M&N - Weer, wind, water en warmte en klimaat

M&N - Weer, wind, water en warmte en klimaat

0. Info startweek

  • Inleiding in twee zinnen, vooral gericht op inhoud:

    Je hebt in de quest 'Door weer en wind' kunnen leren dat natuurkunde heel veel met het weer te maken heeft en daardoor ook van alles te maken heeft met het dagelijks leven. Want het weer, dat merken we elke dag. In deze quest gaan we proberen te begrijpen hoe dat weersysteem nu eigenlijk werkt. Daarvoor moeten we iets weten over luchtdruk, dichtheid, temperatuur, warmte en faseovergangen. Maar eigenlijk ook iets over elektriciteit, licht en geluid. Maar dat komt later.

    In deze quest(s) zul je zien dat het weer werkt als een soort natuurlijke centrale verwarming (cv) en dat de oceaan daar ook een belangrijke rol bij speelt. Dan leer je ondertussen ook iets meer over hoe een cv eigenlijk werkt. Verder bekijken we wat dat te maken heeft met het broeikaseffect en leren we wat onweer is. Dat laatste vormt een verbinding met andere quests; over elektriciteit, licht en geluid.

  • Verantwoordelijkheid: Net als met de centrale verwarming moeten we ook met het klimaat en het weersysteem verstandig en verantwoordelijk omgaan. Doen we dat niet, dan lopen we net als bij de verwarming thuis tegen hoge kosten aan.
  • Aantal XM: 20. Dat betekent dat het je zo'n 20 uur werk kost

  • Je kunt je werk opdelen in 14 blokjes. Elk blokje kost ongeveer een tot anderhalf uur.

    • eerst maak je je mindmap, motivatiemotor en verderkijker

    • daarna 12 blokjes over de verschillende deelonderwerpen (2.a t/m 2.l)

    • daarna maak je je einddocument en je terugkijker

  • Coaches die de quest begeleiden: Christiaan Hogenhuis
  • Begeleiding met Blox, aantal en start: Je kunt deze quest op eigen gelegenheid doen en op je eigen moment starten. Als je vragen hebt of feedback wilt, stuur dan een berichtje aan meneer Hogenhuis
  • Building Learning Power: alle leerspieren komen aan de orde
  • Belangrijkste opbrengsten:
    • een mindmap over wat je al weet over het weer
    • een document met antwoorden op vragen in de quest. Geef je document een duidelijke titel, maak voor elk deelonderwerp een nieuwe pagina met een kopje en neem in je document eerst de vraag over en geef dan antwoord in je eigen woorden.

1. Jij begint

➜ Maak een tegel aan in Egodact. Beschrijf daarin waarom je deze quest tot een goed einde zou willen brengen. Geef ook aan met wie je samenwerkt. Samenwerken is prima, maar je maakt wel elk je eigen producten. Die kopieer je niet gewoon van elkaar.
➜ Maak een mindmap met wat je al weet over het weer en plaats die in egodact op de juiste plek. 

Waarom leren we dit?

Het weer verandert van dag tot dag. Hoe meer we weten over hoe het weer werkt, hoe beter we dat kunnen voorspellen. Zo kunnen we ons voorbereiden op regen en wind, maar ook op gevaarlijk weer en schade die daardoor kunnen ontstaan. 

Het weer is ook gewoon leuk en interessant. Hoe meer je erover weet, hoe meer je ziet: aan de lucht, in de natuur om je heen enzovoort.

Ook het klimaat verandert. Dat heb je vast wel gehoord. Dat komt vooral door mensen: door het verkeer, de industrie, de landbouw, maar ook door wat we kopen, hoe lang we douchen, hoe we op vakantie gaan etc. Hoe meer we over het weer weten, hoe beter we kunnen bepalen hoe het klimaat gaat veranderen, welke invloed wij daarop hebben door wat we dagelijks doen en hoe we dat kunnen veranderen.

Zo kunnen we onze verantwoordelijkheid nemen voor wat we doen. 

2. Op reis, stap voor stap

2a. Luchtdruk

Wat is dat, luchtdruk? En wat is lucht eigenlijk?

Meestal zijn we ons niet bewust van de lucht om ons heen, net zo als een vis zich niet bewust is van het water waarin hij zwemt. Dat is er immers altijd? En dan valt het niet meer op. Maar ook al denken we dat soms, lucht is niet niets (weet je nog hoe het 'niets' of het luchtledig ook wel wordt genoemd?).

En omdat lucht 'iets' is, heeft het ook gewicht. Dat heeft met de zwaartekracht te maken (daarover leer je meer in een andere quest). Dat gewicht merken wij als druk; luchtdruk.

Boven ons hoofd is een kolom aan lucht van meer dan 10 kilometer hoog. Als we kijken naar een vierkante kolom lucht van een meter bij een meter (een vierkante meter dus), dan weegt die kolom ongeveer 10.000 kg.

(Later zul je leren dat we een gewicht in de natuurkunde eigenlijk niet in kg meten maar in newton (N); kg geeft aan hoeveel massa iets heeft; gewicht is een kracht die door een massa wordt uitgeoefend op een ondersteunend oppervlak of iets waaraan die massa hangt; dat komt door de zwaartekracht die op die massa werkt; 1 kg weegt op aarde ongeveer 10 N).

➜ Hoe hoog moet een kolom water van 1 bij 1 meter zijn om hetzelfde gewicht te krijgen? (reken dat uit als je weet dat 1 L water 1 kg 'weegt' en dat 1 L hetzelfde is als 1 kubieke decimeter (dm3); hoeveel kubieke decimeters gaan er in een kubieke meter?).

 

Dat enorme gewicht van 10.000 kg per vierkante meter (m2) van die kolom lucht noemen we de luchtdruk. Die drukt overal op ons lijf. Ons lijf heeft een oppervlakte van ongeveer 2 m2 (voor een volwassene). Ons lijf 'draagt' dus een gewicht van ongeveer 20.000 kg (ga maar na).

Dat is een enorme druk. Die geven we ook wel aan als 1 atmosfeer. Hoe groot die druk is, kun je merken aan de Maagdenburger halve bollen:

https://www.youtube.com/watch?v=35RPV_XARos

https://www.youtube.com/watch?v=3A9jj54fwmE

Toch voelen we die enorme druk niet. Dat komt doordat we eraan gewend zijn. En dat grote gewicht of die grote druk plet ons niet, omdat in onze lichaamscellen dezelfde druk heerst. Die celdruk drukt als het ware net zo hard terug. Luchtdruk en celdruk houden elkaar zo in evenwicht.

➜ Wat gebeurt er nu als je bovenop een hoge berg staat? Of in een vliegtuig zit dat op een hoogte van 10 kilometer vliegt?

 

Verwerking

➜ Beantwoord de vragen die hierboven al staan. Neem eerst de vraag over en geef dan je antwoord. 

