Bronnenonderzoek doen (zie lijst in de opdracht). Doorlezen, luisteren, kijken. (maak hierbij aantekeningen gericht op hoofdvraag)
Docentfeedback vragen per onderdeel in de blox.
Week 3
22 januari
Bronnenonderzoek doen
Opstellen deelvragen
Schrijven inleiding
Docentfeedback vragen per onderdeel in de blox.
Week 4
29 januari
Beantwoording deelvragen
Docentfeedback vragen per onderdeel in de blox.
Week 5
5 februari
Beantwoording deelvragen
Beantwoording hoofdvraag/conclusie
Docentfeedback vragen per onderdeel in de blox.
Week 6
12 februari
Maken eindproduct
Deadline dag 13 februari
Let op: feedback vragen doe je gedurende de periode tijdens de blox. In de toetsweek is de tijd voor inhoudelijke feedback zeer beperkt!
1. Verzorgingsstaat
1a. Lezen
De verzorgingsstaat
Wereldwijd leven er honderden miljoenen mensen in armoede. Veel van die mensen leven buiten Nederland. Ook in Nederland leven er nog steeds mensen in armoede. Wel is het zo dat in Nederland voor iedereen een bestaansminimum wordt gegarandeerd. Een staat waarin de overheid een actieve rol vervult in het welzijn en de welvaart van haar burgers noemen we een verzorgingsstaat. Vaak spreken we in Nederland van verzorging van de wieg tot aan het graf. Zo wordt er voor ons gezorgd door middel van kinderbijslag en scholing wanneer we jong zijn en hebben we recht op een uitkering en ouderenzorg wanneer we ouder zijn. De overheid zorgt dus voor ons van de wieg tot aan het graf. De overheid zorgt er in Nederland dus voor dat de welvaart en het welzijn van haar burgers verbetert. Het welzijn gaat over de lichamelijke en geestelijke gezondheid terwijl welvaart gaat over de mate waarin wij kunnen voorzien in onze behoeften. Het gaat er dus om dat de overheid haar burgers op allerlei manieren financieel bijstaat (vooral gericht op welvaart), maar om het welzijn te bevorderen moet de overheid ook een bredere rol vervullen. De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) onderscheidt 4 verschillende functies van de verzorgingsstaat (de 4 V’s).
Verzorgen
Mensen in kwetsbare posities in de samenleving hebben zorg nodig, dit overheid regelt dit. Denk dan bijvoorbeeld aan mensen die niet kunnen werken vanwege lichamelijke of psychische problemen, maar ook aan een bezoek aan de huisarts of het ziekenhuis waarvoor vanuit belastinggeld betaald wordt.
Verzekeren
In Nederland betaalt iedereen die werkt sociale premies. Deze premies verzekeren ons ervan dat - wanneer wij niet meer kunnen werken doordat we ziek worden, werkloos raken of zelfs arbeidsongeschikt raken - wij toch nog een inkomen behouden. Met de (verplichte) sociale premies dekken wij dus risico’s af.
Verheffen
Waar verzorgen en verzekeren vooral gaan over het financieel bijstaan van burgers gaat verheffing meer over het streven van de overheid om ervoor te zorgen dat burgers hun talenten kunnen ontplooien en een zinvolle en verantwoorde invulling aan hun leven kunnen geven. Dit verheffen zien we vooral terug in het onderwijs. Onderwijs is in Nederland gratis en betaalbaar voor iedereen. Onderwijs gaat in een verzorgingsstaat niet alleen om het aanleren van vaardigheden op vakgebied, maar ook om de vorming van burgers.
Verbinden
De laatste functie is de verbindende functie. Deze is wat minder duidelijk terug te zien, maar is het sluitstuk op de verzorgingsstaat. In de verzorgingsstaat betalen burgers elkaars uitkering. Door deze onderlinge afhankelijkheidsrelatie is er een sterke sociale cohesie, onderlinge verbondenheid tussen burgers. Ook de rol van onderwijs is hier groot. Iedereen in Nederland krijgt op grote lijnen hetzelfde soort onderwijs aangeboden, waardoor wij als Nederlanders ook op grote lijnen hetzelfde ‘gevormd’ worden.
