Dit is het project Ordening in de reeks projecten, ontworpen en vorm gegeven door de docenten van de Ronerborg.
In dit project ga je op een biologische manier kijken naar jouw wereld.
Je gaat leren wat ordening is. Je gaat leren wat een organisme is, welke rijken er zijn en hoe je organismen kan indelen in de rijken, afdelingen, groepen en soorten. Je gaat ontdekken wat leefgebieden zijn en welke dieren in welke gebieden leven. Ook ga je op een biologische manier diergedrag bestuderen.
Dit project heeft opdrachten in Burgers Zoo. Daar ga je op zoek naar verschillende organismen en waar je die dan kan indelen en ga je kijken naar het gedrag van een diersoort.
Lees de tekst en maak de opdrachten .
Zorg dat je de tekst goed begrijpt en leer de onderstreepte begrippen of woorden.
Erzijn ook opdrachten die je uitvoert in Burgers Zoo.
Heb je alle opdrachten af, dan kijk je alles na en verbeter je de antwoorden die je fout had.
De opdrachten voor Burgers Zoo krijg je in een geprint boekje mee. Dat kan je in de dierentuin invullen. De gegevens die je verzameld in dit boekje vul je thuis op je ipad in deze opdracht in. Het opdrachtenboekje wordt door de docent gezien en wanneer het goed is uitgewerkt kan je alvast punten verdienen voor je cijfer op dit project.
Het SO is digitaal en geeft samen met de beoordeling van het opdrachtenboekje je cijfer voor dit project.
Een levend wezen noemen we een organisme. We spreken van een organisme als het levensverschijnselen vertoont. Ademhalen, uitscheiden, voeden, groeien, voorplanten, waarnemen en bewegen zijn levensverschijnselen.
De organismen die er bestaan kan je indelen in groepen. Biologen beginnen met het indelen in vier grote groepen. Deze groepen worden de rijken genoemd. De vier rijken zijn: bacteriën, schimmels, planten en dieren.
Kenmerken bij het ordenen.
Celkern. Een celkern regelt alles wat er in de cel gebeurt. Schimmels, planten en dieren hebben een celkern. Bacteriën hebben geen celkernen.
Bacteriën zonder celkern
Celwanden. Een celwand is een stevig laagje om een cel. Bacteriën, schimmels en planten hebben celwanden. Dieren hebben geen celwanden om de cellen. Mensen behoren ook tot het rijk van de dieren!
Menselijke wangslijmvliescellen hebben geen celwand.
Bladgroenkorrels. Bij planten komen bladgroenkorrels voor. Hierin vind fotosynthese plaats. Bacteriën, schimmels en dieren hebben geen bladgroenkorrels. Die vind je dus alleen bij planten.
Bladcellen met bladgroenkorrels
Hieronder zie je een schema die je kan helpen om erachter te komen welke organismen in welke rijken horen.
1. Opdrachten
1.1 Schrijf achter elk nummer het juiste rijk.
1.2 Vul de tabel in. Gebruik Ja of Nee. Neem het tabel over in je schrift.
2. Het rijk van de bacteriën & Het rijk van de schimmels.
Bacteriën:
Bacteriën komen overal in de natuur voor. Je kan ze niet met het blote oog zien. Je hebt een heel goede microscoop nodig om ze te kunnen zien. Bacteriën zijn eencellig. Dit betekent dat ze uit één cel bestaan. Ze hebben geen celkern.
Bacteriën planten zich voort door zich te delen. Dan ontstaat er uit één bacterie twee kleinere bacteriën. Deze groeien weer en als ze groot zijn delen ze zich weer in twee nieuwe bacteriën. Een bacterie kan zich elk half uur delen.
bacteriën delen en vermenigvuldigen zo heel snel.
Miljoenen bacteriën samen kan je wel zien. Ze worden stipjes in een kweekbakje. Deze stipjes worden bacteriekolonies genoemd.