➜ Omschrijf nu in je eigen woorden wat luchtdruk is.
➜ Wat is de oorzaak van die luchtdruk?
➜ Hoe komt het nu dat we niet in elkaar geperst worden door de luchtdruk?

Als je de antwoorden niet meteen weet, lees dan de tekst nog eens goed door.

➜ Schrijf je antwoorden in een documentje en post dat in egodact (onder notities of tussenproducten)

2b. Temperatuur en het deeltjesmodel

Wat bedoelen we als we zeggen dat iets warm is?

Wat de een warm noemt, vindt de ander koud. En ongekeerd. Maar het gaat nog verder. Soms noemen we één en het zelfde ding zowel warm als koud.

Neem maar eens drie bakken met water; de linker heet water (maar zo dat je je hand er nog in kunt steken), de middelste lauw water en de rechter koud water (zo koud mogelijk). Doe dan je linker hand in het hete water en je rechter hand in het koude water. Laat ze daar even tot ze aan de temperatuur van het water gewend zijn. Steek dan beide handen in de middelste bak. Wat merk je op?

Warm en koud zijn dus relatieve begrippen. Daarom gebruiken we ze in de natuurkunde eigenlijk niet. Want als je zegt dat iets warm is, weten we dus eigenlijk nog niets. Daarom gebruiken we het begrip temperatuur. Temperatuur is wat wordt aangegeven door een thermometer. Die thermometer geeft de temperatuur aan in graden. Die thermometer moet wel eerst geijkt worden. Daarmee bedoelen we dat we afspreken wat we nul graden noemen en wat we bijvoorbeeld honderd graden noemen. Meneer Celsius heeft ooit bedacht dat we de temperatuur van smeltend ijs nul graden noemen en de temperatuur van kokend water honderd graden. Dat noemen we daarom de temperatuurschaal van Celsius. Water kookt dus bij honderd graad Celsius. Dat geven we aan als 100 0C.

Zo zijn er ook nog andere temperatuurschalen. Meneer Fahrenheit nam de lichaamstemperatuur van een mens en de temperatuur van smeltend ijs en verdeelde het verschil daartussen in 64 stukjes. Die stukjes noemen we daarom graden Fahrenheit (0F). Maar om te voorkomen dat veelvoorkomede temperaturen die lager zijn dan die van smeltend ijs onder nul zouden komen - dat vond hij niet handig - telde hij overal 32 graden bij op. De lichaamstemperatuur van een mens is dus 96 0F (64 + 32).

Meneer Kelvin nam de temperatuurschaal van Celsius over, maar telde er 273 bij op. Dat is omdat -273 0C het absolute nulpunt van temperatuur is. Een lagere temperatuur bestaat niet. Kelvin nam dus dat absolute nulpunt als nulpunt voor zijn temperatuurschaal. 20 0C is dus 293 Kelvin (20 + 273). Dat geven we aan als 293 K (let op: bij Kelvin zeggen we niet 'graden' erbij en zetten we niet het tekentje 0 ervoor).

Maar wat meet die temperatuur nu eigenlijk? Eigenlijk geeft de temperatuur van een stof (een vaste stof zoals een stuk ijzer, een vloeistof zoals water of een gas zoals lucht) aan hoe hard de deeltjes in die stof bewegen.

Elke stof bestaat uit een heleboel kleine deeltjes. Die noemen we molekulen of atomen (wat het verschil is, komen we later nog wel tegen). En al die deeltjes bewegen door elkaar. Hoe sneller ze bewegen, hoe hoger de temperatuur. En bij het absolute nulpunt (0 K of -273 0C) staan al die deeltjes dus volledig stil. Daarom kan de temperatuur ook niet verder dalen. Want stiller dan stil is niet mogelijk.

 

Verwerking

➜ Wat is nu het verschil tussen warmte en temperatuur?
➜ Reken eens uit hoeveel 20 graad Celsius is in graden Fahrenheit. Hoe reken je dat uit?
➜ En hoeveel graad Celsius is 100 graden Fahrenheit? Hoe reken je dat uit?
➜ Zet je antwoorden weer in een documentje en plaats dat in egodact.

2c. Dichtheid en moleculen

Opstijgende warme lucht

Je weet waarschijnlijk wel dat warme lucht altijd opstijgt. Datzelfde geldt in een vloeistof zoals water. Dat kun je zien als je water gaat koken. Als het water warmer wordt, maar nog niet kookt, kun je soms zien dat het water een beetje stroomt, van beneden naar boven. Dat is het verwarmde water dat naar boven beweegt. Als het naar boven gaat, koelt het weer een beetje af en zakt op een andere plek dan weer naar beneden.

(Tegelijk zie je kleine belletjes ontstaan. Dat is lucht die opgelost zat in het water en er uitkomt als het water warmer wordt. En als het water kookt, zie je grote bellen. Dat is waterdamp. daar komen we later op terug.)

Maar hoe komt dat nou, dat warme lucht of warm water opstijgt? Wordt het dan lichter? Ja en nee. Het heeft met dichtheid te maken. En dat heeft weer te maken met de deeltjes - moleculen of atomen - die we hiervóór al tegenkwamen. Hoe zit dat?

Massa, volume en dichtheid

Wat is zwaarder, een kilo lood of een kilo veren? Die kende je al, toch? Ze zijn allebei even zwaar. Maar wat is het verschil? Een kilo lood is maar een klein bolletje, terwijl een kilo veren een enorme zak vol is. We zeggen dan in de natuurkunde dat dezelfde hoeveelheid kilogrammen van de ene stof (lood) een veel kleiner aantal liters is dan diezelfde hoeveelheid kilogrammen van een andere stof (veren in dit geval). Dat aantal kilogrammen noemen we de massa van die hoeveelheid stof, het aantal liters noemen we het volume. Een kilo lood heeft dus dezelfde massa als een kilo veren, maar een veel kleiner volume. En omgekeerd heeft een liter veren een veel kleinere massa dan een liter lood.

We kunnen dan ook zeggen: de dichtheid van veren is veel kleiner dan de dichtheid van lood.

Dichtheid staat dus voor het aantal kilogrammen van een stof per liter van die stof. We kunnen ook zeggen: dichtheid is de massa (in kg) van een volume van 1L van die stof. Of: dichtheid is de massa per eenheid van volume (want dat is de liter). Of ook:

dichtheid is massa gedeeld door volume: dichtheid = massa / volume.

En dichtheid geef je dus aan in kg/L (of kg/m3 of g/cm3).

 

Het verschil tussen massa en volume

Hoe zit dat nou? Want zowel massa als volume zegt iets over hoeveel we van een stof hebben. Maar er is een groot verschil.

