Inleiding

Sinds de invoering van de wet op passend onderwijs is het aantal jongeren met een ondersteuningsbehoefte dat instroomt in het mbo gegroeid (Eimers, Roelofs, Walraven, & Wolbers, 2015). Studenten kunnen op verschillende gebieden extra ondersteuning nodig hebben, bijvoorbeeld ondersteuning bij executieve functies, assertiviteit, faalangst of gediagnosticeerde stoornissen en beperkingen.
Het leren van een beroep vindt zowel in de theorie als in de praktijk plaats. De Studenten die extra ondersteuning nodig hebben, hebben deze ondersteuning niet alleen op school nodig, maar ook in de praktijk. Daarom is er voor werkbegeleiders maar ook voor docenten een wikiwijs gemaakt met informatie en tips om de student met een extra ondersteuningsbehoefte verder te helpen.
Eerst leggen we uit hoe je problemen kunt benaderen en waarom het belangrijk is als werkbegeleider of docent te reflecteren op je eigen handelen. Vervolgens hebben we verschillende problemen uitgewerkt met informatie en tips. En voel je als werkbegeleider niet bezwaard om contact met school op te nemen, de begeleiding van de studenten is een gezamenlijke verantwoordelijkheid.
n.b. Waar in de tekst hij staat kan ook zij gelezen worden.
Visie op oplossingsgericht coachen
Als je een probleem ervaart kun je dat vanuit twee visies benaderen:
- Probleemgericht
- Oplossingsgericht
Bij probleemgericht bespreek je waarom je iets niet kan of waarom iets niet werkt. Je doel is het probleem te analyseren en een oorzaak te vinden zodat je het probleem kan oplossen.
Bij oplossingsgericht kijk je naar de gewenste situatie. Je bespreekt wat de student wil bereiken en hoe ze het anders willen doen/aanpakken. Je kijkt samen met de student wanneer iets wel lukt en waarom het lukt. Samen kijk je of het ook in deze situatie toe te passen is.
Bij oplossingsgericht werken gaat het om het aanpakken van een verandering.
Oplossingsgerichte benadering komt voort uit de positieve psychologie. Uitgangspunten van de positieve psychologie is niet alleen het probleem benoemen, maar ook waar de student goed in is. Begeleidingsgesprekken met een student over waarom iets niet lukt en wat beter moet gaan roept negatieve gevoelens op. Motivatie om actief aan het probleem te werken daalt (Bannink, 2017). De positiviteitsknop gaat uit.
Positieve psychologie benadrukt de sterke kant. Deze benadering focust zich op successen, persoonlijke kwaliteiten en sterke kanten (Bannink, 2017). Door deze benadering versterk je het zelfvertrouwen van de ander. Er wordt gekeken naar mogelijkheden en niet naar onmogelijkheden.
Binnen het oplossingsgerichte werken zijn er zes belangrijke soorten vragen (Bannink, 2006):
1.De vraag naar verandering voor het eerste gesprek
2.De vraag naar het doel (m.b.v. De wondervraag)
3.De vraag: ‘en wat nog meer’?
4.De vraag naar uitzonderingen
5.Schaalvragen
6.De vraag naar vaardigheden (competenties) waarover de student al beschikt
Deze type vragen zijn verwerkt bij de verschillende onderwerpen die je kan helpen een oplossingsgericht gesprek met een student aan te gaan.
Wil je algemene informatie over het begeleiden van studenten met extra ondersteuningsbehoefte klik dan op deze link.
Oplossingsgericht coachen
Reflectie werkbegeleider/docent
Waarom moet je als werkbegeleider reflecteren?
We vragen van studenten om te reflecteren op hun handelen in stage. Om te kunnen groeien en leren is het nodig dat je met een kritische blik je eigen handelen onder de loep te nemen. Om de student in die modus te krijgen is het noodzakelijk dat je als werkbegeleider de juiste vragen weet te stellen. Dat valt niet altijd mee: een aanname of je eigen referentiekader speelt al gauw een rol in de vraagstelling naar een student. Om de juiste vraag te kunnen stellen is het belangrijk dat je je daar als werkbegeleider bewust van bent.
Daarom is het noodzakelijk dat je als werkbegeleider ook in staat bent om je eigen handelen kritisch onder de loep te nemen.
Vragen die jezelf kunt stellen:
- Heb ik mijn verwachtingen naar de student helder en sluiten die aan bij de fase van de opleiding van de student? Weet ik wat de student van mij verwacht?
- Heb ik voldoende kennis en informatie over de opleiding en de daarin gestelde doelen en kaders?
- Hoe kan ik een effectieve leeromgeving creëren voor de student? (Denk daarbij aan begeleidingsgesprekken/momenten met de student, hoe organiseer ik dat?)
- Wat roept deze student bij mij op en in hoeverre speelt dat een rol bij mijn begeleiding en beoordeling van deze student?
- Hoe kan ik deze student motiveren en stimuleren?
- Wat is mijn visie op stagebegeleiding en past dit bij deze student?
- In hoeverre heb ik oog voor de eventuele specifieke begeleidingsvraag van deze student? Bijvoorbeeld bij problematiek die voortkomt uit ASS of andere leer- en gedragsproblemen.
- Heb ik de juiste vaardigheden en kennis om deze specifieke student te kunnen begeleiden?
Reflecteren op deze vragen, een eerlijk antwoord op deze vragen zorgt voor een heldere blik op de begeleiding en op je eigen kwaliteiten en uitdagingen in de stagebegeleiding. Door een open communicatie hierover met collega werkbegeleiders of met de begeleiders vanuit de opleiding kunnen we samen zorgen voor een succesvolle ervaring bij de student op de stageplek.
Assertiviteit
Wat is assertiviteit?
Als je assertief reageert bewaak jij je grenzen en houdt ook rekening met de ander. Je durft “Nee” te zeggen, initiatieven te nemen, op te komen voor jezelf, je gedachten en emotie te uiten. Je bent duidelijk naar de ander, maar doet dit op een respectvolle manier. Door assertief te reageren weet de ander waar ze aan toe zijn.
Wat zijn redenen dat een student niet assertief reageert?
- De student heeft weinig zelfvertrouwen, waardoor hij niet voor zichzelf durft op te komen.
- De student heeft moeite met communiceren. Hij wordt overvallen door de woorden van de ander en weet niet goed hoe hij moet reageren. Achteraf bedenkt de student dan wat hij allemaal had kunnen zeggen.
- De student is perfectionistisch, wil niemand teleurstellen en negeert zijn eigen belangen.
- De student vermijdt conflicten, wil graag de vrede bewaren of is bang dat het invloed kan hebben op de beoordeling van zijn opdrachten of stage.
Welke signalen kunnen wijzen dat een student niet assertief is?
- De student zegt “Ja” maar bedoelt eigenlijk “Nee”.
- De student geeft niet of te weinig grenzen aan.
- De student is onzeker.
- De student heeft moeite om voor zichzelf op te komen. Bijvoorbeeld geeft niet aan dat hij leeropdrachten wil uitvoeren.
- De student heeft moeite om gedachten en emotie te uiten.
- De student stelt geen hulpvraag, ook al heeft hij die wel.
Welke vragen kun je aan de student stellen?
- Stel dat er vannacht in je slaap een wonder is gebeurd. Het lukt je om assertief te reageren. In welke situatie heb jij assertief gereageerd? Beschrijf de situatie.
- Wat zou er voor jou veranderen als je assertief reageert?
- Wat en wie zou je kunnen helpen om assertiever te kunnen reageren?
- Op welke momenten reageer je wel assertief (denk bijv. aan vrienden of tijdens sport)?
- Wat is er anders aan die momenten, waardoor jij wel assertief durft te zijn?
- Waar sta je op een schaal van 10 tot 0, bij 10 reageer je altijd assertief en bij 0 reageer je nooit assertief.
- Hoe zou een stapje hoger er voor jou uitzien? Wat doe je dan?
- Wat kan jouw motiveren om aan je assertiviteit te werken (Bannink, 2006)?
Tips voor werkbegeleiders/docenten
- Leg aan de student uit dat alleen Nee zeggen voldoende is. Dat de student niet hoeft uit te leggen waarom het antwoord nee is.
- Door te oefenen gaat het steeds beter. Laat de student eerst in een veilige situatie oefenen, bijv. bij jou als werkbegeleider.
- Leg aan de student uit dat ze de "IK"-boodschap moet gebruiken.
- Overleg met de student dat ze kleine stapjes maken in assertief gedrag, dat voorkomt dat een student "doorschiet" in het gedrag.
- Leg aan de student uit dat je niet alleen in woorden assertief kan zijn maar ook in gedrag (denk aan bijv. houding, stemgebruik)
- Laat de student zich voorbereiden op een assertieve reactie, oefen bijv. met de student.
- Leg uit dat de student ook leert door te kijken naar anderen, hoe bijv. collega's assertief reageren.
- Geef complimenten als de student assertief heeft gereageerd of het heeft geprobeerd.
- Vraag wekelijks naar succesmomentjes waarin het (een beetje) lukte om assertief te reageren (Brout, 2011).
Plannen
Wat is plannen en prioriteiten stellen?
Bij plannen is de student instaat om een "routeplan" te maken om een doel te bereiken of om een taak uit te voeren en af te maken. Bij het plannen moet je ook bepalen wat belangrijk is en wat niet. Om zo efficiënt mogelijk je route te bepalen stel je prioriteiten (Dawson & Guare, 2016).
Waarom hebben sommige studenten moeite met plannen?