Deze 4 V’s zijn ook verankerd in onze grondwet. De grondwet komt telkens terug wanneer wij de structuren van onze samenleving bestuderen. Ook wanneer wij naar de verzorgingsstaat kijken speelt de grondwet een belangrijke rol. Wij hebben eerder vooral gekeken naar klassieke grondrechten zoals bijvoorbeeld vrijheid van meningsuiting en recht op gelijke behandeling. Daarnaast zijn er ook sociale grondrechten die de overheid verplichten om te zorgen voor bepaalde belangrijke zaken in het leven van Nederlandse burgers, zoals:
Werkgelegenheid (artikel 19);
Bestaanszekerheid en spreiding van welvaart (artikel 20);
Bewoonbaarheid van het land en bescherming van het leefmilieu (artikel 21);
Volksgezondheid, voldoende woongelegenheid en maatschappelijke en culturele ontplooiing (artikel 22);
Goed onderwijs (artikel 23).
Hierboven heb je kunnen lezen wat de Nederlandse verzorgingsstaat is. We gaan in het komende examenonderdeel verder in op dit onderwerp. Dit doen we aan de hand van de volgende onderwerpen:
Geschiedenis van de verzorgingsstaat
Onderwijs, gezondheidszorg en sociale zekerheid
Internationale vergelijking: drie modellen
Eindopdracht: onderzoek basisinkomen
2. Geschiedenis van de verzorgingsstaat
2a. Lezen
De geschiedenis van de verzorgingsstaat
Nachtwakersstaat
De geschiedenis van de verzorgingsstaat begint in de 19e eeuw. Zo rond 1800 was Nederland een nachtwakersstaat. Dit betekent dat de overheid het handhaven van interne en externe veiligheid als belangrijkste taak ziet. Op het gebied van economie werd alles aan de vrije markt overgelaten. Economische afspraken als een minimumloon of ontslagbescherming bestonden niet. Armoede was wijdverspreid. Mensen die niet voor zichzelf konden zorgen moesten een beroep doen op hulp vanuit de kerk. De kerk als liefdadigheidsinstelling klopte op zijn beurt weer aan bij rijke mensen die het geven van geld zagen als een daad van barmhartigheid. Arme mensen moesten dus maar hopen op het warme hart van rijke medeburgers. Anders dan in onze huidige verzorgingsstaat was het hebben van een bestaansminimum geen recht, maar een gunst van de rijken.
Eerste aanzet verzorgingsstaat
In de tweede helft van 19e eeuw werd er steeds meer wetgeving ingesteld die de situatie van arme mensen en arbeiders stap voor stap zou verbeteren.
1854: De eerste Armenwet is een feit. Deze wet zorgde ervoor dat mensen die geen aanspraak konden maken op hulp van de kerk (‘bij volsterkte onvermijdelijkheid’) toch geholpen konden worden door de overheid.
1874: Het Kinderwetje van Van Houten verbiedt kinderarbeid.
1889: De Arbeidswet bepaald regels over arbeidsduur.
1895: De Veiligheidswet verplicht bedrijven van 10 werknemers of meer om een veiligheidsplan te hebben.
1898: Er komt een verplichte verzekering voor werknemers voor invaliditeit en ouderdom.
1901: Een eerste Ongevallenwet waarin geregeld wordt dat medische kosten en inkomen verzekerd worden voor werknemers.
Met bovenstaande wetgeving ontstaat de eerste vorm van verzekering georganiseerd door de overheid. Vanaf dan hoeven werknemers dus niet meer aan te kloppen bij een werkgever of bij de kerk wanneer ze niet meer kunnen werken, maar doen ze dat bij de overheid.
