeeltjes in de omgeving trillen. Die trillende luchtdeeltjes duwen tegen andere luchtdeeltjes aan en zo worden trillingen in alle richtingen doorgegeven.
Als lucht snel trilt, is het geluid hoog. Als lucht langzaam trilt, is het geluid laag. Als de trillingen een grote uitslag hebben is het geluid hard, als de trillingen een kleine uitslag hebben is het geluid zacht.
Een geluid dat steeds hoger wordt, hoor je vanaf een bepaalde toonhoogte niet meer. Welke toonhoogtes je nog wel kan horen, hangt onder andere af van je leeftijd. Hou ouder je wordt, hoe minder goed je hoge tonen kunt horen. De sterkte (het volume) van het geluid wordt aangegeven in decibel (dB). Bijvooreeld 10 dB betekend dat het geluid 10x versterkt is, 20 dB betekend dat het geluid 100x versterkt is. Geluiden vanaf 80 dB kunnen schadelijk zijn voor je oren en voor kunnen gehoorbeschadiging zorgen.
Heb jij nog goede oren? Test je oren met het volgende filmpje
Bouw en werking van de oren
Uitwendige bouw
Oorschelp = onderdeel van het oor dat de geluidstrillingen opvangt
Gehoorgang = onderdeel van het oor die de geluidstrillingen doorgeeft aan het trommelvlies
Inwendige bouw
Trommelvlies = geeft de geluidstrillingen in het oor door aan de gehoorbeentjes
Trommelholte = holte achter het trommelvlies gevult met lucht
Gehoorbeentjes = Hamer - Aambeeld - Stijgbeugel, geven geluidstrillingen door aan het slakkenhuis
(!) Slakkenhuis = onderdeel waar vloeistof en de gehoorzintuigcellen zitten, hier worden de trillingen omgezet in impulsen
Gehoorzenuw = geleidt de impulsen van het slakkenhuis naar de hersenen
Buis van Eustachius = verbinding tussen de trommelholte en de keelholte (als je oren bijvoorbeeld dicht zitten door het luchtsdrukverschil tijdens het vliegen, dan kun je gapen om de verbinding ´open´ te maken, zodat de luchtdruk weer normaal wordt)
Evenwichtsorgaan = evenwichtszintuigcellen sturen impulsen naar de hersenen als je beweegt zodat je in evenwicht blijft
! Let op !
De oorsmeerkliertjes geven oorsmeer af die ervoor zorgen dat het trommelvlies soepel kan blijven trillen. Te weinig oorsmeer (uitdroging) of opstopping van oorsmeer zorgt ervoor dat het trommelvlies niet goed kan trillen, hierdoor ontvangt het slakkenhuis geen trillingen waardoor er geen impulsen worden omgezet.
Het arrangement Thema 5: Regeling en Thema 6: Zintuigen is gemaakt met
Wikiwijs van
Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt,
maakt en deelt.
Auteur
Gabriëlle Hietbrink
Je moet eerst inloggen om feedback aan de auteur te kunnen geven.
Laatst gewijzigd
2022-05-27 17:14:54
Licentie
Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:
het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.
Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten
terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI
koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI
koppeling aan te gaan.
Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.
Arrangement
Oefeningen en toetsen
Controle opdracht
Oefentoets
IMSCC package
Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.
Oefeningen en toetsen van dit arrangement kun je ook downloaden als QTI. Dit bestaat uit een ZIP bestand dat
alle
informatie bevat over de specifieke oefening of toets; volgorde van de vragen, afbeeldingen, te behalen
punten,
etc. Omgevingen met een QTI player kunnen QTI afspelen.
Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en
het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op
onze Developers Wiki.