Puber:
Plannen gebeurt in de hersenen nl. in het voorste gedeelte de prefrontale cortex. Bij pubers is dit gebied nog in ontwikkeling. Deze ontwikkeling kan wel tot hun 22e jaar doorgaan. Daarnaast worden de emotionele hersengebieden door hormonen extra geprikkeld door hormonen. Dat zorgt er voor dat pubers impulsief kunnen reageren. Het puberbrein is dus uit balans en nog in ontwikkeling daarom hebben sommige pubers moeite met plannen.
Volwassene:
De volwassen student heeft vaak moeite met plannen bij een complexe taak of een taak die uit meerdere stappen bestaat. De student heeft moeite om alle informatie te filteren uit de taak en het startpunt te bepalen. Ze kunnen dan vastlopen in onbelangrijke details en verliezen daardoor hun doel uit het oog (Dawson & Guare, 2016).
Welke signalen kunnen erop wijzen dat de student plannen lastig vindt?
De student kan:
- Niet goed een tijdsplanning maken.
- De taak niet in deeltaken opdelen zodat het een grote brei blijft.
- Zich niet aan tijdsplanning houden.
- Werkt onvoldoende systematisch.
- Vindt het moeilijk in te schatten hoelang iets duurt.
- Vindt het moeilijk om eerst een taak af te maken voordat het met iets anders begint (Van Der Linde & Klein Tank, 2019).
- Veel te snel alles inleveren (zie je vaak bij jongens).
- Zeggen dat het goed gaat (ontwijkgedrag).
Welke vragen kun je aan de student stellen?
- Stel dat er vannacht in je slaap een wonder is gebeurd. Het lukt je om te plannen en prioriteiten te stellen. In welke situatie zou je dat als eerste toepassen en beschrijf het resultaat wat je dan haalt.
- Wat zou er voor jou veranderen als je kunt plannen en prioriteiten kan stellen?
- Wat en wie zou je kunnen helpen om te plannen en prioriteiten te stellen?
- Op welke momenten lukt het je wel om te plannen of prioriteiten te stellen (denk bijv aan vrienden of tijdens sport)?
- Wat is er anders aan die momenten, waardoor jij wel in staat bent te plannen of prioriteiten te stellen?
- Waar sta je op een schaal van 10 tot 0, bij 10 kun je heel goed plannen en prioriteiten stellen en bij 0 lukt het je niet om een planning te maken of prioriteiten te stellen.
- Hoe zou een stapje hoger er voor jou uitzien? Wat doe je dan?
- Wie of wat kan jouw motiveren om een planning te maken (Bannink, 2006)?
Tips voor werkbegeleiders/docenten
Stappen die je samen met een student kunt uitvoeren (Meens, 2015):
- Het einddoel bepalen. Voordat een student kan gaan plannen, moeten de student weten wat het einddoel is en wanneer dit einddoel bereikt moet zijn. Voor een opdracht is dat bijv. het verslag dat gemaakt moet worden en de datum waarop het verslag moet worden ingeleverd.
- De tijd en de middelen. Hoeveel tijd heeft de student om tot het einddoel te komen? Welke middelen heeft de student nodig voor de opdracht? Moet er een klant/cliënt/zorgvrager informeren over de opdracht of is er een gespreksruimte nodig, dan heeft de student ook tijd nodig om dit te kunnen regelen.
- De leeractiviteiten. Welke leeractiviteiten moeten worden uitgevoerd? Laat de student een overzicht maken van alle leeractiviteiten en hoelang hij over elke leeractiviteit doet.
- Het activiteitenplan opstellen. Als de student een lijst van leeractiviteiten heeft gemaakt, bepaalt hij de volgorde. Hij plant de leeractiviteiten in voor een week of meerdere weken. Om de planning inzichtelijk te maken kan er gebruik gemaakt worden van een planningsformulier (Dawson & Guare, 2016).
Verder:
- Stimuleer eigen initiatief van een student.
- Help de student waar nodig bij het stellen van prioriteiten.
- Vraag welke begeleiding de student nodig heeft tijdens het plannen en het uitvoeren van de planning.
- Kijk na het uitvoeren van een opdracht samen met de student of alles wat gepland is ook daadwerkelijk is uitgevoerd.
- Laat de student reflecteren op hoe de planning en de uitvoering is verlopen. Welke successen heeft de student behaald en wat zijn de vervolg stappen.
Wil je gebruik maken het wekelijks focus formulier (een planningsformulier met prioriteiten) klik dan hier.
Motivatie
Wat is motivatie?
Motivatie is je drijfveer dat je gedrag bepaald. We kennen intrinsieke motivatie en extrinsieke motivatie.
Intrinsieke motivatie: gaat om activiteit of taak die mensen puur vanuit zichzelf willen uitvoeren omdat ze het interessant of leuk vinden, of omdat ze het willen leren.
Extrinsieke motivatie: gedrag laten zien omdat er een beloning te verwachten is, materieel of immaterieel, of om straf te vermijden. Het gaat dus om het bereiken van het doel en niet om de activiteit zelf (Ryan & Deci, 2016).
Welke redenen kunnen er zijn dat een student niet gemotiveerd lijkt?
Er kunnen vele redenen zijn waarom een student niet gemotiveerd is of lijkt. Een paar mogelijkheden:
- De student ziet het nut niet in van een opdracht: Studenten willen graag het nut van werkzaamheden of een opdracht inzien. Motivatie wordt al of niet gestimuleerd door de doelen die de student zich stelt.
- Onzekerheid/Faalangst: Ervaring die een student in het verleden heeft gehad. Als een student regelmatig niet een opdracht tot een goed einde heeft gebracht, zal de student geneigd zijn om niet opnieuw een opdracht uit te gaan voeren.
- Geen uitdaging tijdens de stage: Motivatie en belangstelling voor het beroep wordt bij studenten gestimuleerd en versterkt door praktijkervaring, het stimuleren van hun autonomie en het geven van verantwoordelijkheid. Studenten zijn van nature nieuwsgierig als die nieuwsgierigheid niet gestimuleerd wordt neemt de motivatie af (Ryan & Deci, 2016).
- Stage-plek matcht niet met de student: Tijdens de stage kan de student tot de conclusie komen dat bijvoorbeeld de werkzaamheden, de doelgroep, klanten, visie van een bedrijf niet aansluit op wat een student voor ogen heeft in zijn toekomstig beroep.
Welke signalen kunnen erop wijzen dat de student mogelijk niet gemotiveerd lijkt?
- De student lijkt onverschillig te zijn t.a.v. schoolopdrachten of werkzaamheden
- De student loopt de kantjes ervan af.
- De student geeft aan de opleiding of stage niet leuk te vinden.
- De student klaagt over dat zij niks mag op stage of van school.
- De student neemt geen initiatief in opdrachten of werkzaamheden (Teitier, 2015).
Welke vragen kun je aan de student stellen?
- Stel dat er vannacht in je slaap een wonder is gebeurd. Het lukt je om je te motiveren voor je opleiding. Welk gedrag laat jij dan zien waaruit blijkt dat je gemotiveerd bent? Beschrijf de situatie.
- Wat zou er voor jou veranderen als je motivatie hebt?
- Wat en wie zou je kunnen helpen om gemotiveerd te raken?
- Op welke momenten ben je wel gemotiveerd (denk bijv. aan vrienden of tijdens sport)?
- Wat is er anders aan die momenten, waardoor jij gemotiveerd bent?
- Waar sta je op een schaal van 10 tot 0, bij 10 ben je heel gemotiveerd en bij 0 ben je gedemotiveerd.
Tips voor werkbegeleiders/docenten
Om motivatie te stimuleren is het belangrijk:
- Dat je de autonomie van de student stimuleert en erkent, laat de student eigen keuzen maken. Waar het mogelijk is, de student zelfstandig laten werken
- Dat je een samenwerkingsrelatie met de student aangaat. Studenten vinden het belangrijk dat zij niet alleen als staigiaire maar ook als collega gezien worden.
- Dat je aansluit bij de opdrachten die horen bij de opleiding (Ellis & Tod, 2015).
- Inspraak geven en betrekken: Betrek je de student bij de stage en geef hun inspraak. Bijvoorbeeld door een werksituatie voor te leggen en de student daar zijn mening over te laten geven.
- Keuzevrijheid bieden: Laat de student (mee)beslissen hoe hij de opdracht uit wil voeren of welke werkzaamheden hij wil uitvoeren. Schat in hoeveel keuzeruimte een student aan kan, te veel keuze kan leiden tot keuzestress of een te grote verantwoordelijkheid.
- Zinvolle uitleg: Leg uit waarom je bepaalde onderwerpen bespreekt of belangrijk vindt of waarom student een opdracht moeten doen. Leg hierbij vooral ook de link met de beroepspraktijk: waarom heeft de student dit nodig voor zijn beroep?
- Uitnodigend taalgebruik: Gebruik minder ‘moeten’, maar meer ‘kunnen’.
- Empathie tonen: Leef je in in de student en toon dat ook expliciet (‘ik begrijp dat je het druk hebt’).
Bekijk ook de tipkaart van de S-bb.
Vragen stellen
Belang van vragen stellen
Vragen stellen hebben studenten nodig om tot leren te komen. Als een student geen vragen stelt dan kan hij wel dingen nadoen en proberen maar hij kan het niet onderbouwen waarom hij het zo doet. Door vragen te stellen leert de student nieuwe dingen, maar kan hij ook zijn ideeën en kennis testen. Klopt het wel wat ik denk (Lucassen, 2018)?
Wat kunnen oorzaken zijn dat studenten veel of weinig vragen stellen?
