Faalangst is een vorm van angst die altijd verbonden is aan het uitvoeren van een bepaalde taak. De student moet een prestatie leveren waarvan hij denkt dat de kans groot is dat de taak zal mislukken. De student is bang dat hij niet aan de verwachting van de ander kan voldoen.
Er zijn drie soorten faalangst (Van Der Burg, 2017):
Cognitieve faalangst: De student heeft moeite te laten zien wat hij geleerd heeft. Hij heeft zich goed voorbereidt op de toets of vaardigheid, de kennis zit in het hoofd. Maar toch heeft de student het gevoel dat hij het niet kan. Door die angst/zenuwen klapt de student dicht en is niet meer instaat de toets of vaardigheid goed uit te voeren.
Sociale faalangst: De student vindt het moeilijk om contact met anderen te maken. Is onzeker over wat anderen over hem denken. Hierdoor kan een student soms moeilijk tijdens een gesprek goed uit zijn woorden komen.
Motorische faalangst: De student heeft moeite het lichaam onder controle te houden bij handelingen, bijvoorbeeld handen die trillen als je een injectie moet zetten of als je met een vol dienblad door het restaurant loopt. Door de angst om te falen trekken de spieren samen en kan de student zijn lichaam niet meer goed onder controle houden.
Wat zijn oorzaken?
Bang om de waardering te verliezen
Te hoge verwachtingen van de omgeving of van de student zelf
Moeilijkheden door een leerstoornis zoals dyslexie (Gezondheidsplein, 2021).
Wat zijn kenmerken?
Lichamelijke symptomen bij faalangst zijn hartkloppingen, zweten en hoofdpijn.
Psychische symptomen zijn piekeren, erg verlegen zijn en smoesjes verzinnen, negatieve gedachten (Gezondheidsplein, 2021).
Welk gedrag kan een student met faalangst laten zien (Van Halem, De Leeuw, & Stuut, 2008)?
Stil en teruggetrokken
Druk en onrustig
Agressief en brutaal
Snel iemand anders de schuldgeven
De clown uithangen
Gebrek aan concentratie
Perfectionistisch en netjes werken
Niets durven uitproberen
Gebrek aan initiatief
Tips voor werkbegeleiders/docenten (Van Halem, De Leeuw, & Stuut, 2008)?
Zorg voor een veilig leerklimaat.
Wees duidelijk wat je van de student verwacht.
Geef regelmatig feedback specifiek op een handeling of gedrag is gericht.
Help de student met haalbare doelen, laat het nut van een opdracht zien.
Houdt rekening met de gevoelens van de student.
Geef de student de ruimte om initiatief te kunnen nemen.
Stel open vragen.
Geef complimenten als iets goed gaat.
Als iets niet goed is gegaan, wees dan bemoedigend naar de student.
Vriendelijk zijn.
Wees geïnteresseerd; vraag naar wat iemand doormaakt.
Neem iemands angst serieus, ook al begrijp je er niets van.
Zeg niet dat het iemands eigen schuld is.
Vraag hoe je diegene kunt helpen.
Laat de student oefenen met ademhalingsoefeningen om zich weer te kunnen ontspanning tijdens de angst.
Bij faalangst ligt onzekerheid/een negatieve gedachtegang vaak ten grondslag. Motiveer de student positief te denken en geef hem/haar complimenten op wat goed gaat.