De meeste bacteriën eten resten van dode organismen. Ze ruimen deze resten op. Omdat ons voedsel uit dode organismen bestaat kunnen bacteriën hier goed op leven. Deze bacteriën richten schade aan in ons verteringsstelsel en wij willen er dus niet te veel van binnen krijgen. Ons voedsel is bedorven als er te veel van deze bacteriën op zitten. Je kan er erg ziek van worden.
Er zijn ook bacteriën die ziekten of ontstekingen veroorzaken. Zoals longontsteking, cholera of een ontstoken wond. Hier helpen antibiotica tegen.
Gelukkig zijn de meeste bacteriën niet schadelijk voor de mens. En we hebben ook bacteriën nodig om te leven. Ze helpen ons bij de vertering van voedsel. Of ze maken yoghurt, zuurkool en kaas voor ons.
bacterie kolonies kweken
Een sterk uitvergrootte bacterie
Schimmels.
Schimmels kunnen eencellig of veelcellig zijn. Cellen van schimmels hebben een celkern en zijn groter dan die van bacteriën. Een voorbeeld van een eencellige schimmel is gist. Gist wordt gebruikt voor het maken van brood en bier. Een voorbeeld van een veelcellig schimmel is schimmel op een stuk fruit of brood. Deze schimmels bestaan uit lange schimmeldraden. Paddenstoelen en dus ook champignons zijn ook schimmels.
Veelcellige schimmels planten zich voort met sporen. Eencellige schimmels planten zich voort door knopvorming.
schimmels aan het werk.
Schimmels voeden zich ook met resten van dode organismen. Ook schimmels kunnen dus voedsel bederven.
Schimmels kunnen ook gebruikt worden om voedsel voor ons te maken. Ze worden bijvoorbeeld gebruikt voor het maken van brood, bier en schimmelkaas. Ook wordt er antibiotica gemaakt van schimmels. Sommige paddenstoelen zoals champignons of oesterzwam kan je eten.
Er zijn ook schimmels die ziekten veroorzaken bij mensen. Ringworm is een schimmelaandoening (dus geen worm) van de huid. Schimmels zijn vaak lastig te bestrijden.
Ringworm bij een mens is dus een schimmelinfectie.
3. Het rijk van de planten.
Planten hebben celkernen, bladgroenkorrels en celwanden. De meeste soorten planten zijn veelcellig. We verdelen het rijk van de planten in drie groepen, die we afdelingen noemen. Hierbij worden vier kenmerken gebruikt. Wortels, stengels, bladeren en bloemen.
De drie afdelingen van het plantenrijk zijn wieren, sporenplanten en zaadplanten.
Wieren.
Wieren hebben geen wortels, geen stengels, geen bladeren en geen bloemen. Een boomals is een voorbeeld van een eencellig wier. Je kan dit zien als de groene aanslag op de noordkant van een boom of op de tegels die altijd in de schaduw liggen. Boomalgen planten zich voort door deling.
Meercellige wieren zijn bijvoorbeeld kranswier en blaaswier. Kranswier vind je onder andere in sloten en vijvers, blaaswier groeit in de zee.
Wier groeit onder water
Sporenplanten.
Sporenplanten hebben wortels, stengels en bladeren, maar geen bloemen. Voorplanting gaat door middel van sporen. Voorbeelden van sporenplanten zijn mossen en varens.
Mos
Varen
Zaadplanten.
Zaadplanten hebben wortels, stengels, bladeren en bloemen. Voortplanting gaat door middel van zaden. Zaden ontstaan in bloemen. De meeste planten die je kent zijn zaadplanten.
Er zijn planten waarbij je de bloemen goed kan zien zoals het madeliefje en een tulp. Dit zijn insectbloemen. Voor de bestuiving zijn ze afhankelijk van insecten.
Bloem van een madeliefje
Bij andere planten kan je de bloemen goed zien en daarna ook de vruchten die de zaden helpen verspreiden. Zoals de appelboom.