Te veel vragen:
- Perfectionisme en onzekerheid kan een oorzaak zijn dat een student veel vragen stelt. Voordat een student werkzaamheden uitvoert is hij opzoek naar bevestiging. Om die bevestiging te krijgen stelt de student vragen. Soms vragen waar de student het antwoord al op weet, maar het graag nogmaals van een werkbegeleider wil horen.
- Nieuwsgierigheid/leergierigheid: sommige studenten willen alles over hun vak weten en stellen daardoor heel veel vragen. Hierin vinden zij het soms moeilijk om een grens te bepalen en stellen dan vragen over onderwerpen die niets met hun opleiding te maken heeft of waar zij nog niet mee bezig zijn in hun opleiding (Lucassen, 2018).
Te weinig vragen stellen:
- Onzekerheid/kwetsbaar voelen: door vragen te stellen geef je aan dat je het nog niet weet of kan. Bang dat je een vraag stelt die de ander "dom" vindt.
- Voelt geen ruimte om vragen te stellen: studenten vinden het soms lastig om een werkbegeleider of collega die het druk heeft vragen te stellen. De collega heeft het al zo druk en dan moet hij ook nog mijn vragen beantwoorden.
- Ontbreken van diepgang: De student heeft moeite om de theorie in de praktijk te integreren. Voert uit wat hem opgedragen wordt en denkt daar verder niet over na.
- De student is niet nieuwsgiering (Lucassen, 2018).
Welke vragen kun je aan de student stellen?
Te veel vragen stellen:
- Stel je mag per dag nog maar 5 vragen stellen. Welke vragen stel je dan en waarom?
- Wat gebeurt er met jou als je balans vindt in het stellen van vragen?
- Wat en wie zou je kunnen helpen om balans te vinden in het stellen van vragen?
- Op welke momenten heb je wel balans in vragen stellen (denk bijv. aan vrienden of tijdens sport)?
- Wat is er anders aan die momenten, waardoor jij die balans wel vindt?
- Waar sta je op een schaal van 10 tot 0, bij 10 heb balans in vragen stellen en bij 0 stel veel vragen (heb geen balans)?
Te weinig vragen stellen:
- Stel dat er vannacht in je slaap een wonder is gebeurd. Het lukt je om je om vragen te stellen voor je opleiding. Welke vragen stel je dan en wat levert jou dat op? Beschrijf de situatie.
- Wat en wie zou je kunnen helpen om vragen te stellen?
- Op welke momenten stel je wel vragen (denk bijv. aan vrienden of tijdens sport)?
- Wat is er anders aan die momenten, waardoor jij wel vragen stelt?
- Waar sta je op een schaal van 10 tot 0, bij 10 stel je veel vragen en bij 0 stel je geen vraag?
Tips voor werkbegeleiders/docenten
Student stelt veel vragen:
- Vraag aan de student waarom hij de vraag stelt, zodat je als werkbegeleider een afweging kan maken of het een zinvolle vraag is.
- Vraag of de student zelf antwoord kan geven/opzoeken op de vraag.
- Spreek een vast moment af tijdens de dag waarop de student vragen kan stellen die geen prioriteit heeft.
Student stel weinig/geen vragen:
- Leg dingen uit met enthousiasme Ben je iets aan het uitleggen zonder ook maar een beetje enthousiasme dan kun je moeilijk verwachten dat student dit aanzet tot interesse. Laat zien wat je zo bijzonder/leuk/interessant vindt en waarom, dat zal de student meenemen in de enthousiasme en stimuleren tot vragen stellen
- Trek alles in twijfel: geef als werkbegeleider het goede voorbeeld. Stel vragen waarbij je de eigen uitleg in twijfel trekt. Laat zien hoe je zulke vragen kunt bedenken en wat voor soort vragen je dan kunt stellen.
- Klopt het niveau? Is het niet te ingewikkeld wat je aan het uitleggen bent? Of misschien juist te makkelijk? Betrek de student bij de uitleg door bijvoorbeeld vragen te stellen, zodat je eenvoudiger kunt controleren of het niveau goed is. Bij twijfel neem contact op met de stagedocent en bespreek dit.
- Geef feedback op vragen: Naast het beantwoorden van de vraag is het altijd goed om ook feedback op de vraag zelf te geven. Leer de student dat er verschillende soorten vragen zijn, waarbij eigenlijk elke vraag altijd gesteld moet kunnen worden.
- Geef ruimte voor vragen: Plan tijd in om dingen te bespreken en waar vragen gesteld kunnen worden. Vraag regelmatig op een dag of de werkzaamheden of de opdracht duidelijk is. Doe dit niet gehaast maar geef de student de gelegenheid om vragen te kunnen stellen.
- ‘Speel’ met vragen: Studenten zijn soms bang om ‘Domme’ vragen te stellen. Speel daarom met vragen, bijvoorbeeld door de student bewust ‘domme’ vragen te laten bedenken en te stellen. Het begint als een soort grapje, maar zorgt er voor dat ook dat soort vragen gesteld worden.
- Ga mee in de vraag: Kom niet later terug op een vraag, maar waar het mogelijk is ga direct in op een vraag. Daar leert een student het meest van (Lucassen, 2018).
Leerdoelen
Wat is het belang van leerdoelen?
Leerdoelen zijn gericht op het leren en het leerproces van de student. In een stageplan of een POP (persoonlijk ontwikkelingsplan) beschrijft de student wat hij wil bereiken binnen een bepaalde periode. Een leerdoel helpt de student om inzicht te krijgen in de zijn ontwikkeling. Door leerdoelen begrijpt de student beter waar hij mee bezig is en waarom hij bepaalde taken moeten doen (Högemann, 2020).
Waarom geeft de student geen leerdoel aan of werk niet aan leerdoelen?
- Geen feedback: Als een student geen feedback krijgt van zijn werkbegeleider op leerdoelen, Verdwijnt de motivatie om aan leerdoelen te werken. De student ziet dan het nut niet in van een leerdoel.
- Niet duidelijk: het leerdoel wat de student krijgt in bijvoorbeeld een begeleidingsgesprek is niet duidelijk. De student begrijpt niet wat er concreet van hem verwacht wordt.
- Geen uitdaging: het leerdoel wat de student krijgt biedt geen uitdaging. De student beheerst het leerdoel al of het leerdoel ligt niet in de belangstelling van de student.
- Te moeilijk leerdoel: de student heeft een te moeilijk leerdoel. Hij overziet niet welke stappen hij moet ondernemen of schat in dat het leerdoel niet haalbaar is.
- Geen betrokkenheid: de student wordt niet betrokken bij het vaststellen van een leerdoel. Hij krijgt het leerdoel opgelegd.
- Kwetsbaar voelen: Als een student een leerdoel heeft krijgt hij daar feedback op. Er wordt op hen gelet, dat kan een student onzeker/kwetsbaar maken.
- Niet instaat een leerdoel te formuleren: Om een leerdoel goed te omschrijven moet een leerdoel smart geformuleerd zijn. Op school krijgt de student daar vaak hulp bij van een docent. Tijdens stage veranderen regelmatig leerdoelen en dan is de hulp van een docent niet direct aanwezig.
- Student hoort alleen wat hij niet goed doet, maar niet wat hij moet laten zien en hoe hij dat kan leren.
Welke vragen kun je aan de student stellen?
- Stel dat er vannacht in je slaap een wonder is gebeurd. Je hebt leerdoelen voor je opleiding geformuleerd. Hoe ziet je stage met leerdoelen eruit? Beschrijf de situatie.
- Wat zou er voor jou veranderen als je leerdoelen hebt?
- Wat en wie zou je kunnen helpen om leerdoelen te benoemen en te formuleren?
- Op welke momenten kun je wel leerdoelen benoemen (denk bijv. aan vrienden of tijdens sport)?
- Wat is er anders aan die momenten, waardoor jij wel in staat bent leerdoelen te benoemen?
- Waar sta je op een schaal van 10 tot 0, bij 10 heb je leerdoelen en werkt daar actief aan en bij 0 heb je geen leerdoelen.
Tips voor werkbegeleiders/docenten
- Goede leerdoelen zijn duidelijk: de student weet wat er van hem verwacht wordt. Hoe de taak uitgevoerd moet worden, welk gedrag/beroepshouding er verwacht wordt. Bespreek concreet wat je verwachtingen zijn. Controleer bij de student of hij het begrepen heeft.
- Goede leerdoelen zijn uitdagend: een balans tussen gemakkelijk en te moeilijk. Bespreek leerdoelen met de student en vraag of het leerdoel voldoende uitdaging geeft. Observeer of de student de uitdaging aankan. Stimuleer de student tot kennis /verdieping.
- Goede leerdoelen zijn niet complex: Als een student een groot leerdoel heeft geformuleerd, kijk dan samen met de student of het in kleine stapjes gemaakt kan worden. Door steeds een stapje te maken zal de student keer op keer een succes ervaren. Dat vergroot de motivatie en het geloof in eigen kunnen.
- Geef feedback: door feedback te geven op de leerdoelen krijgt de student inzicht in waar hij staat in zijn leerproces. Wat er goed gaat en waar hij nog aan kan werken. Belangrijk is dat de feedback concreet gemaakt wordt voor de student zodat hij ook daadwerkelijk met de feedback zich verder kan ontwikkelen.
- Bespreek leerdoelen: Vraag aan de student aan welke doelen hij wil werken en waarom. Vraag door zodat de student zijn leerdoel concreet onder woorden kan brengen. Geef waar nodig aanvullingen op het leerdoel. Zorg er voor dat de student zich eigenaar van zijn leerdoel voelt (Maij & Hemeltjen, 2021).
