ASS (autisme spectrum syndroom) is een verzamelnaam voor verschillende vormen van autisme. De meest bekende vormen zijn PDD-NOS en syndroom van Asperger. ASS is een aangeboren ontwikkelingsstoornis, waarbij de student het moeilijk vindt adequaat op mensen en de omgeving te reageren.
Welke signalen kunnen wijzen dat een student autisme heeft?
PDD-NOS:
Moeite met contact maken en onderhouden
Problemen met de communicatie (op het verkeerde moment de verkeerde dingen zeggen, starheid, moeite met figuurlijk taalgebruik)
Vermijden van oogcontact.
Niet kunnen inschatten en hanteren van sociale situaties.
Houterig (fijne) motoriek.
Angstig en onzeker, vooral bij plotselinge veranderingen.
Niet reëel zelfbeeld (overschatting of onderschatting) (Nauta & Giesing, 2017).
Syndroom van Asperger:
Moeite met het begrijpen van sociale interacties.
Moeite met veranderingen, hebben voorkeur voor een vaste structuur.
Opvallend taalgebruik, grote woordenschat (kan hierdoor eigenwijs of hooghartig overkomen).
Welke vragen zou je aan de student kunnen stellen?
Wat heb je in het verleden gedaan wat hielp?
Hoe loste je het toen op?
Kunnen we de oplossing aanpassen zodat het in deze situatie ook werkt?
Geef een cijfer tussen 0-10, bij 0 was het probleem niet aanwezig en bij 10 was het een groot probleem?
Wat zorgt er voor dat je al op ... staat?
Wat heb je gedaan om daar te komen? Wie of wat heeft je geholpen?
Wat heb je nodig om nog een stap te maken?
Wie zou merken dat je een stap hoger bent gekomen?
Wat merkt de ander dan aan jou (Bannink, 2006)?
Tips voor werkbegeleiders/docenten:
Hanteer veel structuur in tijd en ruimte: hoe laat vindt wat, waar plaats?
Deel grote opdrachten op in kleine tussenstappen
Kondig veranderingen op tijd aan/ geef een weekplanning ver vooruit; bijvoorbeeld voor excursies
Doe studenten indien nodig opdrachten voor, zodat ze het voor zich zien
Gebruik concrete en letterlijke taal, visualiseer eventueel
Beloon positief gedrag, stimuleer om verder te gaan
Wees attent op pestgedrag van anderen (onzekerheid speelt namelijk vaak al een rol, omdat ze zich ‘anders’ voelen. Dan hoeft een pester daar niet nog meer de nadruk op te leggen)
Bedenk dat het gedrag geen onwil is, maar onmacht
Houd rekening met beperkingen in de motoriek
Als er hulp nodig is bij het trainen van sociale vaardigheden; vraag het LBC
Als je niet goed weet wat iemand nodig heeft; vraag het, want iedereen is verschillend
Wanneer de student overprikkeld raakt, laat hem/haar even de klas verlaten (eerst goed afspreken waar en voor welke tijd) of laat hem/haar een koptelefoon op doen
Creëer rust in de klas door niet te veel aan de muren te hangen en presentaties concreet te houden
Geef de student extra tijd bij het maken van opdrachten/examens als dat nodig is
Schrijf voor elke dag een planning op het bord; wat gaan we wanneer doen
Ga er niet vanuit dat de student kan aflezen hoe jij je voelt of aan jouw toon kan horen wat jij bedoelt. Vermijdt non-verbaal taalgebruik
Biedt hulp bij organiseren en plannen als dat nodig is (kan ook via het LBC of studiecentrum)