Appelbloesem
Vrucht van een appelboom.
Bij windbloemen kan je de bloemen minder goed zien. Dit komt omdat ze geen felle kleuren hebben. Zoals bij gras. Deze bloemen worden bestoven door de wind.
Bloem van een gras.
3. Opdrachten.
3.1 Zoek op internet plaatjes op van de planten in de tabel. Zet kruisjes bij de kenmerken die de plant heeft. Vul in de laatste kolom in of het een wier, een sporenplant of een zaadplant is. Neem de tabel over in je schrift.
3. Opdracht excursie
3.2 Deze opdracht voer je uit tijdens de excursie. De opdracht zal in het geprintte boekje staan wat je mee krijgt naar de dierentuin.
Zoek in de bush of de dessert een plant op die jij bijzonder vind. Maak er een foto van. Beschrijf de plant in je schrift.
Heeft de plant wortels? Zo ja, beschrijf wat je van de wortels kan zien of hoe je weet dat het wortels heeft.
Heeft de plant stengels? Zo ja, hoe zien ze eruit?
Heeft de plant bladeren? Zo ja, beschrijf die bladeren of teken er 1.
Heeft de plant bloemen? Zo ja beschrijf die bloem of teken de bloem.
Tot welke afdeling hoort jouw plant?
4. Het rijk van de dieren.
Dieren hebben een celkern in elke cel. Dieren hebben geen bladgroenkorrels of celwand.
We verdelen het rijk van de dieren verder in afdelingen. Hierbij worden als kenmerken de symmetrie en het skelet gebruikt.
Symmetrie
Sommige voorwerpen kun je zo delen in twee helften dat die twee helften elkaars spiegelbeeld zijn. Zo een voorwerp is symmetrisch.
Veel organismen hebben een symmetrische lichaamsbouw. De helften zijn alleen nooit precies aan elkaar gelijk. Toch spreken we in de biologie van een symmetrisch lichaam als beide helften ongeveer gelijk zijn.
De twee helfden van het gezicht van Brad Pitt.
Veel soorten dieren zijn tweezijdig symmetrisch. Deze dieren zijn slechts op één manier in twee ongeveer gelijke helften te verdelen.
Enkele voorbeelden:
Veelzijdig symmetrische dieren zijn op meerdere manieren in twee bijna gelijke helften te verdelen. Soms is dit wel lastig te zien.
Enkele voorbeelden:
Er zijn ook dieren die niet symmetrisch zijn. Ze zijn op geen enkele manier in twee ongeveer gelijke helften te verdelen.
Enkele voorbeelden:
amoebe
spons. (ja, dit is een dier!)
Skelet.
Veel dieren hebben stevige delen in hun lichaam. Deze delen kunnen stevigheid en bescherming geven. We noemen deze stevige delen het skelet.
Bij sommige dieren zit het skelet aan de buitenkant. We noemen dit een uitwendig skelet.
Een uitwendig skelet kan de vorm hebben van een schelp, zoals bij een mossel. Het kan de vorm hebben van een huisje zoals bij een huisjesslak. Of het kan de vorm hebben van een pantser zoals bij een kever of een kreeft.
Er zijn ook dieren met een skelet aan de binnenkant. We noemen dit een inwendig skelet. Dat skelet kan de vorm hebben van stevige hoornvezels zoals bij een spons. Het kan de vorm hebben van een inwendige schelp zoals bij een inktvis. Of het kan de vorm hebben van een geraamte van beenderen zoals bij de kat en hond. Bovendien hebben dieren met een geraamte van beenderen allemaal een wervelkolom. Deze groep dieren noemen we daarom gewervelden.
Er zijn ook dieren zonder skelet. Voorbeelden hiervan zijn een kwal of een regenworm.
Schelp: Kollel.
Pantser: vlieg
Geraamte: hond
4. Opdrachten
4.1 Geef aan op welke manier de volgende dieren symmetrisch zijn. Als je het dier niet kent, zoek dan een foto op internet. Zet een kruisje op de juiste plek.