Omgaan met feedback
Wat is feedback?
Bij feedback geef je een terugkoppeling over het gedrag of prestatie van iemand. En daarbij geef je aan welk effect dat op jou heeft. Je geeft dus informatie over wat je hebt geobserveerd in relatie met de norm, met als doel je gedrag of prestatie te verbeteren (Karels, 2021).
Wat zijn basisregels om feedback te geven?
- Ik-boodschap: Vertel de feedback vanuit jezelf.
- Aanwijsbaar, precies: Zorg dat de feedback betrekking heeft op duidelijk aanwijsbaar gedrag. Feedback gaat over wat iemand gedaan heeft en niet over hoe hij is.
- Concreet: Geef de feedback zo concreet mogelijk. Baseer de feedback op gedrag dat je zelf gezien of gehoord hebt. Daarnaast is het handig om de woorden ‘nooit’ of ‘altijd’ te voorkomen.
- Wacht niet te lang: De ander moet de beschreven situatie herkennen om erop te kunnen reageren.
- Ruimte voor reactie: Geef de ander de tijd en ruimte om te reageren.
- Vraag om het gewenste gedrag: Maak duidelijk wat je van de ander wilt (Karels, 2021).
Waarom zou een student moeite kunnen hebben met feedback?
Onzekerheid speelt vaak een rol bij het omgaan met feedback. Bij feedback waar de student gewezen wordt op zijn gedrag of handeling voelt dan als een aanval op de persoon. Ze kunnen zich afgewezen voelen. Daarnaast is de student afhankelijk van de werkbegeleider waardoor feedback soms onvelig voelt voor de student. Hij kan de consequenties/gevolgen van de feedback niet goed overzien.
Negatieve ervaringen van een student en de toon waarop feedback gegeven wordt heeft ook invloed hoe een student op feedback reageert.
Welke signalen kunnen erop wijzen dat de student feedback ontvangen lastig vindt?
- De student gaat in verdediging.
- De student vraagt niet zelf om feedback.
- De student oogt zenuwachtig als hij feedback krijgt.
- De student laat een gesloten houding zien.
De signalen herken je aan vluchtgedrag en vechtsignalen (Teitier, 2015).
Vluchtgedrag
|
Vechtsignalen
|
Non-verbaal (bijv. geeuwen)
|
Boos worden
|
Naar buiten kijken
|
De spot drijven met het onderwerp
|
Ongeïnteresseerd zijn
|
Negativisme
|
Gesloten houding
|
|
Welke vragen kun je aan de student stellen?
- Ik zie dat de feedback je raakt. Waarom is dat zo?
- Wat in mijn opmerking raakt je zo?’
- Wat vervelend om te merken dat mijn feedback je zo raakt. Kun je er iets meer over vertellen?
- Ik hoor je zeggen dat… Ik snap dat het vervelend is om te horen.
- Wat zou jou nu helpen om aan je feedback te werken?
- Waar heb jij behoefte aan? Hoe zie je dat voor je?
- Wat zou in jouw ogen een goede oplossing zijn?
- Wat vind jij hierin prettig?
Tips voor werkbegeleiders/docenten
- Geef feedback volgens de volgende stappen:
- Stap 1: ik zie, hoor, ruik, proef, lees: Beschrijf je feedback aan de hand van wat je ziet, hoort, ruikt, leest en/of proeft.
- Stap 2: ik voel: Geef aan wat stap 1 met je doet.
- Stap 3: is dat zo? Vervolgens vraag je of het klopt wat je hebt gezien en wat de reden is voor het gedrag.
- Zorg voor gelijkwaardigheid, vertrouwen en respect. Als de situatie veilig voelt voor de student, zal deze open staan voor feedback.
- Doseer feedback 80/20 regel. 80% is positieve feedback en 20% is opbouwende feedback.
- Wees specifiek: leg concreet met voorbeelden uit welk gedrag jij verwacht.
- Geef feedback over gedrag of handeling niet over de persoon.
- Biedt je hulp aan om te werken aan de feedback.
- Wacht niet te lang met het geven van feedback.
Meer informatie over feedback klik op deze link
Faalangst
Wat is faalangst?
Faalangst is een vorm van angst die altijd verbonden is aan het uitvoeren van een bepaalde taak. De student moet een prestatie leveren waarvan hij denkt dat de kans groot is dat de taak zal mislukken. De student is bang dat hij niet aan de verwachting van de ander kan voldoen.
Er zijn drie soorten faalangst (Van Der Burg, 2017):
- Cognitieve faalangst: De student heeft moeite te laten zien wat hij geleerd heeft. Hij heeft zich goed voorbereidt op de toets of vaardigheid, de kennis zit in het hoofd. Maar toch heeft de student het gevoel dat hij het niet kan. Door die angst/zenuwen klapt de student dicht en is niet meer instaat de toets of vaardigheid goed uit te voeren.
- Sociale faalangst: De student vindt het moeilijk om contact met anderen te maken. Is onzeker over wat anderen over hem denken. Hierdoor kan een student soms moeilijk tijdens een gesprek goed uit zijn woorden komen.
- Motorische faalangst: De student heeft moeite het lichaam onder controle te houden bij handelingen, bijvoorbeeld handen die trillen als je een injectie moet zetten of als je met een vol dienblad door het restaurant loopt. Door de angst om te falen trekken de spieren samen en kan de student zijn lichaam niet meer goed onder controle houden.
Wat zijn oorzaken?
- Bang om de waardering te verliezen
- Te hoge verwachtingen van de omgeving of van de student zelf
- Moeilijkheden door een leerstoornis zoals dyslexie (Gezondheidsplein, 2021).
Wat zijn kenmerken?
- Lichamelijke symptomen bij faalangst zijn hartkloppingen, zweten en hoofdpijn.
- Psychische symptomen zijn piekeren, erg verlegen zijn en smoesjes verzinnen, negatieve gedachten (Gezondheidsplein, 2021).
Welk gedrag kan een student met faalangst laten zien (Van Halem, De Leeuw, & Stuut, 2008)?
- Stil en teruggetrokken
- Druk en onrustig
- Agressief en brutaal
- Snel iemand anders de schuldgeven
- De clown uithangen
- Gebrek aan concentratie
- Perfectionistisch en netjes werken
- Niets durven uitproberen
- Gebrek aan initiatief
Tips voor werkbegeleiders/docenten (Van Halem, De Leeuw, & Stuut, 2008)?
- Zorg voor een veilig leerklimaat.
- Wees duidelijk wat je van de student verwacht.
- Geef regelmatig feedback specifiek op een handeling of gedrag is gericht.
- Help de student met haalbare doelen, laat het nut van een opdracht zien.
- Houdt rekening met de gevoelens van de student.
- Geef de student de ruimte om initiatief te kunnen nemen.
- Stel open vragen.
- Geef complimenten als iets goed gaat.
- Als iets niet goed is gegaan, wees dan bemoedigend naar de student.
- Vriendelijk zijn.
- Wees geïnteresseerd; vraag naar wat iemand doormaakt.
- Neem iemands angst serieus, ook al begrijp je er niets van.
- Zeg niet dat het iemands eigen schuld is.
- Vraag hoe je diegene kunt helpen.
- Laat de student oefenen met ademhalingsoefeningen om zich weer te kunnen ontspanning tijdens de angst.
- Bij faalangst ligt onzekerheid/een negatieve gedachtegang vaak ten grondslag. Motiveer de student positief te denken en geef hem/haar complimenten op wat goed gaat.
Perfectionisme
Hoe ontstaat perfectionisme?
- Prestatiedruk: dit ontstaat veelal op jonge leeftijd. Wanneer een kind alleen aandacht krijgt als hij wat goed doet. Fouten maken wordt genegeerd of bestraft. Gevolg hiervan is dat je goedkeuring van de ander nodig hebt om je gewaardeerd te voelen. Dat kan je kwetsbaar maken en ben je extreem gevoelig voor de opmerkingen, feedback, kritiek van de ander
- Negatief zelfbeeld: Dit negatief zelfbeeld kan ontstaan doordat ouders onzeker waren en dit op het kind projecteerde. Een andere oorzaak kan zijn dat ouders op een negatieve manier aandacht geven en communiceren. Hierdoor wordt er geen veiligheid geboden en kan dat invloed hebben op het zelfbeeld. Een negatief zelfbeeld kan ook ontstaan door pesten of een ander traumatische gebeurtenis. Gevolg: je mag geen fouten van jezelf maken. En je probeert grip/controle te houden op de dingen die je moet doen/op je leven.
Welke signalen zie je bij een student die perfectionistisch is?
- De student is overdreven bang om fouten te maken.
- De student heeft de lat voor zichzelf onrealistisch hoog gelegd dat hij nooit tevreden is met zijn werk.
- De student is vaak bang en gefrustreerd t.a.v. de kwaliteit van zijn werk.
- De student houdt zich afzijdig van vakinhoudelijke gesprekken tenzij hij zeker van zichzelf is over het onderwerp (Teitier, 2015).
- De student gelooft dat anderen het makkelijker hebben.
- De student "moet" van zichzelf van alles.
- De student kan niet delegeren.
- De student vertoont uitstel gedrag.
- De student is faalangstig.
Welke vragen kun je aan de student stellen?
- Wat deed jij vandaag waar je tevreden over kan zijn? Noem minstens drie dingen.
- Wat deed iemand anders waar je tevreden over kan zijn? En wat leer je daarvan?
- Stel dat er vannacht in je slaap een wonder is gebeurd. Het lukt je om je om minder perfectionistisch te zijn. Welk gedrag laat jij dan zien waaruit blijkt dat je tevreden bent met het resultaat? Beschrijf de situatie.