We zagen al, elke stof bestaat uit deeltjes; molekulen of atomen (het verschil ontdekken we later wel). En elk deeltje (molekuul of atoom) van een stof heeft een vaste massa die kenmerkend is voor de deeltjes van die stof. De massa van een stof geeft dus eigenlijk aan hoeveel van die deeltjes er in die hoeveelheid stof zitten.

Wat geeft het volume dan aan? Het volume geeft eigenlijk aan hoe ver die deeltjes van elkaar zitten. En dus hoeveel ruimte een aantal van die deeltjes gezamenlijk innemen.

 

Nog een keer opstijgende warme lucht

Wat heeft dat nu met opstijgende warme lucht te maken?

Als een stof warmer wordt, zet deze een beetje uit (dat zien we ook in de volgende quest). Dat betekent dus dat het volume wat groter wordt, terwijl het dezelfde hoeveelheid kilogrammen stof massa) blijft. De dichtheid neemt dus af (denk even na of je dat snapt). Hoe komt dat?

We zagen al dat de temperatuur aangeeft hoe snel de deeltjes van een stof bewegen. Hoe warmer de stof wordt, hoe sneller ze bewegen. Maar daardoor botsen ze harder tegen elkaar. Daardoor drukken ze elkaar een beetje uit elkaar. En daardoor neemt het volume toe. Omdat de massa (de hoeveelheid kilogrammen en het aantal deeltjes) hetzelfde blijft, wordt de dichtheid dus kleiner (denk daar even over na).

We kunnen ook zeggen: hetzelfde volume van die stof heeft dan wat minder massa (snap je dat?). Ofwel: hetzelfde volume van die stof wordt wat lichter. En wat lichter is, wil naar boven. Of eigenlijk: wat zwaarder is wordt harder naar beneden getrokken door de zwaartekracht.

Het is dus eigenlijk niet zo dat warmere lucht (of warmer water) naar boven wil. Want warme lucht heeft nog steeds gewicht. En alles wat gewicht heeft, wordt door de zwaartekracht naar beneden getrokken (het 'valt', zeggen we dan). Maar koudere lucht (of kouder water) wordt harder naar beneden getrokken dan warmere lucht (of water) en duwt de warmere lucht (of water) aan de kant. Die kan dan nergens anders heen dan omhoog.

 

Dit was veel tekst. Als je het nog niet snapt, dan geeft dat niet. Lees het gewoon nog eens. 

 

Verwerking

➜ 1 liter water weegt 1 kg. Wat is dus de dichtheid van water?
➜ Hoeveel liter is 1 dm3? En hoeveel liter is dus 1m3?
➜ 1 liter lucht weegt (bij kamertemperatuur ongeveer 1,3g. Wat is dus de dichtheid van lucht?
➜ Als is 10 kg lucht heb, hoeveel lter heb ik dan? Hoe heb je dat uitgerekend?

2d. Faseovergangen

Fasen en faseovergangen

Je weet natuurlijk dat er vaste stoffen zijn. En vloeistoffen en gassen.

Elke stof kan in de vorm van een vaste stof, een vloestof of een gas voorkomen. Maar niet bij dezelfde temperatuur. Van water kennen we dat. Water als vaste stof kennen we als ijs. Als vloeistof noemen we het gewoon water. En als gas noemen we het waterdamp. Beneden de 0 0C is water ijs (meestal), tussen de 0 en de 100 0C water en boven de 100 0C waterdamp.

Die verschillende vormen waarin een stof kan voorkomen, noemen we verschillende fasen van die stof. De overgangen daartussen noemen we faseovergangen. Van vaste stof naar vloeistof noemen we smelten (bij water spreken we dan ook wel van dooien); het omgekeerde heet stollen (bij water noemen we dat bevriezen). Van vloeistof naar de gasvorm noemen we verdampen; het omgekeerde condenseren.

Een vaste stof kan ook direct in de gasvorm overgaan. Dat noemen we sublimeren. Het omgekeerde heet rijpen. Dat ken je misschien van de winter als na een koude nacht de bomen plotseling helemaal wit zijn, zonder dat er sneeuw is gevallen.

Faseovergangen en het deeltjesmodel

Hoe ontstaan die faseovergangen nu? Je weet al dat elke stof uitzet als deze warmer wordt. Dat geldt net zo goed voor vloeistoffen en gassen als voor vaste stoffen. Je weet inmiddels ook dat dat komt doordat de deeltjes in de stof harder gaan bewegen en botsen, waardoor ze elkaar uit elkaar drukken. Maar al die deeltjes trekken elkaar ook een beetje aan. Daardoor blijf een vaste stof een vaste stof en een vloeistof een vloeistof. Maar op een gegeven moment gaan de deeltjes zo hard trillen en botsen dat ze elkaar niet meer voldoende aantrekken om bij elkaar te blijven. Een vaste stof wordt dan een vloeistof (smelten) en een vloeistof een gas (verdampen). Terwijl een stof helemaal aan het smelten of verdampen is, blijft de temperatuur ervan constant (ook terwijl er meer warmte wordt toegevoerd; die warmte-energie zorgt dan voor een grotere afstand tussen de deeltjes, maar laat ze dan niet harder trillen of bewegen; de temperatuur stijgt dus niet). Die temperaturen noemen we het smeltpunt en het kookpunt van een stof. Kijk hier naar een proefje waarin ze dat kookpunt van water onderzoeken: ´https://www.youtube.com/watch?v=qhIZvmfGKcc&feature=youtu.be (de temperatuur van het water stijgt niet verder als de 100 0C is bereikt, terwijl het verwarmingsplaatje nog wel aanstaat en warmte aan het water afstaat; de temperatuur van de olie stijgt wel door, want het kookpunt van olie ligt veel hoger).

Bij 100 0C blijft de temperatuur constant terwijl het water verdampt.

 

Het omgekeerde gebeurt bij stollen en condenseren. Ook dan blijft de temperatuur gelijk. Het smeltpunt en het kookpunt zijn ook het stolpunt en het condensatiepunt van die stof.

Elke stof heeft zijn eigen smelt- en kookpunt. Dat zijn dus stofeigenschappen. Daaraan kun je een stof herkennen. Dat zagen we net in het proefje al: water kookt bij 100 0C, olie nog niet.

Het ijken van een thermometer

Omdat kook- en smeltpunten van een stof altijd hetzelfde zijn (tenminste als andere omstandigheden niet veranderen, zoals de druk), kun je deze punten ook gebruiken om een thermometer te ijken.

We kwamen al tegen dat meneer Celsius het kookpunt van water 100 0C noemde en het smeltpunt/vriespunt 0 0C. Als je dus een thermometer hebt waarop nog geen schaalverdeling zit (die nog niet geijkt is), kun je deze ijken door deze eerst in smeltend ijs te zetten en een streepje te zetten bij het niveau dat de vloeistof in de thermometer dan aanneemt. Daarna zet je hem in een bak met kokend water. De vloeistof in de thermometer zet dan uit door de warmte (dat wist je al). Kijk maar eens bij dit proefje: ´https://www.youtube.com/watch?v=TyaFUbZcdbQ&feature=youtu.be

Je zet vervolgens een streepje bij het niveau dat de vloestof dan in de thermometer aanneemt. Bij het eerste streepje zet je 0 en bij het tweede100. En de afstand daartussen verdeel je in 100 gelijke stapjes. Dan heb je je thermometer geijkt met de schaal van Celsius.