4.2 Schrijf in je schrift van elk type skelet twee dieren op die in de tekst genoemd zijn.
Geen skelet:
Pantser:
Schelp:
Geraamte:
5. Indeling van het dierenrijk.
We verdelen het dierenrijk in acht afdelingen. Eencellige dieren, sponsen, holtedieren, wormen, weekdieren, geleedpotigen, stekelhuidigen en gewervelden.
De afdelingen van de geleedpotigen en van de gewervelden worden weer verder onderverdeeld in groepen. Bij de geleedpotigen hebben we de groepen duizendpoten, kreeftachtigen, spinachtigen en insecten. Bij de gewervelden hebben we de groepen vissen, amfibieën, reptielen, vogels en zoogdieren.
1. Eencellige dieren.
Kenmerken:
Niet-symmetrisch
Geen skelet
Bestaan uit slechts één cel
Leven in water
pantoffeldiertje
2. Sponsen.
Kenmerken:
Niet-symmetrisch
Skelet van hoornvezels
Zitten meestal vast aan de bodem
spons
3. Neteldieren.
Kenmerken:
Veelzijdig symmetrisch
Meestal geen skelet
Leven in water
kwal
4. Wormen.
Kenmerken:
Tweezijdig symmetrisch
Geen skelet
Lichaam is lang en dun
lintworm
5. Weekdieren.
Kenmerken:
Tweezijdig symmetrisch
Meestal schelp of huisje
huisjesslak
6. Geleedpotigen.
Kenmerken:
Tweezijdig symmetrisch
Skelet is een pantser
De geleedpotigen worden weer onderverdeeld in 4 groepen:
- Duizendpoten
- Kreeftachtigen
- Spinachtigen
- Insecten
duizendpoot
kreeft
Zwarte weduwe
huisvlieg
7. Stekelhuidigen.
Kenmerken:
Veelzijdig symmetrisch
Inwendig skelet van kalk
Huid is bedekt met stekels of knobbels
Leven op de bodem van de zee
zeester
8. Gewervelden.
Kenmerken:
Tweezijdig symmetrisch
Skelet met ruggengraat.
Gewervelden worden weer onderverdeeld in 5 groepen:
- Vissen
- Amfibieën
- Reptielen
- Vogels
- Zoogdieren
goudvis
kikker
slang
kip
koe & mensen (ja, dat zijn ook zoogdieren!)
5. opdracht
5. Maak een poster van alle afdelingen van het dierenrijk. Zoek bij elke afdeling één of meerdere plaatjes van verschillende dieren in die afdeling. Schrijf de kenmerken erbij.
Maak het geheel overzichtelijk en kleurrijk. Het mag digitaal of op papier.
6. Geleedpotigen & Gewervelden.
Geleedpotigen:
We verdelen de afdeling van de geleedpotigen in vier groepen. Duizendpoten, kreeftachtigen, spinachtigen en insecten.
De poten van geleedpotigen zijn geleed. Dat wil zeggen dat ze zijn opgebouwd uit kleine stukjes. Die noemen we de leden.
Poot van een geleedpotigen
Het lichaam van geleedpotigen is gesegmenteerd. Dat wil zeggen dat het lichaam is opgebouwd uit stukjes, die noemen we segmenten.
Bij duizendpoten bestaat het hele lichaam uit segmenten. Aan elk segment zitten poten.
Bij kreeftachtigen bestaat niet het hele lichaam uit segmenten. Een kreeftachtige heeft 10 of meer poten.
Spinachtigen hebben 8 poten. Daardoor behoren teken niet tot de insecten, maar tot de spinachtigen, ze hebben 8 poten.
Bij insecten bestaat het lichaam uit een kop, een borststuk en een achterlijf. Aan de kop zitten voelsprieten. Aan het borststuk zitten poten en bij gevleugelde insecten ook de vleugels. Insecten hebben 6 poten.