- Wat zou er voor jou veranderen als je minder perfectionistisch bent?
- Wat en wie zou je kunnen helpen om minder perfectionistisch te zijn?
- Waar sta je op een schaal van 10 tot 0, bij 10 ben je perfectionistisch en bij 0 ben je onnauwkeurig.
Tips voor werkbegeleiders/docenten
- Help de student realistische doelen te stellen.
- Laat de student succeservaringen op doen.
- Geef positieve feedback op de voortgang, ondanks fouten in het werk.
- Bespreek; "wat zou er gebeuren als je dit fout deed?"
- Het werk vergelijken met eerdere prestaties (Teitier, 2015).
- Laat de student de feedback op schrijven, vooral positieve zodat de student er op terug kan kijken.
Onzekerheid
Wat is onzekerheid?
Bij onzekerheid twijfelt de student aan de beslissingen die hij neemt of wil gaan nemen. De student vraagt zich af of hij de dingen wel goed doet, gaat piekeren en voelt zich gespannen (Mindkorrelatie, sd).
Welke signalen kunnen wijzen dat een student onzeker is?
- De student laat zich leiden door wat anderen vinden, die bepalen of hij iets goed doet.
- De student denkt vaak na hoe de ander hem negatief kan beoordelen.
- De student denkt zwart/wit, hij doet iets goed of fout er is geen middenweg.
- De student vindt dat hij geen fouten mag maken.
- De student vergelijkt zich voortdurend met de ander waarbij de ander altijd beter is.
- De student benoemd wat hij nog niet kan, maar zegt nooit wat hij al wel kan of bereikt heeft.
- De student kan moeilijk omgaan met feedback. Feedback bevestigd zijn negatieve gevoel van eigenwaarde. "Zie nu wel dat ik het niet kan" (Mindkorrelatie, sd).
- De student weet zich geen houding te geven, stottert en hakkelt als hij praat.
- Is stilletjes en verlegen
- De student lijkt zich niet op zijn gemak te voelen, bloost en transpireert.
Welke gevolgen kan onzekerheid zijn?
- Depressie
- Faalangst
- Schaamte- en schuldgevoelens over het ‘falen’
- Paniek
Welke vragen kun je aan de student stellen?
- Wat deed jij vandaag waar je tevreden over kan zijn? Noem minstens drie dingen.
- Stel dat er vannacht in je slaap een wonder is gebeurd. Het lukt je om je om minder onzeker te zijn. Welk gedrag laat jij dan zien waaruit blijkt dat je vertrouwen in jezelf hebt? Beschrijf de situatie.
- Wat zou er voor jou veranderen als je vertrouwen in jezelf hebt?
- Wat en wie zou je kunnen helpen om meer vertrouwen te krijgen?
- Waar sta je op een schaal van 10 tot 0, bij 10 heb je zelfvertrouwen en bij 0 ben je onzeker.
Tips voor werkbegeleiders/docenten
- Heb begrip voor de onzekerheid, stel de student op zijn gemak.
- Creëer een veilige leeromgeving
- Moedig de student aan om dingen uit te proberen benadruk daarbij de positieve kenmerken van de student.
- Wees geduldig, de student heeft soms meer tijd nodig om een nieuwe vaardigheid uit te voeren.
- Help de student realistische doelen te stellen
- Laat de student succeservaringen op doen
- Geef positieve feedback op de voortgang, ondanks fouten in het werk.
- Bespreek; "wat zou er gebeuren als je dit fout deed?"
- Het werk vergelijken met eerdere prestaties (Teitier, 2015).
Autisme
Wat is autisme?
ASS (autisme spectrum syndroom) is een verzamelnaam voor verschillende vormen van autisme. De meest bekende vormen zijn PDD-NOS en syndroom van Asperger. ASS is een aangeboren ontwikkelingsstoornis, waarbij de student het moeilijk vindt adequaat op mensen en de omgeving te reageren.
Welke signalen kunnen wijzen dat een student autisme heeft?
PDD-NOS:
- Moeite met contact maken en onderhouden
- Problemen met de communicatie (op het verkeerde moment de verkeerde dingen zeggen, starheid, moeite met figuurlijk taalgebruik)
- Vermijden van oogcontact.
- Niet kunnen inschatten en hanteren van sociale situaties.
- Houterig (fijne) motoriek.
- Angstig en onzeker, vooral bij plotselinge veranderingen.
- Niet reëel zelfbeeld (overschatting of onderschatting) (Nauta & Giesing, 2017).
Syndroom van Asperger:
- Moeite met het begrijpen van sociale interacties.
- Moeite met veranderingen, hebben voorkeur voor een vaste structuur.
- Opvallend taalgebruik, grote woordenschat (kan hierdoor eigenwijs of hooghartig overkomen).
- Gemiddeld of bovengemiddeld IQ.
- Nemen uitdrukkingen, grapjes, beeldspraak letterlijk, hierdoor ontstaan misverstanden.
- Het uitdrukken of interpreteren van emotie is lastig.
- Non-verbale signalen worden niet altijd begrepen, waardoor ze niet adequaat hier op reageren.
- Extreem grote belangstelling/interesse hebben voor één of meer onderwerpen en hier bijna alles over weten.
- Moeite hebben met het verwerken van zintuigelijke prikkels tegelijkertijd (veel mensen, harde geluiden e.d.)
- Concentratie problemen.
- Houterige moteriek, slecht handschrift (Nauta & Giesing, 2017).
Welke vragen zou je aan de student kunnen stellen?
- Wat heb je in het verleden gedaan wat hielp?
- Hoe loste je het toen op?
- Kunnen we de oplossing aanpassen zodat het in deze situatie ook werkt?
- Geef een cijfer tussen 0-10, bij 0 was het probleem niet aanwezig en bij 10 was het een groot probleem?
- Wat zorgt er voor dat je al op ... staat?
- Wat heb je gedaan om daar te komen? Wie of wat heeft je geholpen?
- Wat heb je nodig om nog een stap te maken?
- Wie zou merken dat je een stap hoger bent gekomen?
- Wat merkt de ander dan aan jou (Bannink, 2006)?
Tips voor werkbegeleiders/docenten:
- Hanteer veel structuur in tijd en ruimte: hoe laat vindt wat, waar plaats?
- Deel grote opdrachten op in kleine tussenstappen
- Kondig veranderingen op tijd aan/ geef een weekplanning ver vooruit; bijvoorbeeld voor excursies
- Doe studenten indien nodig opdrachten voor, zodat ze het voor zich zien
- Gebruik concrete en letterlijke taal, visualiseer eventueel
- Beloon positief gedrag, stimuleer om verder te gaan
- Wees attent op pestgedrag van anderen (onzekerheid speelt namelijk vaak al een rol, omdat ze zich ‘anders’ voelen. Dan hoeft een pester daar niet nog meer de nadruk op te leggen)
- Bedenk dat het gedrag geen onwil is, maar onmacht
- Houd rekening met beperkingen in de motoriek
- Als er hulp nodig is bij het trainen van sociale vaardigheden; vraag het LBC
- Als je niet goed weet wat iemand nodig heeft; vraag het, want iedereen is verschillend
- Wanneer de student overprikkeld raakt, laat hem/haar even de klas verlaten (eerst goed afspreken waar en voor welke tijd) of laat hem/haar een koptelefoon op doen
- Creëer rust in de klas door niet te veel aan de muren te hangen en presentaties concreet te houden
- Geef de student extra tijd bij het maken van opdrachten/examens als dat nodig is
- Schrijf voor elke dag een planning op het bord; wat gaan we wanneer doen
- Ga er niet vanuit dat de student kan aflezen hoe jij je voelt of aan jouw toon kan horen wat jij bedoelt. Vermijdt non-verbaal taalgebruik
- Biedt hulp bij organiseren en plannen als dat nodig is (kan ook via het LBC of studiecentrum)
AD(H)D
Wat is AD(H)D?
ADHD kun je onderscheiden in drie typen:
- Alleen aandachtsproblemen (ADD)
- Impulsiviteit en hyperactiviteit zonder aandachtsproblemen
- Combinatie van aandachtsproblemen, impulsiviteit en hyperactiviteit.
Welke signalen op AD(H)D wijzen?
- Moeilijk kunnen stil zitten.
- Snel afgeleid zijn.
- Overdreven veel praten, anderen in de reden vallen, niet op je beurt wachten.
- Moeilijk instructies kunnen opvolgen, niet luisteren naar wat de ander zegt.
- Moeilijk regels kunnen opvolgen.
- Spullen kwijtraken of verliezen.
- Problemen hebben met de tijdsbeleving (Nauta & Giesing, 2017).
Welke vragen kun je aan de student stellen?
- Welke 3 woorden omschrijven jou het best?
- Wat is je grootste kracht, waar ben je goed in?
- Wanneer ben je op je best? Wat doe je dan en hoe komt dat?
- Wat wil je nu bereiken? Wat heb jij daar bij nodig?
- Hoe ziet jouw ideale dag eruit? Wat zou je bijvoorbeeld doen als je een dag vrij zou zijn, echt niks zou moeten en overal heen zou kunnen gaan?
- Wat zijn jouw grootste prestaties tot nu toe? En hoe heb je dat bereikt?
- Wat heb je geleerd van jouw verleden? En kan je wat je geleerd hebt nu ook in deze situatie toepassen?
- Waar krijg je energie van?
- Waar ben je het meest trots op als je kijkt naar alles wat je tot nu toe hebt bereikt in je leven?
- Welke acties zouden je trots maken?