​Verwerking

➜ Als je water kookt, zet je vloeibaar water om in ... (vul in). Op een gegeven moment zie je boven de pan stoom ontstaan. Maar waterdamp kun je niet zien. Wat is dat dan, stoom? Waar doet je dat aan denken?
➜ Datzelfde gebeurt boven een wegdek als direct na een regenbui de zon weer gaat schijnen. Wat er dan ontstaat noemen we nevel. Hoe verklaar je dat? Als de zon iets langer schijnt, verdwijnt de 'stoom' weer. Hoe komt dat?
➜ Een hoeveelheid vloeistof zal door afkoelen op een gegeven moment ... (vul in) tot een vaste stof. Als een stof kouder wordt, wordt de dichtheid (meestal) ... (vul in). Dat betekent dat een cm3 van die stof ... wordt (vul in). Een blokje vaste stof zal dus drijven/zinken (kies het juiste antwoord) in een vloeistof van dezelfde stof.
➜ Hoe zit dat met ijs en water? Hoe kan het dat in de winter ijs op het water kan ontstaan? Wat betekent dat voor de dichtheid van ijs t.o.v. water? Is die groter of kleiner. Vind je water daarom een bijzondere stof? Leg je antwoord uit.

2e. Wolken en neerslag

We hebben nu eigenlijk alles bestudeerd om te kunnen begrijpen wat wolken zijn en hoe ze ontstaan.

Wat zijn wolken?

Wolken zijn - dat wist je vast wel - meestal een grote verzameling waterdruppeltje, kleine of grotere. Soms bestaan de wolken uit kleine ijskristalletjes (als ze heel hoog in de lucht onstaan, waar het (ruim) onder 0 0C is). En soms bevatten wolken grote ijsballen. Die noemen we hagelstenen. En die onstaan alleen in hele hoge onweerswolken.

Wolken bestaan dus niet uit waterdamp, zoals sommigen wel denken. Waterdamp kun je niet zien. Wat we soms zien boven een pan kokend water - of boven een meer als de lucht heel koud is - is geen waterdamp, maar zijn weer waterdruppeltjes. De waterdamp die uit de pan of het meer is verdampt, is dan weer gecondenseerd.

Hoe ontstaan die nu?

Het ontstaan van wolken

In de lucht zit eigenlijk altijd ook een beetje waterdamp (naast zuurstof, koolzuurgas of kooldioxide en een heleboel stikstof en nog wat andere gassen). Ook bij temperaturen onder de 100 0C. Als lucht warm wordt (doordat de aarde deze lucht verwarmt), stijgt deze op, zet een beetje uit en koelt daarbij een beetje af. Het kan ook zijn dat de lucht omhoog gedwongen wordt door en berghelling waar de wind tegenaan blaast. Of het kan zijn dat een hoeveelheid warme lucht stuit op een hoeveelheid koude lucht en door die koude lucht omhoog geduwd wordt (warme lucht is immers 'lichter'). Ook in al deze gevallen koelt de lucht af bij het stijgen.

Warme lucht kan echter meer waterdamp bevatten dan koude lucht. De hoeveelheid waterdamp die in de lucht zit ten opzichte van de maximale hoeveelheid waterdamp bij die temperatuur noemen we de relatieve vochtigheid. Die geven we aan als een percentage (hoeveelheid waterdamp / maximale hoeveelheid waterdamp x 100%).

Door dat afkoelen gaat daarom op een gegeven moment (een deel van) de waterdamp in de lucht condenseren. Dan ontstaan druppeltjes. Die vormen dus een wolk(je). Dat gebeurt vooral op stofdeeltjes in de lucht. Die noemen we wel aerosolen en die werken hier als condensatiekernen. Dergelijke wolken noemen we cumulus (mooi weer wolken, vaak als het warm is, of als koude, vochtige lucht uitstroomt over een relatief warm landoppervlak) of stratus (die ontstaat als warme, vochtige lucht uitstroomt over een relatief koud landoopervlak of over een koude luchtlaag).

Als het in de lucht plotseling heel erg koud is, gaat de waterdamp niet condenseren, maar vormen zich direct ijskristallen (rijpen). Dan zie je van die vegen of veren in de lucht. Die noemen we cirrus wolken.

Een onweerswolk is vaak zo hoog dat de bovenkant uit ijskritallen bestaat. Dat zie je als een uitgeveegde wolk aan de bovenkant. Die noemen we cumulonimbus. In een onweerswolk ontstaat hagel doordat waterdruppels zo hoog meegevoerd worden in de wolk en daardoor zo sterk afkoelen dat ze bevriezen. Zo kunnen ze langzamerhand steeds groter worden doordat er steeds meer water op bevriest. Dan vallen ze op een gegeven moment, maar kunnen ook weer opnieuw mee naar boven gevoerd worden door een sterke stijgende luchtstroom. Zo kunnen ze een paar keer op en neer gaan. Op een gegeven moment zijn ze zo groot en zwaar dat de stijgende luchtstroom ze niet meer kan 'houden' en dan vallen ze als hagel op de grond.

Er bestaan ook allerlei mengvormen van die wolken. Hieronder zie je een plaatje en wat foto's van verschillende wolkentypen. Die zijn gegroepeerd in wat we wolkenfamilies noemen.

 

     

 

Verwerking

➜ Kijk eens op internet naar foto's van bijzondere wolken. Kies er een type uit en probeer te achterhalen hoe die ontstaan.
➜ Probeer eens te achterhalen hoe sneeuw ontstaat. Welke faseovergang zou dan vooral plaatsvinden? Waarom denk je dat?

2f. Onweer

Wat is dat nou, onweer en bliksem. En hoe ontstaat het?

Kijk maar eens naar dit korte filmpje: https://schooltv.nl/video/onweer-hoe-ontstaat-het/

Hoe blijf je veilig tijdens onweer? - Dokters van Morgen - AVROTROS

Onweer is eigenlijk het weertype met hoge wolken (cumulonimbus), bliksemontlading, donder en vaak zware regen- of hagelbuien.