Uitbouw verzorgingsstaat
In de twintigste eeuw werd langzaam maar zeker de rol van de overheid groter. Om economische groei te realiseren was het belangrijk dat er een beter wegennet werd aangelegd, dat scholen en opleidingen werden verbeterd en dat zaken omtrent hygiëne zoals het ophalen van vuilnis of het aanleggen van riolering.
De wereldwijde economische crisis van de jaren ’30 zorgde ook in Nederland voor een hoge werkloosheid. Hierdoor moest de overheid wel ingrijpen en werden er veel banen gecreëerd voor de aanleg van publieke werken zoals bijvoorbeeld parken. Ook de Duitse bezetters droegen in de Tweede Wereldoorlog een steentje bij aan de verzorgingsstaat. Zo voeren ze definitief kinderbijslag in en maken ze in 1941 verzekering tegen ziektekosten ook een wettelijke verplichting.
Na de Tweede Wereldoorlog lag Nederland aan puin en was er geen geld. De moraal om het leven te verbeteren in Nederland was echter hoog. De regering van katholieken (KVP) en sociaaldemocraten (PvdA) besloot voor het eerst een geleide loonpolitiek in te voeren. Niet werkgevers maar de overheid bepaalde over de loonstijgingen. Naast de geleide loonpolitiek komt er ook ondersteuning vanuit de Verenigde Staten in de vorm van de Marshallhulp. Door deze maatregelen steeg de werkgelegenheid en daarmee de welvaart. In de jaren ’50 en ’60 werd de verzorgingsstaat nog verder uitgebouwd. De kosten voor de verzorgingsstaat bedragen in 1950 nog 4% van de totale staatsuitgaven (rijksbegroting), maar in 1970 is dat aandeel al verdriedubbeld naar 12%.
In het jaar 1959 werd in Slochteren in de provincie Groningen een groot aardgasveld gevonden. Het aardgasveld van Slochteren bleek de grootste van Europa te zijn en zelfs tot de grootsten ter wereld te behoren. Dit betekende voor de Nederlandse staat al gauw veel inkomsten. Van deze enorme extra inkomstenbron is ongeveer 85% uitgegaan naar de opbouw van de verzorgingsstaat. Onderwijs, zorg en sociale zekerheid hebben een grote impuls gekregen met behulp van de opbrengsten van het aardgasveld van Slochteren. In de nabije toekomst zal de gaskraan in Nederland helemaal dichtgaan in verband met aardbevingen in het gebied van de aardgaswinning. De verzorgingsstaat staat de laatste jaren sowieso politiek gezien erg onder druk. De totale kosten van de verzorgingsstaat bedragen ongeveer 233 miljard per jaar, dat komt neer op 66% van de totale overheidsuitgaven. We kijken verderop in het examenonderdeel nog wat verder naar mogelijke kanten die de Nederlandse verzorgingsstaat op kan.
2b. Verwerking
Opdracht:
Maak een tijdlijn waarin minimaal 5 sleutelmomenten van de verzorgingsstaat staan. Jij kiest welke volgens jou de belangrijkste zijn. Geef een toelichting bij alle momenten op jouw tijdlijn waarom jij deze belangrijk vindt voor de verzorgingsstaat. Het mag hier gaan om een jaartal, maar je mag ook kiezen voor een periode van een aantal jaren.
3a. Onderwijs, gezondheidszorg en sociale zekerheid.
3a. Lezen
Onderwijs, gezondheidszorg en sociale zekerheid.
In het begin van dit examenonderdeel heb je geleerd over de 4 V’s (verzorgen, verzekeren, verbinden, verheffen) als functies van de verzorgingsstaat. Deze 4 functies komen tot uiting in de drie belangrijkste pijlers van de verzorgingsstaat, namelijk:
Onderwijs (vooral verheffen en verbinden);
Gezondheidzorg (vooral verzorgen);
Sociale zekerheid (vooral verzekeren en verzorgen).
Deze drie pijlers beslaan verreweg het grootste gedeelte van het geld dat de Nederlandse overheid uitgeeft (zoals te zien op de afbeelding). Vooral het verzorgen en verzekeren (gezondheidszorg en sociale zekerheid) kost veel geld.