Tips voor werkbegeleiders/docenten
- Er is een aangetoonde verminderde gevoeligheid voor bekrachtiging op de lange termijn. Beloon dus direct
- Wanneer een student ook nog vragen heeft over zichzelf, verwijs door voor psycho-educatie
- Wees bewust van onkunde, het is geen onwil. De student kan ook self fullfilling prophecy hebben en onzeker zijn als hij/zij vaak gewezen is op het ‘negatieve/ongewenste’ gedrag
- Biedt duidelijkheid en structuur. Houdt het eenduidig
- Biedt hulp bij plannen en organiseren
- Adviezen komen aardig overeen met wat iemand met ASS zou helpen, kijk dus ook gerust naar die lijst
Depressie
Hoe vaak komt depressieve klachten bij studenten voor?
Eén op de 25 studenten heeft een depressie. Daarnaast hebben 5 op de 25 studenten depressieve klachten. Ten gevolge van de coronacrisis ervaren studenten meer stress en werkdruk met als gevolg een toename van studenten met depressieve klachten (Ecio, 2020).
Welke signalen kunnen wijzen op een depressie?
- Concentratie problemen
- Stil/teruggetrokken
- Vermoeid
- Weinig zelfvertrouwen/eigenwaarde
- Motivatieproblemen
- Nerveus gedrag
- Een sterke reactie op stress
- Onrustig gedrag of juist vertraagd spreken en bewegen
- Middelengebruik
- Meer verzuim of vaker te laat
- Verwaarlozing (bijv. slechte hygiëne of ongewassen kleding)
- Gewichtsverlies of toename
- Vage gezondheidsklachten (bijv. buik- en hoofdpijn)
- Zelfbeschadiging/ automutilatie (bijv. krassen op arm)
Gesprekstips om je vermoeden te bespreken

Tips voor werkbegeleiders/docenten
- Zorg voor een veilige omgeving.
- Luister zonder oplossingen te geven.
- Geef positieve aandacht, benoem wat goed gaat.
- Creëer kleine succeservaringen.
- Wees niet teleurgesteld als je weinig aandacht terugkrijgt; iemand is zichzelf niet.
- Motiveer iemand om actiever te worden/in beweging te blijven.
- Verminder waar nodig tijdelijk de werkdruk en biedt ondersteuning bij het plannen en overzicht behouden.
- Blijf in contact bij verzuim.
- Vraag naar zelfmoordgedachten; wanneer deze er zijn, verwijs dan door naar hulpverlening.
- Maar; bescherm jezelf ook. Onthoud; je hebt een signalerende rol, geen hulpverlenende rol.
Hoe ga je in gesprek met een student waarbij je een depressie vermoed:
- Handige formule: benoem je feitelijke observatie + open vraag.
- Praat op een positieve manier over (externe) hulp (vragen) door het te normaliseren.
Meer informatie over dit onderwerp klik op deze link
Angststoornis
Wat zijn angststoornissen?
Studenten met een angststoornis is buitensporig angstig, de angst is niet realistisch. De angst belemmert het functioneren in het dagelijkse leven. De angststoornis kan veroorzaakt worden door een ingrijpend levensgebeurtenis bijvoorbeeld een overlijden van een naaste of ernstige ziekte. Een andere oorzaak kan zijn dat iemand gevoelig is voor angststoornissen (erfelijk belast) (Nauta & Giesing, 2017).
Welke signalen kunnen wijzen op een angststoornissen?
- Een plotseling gevoel van paniek en angst
- Rusteloosheid
- Onbehagen, misselijkheid of krampen
- Slaap gerelateerde problemen – overmatige slaap of slapeloosheid
- Koude of zweterige handen of voeten
- Gevoelloosheid in de handen of voeten
- Kortademigheid
- Verhoogde hartslag
- Pijn op de borst
- Droge mond
- Opvliegers of koude rillingen
- Plotseling trillen
- Duizeligheid
Welke vragen zou je kunnen vragen aan de student?
- Waar ben je bang voor? Wat doet deze angst met jou op dit moment?
- Welke signalen ervaar je bij beginnende paniek of angstgevoelens?
- Hoe kan je omgeving tijdens een paniek of angstgevoelens het beste reageren?
Tips voor werkbegeleider/docent
- Wees geïnteresseerd; vraag naar wat iemand doormaakt.
- Neem iemands angst serieus, ook al begrijp je er niets van.
- Ga niet mee in de angst, dus ga hetgeen wat de student eng vindt niet samen met hem/haar vermijden of de angst versterken.
- Luister zonder een oplossing te zoeken.
- Zeg niet dat het iemands eigen schuld is.
- Vraag hoe je diegene kunt helpen.
- Laat de student oefenen met ademhalingsoefeningen om zich weer te kunnen ontspanning tijdens de angst.
- Bij faalangst ligt onzekerheid/een negatieve gedachtegang vaak ten grondslag. Motiveer de student positief te denken en geef hem/haar complimenten op wat goed gaat.
Initiatief nemen
Wat is initiatief nemen?
Als een student initiatief neemt onderneemt de student actie uit eigen beweging, zonder dat iemand hem aan moet sporen. De student wacht niet af, ziet de werkzaamheden liggen en draagt oplossingen aan bij problemen.
Wat zijn redenen dat de student geen initiatief neemt?
- De student heeft geduld als kwaliteit, maar de valkuil is afwachtend en passief.
- De student stelt geen uitdagende doelen voor zichzelf.
- De student is reactief ingesteld en kijkt te weinig vooruit.
- De student is opgegroeid in een omgeving waar alles voor hem beslist werd.
- De student is bang dat hij het niet goed doet of dat hij het verkeerd doet.
- De student blijft maar beschouwen in zijn hoofd en komt niet tot doen.
- De student trekt zich graag in een hoekje terug omdat hij te weinig zelfvertouwen heeft.
- De student meent dat anderen het beter weten (Stevens, sd).
Welke kenmerken zie je bij de student?
- De student is passief en wacht op wat de omgeving doet.
- De student is terughoudend tegenover veranderingen, of verzet zich ertegen.
- De student ziet weinig kansen, of denkt dat ze voor anderen zijn.
- De student blijft lang dubben en maakt zich zorgen over beslissingen (Bentvelsen & Pijlman, 2004).
Welk vragen kun je aan een student stellen?
- Welke voorstellen in werkzaamheden of ideeën heb jij de afgelopen week op stage gedaan? Wat heeft het jou opgeleverd?
- Welk initiatief heb jij ooit genomen waar jij het meest trots op bent?
- Welk initiatief heb jij vandaag genomen waar je tevreden over bent?
- Stel dat er vannacht in je slaap een wonder is gebeurd. Het lukt je om je om meer initiatief te nemen. Welk gedrag laat jij dan zien waaruit blijkt dat je initiatief genomen hebt? Beschrijf de situatie.
- Wat zou er voor jou veranderen als je initiatief neemt?
- Wat en wie zou je kunnen helpen om meer initiatief neemt?
- Waar sta je op een schaal van 10 tot 0, bij 10 neem je initiatief en bij 0 ben je afwachtend.
Tips voor werkbegeleiders/docenten
- Stel de student op zijn gemak.
- Creëer een veilige leeromgeving.
- Moedig de student aan om dingen uit te proberen benadruk daarbij de positieve kenmerken van de student.
- Wees geduldig, de student heeft soms meer tijd nodig om een nieuwe vaardigheid uit te voeren.
- Help de student realistische doelen te stellen met kleine stapjes.
- Laat de student succeservaringen op doen.
- Geef positieve feedback op de voortgang (Teitier, 2015).
- Vraag aan het begin van een dienst welke werkzaamheden of taken de student die dag wil oppakken.
Te veel praten
Wat zijn redenen dat de student te veel praat?
- De student doet het onbewust, heeft er geen erg in, wordt er zelden door iemand op gewezen.
- De student vindt het verhaal van de ander niet of onvoldoende boeiend.
- De student heeft altijd wel iets te vertellen (Stevens, sd).
- Angst en onzekerheid, de student ervaart een ongemakkelijk gevoel als het stil is.
- ADHD, kunnen moeilijk op hun beurt wachten en overdreven veel praten.
- Aangeleerd, in sommige gezinnen wordt praten gestimuleerd. Praten wordt geassocieerd met gezelligheid.
Welke kenmerken zie je bij de student?
- De student heeft altijd zijn zegje wel klaar.
- De student kan zich verbaal goed uitdrukken.
- De student is gemakkelijk in sociale contacten.
- De student stapt zonder schroom op de ander af.
- De student staat snel in het middelpunt.
- De student heeft overal wel een verklaring voor.
- De student kan de ander gemakkelijk weerspreken.
- De student trekt de aandacht naar zich toe (Stevens, sd).
Welke vragen kun je aan de student stellen?
- Stel je mag elk uur maar een kwartier mag praten. Wat zou je dan vertellen en waarom wil je dat graag vertellen?
- Heeft iemand tegen jou wel eens gezegd dat je veel praat? Wie was dat en in welke situatie?
- Wat gebeurt er met jou als je balans vindt in het praten?
- Wat en wie zou je kunnen helpen om balans te vinden in het praten?
- Op welke momenten heb je wel balans in het praten (denk bijv aan vrienden of tijdens sport)?
- Wat is er anders aan die momenten, waardoor jij die balans wel vindt?
- Waar sta je op een schaal van 10 tot 0, bij 10 praat je heel veel en bij 0 ben je stil?
Tips voor werkbegeleiders/docenten
- Wijs de student op het feit dat hij veel praat.
- Bespreek met de student hoe hij actief kan luisteren:
- Door goede vragen te stellen.