Bliksem is een elektrische ontlading: een hele korte, maar sterke elektrische stroom, met een enorme spanning. In feite zoiets als wat ook in een tl-lamp gebeurt. Maar dan veel sterker. Zo sterk dat het dodelijk kan zijn als je erdoor getroffen wordt. Het filmpje legt mooi uit hoe in een hoge onweerswolk scheiding van elektrische lading ontstaat door langs elkaar bewegende waterdruppels en ijskristalletjes. Net zo als wanneer je met een ballon over je trui wrijft en zowel de ballon als de trui 'statisch' wordt (eigenlijk: geladen met statische elektriciteit). Als die scheiding groot genoeg wordt - en daardoor de spanning groot genoeg is - kan er een korte stroom gaan lopen. Dat is de bliksem. Die zien we als een lichtflts doordat door de elektrische stroom allerlei deeltjes in de lucht als het waren kapot gaan en dan licht uitzenden. Dat heeft met de bouw van die deeltjes (atomen en molekulen) te maken. Op elektriciteit, licht en atomen en molekulen gaan we in andere quests verder in.

De donder is in feite het geluid dat ontstaat doordat de lucht in de buurt van de bliksem als het ware ontploft. Door de sterke stroom wordt de lucht plotseling sterk verhit en zet daardoor plotseling uit. Dat is een explosie. Die explosie veroorzaakt geluid(sgolven). Ook op geluid gaan we in een andere quest verder in.

Verwerking

➜ Je weet wel dat de donder altijd na de flits komt. Weet je ook waarom? En weet je dan ook hoe je kunt berekenen hoe ver het onweer bij je vandaan is als je een lichtflits ziet en even later de donder hoort?

2g. De waterkringloop

Nu kun je ook goed begrijpen hoe de waterkringloop in elkaar steekt. De waterkringloop is te zien als een gevolg van een combinatie van de warmte van de zon, faseovergangen, drukverschillen, wind en zwaartekracht.

 

Kijk maar eens naar dit filmpje: de waterkringloop

 

Waterkringloop, landschap en landbouw

Door de inwerking van wind en water op de bodem wordt ook het landschap gevormd. De wind verplaatst zand en slijpt daarmee heuvels en bergen af. IJs van gletschers schuurt de bergen uit. Rivieren voeren een heleboel grind, zand en slib mee en slijpen daarmee dalen uit. En al dat zand en slib wordt aan het eind van de rivier weer afgezet als zand en klei. De zee spoelt daar regelmatig overheen, maakt geulen en kreken en zet weer opnieuw zand af. Zo is Nederland ontstaan.

Daarmee ontstaan ook vruchtbare landbouwgronden. Die zijn van belang voor de voedselvoorziening. En uiteraard is het water dat door rivieren, grondwaterstromen en regen wordt aangevoerd nodig om planten te laten groeien: bomen, die fruit kunnen geven, grassen die door dieren worden gegeten en andere planten die wij rechtstreeks kunnen eten.

Waterkringloop en klimaat

De waterkringloop heeft ook invloed op het klimaat op aarde. Water heeft door verdamping een verkoelend effect. Voor die verdamping is immers warmte nodig? Water zorgt zo ook voor een redelijk stabiele temperatuur op aarde. Als het te heet wordt, verdampt er meer water en koelen land en atmosfeer een beetje af. En als het te koud wordt, condenseert waterdamp in de lucht of bevriest water in meren, in de zee (bij de polen) en in de lucht (sneeuw en hagel e.d., die weer op de aarde vallen). Dat effect is het sterkst in de buurt van de zee, omdat daar zo veel water is. Daarom spreken we van een zeeklimaat. Daardoor is het in Nederland meestal niet heel erg heet, maar ook niet vaak heel erg koud. Dat is bijvoorbeeld midden in Rusland en China wel anders. Daar kan het 's zomers behoorlijk heet worden en 's winters erg koud. Ook is het verschil tussen de dag- en nachttemperaturen daar vaak veel groter. Dat laatste kom je ook tegen in grote woestijnen, waar natuurlijk ook weinig water aanwezig is.

Water helpt verder ook mee om de aarde relatief warm te houden. Dat heeft te maken met het broeikaseffect, dat verderop aan de orde komt. Zonder dat broeikaseffect (van de atmosfeer, met daarin waterdamp en wolken en een heleboel andere gassen) zou het op aarde gemiddeld zeker 30 0C kouder zijn. Dan is de gemiddelde temperatuur op aarde niet zo'n 12 0C boven nul maar dus zo'n 18 0C onder nul. Gemiddeld!

Het belang van water

Zo zie je dat water een enorme invloed heeft op hoe wij leven. En zelfs op het feit dat we kunnen (blijven) leven op aarde. En dan hebben we het dus niet alleen over het feit dat we water nodig hebben om te drinken en te wassen.

 

Verwerking

➜ Waar komt de zwaartekracht in de waterkringloop in het spel? Bekijk eventueel ook deze interactieve website over de waterkringloop: https://www.ntr.nl/html/micrio/schooltv/waterkringloop/
➜ Geef minimaal drie redenen waarom de waterkringloop zo belangrijk is voor Nederland.

 

2h. Warmte, energie, energieomzettingen en warmteverspreiding of -transport

We hebben het al gehad over warm en koud en over temperatuur. Nu gaan we het hebben over warmte en warmteoverdracht.

Wat is dat, warmte?

Warmte is een vorm van energie. Maar wat is energie? Energie zorgt ervoor dat je iets kunt doen. dat er iets kan veranderen. Dat klinkt vaag. Maar laat ik wat voorbeelden geven. Je kent misschien elektrische energie. Die komt uit een batterij, uit een dynamo of uit het stopcontact (en dus van de energiecentrale; dat is ook een soort dynamo). Elektrische energie zorgt ervoor dat we iets in beweging kunnen zetten (bijvoorbeeld een ventilator, een fiets of een auto), iets kunnen verwarmen (met een kachel of een magnetron), licht kunnen maken (een lamp) enzovoort.

Eigenlijk zetten we dan de ene vorm van energie om in een andere. Elektrische energie in bewegingsenergie, warmte en licht, in de voorbeelden die ik net gaf. Het omgekeerde kan ook. En in de batterij zit chemische energie in de vorm van een aantal stoffen bij elkaar. Als die met elkaar reageren (een chemische reactie), zetten ze chemische energie om in elektrische energie.

Alle vormen van energie kunnen in elkaar worden omgezet. Zo kun je bijvoorbeeld met bewegingsenergie elektrische energie produceren (dat doen de wieken van een windturbine bijvoorbeeld, met behulp van een dynamo), kun je met lichtenergie iets verwarmen (denk maar aan de zon of aan een ouderwetse gloeilamp, die heel veel warmte geeft) en kun je met warmte bewegingsenergie opwekken (als iets warm wordt, zet het uit en gaat er iets bewegen). Met licht kun je ook een gat branden in een materiaal (denk aan een brandglas of een laser). En met bewegingsenergie kun je iets kapot maken of ergens een gat in maken (denk aan een kogel die wordt afgeschoten).

