Motivatie is je drijfveer dat je gedrag bepaald. We kennen intrinsieke motivatie en extrinsieke motivatie.
Intrinsieke motivatie: gaat om activiteit of taak die mensen puur vanuit zichzelf willen uitvoeren omdat ze het interessant of leuk vinden, of omdat ze het willen leren.
Extrinsieke motivatie: gedrag laten zien omdat er een beloning te verwachten is, materieel of immaterieel, of om straf te vermijden. Het gaat dus om het bereiken van het doel en niet om de activiteit zelf (Ryan & Deci, 2016).
Welke redenen kunnen er zijn dat een student niet gemotiveerd lijkt?
Er kunnen vele redenen zijn waarom een student niet gemotiveerd is of lijkt. Een paar mogelijkheden:
De student ziet het nut niet in van een opdracht: Studenten willen graag het nut van werkzaamheden of een opdracht inzien. Motivatie wordt al of niet gestimuleerd door de doelen die de student zich stelt.
Onzekerheid/Faalangst: Ervaring die een student in het verleden heeft gehad. Als een student regelmatig niet een opdracht tot een goed einde heeft gebracht, zal de student geneigd zijn om niet opnieuw een opdracht uit te gaan voeren.
Geen uitdaging tijdens de stage: Motivatie en belangstelling voor het beroep wordt bij studenten gestimuleerd en versterkt door praktijkervaring, het stimuleren van hun autonomie en het geven van verantwoordelijkheid. Studenten zijn van nature nieuwsgierig als die nieuwsgierigheid niet gestimuleerd wordt neemt de motivatie af (Ryan & Deci, 2016).
Stage-plek matcht niet met de student: Tijdens de stage kan de student tot de conclusie komen dat bijvoorbeeld de werkzaamheden, de doelgroep, klanten, visie van een bedrijf niet aansluit op wat een student voor ogen heeft in zijn toekomstig beroep.
Welke signalen kunnen erop wijzen dat de student mogelijk niet gemotiveerd lijkt?
De student lijkt onverschillig te zijn t.a.v. schoolopdrachten of werkzaamheden
De student loopt de kantjes ervan af.
De student geeft aan de opleiding of stage niet leuk te vinden.
De student klaagt over dat zij niks mag op stage of van school.
De student neemt geen initiatief in opdrachten of werkzaamheden (Teitier, 2015).
Welke vragen kun je aan de student stellen?
Stel dat er vannacht in je slaap een wonder is gebeurd. Het lukt je om je te motiveren voor je opleiding. Welk gedrag laat jij dan zien waaruit blijkt dat je gemotiveerd bent? Beschrijf de situatie.
Wat zou er voor jou veranderen als je motivatie hebt?
Wat en wie zou je kunnen helpen om gemotiveerd te raken?
Op welke momenten ben je wel gemotiveerd (denk bijv. aan vrienden of tijdens sport)?
Wat is er anders aan die momenten, waardoor jij gemotiveerd bent?
Waar sta je op een schaal van 10 tot 0, bij 10 ben je heel gemotiveerd en bij 0 ben je gedemotiveerd.
Tips voor werkbegeleiders/docenten
Om motivatie te stimuleren is het belangrijk:
Dat je de autonomie van de student stimuleert en erkent, laat de student eigen keuzen maken. Waar het mogelijk is, de student zelfstandig laten werken
Dat je een samenwerkingsrelatie met de student aangaat. Studenten vinden het belangrijk dat zij niet alleen als staigiaire maar ook als collega gezien worden.
Dat je aansluit bij de opdrachten die horen bij de opleiding (Ellis & Tod, 2015).
Inspraak geven en betrekken: Betrek je de student bij de stage en geef hun inspraak. Bijvoorbeeld door een werksituatie voor te leggen en de student daar zijn mening over te laten geven.
Keuzevrijheid bieden: Laat de student (mee)beslissen hoe hij de opdracht uit wil voeren of welke werkzaamheden hij wil uitvoeren. Schat in hoeveel keuzeruimte een student aan kan, te veel keuze kan leiden tot keuzestress of een te grote verantwoordelijkheid.
Zinvolle uitleg: Leg uit waarom je bepaalde onderwerpen bespreekt of belangrijk vindt of waarom student een opdracht moeten doen. Leg hierbij vooral ook de link met de beroepspraktijk: waarom heeft de student dit nodig voor zijn beroep?
Uitnodigend taalgebruik: Gebruik minder ‘moeten’, maar meer ‘kunnen’.
Empathie tonen: Leef je in in de student en toon dat ook expliciet (‘ik begrijp dat je het druk hebt’).