- Doorvragen op bepaalde informatie.
- Door te achterhalen wat de reden of oorzaak is van iets.
- Door opheldering te vragen over datgene wat wordt gezegd.
- Door samen te vatten wat gezegd is.
- Spreek met de student af welk signaal je geeft als de student te veel praat of de ander niet laat uit spreken.
- Bespreek met de student welke non-verbale signalen anderen laat zien als zij van mening zijn dat de student te veel praat.
Jongens begeleiden
Wat maakt dat jongens andere begeleiding nodig hebben dan meisjes?
In de ontwikkeling zijn jongens trager dan meisjes. Hun hersenontwikkeling loopt op hun 21e jaar 1,5 jaar achter ten opzichte van de meisjes. Jongens hebben wel dezelfde potentie als meisjes maar meisjes hebben een voorsprong op cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling. Ook de hormoonhuishouding verloopt anders dan bij meisjes. De hormonen zorgen ervoor dat bij jongens problemen met name impulsief en fysiek worden opgelost (Nelis & van Sark, 2014).
Hoe leren jongens?
Jongens leren door uitdagingen en competitie, door dingen te doen en uit te proberen. Ze hebben de neiging om direct ergens aan te beginnen, waardoor ze soms opdrachten onderschatten omdat ze er niet goed over nagedacht hebben. Ze hebben behoefte aan afwisseling omdat ze een korte spanningsboog hebben (Nelis & van Sark, 2014).
Welke vragen kun je aan de student stellen?
- Wat zou je willen leren en hoe ga je dat aanpakken? Wie of wat heb je daarbij nodig?
- Wat is je grootste kracht, waar ben je goed in?
- Wanneer ben je op je best? Wat doe je dan en hoe komt dat?
- Hoe ziet jouw ideale dag eruit? Wat zou je bijvoorbeeld doen als je een dag vrij zou zijn, echt niks zou moeten en overal heen zou kunnen gaan?
- Wat zijn jouw grootste prestaties tot nu toe? En hoe heb je dat bereikt?
- Wat heb je geleerd van jouw verleden? En kan je wat je geleerd hebt nu ook in deze situatie toepassen?
- Waar krijg je energie van?
Tips voor werkbegeleiders/docenten
- Jongens hebben behoefte aan directe feedback, zo kort mogelijk op het moment dat zij iets ervaren hebben.
- Geef ze ruimte om te ontwikkelen, maar geef ze ook structuur. Ruimte geeft motivatie om te bepalen hoe ze een opdracht uitvoeren. Door tussenstapjes te controleren breng je structuur in het leren aan en kun je checken of het goed gaat.
- Jongens zijn soms al begonnen aan een opdracht zonder dat je alles hebt uitgelegd. Geef hen waar mogelijk de ruimte, maar wees streng als het niet gewenst is.
- Jongens hebben een korte concentratieboog, zorg voor afwisseling in de werkzaamheden.
- Help jongens met plannen, zodat zij leren hun werk te organiseren en hun impulsiviteit te bedwingen.
- Jongens hebben behoefte aan een rolmodel, laat ze waar mogelijk samen werken met een mannelijke collega.
- Jongens willen meer bewegen en dat is ook goed voor hen (hormonen). Geef ze de gelegenheid om te bewegen (Nelis & van Sark, 2014).
- Wekelijks helpen bij het maken van een planning, eventueel gebruik maken van wekelijkse focusformulier.
- Als ze al begonnen zijn met ontdekken: de student laten reflecteren; wat ging goed en wat is nog te ontwikkelen.
Sociale communicatie
Waarom zijn sociale "pauze" gesprekken belangrijk tijdens het werk?
Veiligheid ervaren op je stageplek is belangrijk voor de student om te kunnen ontwikkelen. Om zich veilig te voelen moet er vertrouwen zijn. Door elkaar beter te leren kennen ontstaat het gevoel van vertrouwen. Daarnaast kan er door de sociale contacten een waardering voor de student ontstaan en dat zal de student motiveren. De collega's zullen actiever meedenken met leermogelijkheden en helpen bij tegenslagen (Lemmers, 2020).
Wat zijn redenen waarom een student het lastig vindt om tijdens de pauze deel te nemen aan een sociaal gesprek?
- De student kijkt de kat graag eerst uit de boom, hoeft niet zozeer in het middelpunt te staan.
- De student vindt het gemakkelijker dat een ander het initiatief neemt.
- De student is introvert.
- De student eerst moet "ontdooien" in een gesprek en dat doet hij zodra hij vertrouwen ervaart.
- De student heeft gebrek aan sociale vaardigheden (hij kan soms ook gewoon niet bedenken wat hij moet zeggen).
- De student heeft sociale faalangst (is bang dat mensen hem raar vinden of afwijzen).
- De student heeft weinig zelfrespect (vindt dat hij moeilijk praat).
- De student heeft vanuit zijn opvoeding niet geleerd om vlot contacten te maken (Stevens, sd).
- De student kan niet goed meepraten met de onderwerpen omdat de gesprekken bijvoorbeeld over gezin/kinderen gaan.
- De student heeft ASS
Welke signalen kunnen wijzen dat een student sociale "pauze" gesprekken lastig vinden?
- De student stelt soms de pauze uit net zolang tot het niet meer hoeft.
- De student lijkt te schrikken wanneer mensen zomaar op hem afstappen.
- De student weet zich moeilijk een houding te geven als iemand zomaar het gesprek aangaan (begint te blozen, heen en weer te schuiven op de stoel e.d.)
- De student begint te hakkelen of komt niet uit de woorden als iemand hem bij het gesprek betrekt.
Welke vragen kun je aan de student stellen?
- Stel dat er vannacht in je slaap een wonder is gebeurd. Het lukt je om mee te praten tijdens de pauze. Wat zou jij dan vertellen?
- Wat zou er voor jou veranderen als je mee kan praten tijdens de pauze?
- Wat en wie zou je kunnen helpen om mee te praten tijdens de pauze?
- Op welke momenten praat je wel volop mee tijdens een gesprek (denk bijv. aan vrienden of tijdens sport)?
- Wat is er anders aan die momenten, waardoor jij wel mee praat?
- Waar sta je op een schaal van 10 tot 0, bij 10 praat tijdens de pauze mee en bij 0 je bent stil en zegt niks.
- Hoe zou een stapje hoger er voor jou uitzien? Wat doe je dan (Bannink, 2006)?
Tips voor werkbegeleiders/docenten
- Stel je student voor aan je collega's tijdens de pauze.
- Betrek de student bij het gesprek door vragen te stellen.
- Koppel de student aan een maatje waar de student zich op zijn gemak voelt. (Liefst een leeftijdsgenoot zodat er raakvlakken in de communicatie is).
- Ga met de student associëren zodat de student onderwerpen vanuit verschillende invalshoeken leert te benaderen.
- Zorg voor een veilige, collegiale sfeer.
Begeleiden van anderstalige studenten
Interculturele communicatie
Om anderstalige studenten te kunnen begeleiden is het belangrijk dat je kennis hebt van verschillende culturele achtergronden. Want de verschillende culturele achtergronden heeft invloed op de communicatie. Dat noem je Interculturele communicatie. Vaak zie je dat kennis ontbreekt over elkaars waarden en normen en referentiekader. Een valkuil is dat je vooroordelen, aannames en interpretaties doet op basis van je eigen referentie. Maar eigen referentie is gekleurd door jouw culturele achtergrond want we zijn niet bekend met de emotionele betekenis van gebaren, non-verbale communicatie of handelingen van andere culturen (Het begint met taal, 2020). Gevolg hiervan is dat er interculturele problemen kunnen ontstaan in de communicatie en contacten. Beide culturen gaan er vanuit dat eigen gedrag normaal is en dat de ander zich vreemd gedraagt.
Om intercultureel te kunnen communiceren is het belangrijk dat je kennis hebt over de achtergronden van andere culturen en welke invloed dat op communicatie heeft.
Daarom adviseren wij je om je te verdiepen in andere culturen, dat zal je helpen in de begeleiding van andertalige studenten.
Je voelt geen klik met de student
Wat kan de oorzaak zijn dat je geen klik voelt met de student?
Er kan sprake zijn van een emotioneel probleem, waardoor het niet klikt tussen een student en een werkbegeleider. Dat emotioneel probleem is vaak gebaseerd op een "gevoel". Het probleem ontstaat als er tegenstellingen zijn die niet te overbruggen zijn. Bijvoorbeeld verschil in opvattingen over het beoordelen van opdrachten, of wat je van een student kan/mag verwachten (Van Halem, De Leeuw, & Stuut, 2008). Er zitten twee kanten aan het probleem:
- Objectief: de student houdt zich niet aan de afspraak
- Subjectief: de student en werkbegeleider zitten niet op één lijn waardoor ze elkaar niet begrijpen.
Andere oorzaken dat je geen klik voelt kan zijn:
- Doordat je iemand al kent en toen geen klik hebt ervaren.
- Verhalen hebt gehoord over de student waardoor je al een mening hebt gevormd.
- Dat de student uit een ander sociaal milieu/buurt komt.
- Dat de student uit een andere cultuur komt.
- Er geen aanwijsbare reden is.
Welke signalen kunnen erop wijzen dat de student (ook) geen klik ervaart?
De sfeer is gespannen als je samen met de student werkt of een gesprek hebt. De gesprekken verlopen stroef. Je hebt het idee dat je de student niet kan bereiken (Van Halem, De Leeuw, & Stuut, 2008).
Welke vragen kun je aan de student stellen?
- Bied ik jou de begeleiding die je nodig hebt?