Energie gaat nooit verloren. Dat noemen we de Wet van behoud van energie. De ene vorm van energie kan alleen maar omgezet worden in andere vormen. En bij elke omzetting ontstaat in ieder geval warmte; soms veel, soms maar een beetje.

Eigenlijk is warmte de (gemiddelde) bewegingsenergie van de deeltjes in een stof. We zagen eerder al dat de temperatuur aangeeft hoe snel de deeltjes in een stof bewegen. (Hoe bewegingsenergie nu precies samenhangt met snelheid zullen we later ontdekken).

Warmte heeft een aantal kenmerken:

  • Als iets warm wordt, zet het uit. Als het weer afkoelt, krimpt het weer.
  • Warmte gaat altijd van warm naar koud; of beter: van iets met een hoge temperatuur naar iets met een lagere temperatuur. Dat kun je je misschien wel voorstellen: als in een materiaal deeltjes met hoge snelheid (hoge temperatuur) botsen op deeltjes met lage snelheid (lage temperatuur), gaan de laatste sneller bewegen en de eerste wat langzamer. De laatste worden dus 'warmer', de eerste 'kouder'.
  • Er zijn drie manieren waarop warmte zich kan verplaatsen (van hoge naar lage temperatuur dus): door warmtegeleiding, door warmtestroming en door warmtestraling.

Laat ik nog een paar filmpjes tonen om dit te illustreren.

Warmtegeleiding

Kijk eens naar dit filmpje: https://www.youtube.com/watch?v=xKrDM6LBHoQ

Wat gebeurt hier nu precies?

Dit is een voorbeeld van warmtegeleiding. Daarbij geven de deeltjes in een stof hun (bewegings)energie aan elkaar door, terwijl ze zelf niet van plaats veranderen. Dit kan alleen als er contact is tussen de delen van een materiaal. Of tussen twee materialen.

Warmtestroming

Kijk eens naar dit fimpje: https://youtu.be/tDbAjM-7n9Y

Wat gebeurt hier?

Dit is een vorm van warmtestroming. Daarbij nemen de deeltjes in een stof (hier water, met een kleustof) hun energie mee terwijl ze zelf ook op reis gaan. Er stroomt dus daadwerkelijk stof, materiaal. Daarom noemen we het warmtestroming. Dat kan alleen in gassen en vloeistoffen.

Warmtestraling

De derde vorm van verplaatsing van warmte heet warmtestraling. Die kennen we van de zon, het zonlicht. Of van een gloeilamp en een warmtelamp. Hierbij is er geen sprake van stof die de warmte meeneemt of overdraagt. Denk maar aan de zon. Tussen de zon en de aarde is er niets, alleen vacuüm. Toch bereiken de zonnestralen ons en maken die ons warm. (Wat straling en licht precies zijn, komen we later tegen)

Verwerking

➜ Kun je nu ook verklaren wat hier gebeurt? https://youtu.be/NEE6k20MtNc
Kijk eens naar dit filmpje: ´https://www.youtube.com/watch?v=SK7jwXSPy0U&index=2&list=PLvNe1TtANR0zfo-JX7jqkZWJSSDKMW5u1 (Dit heet de proef van Tyndall) En dit filmpje: ´https://www.youtube.com/watch?v=oN3kLZPhxSY&list=PLvNe1TtANR0zfo-JX7jqkZWJSSDKMW5u1 (Dit heet de bolproef van 's Gravesande)
➜ Kun je nu verklaren wat in deze twee proefjes allemaal gebeurt?

 

 

2i. De CV

Iedereen kent wel de centrale verwarming (cv). Maar wie weet precies hoe die werkt?

 

 

Kijk maar eens naar dit filmpje: ´https://www.youtube.com/watch?v=ZPdVxCmBMm4. Daarin wordt het al een beetje uitgelegd.

Verwerking

➜ Als je heel precies kijkt, kun je alle drie de vormen van warmtetransport terugvinden in het cv-systeem: warmtestraling, warmtestroming en warmtegeleiding. Kun je dat beschrijven?
➜ Kun je ook aangeven wat het expansievat doet en waarom dat zo nodig is?

 

In het cv-systeem zit ook een thermostaat. Soms zit een thermostaat ook op de radiator zelf. Ook op moderne douchekranen zit meestal een thermostaat. Die houdt de temperatuur van het water dat uit de douche komt constant.

➜ Wat doet zo'n thermostaat?
➜ En hoe werkt die? Zoek dat eens op op internet. Het heeft iets met uitzetting en krimp te maken, wat we eerder tegenkwamen

   

 

 

 

Uiteindelijk gaat het erom dat de cv de kamer verwarmt. De thermostaat regelt dat de kamertemperatuur constant blijft op een waarde die je zelf instelt.

➜ Maar hoe verwarmt de cv de kamer nu precies? Welke vormen van warmtetransport spelen daarbij een rol? Kun je dat beschrijven?
➜ En kun je dan ook aangeven waarom een cv eigenlijk niet zo'n handige of efficiënte vorm van verwarming is? (daarvoor moet je misschien wat googelen)

 

2j. De oceaan als CV

Eigenlijk werken de oceaan en de atmosfeer is samenwerking met de zon en de aarde als een hele grote cv-installatie. Hoe zit dit?

De brander

De zon verwarmt het water van de oceaan en de bodem van de continenten. Dat is het sterkst in de tropen en de subtropen. Dat varieert een beetje per seizoen (hoe dat zit kun je zien in de quest Het weer van aardrijkskunde).

De 'leidingen'

Wat gebeurt er met water dat warmer wordt ook al weer? Het water zet uit, wordt wat 'lichter' (eigenlijk: minder dicht), komt naar boven en stroomt zijwaarts weg waar het water wat minder warm is. In samenwerking met de draaiing van de aarde ontstaat zo een warme golfstroom richting West-Europa. Ondertussen geeft de warme golfstroom een deel van zijn warmte af aan de lucht. West-Europa wordt daardoor relatief warm. Kijk maar eens naar dit filmpje: https://schooltv.nl/video/zeestromen-en-wind-ze-beinvloeden-de-temperatuur/

Dan stroomt de golfstroom verder naar de Noordpool. Daar koelt het water verder af. Mede door koud, zoet smeltwater van de Noordpool zakt het koude water naar beneden en stroomt over de bodem van de oceaan langs Noord-Amerika weer naar het zuiden. In Noord-Amerika is het daardoor op dezelfde breedtegraad (ongeveer 520 noorderbreedte) als Nederland gemiddeld veel kouder.

Ook elders in de oceanen bestaan van die warme en koude golfstromen. kijk maar eens op dit filmpje: https://schooltv.nl/video/de-oceanische-circulatie-hoe-stromen-de-zeeen-op-aarde/

Zo transporteert de oceaan dus warmte van de tropen naar het noorden. Op het zuidelijk halfrond gebeurt iets dergelijks. Net als een cv.

