Dieren hebben een celkern in elke cel. Dieren hebben geen bladgroenkorrels of celwand.
We verdelen het rijk van de dieren verder in afdelingen. Hierbij worden als kenmerken de symmetrie en het skelet gebruikt.
Symmetrie
Sommige voorwerpen kun je zo delen in twee helften dat die twee helften elkaars spiegelbeeld zijn. Zo een voorwerp is symmetrisch.
Veel organismen hebben een symmetrische lichaamsbouw. De helften zijn alleen nooit precies aan elkaar gelijk. Toch spreken we in de biologie van een symmetrisch lichaam als beide helften ongeveer gelijk zijn.
Veel soorten dieren zijn tweezijdig symmetrisch. Deze dieren zijn slechts op één manier in twee ongeveer gelijke helften te verdelen.
Enkele voorbeelden:
Veelzijdig symmetrische dieren zijn op meerdere manieren in twee bijna gelijke helften te verdelen. Soms is dit wel lastig te zien.
Enkele voorbeelden:
Er zijn ook dieren die niet symmetrisch zijn. Ze zijn op geen enkele manier in twee ongeveer gelijke helften te verdelen.
Enkele voorbeelden:
Skelet.
Veel dieren hebben stevige delen in hun lichaam. Deze delen kunnen stevigheid en bescherming geven. We noemen deze stevige delen het skelet.
Bij sommige dieren zit het skelet aan de buitenkant. We noemen dit een uitwendig skelet.
Een uitwendig skelet kan de vorm hebben van een schelp, zoals bij een mossel. Het kan de vorm hebben van een huisje zoals bij een huisjesslak. Of het kan de vorm hebben van een pantser zoals bij een kever of een kreeft.
Er zijn ook dieren met een skelet aan de binnenkant. We noemen dit een inwendig skelet. Dat skelet kan de vorm hebben van stevige hoornvezels zoals bij een spons. Het kan de vorm hebben van een inwendige schelp zoals bij een inktvis. Of het kan de vorm hebben van een geraamte van beenderen zoals bij de kat en hond. Bovendien hebben dieren met een geraamte van beenderen allemaal een wervelkolom. Deze groep dieren noemen we daarom gewervelden.
Er zijn ook dieren zonder skelet. Voorbeelden hiervan zijn een kwal of een regenworm.