De stukjes van een geleedpotigen
De afdeling geleedpotigen heeft het grootste aantal verschillende soorten van het dierenrijk.
Gewervelden.
De gewervelden hebben allemaal een wervelkolom die is opgebouwd uit wervels. We verdelen de afdeling gewervelden in vijf groepen. Vissen, amfibieën, reptielen, vogels en zoogdieren.
Beenderstelsel met wervelkolom.
De vijf groepen gewervelden zijn van elkaar te onderscheiden door de volgende kenmerken:
- De huid. Die kan bedekt zijn met schubben, slijm, veren of haren.
- De lichaamstemperatuur. Bij warmbloedige dieren is deze altijd even hoog (constant). Bij koudbloedige dieren is de lichaamstemperatuur gelijk aan de omgeving en dus niet constant.
- De ademhalingsorganen. Gewervelden kunnen ademhalen met kieuwen of met longen. Sommigen ook via de huid.
- De voortplantingsmanier. Veel gewervelden leggen eieren. Deze eieren kunnen verschillen. Er zijn eieren zonder schaal, met leerachtige schaal en met harde kalkschaal. Bij sommige gewervelden komen de jongen niet uit eieren, maar worden levend uit de moeder geboren. We noemen dit levendbarend.
- Het leefmilieu. Er zijn dieren die voornamelijk op het land leven. Anderen leven in het water. Sommigen kunnen op het land en in het water leven. Er zijn uitzonderingen. Zo leven bijna alle zoogdieren op het land, er zijn echter ook zoogdieren die in het water leven.
huid
temperatuur
ademhaling
voortplanten
leefmilieu
vissen
schubben met slijm
koudbloedig
kieuwen
eieren zonder schaal
water
amfibieën
huid met slijm
koudbloedig
longen en huid
eieren zonder schaal
water en land
reptielen
droge schubben
koudbloedig
longen
eieren met leerachtige schaal
land
vogels
veren
warmbloedig
longen
eieren met kalkschaal
land
zoogdieren
haren
warmbloedig
longen
levendbarend
land
6. Opdrachten.
6.1 Schrijf uit elke groep geleedpotigen 2 soorten op in je schrift. Gebruik eventueel internet.
Duizendpoten:
kreeftachtigen:
spinachtigen:
insecten:
6.2 Wat hebben alle dieren die tot de afdeling gewervelden behoren?
7. Het indelen van organismen.
We hebben de organismen ingedeeld in rijken, afdelingen en soms nog verder in groepen. Je kan dit weergeven in een vertakkingschema. Dit noemen we dan een determinatietabel.
Als je een organisme niet kent, kan je het organisme plaatsen in een rijk, afdeling en groep door te letten op de kenmerken.
Je begint bij vraag 1 en volgt de aanwijzingen in de tabel tot je bij een rijk, afdeling en eventueel nog groep uit komt. Elke vraag heeft 2 mogelijkheden. Afhankelijk van je antwoord ga je naar de volgende vraag.
Determinatietabel.