De atmosferisch circulatie

Ook de atmosfeer transporteert warmte van de evenaar naar de polen. Het simpele plaatje is: warme lucht stijgt op in de tropen, stroomt naar het noorden en komt, een beetje afgekoeld, weer naar beneden bij de noordpool (en de zuidpool). Daarbij onstaan tegelijk systemen van hoge druk (bij de polen) en lage druk (bij de evenaar).

In werkelijkheid is het nog wat ingewikkelder. Kijk maar eens naar dit filmpje: luchtstromen op aarde.

➜ Noem minimaal drie overeenkomsten en drie verschillen tussen een cv en de oceaancirculatie en atmosferische circultie. 

2k. Het grote weersysteem

We hebben het eerder - bij 'de oceaan als cv - al gehad over de grote luchtstromen op aarde. Zoals we daar al zagen, zorgen die grote luchtstromen, samen met de golfstromen in de oceaan, voor transport van warmte vanuit de tropen naar de polen. Daarmee zorgen die lucht- en waterstromen voor een redelijk gelijkmatig klimaat op aarde. Zonder die stromen zou het rond de evenaar nog veel heter zijn en aan de polen veel kouder.

Maar het zit nog wat ingewikkelder in elkaar. Dat heeft vooral te maken met de draaiing van de aarde. Door die draaiing stroomt warme lucht niet rechtstreeks naar de polen, maar buigt die stroming op het noordelijk halfrond af naar rechts en op het zuidelijk halfrond naar links. Dat wordt wel het corioliseffect genoemd. Dat effect voel je ook als je in een draaimolen van binnen naar buiten of van buiten naar binnen probeert te lopen. Het volgende filmpje legt dat uit.

De grote windsystemen

Door die draaiing van de aarde en de systemen van hoge en lage druk als gevolg van de instralling van de zon ontstaan dus de grote windsystemen met de overheersende winden op bepaalde plekken op aarde: de overheersende westenwinden op gematigde breedte (zoals bij ons), de noordoost passaatwind en de zuidoost passaatwind in de tropen, bijvoorbeeld.

Passaat - Wikipedia  Aantekening Passaatwinden - AardrijkskundeHulp.nl

 

Moesson

Er is nog een bekend wind- en weersysteem: de moesson. De moesson is een echt seizoensverschijnsel. Daarom heet het ook moesson. Moesson komt van het Engelse monsoon en dat weer van het Portugese maucam of het Arabische mausim, wat seizoen betekent. Het ene seizoen is de wind dan bijvoorbeeld zuidwest, het andere seizoen noordoost. Het weer is dan ook anders. Het ene seizoen is nat, het andere droog. Dat is bovendien op verschillende plekken op aarde anders. De moesson komt alleen in de tropen en subtropen voor: India en Zuidoost Azië, Indonesië, midden Afrika, Australië en ook de Antillen. De moesson doorbreekt het patroon van overheersende winden dat we net tegenkwamen een beetje.

De oorzaak is een samenspel van sterk verwarmende landmassa's in de zomer (bijvoorbeeld Azië; Rusland, China en India) en de veranderende stand van de zon; in de zomer staat de zon hoger aan de hemel op het noordelijk halfrond. Daardoor verschuiven ook de zones van overheersende winden die we net tegenkwamen een beetje. In Azië helpt ook de Himalaya een beetje: die houdt koude, droge wind uit het noorden tegen en warme vochtige wind uit het zuiden. Deze laatste laat daardoor zijn water ten zuiden van de Himalaya in grote hoeveelheden vallen. Dat komt ook doordat de lucht omhoog wordt gedwongen door de bergrug. Zoals je weet koelt de lucht dan af. Een groter deel van het water in de lucht condenseert dan tot druppeltjes, vormt wolken en valt als regen naar beneden.

Zie hier een paar filmpjes die de moesson uitleggen:

https://www.youtube.com/watch?v=ref6IHX8BW0

https://www.youtube.com/watch?v=i7GC62ynLVg

https://www.youtube.com/watch?v=uJFXN_xYrKQ

De moesson en het ritme van het leven

Je kunt je misschien wel voorstellen dat de moesson het leven van mensen in de betreffende gebieden behoorlijk bepaalt. In het voorjaar is het bijvoorbeeld in India behoorlijk droog. Richting de zomer wordt het steeds heter en droger. Mensen blijven binnen of in de schaduw en houden zich rustig. Omdat het zo droog is, groeit er weinig meer. Voorraden raken op. In juni slaat het weer ineens om. Het regent continu. Met bakken komt het uit de lucht. Dat geeft verkoeling. Mensen komen weer naar buiten. Want het is wel nat, maar niet echt koud. Ze worden weer actief. Er moet geplant worden. Er wordt gewerkt op het land. En later moet er geoogst worden. Je ziet dan ook dat allerlei feesten het ritme volgen van de afwisseling tussen droge en natte tijd.  

Verwerking

In de winter is in India de overheersende windrichting Noordoost. In de loop van de zomer draait de overheersende wind naar het Zuidwesten.

➜ Probeer in je eigen woorden uit te leggen hoe dat komt. 
➜ Waarom is die zomerse Zuidwestelijke moessonwind zo nat?

2l. Broeikaseffect

We noemden bij de waterkringloop al even het broeikaseffect. Wat is dat nu eigenlijk?

 

Bekijk eerst dit korte fimpje maar eens: https://schooltv.nl/video/clipphanger-wat-is-het-broeikaseffect/

 

 
We moeten daarbij wel onderscheid maken tussen het gewone of natuurlijke broeikaseffect en het versterkte broeikaseffect. Dat laatste wordt door mensen veroorzaakt en leidt tot snelle klimaatverandering. Het eerste zorgt ervoor dat we op aarde een redelijk aangename gemiddelde temperatuur hebben van ongeveer 12 0C. Bekijk daarom dit korte filmpje: https://www.youtube.com/watch?v=4pO_8E01lj0
 
En iets uitgebreider en preciezer: https://www.youtube.com/watch?v=bMGUORd_KoU
 
Het natuurlijk broeikaseffect
Het natuurlijk broeikaseffect is vooral het gevolg van het feit dat koolzuurgas of kooldioxide (CO2), waterdamp en wolken in de atmosfeer de warmte van de zon die op de aarde straalt vasthouden. (Eigenlijk houden kooldioxide, waterdamp en wolken vooral de straling tegen die de aarde uitstraalt doordat deze warm wordt door de zon.) Anders zou die voor een veel groter deel weer uitstralen naar de ruimte en zou het hier op aarde wel zo'n 30 0C kouder zijn. Ongeveer -20 0C, gemiddeld. Niet echt lekker dus.
 
Ooit was er veel meer CO2 in de atmosfeer en was het veel heter. Maar toen er bomen, andere planten en algen ontstonden, hebben die veel CO2 opgenomen en vastgelegd in hout. Daarmee werd de atmosfeer langzaam koeler en meer geschikt voor leven. Ook dieren- en mensenleven, want de bomen produceren de zuurstof die voor het het leven van mens en dier nodig is.
 