- Wat zou moeten blijven in de begeleiding, wat zou anders kunnen of moeten?
- Wat heb jij als student nodig om je te kunnen ontwikkelen? Kun je de situatie beschrijven?
- Als ik niet de juiste werkbegeleider ben, beschrijf hoe je ideale werkbegeleider er uit moet zien?
Tips voor werkbegeleiders/docenten
Ga het gesprek aan met de student en bespreek je gevoel. Maak duidelijk waar je als werkbegeleider tegenaan loopt en dat je het gevoel hebt dat je niet verder komt. Controleer of de student dit ook zo ervaart. Bespreek of er een oplossing mogelijk is. Een oplossing kan ook zijn dat jullie besluiten dat een ander de werkbegeleiding over gaat nemen (Van Halem, De Leeuw, & Stuut, 2008).
Begeleiden op afstand
Wat houdt begeleiden op afstand in?
Dat een student (deels) zelfstandig zijn stage uitvoert vanuit huis of zonder vaste locatie. Afstand leren kan wel risico's met zich meebrengen voor de betrokkenen en het vraagt een grote mate van zelfstandigheid van de student (bron: www.s-bb.nl).
Wat levert het de student op?
De student doet via deze begeleiding ervaring op met thuiswerkvaardigheden die waardevol zijn voor een toekomstig beroep en vergroot zijn of haar zelfredzaamheid (bron: www.s-bb.nl).
Redenen om een student op afstand te begeleiden?
Door op afstand te begeleiden kan een leerbedrijf toch een stage aanbieden. In coronatijd was dit een optie om studenten toch de mogelijkheid te geven om stage-ervaring tijdens hun opleiding op te doen. Maar ook na corona kan het een oplossing zijn om tijdens de stage de student gedeeltelijk thuis te laten werken.
Welke signalen kunnen erop wijzen dat de student jouw begeleiding nodig heeft?
- De student stelt geen vragen.
- De student levert geen producten aan.
- De student vraagt veel om bevestiging, durft niet zelf een besluit te nemen.
Welke vragen kun je aan de student stellen?
- Wat is vandaag gelukt van de afgesproken werkzaamheden?
- Wat ging gemakkelijk en waar had je wat meer tijd / hulp bij/voor nodig?
- Heb je de vragen kunnen stellen die nodig waren om je werk te doen? Wat heeft geholpen?
Tips voor werkbegeleiders/docenten.
- Maak gebruik van videobellen bijv. via Teams.
- Waar mogelijk, laat de student kennis maken met het bedrijf, bij voorkeur op de locatie. Waar dat niet mogelijk is, laat de student dan kennis maken met verschillende collega's en afdelingen.
- Houd grip op de werkzaamheden van de student en stem met de student af hoe er online samengewerkt wordt.
- Stem de planning en afspraken af zodat je controle houdt op de zelfstandigheid, autonomie en discipline van de student. Plan dagelijks/wekelijks een overleg met de student.
- Investeer extra tijd in de begeleiding op afstand, zowel vakinhoudelijk als persoonlijk, door bijvoorbeeld vaker en langer contact te hebben met de student.
- Wees alert op het welzijn van de student (gevoel/emoties).
- Laat de student de contactmomenten voorbereiden en een lijstje maken met onderwerpen die hij wil bespreken.
- Vergeet de student niet aan te moedigen en te complimenteren.
- Als het contact met de student moeizaam verloopt, neem dan contact op met de stage-begeleider van school
- Spreek met de student duidelijk af hoe en wanneer je bereikbaar bent voor vragen
- Maak duidelijke afspraken over hoe en hoe vaak je begeleidt (bron www.s-bb.nl).
Heb je behoefte aan meer informatie klik dan op deze link.
Bronvermelding
Bannink, F. (2006). Oplossingsgerichte vragen. Amsterdam: Pearson.
Bannink, F. (2017). Positieve psychologie. Directieve therapie, 74-86.
Bentvelsen , Y., & Pijlman, R. (2004). Initiatief. Opgehaald van Carrieretijger: https://www.carrieretijger.nl/functioneren/professionele-eigenschappen/initiatief?msclkid=1688d7f5adfe11ec96aee8aace8c0c52
Brout. (2011, 9 21). 10 tips om assetiever te worden. Opgehaald van www.bruot.nl: https://www.brout.nl/10-tips-om-assertiever-te-worden/?msclkid=5a49cd7ea86a11ecbab00a5d6dcc6a09
Dawson, P., & Guare, R. (2016). Slim maar.....versterk je executieve functies en vergroot je succes. Volwassen editie. Amsterdam: Hogrefe Uitgevers.
Ecio. (2020, november 24). Grote zorgen rondom welzijn studenten en onderwijsprofessionals in het hoger onderwijs en mbo. Opgehaald van www.ecio.nl: https://ecio.nl/nieuws/grote-zorgen-rondom-welzijn-studenten-en-onderwijsprofessionals-in-het-hoger-onderwijs-en-mbo/#:~:text=Zij%20gaat%20daarbij%20in%20op%20wat%20de%20impact,zijn%20en%20ook%20meer%20depressieve%20klachten%20te%20hebben.
Eimers, T., Roelofs , M., Walraven, M., & Wolbers, M. (2015). Passend onderwijs MBO van start! Nijmegen: Kenniscentrum Beroepsonderwijs Arbeidsmarkt / ITS, Radboud Universiteit.
Gezondheidsplein. (2021, 4 26). Faalangst. Opgehaald van Gezondheidsplein: https://www.gezondheidsplein.nl/aandoeningen/faalangst/item40587
Högemann, Y. (2020, 3 23). Leerdoelen vs. succescriteria: wat is het verschil? Opgehaald van Themarkers: https://www.themarkers.nl/blog/leerdoelen-succescriteria-verschil/?msclkid=decd772aaaa611ecaf8ad9cd70410e0b
Karels, M. (2021, 9 17). Feedback-betekenis en voorbeelden. Opgehaald van Wij-leren.nl: https://wij-leren.nl/feedback-geven.php
Lemmers, J. (2020, oktober 10). Waarom is sociaal contact met collegas zo belangrijk. Opgehaald van lesstress.biz: https://lesstress.biz/waarom-is-sociaal-contact-met-collegas-zo-belangrijk/
Lucassen, M. (2018, 6 25). Vragen stellen door leerlingen: zo stimuleer je dat! Opgehaald van Vernieuwenderwijs: https://www.vernieuwenderwijs.nl/vragen-stellen/?msclkid=84a921c9aa9911ecb229f47f34ec573d
Maij, D., & Hemeltjen, H. (2021, 12 22). Leerdoelen en motivatie deel 2. Opgehaald van Vernieuwenderwijs: https://www.vernieuwenderwijs.nl/leerdoelen-en-motivatie-deel-2/?msclkid=e0651d02aaa811ec855d96066c2f41d0
Meens, A. (2015). 100% jezlef. Nuenen: Dekkers onderwijs adviserings buro. Opgehaald van www.metis-onderwijsadvies.nl: https://metis-onderwijsadvies.nl/2015/11/17/leer-de-student-leren/?msclkid=8e268596a87a11ec83a6fe6c810da3cd
mindkorrelatie. (sd). Onzekerheid. Opgehaald van www.mindkorrelatie.nl: https://mindkorrelatie.nl/onderwerpen/onzekerheid?msclkid=db9b32acadd911ecb5e8ab3bb28b34fb
Nauta, P., & Giesing, M. (2017). Leerlingen met een specifieke hulpvraag. Nauta en Giesing.
Nelis, H., & van Sark, Y. (2014). Motivatie binnenstebuiten. Utrecht/Antwerpen: Kosmos uitgevers.
Nicol, D., & Macfarlane-Dick, D. (2006). Formative assessment and self regulated learning: a model and seven principles of good feedback practice. Studies in Higher Education.
Ryan, R., & Deci, E. (2016). Facilitating and hinderingmativation,learning and well-being inschools; research andobservations from Self-Determination Theory. New York/London: Routledge.
SBB. (sd). Begeleiden op afstand. Opgehaald van www.s-bb.nl: https://mijn.s-bb.nl/Kennisbank/DownloadKennisbankItem/59
Stevens, J. (sd). altijd aan het woord. Opgehaald van de Steven: https://www.desteven.nl/persoonlijke-ontwikkeling/kernkwaliteiten/welbespraakt/altijd-aan-het-woord?msclkid=b27fe25badf411ec8aeae3eb6239c547
Stevens, J. (sd). Contacten aan gaan. Opgehaald van de steven: https://www.desteven.nl/persoonlijke-ontwikkeling/assertiviteit/contacten-aangaan
Stevens, J. (sd). Initiatief is een kwaliteit. Opgehaald van de Stevens: https://www.desteven.nl/persoonlijke-ontwikkeling/kernkwaliteiten/initiatief?msclkid=e2571568adff11ec9508807c9c8ba840
Teitier, P. (2015). Lessen in orde in het MBO (Vol. hoofdstuk 12). Bussem: Coutinho.
Van Der Burg, V. (2017, juni 12). VERSCHILLENDE SOORTEN FAALANGST: LEES HIER DE 3 TYPEN EN OORZAKEN. Opgehaald van UNLP.nl: https://unlp.nl/kennisbank/verschillende-soorten-faalangst-lees-hier-de-3-typen-en-oorzaken/
Van Der Linde, G., & Klein Tank, M. (2019). Executieve functies, een handreiking. Enschede: SLO - Nationaal expertisecentrum .
Van Halem, N., De Leeuw, H., & Stuut, T. (2008). Werkbegeleiden in zorg en welzijn. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.
extra informatie