1 a Het organisme heeft bladgroenkorrels …..….planten, kijk verder bij 4
b Het organisme heeft geen bladgroenkorrels ……….kijk verder bij 2
2 a Het organisme heeft om elke cel een celwand ………kijk verder bij 3
b Het organisme heeft geen celwand(en) …………dieren, kijk verder bij 6
3 a Het organisme heeft geen celkern; het is ééncellig ………bacteriën
b Het organisme heeft in elke cel een celkern ...…….schimmels
4 a De plant heeft wortels, stengels en bladeren ……...kijk verder bij 5
b De plant heeft geen wortels, geen stengels en geen bladeren………wieren
5 a De plant draagt geen bloemen, voortplanting door sporen ………sporenplanten
b De plant draagt bloemen, voortplanting door zaden ……….zaadplanten
6 a Het dier is niet symmetrisch ……….kijk verder bij 7
b Het dier is symmetrisch ……….kijk verder bij 8
7 a Het dier is ééncellig ……….eencellige dieren
b Het dier is veelcellig ……….sponsen
8 a Het dier is veelzijdig symmetrisch ……….kijk verder bij 9
b Het dier is tweezijdig symmetrisch ………kijk verder bij 10
9 a Het dier heeft geen skelet, het heeft tentakels .…….neteldieren
b Het dier heeft een inwendig skelet, de huid is bedekt met knobbels ......…stekelhuidigen
10 a Het dier heeft geen skelet, het lichaam is lang en dun ……….wormen
b Het dier heeft een skelet ……….kijk verder bij 11
11 a Het skelet van het dier is een huisje of schelp ………weekdieren
b Het skelet van het dier is geen huisje of schelp ………..kijk verder bij 12
12 a Het dier heeft een uitwendig skelet (een pantser) ….….geleedpotigen kijk verder bij 13
b Het dier heeft een inwendig skelet met wervelkolom ……gewervelden kijk verder bij 16
13 a Het lichaam is geheel opgebouwd uit segmenten ………..duizendpoten
b Het lichaam is niet geheel opgebouwd uit segmenten .…… .kijk verder bij 14
14 a Het dier heeft 10 of meer poten ………kreeftachtigen
b Het dier heeft minder dan 10 poten ………kijk verder bij 15
15 a Het dier heeft 8 poten ……..spinachtigen
b Het dier heeft 6 poten ...…….insecten
16 a De huid van het dier is bedekt met schubben ......… kijk verder bij 17
b De huid van het dier is niet bedekt met schubben ………kijk verder bij 18
17 a De schubben zijn bedekt met slijm, het dier haalt adem met kieuwen...…..vissen
b De schubben zijn droog, het dier haalt adem met longen ………reptielen
18 a De huid van het dier is bedekt met slijm ...……amfibieën
b De huid van het dier is niet bedekt met slijm ………kijk verder bij 19
19 a De huid van het dier is bedekt met veren ……..vogels
b De huid van het dier is bedekt met haren ………zoogdieren
We gaan determineren:
Als voorbeeld nemen we een varen.
1 a Het organisme heeft bladgroenkorrels …..….planten, kijk verder bij 4
b Het organisme heeft geen bladgroenkorrels ……….kijk verder bij 2
Een varen heeft bladgroenkorrels, dus is het een plant. Je moet dan verder gaan bij 4
4 a De plant heeft wortels, stengels en bladeren ……...kijk verder bij 5
b De plant heeft geen wortels, geen stengels en geen bladeren ………wieren
Een varen heeft wortels, stengels en bladeren, je moet verder kijken bij 5.
5 a De plant draagt geen bloemen, voortplanting door sporen ………sporenplanten
b De plant draagt bloemen, voortplanting door zaden ……….zaadplanten
Een varen heeft sporen, het is dus een sporenplant.
Een varen hoort dus tot het rijk van de planten en tot de afdeling van sporenplanten.
Noteer ook de stappen die je maakt in de tabel. Voor de varen is dat dus 1a, 4a, 5a.
Om het determineren gemakkelijker te maken is deze ook in interactieve powerpoint beschikbaar. Deze staat in de taak onder samenhang. Deze kun je downloaden en openen in powerpoint. Diapresentatie starten en dan kan je ermee werken.
7. Opdrachten
7. Determineer de volgende organismen. Hieronder zie je een voorbeeld van hoe je de stappen moet noteren. Doe dit ook op deze manier. Antwoorden vul je in op je iPad.
Het arrangement Project Ordening is gemaakt met
Wikiwijs van
Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt,
maakt en deelt.
Auteur
Eric Hartman
Je moet eerst inloggen om feedback aan de auteur te kunnen geven.
Laatst gewijzigd
2022-04-04 18:08:31
Licentie
Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:
het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.
Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten
terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI
koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI
koppeling aan te gaan.
Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.
Arrangement
IMSCC package
Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.
Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en
het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op
onze Developers Wiki.