 
Toen die planten doodgingen, is veel van die CO2 onder de grond gekomen. Dat is steenkool, aardgas en aardolie geworden (eigenlijk zijn die laatste twee eerder afkomstig van dode eencellige diertjes). Fossiele brandstoffen noemen we die. Die verbranden we nu weer in hoog tempo en daarmee brengen we weer een heleboel extra CO2 in de atmosfeer.
 
Het versterkte broeikaseffect
Dat laatste draagt bij aan het versterkte broeikaseffect. Het versterkte broeikaseffect wordt veroorzaakt door alle uitlaatgassen die worden uitgestoten door fabrieken, waaronder de energiecentrales die de elektriciteit voor alle apparaten in onze huizen produceren, auto's en de landbouw, waar al het voedsel voor ons wordt geproduceerd. Het gaat dan vooral om uitstoot van extra kooldioxide (vooral door verbranding van fossiele brandstoffen zoals kolen, aardolie en aardgas, maar dus ook benzine en diesel) en methaan (CH4, zoiets als aardgas, dat bijvoorbeeld door vee wordt uitgestoten, maar ook uit de ontdooiende bodem in het noorden van Rusland, Scandinavië, Canada en Alaska kan komen). Ook ontbossing - om hout te winnen of om grond vrij te maken voor landbouw - draagt bij aan het broeikaseffect. Want elke boom die verdwijnt, zorgt ervoor dat er minder CO2 uit de atmosfeer wordt gehaald.
 
Door die extra gassen in de atmosfeer wordt het broeikaseffect sterker en wordt meer warmte vastgehouden. Het wordt warmer.
 
Er zijn wel eerder periodes geweest waarin het veel warmer was doordat er veel meer kooldioxide en methaan in de atmosfeer werd uitgestoten. Door vulkanen bijvoorbeeld. Dat heeft bijgedragen aan het uitsterven van allerlei dieren. En het duurde millennia voordat de aarde weer wat was afgekoeld.
 
 
Gevolgen
Door het versterkte broeikaseffect gaat het klimaat sterk veranderen. En dat is al gaande. Door de opwarming krijg je meer verdamping. Daardoor wordt het op sommige plekken op aarde veel droger. Op andere plekken wordt het juist natter door meer en zwaardere regenval en overstromingen. Er komen ook zwaardere stormen. En de zeespiegel gaat stijgen. Kijk maar eens naar deze grafieken van de hoeveelheid kooldioxide in de atmosfeer, de temperatuur en het zeeniveau door de jaren heen.
 
   
 
Die zeespiegelstijging komt trouwens tot nu toe niet zozeer door smeltend ijs, maar vooral doordat de oceaan warmer wordt. Want als water warm wordt, zet het immers uit. Het smelten van de Noordpool draagt niet bij aan de zeespiegelstijging, want dat zeeijs drijft al in het water. Maar als het ijs van Groenland en Antarctica (de Zuidpool) gaat smelten - en dat doet het al - gaat de zeespiegel nog veel harder en verder stijgen. Die kan meters hoger worden, al duurt dat wel een tijdje.
 
Dat heeft natuurlijk enorme gevolgen. Voor mensen bijvoorbeeld, vooral in kustgebieden. Kijk maar eens naar wat 5 m stijging doet met Nederland. Het linker plaate laat zien hoe Nederland er nu uit zou zien als er geen dijken waren (dan zou je dus niet in Nieuw-Vennep kunnen wonen), het rechter laat Nederland zien na 5 m zeespiegelstijging. Bijna geen Nederland meer over dus.
 
   
 
De gevolgen zijn in arme landen nog veel ernstiger, omdat zij zich niet goed kunnen beschermen tegen klimaatveandering. Met dijken bijvoorbeeld. En dat terwijl klimaatverandering vooral door rijke landen wordt veroorzaakt, door al hun fabrieken, auto's en landbouw.
 
Gevolgen zijn er natuurlijk niet alleen voor mensen. Ook planten en dieren zullen het merken. Die gaan zich verplaatsen naar gebieden waar het nog wat koeler is. En als ze dat niet snel genoeg kunnen doen, sterven ze uit.
 
Verwerking
➜ Moeten we iets aan klimaatverandering doen? Waarom?
➜ Wat moet eraan gedaan worden?
➜ Doet Nederland er voldoende aan, denk je? Ga dat eens na op internet.
➜ Wat kun je zelf doen?
➜ Wat doe je al?
 

3. Show

➜ Verzamel nu in een document al je antwoorden op de vragen in deel 2. Geef steeds het ondewerp aan (de titel van de deelparagraaf), neem de vraag over en geef dan je antwoord. Maak er een net document van, met een titel en inhoudsopgave. Let ook op je spelling.
➜ Post dit document en neem een link op bij Eindresultaat in egodact.

4. Terugkijker

   

➜ Werk je reflective journal in egodact bij door antwoord te geven op de volgende vragen:
  • Wat vond je van de quest?
  • Hoeveel tijd heb je eraan besteed?
  • Op welk niveau heb je gewerkt (mavo, havo of vwo)?
  • In welk jaar zit je?
  • Welke onderdelen vond je lastig? Wat vond je er lastig aan?
  • Wat heb je gedaan als je even vastliep?
  • Wat is het belangrijkste dat je hebt geleerd? En het leukste?
  • Vind je dat het weer een belangrijk onderwerp is voor natuurkunde? Waarom?
  • Wat heeft dit onderwerp te maken met Verantwoordelijkheid? Dat heeft ook iets te maken met een van de BLP-leerspieren. Welke? En waarom?
  • Het arrangement M&N - Weer, wind, water en warmte en klimaat is gemaakt met Wikiwijs van Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt, maakt en deelt.

    Laatst gewijzigd
    2022-06-02 12:01:44
    Licentie

    Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:

    • het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
    • het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
    • voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.

    Meer informatie over de CC Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie.

    Aanvullende informatie over dit lesmateriaal

    Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:

    Toelichting
    Quest over natuurkundige aspecten van het weer en klimaatverandering
    Eindgebruiker
    leerling/student
    Moeilijkheidsgraad
    gemiddeld

    Gebruikte Wikiwijs Arrangementen

    Herbert Vissers eXplore. (z.d.).

    Weer, wind, water en warmte; de quest

    https://maken.wikiwijs.nl/170288/Weer__wind__water_en_warmte__de_quest

  • Downloaden

    Het volledige arrangement is in de onderstaande formaten te downloaden.

    Metadata

    LTI

    Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI koppeling aan te gaan.

    Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.

    Arrangement

    IMSCC package

    Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.

    Meer informatie voor ontwikkelaars

    Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op onze Developers Wiki.