We zullen in dit gedeelte de drie pijlers verder uitlichten. We bekijken hoe deze voorzieningen ons verzorgen van ‘de wieg tot het graf’.
Onderwijs
Moderne westerse samenlevingen zoals Nederland kenmerken zich door een sterke focus op individuele gelijkwaardigheid. Ieder individu moet gelijkwaardige kansen krijgen zich te ontplooien. In de periode voor de opbouw van de verzorgingsstaat bleek al dat: wanneer er geen regels, afspraken en voorzieningen zijn grote ongelijkheid ontstaat. Om mensen echt in staat te stellen om zich gelijkwaardig te ontplooien moet onderwijs een grote rol spelen. Ongeacht het gezin waar je uit komt of de buurt waar je opgroeit, in Nederland volg je van 4 tot 16 jaar oud. Met de intrede van de Mammoetwet in 1968 werd het ook mogelijk om binnen het onderwijs door te stromen. Zo is het mogelijk om van vmbo door te stromen naar havo en uiteindelijk vwo. Ook kan je via het mbo naar het hbo en vervolgens doorstromen naar de universiteit. In de praktijk zie je ook dat kinderen hoger opgeleid zijn dan hun ouders. Waar het vroeger normaal was dat de zoon van de bakker ook bakker werd is dat nu een stuk minder gebruikelijk. Ons onderwijssysteem heeft dus wel degelijk een verheffende functie.
De praktijk lijkt vaak wat weerbarstiger. In De Staat van het Onderwijs een jaarlijks rapport van de Onderwijsinspectie is kansenongelijkheid een terugkerend thema. Zo blijkt dat het opleidingsniveau van ouders steeds bepalender wordt voor de onderwijskansen van een kind. Door een vroege selectie (aan het eind van de basisschool) worden kinderen al op jonge leeftijd ‘gelabeld’ met een schoolniveau. Kinderen van laag opgeleide ouders worden vaker gelabeld met een lager school advies en kinderen van hoogopgeleide ouders stromen vaker door de havo of het vwo, waardoor er veel talent verloren gaat en de Mammoetwet voor veel leerlingen niet goed werkt. Ook kinderen met een migratieachtergrond blijven achter in het onderwijs.
Daarnaast is het zogenaamde schaduwonderwijs een groeiend probleem. Leerlingen van rijkere ouders betalen voor huiswerkbegeleiding en bijlessen, daardoor lukt het deze kinderen om een hoger schoolniveau te halen, maar wanneer ouders het geld niet hebben voor huiswerkbegeleiding of bijles stromen de leerlingen af naar een lager schoolniveau.
Uit het driejaarlijkse PISA-onderzoek van de OESO waarin 37 rijke landen (waaronder Nederland) met elkaar worden vergeleken blijkt Nederland op veel vlakken gedaald tot onder het gemiddelde. Wanneer we Nederlands onderwijs vergelijken met alle landen van de wereld staan we nog steeds erg hoog.
Naast individuele gelijkwaardigheid is goed onderwijs in Nederland ook belangrijk om de wereldwijde concurrentiepositie te versterken. Nederland is een kenniseconomie. Veel van de banen en de toegevoegde waarde die wij economisch hebben komt doordat Nederland een relatief hoogopgeleide beroepsbevolking heeft. Om dit economisch voordeel te behouden is het dus belangrijk voor Nederland om het onderwijsniveau op peil te houden.
Gezondheidszorg
In Nederland is iedereen verplicht verzekerd tegen onkosten voor gezondheidszorg. Daar staat tegenover dat wanneer wij ziek worden, jong of oud, wij recht hebben en gebruik kunnen maken van over het algemeen goede zorg. Goede gezondheidszorg kost geld, veel geld. In de rijksbegroting van 2022 is 26% van de totale uitgaven van de overheid gereserveerd voor zorgkosten.
Deze zorgkosten lopen sterk op. Onder de oorzaken hiervoor horen vergrijzing en ontgroening. De bevolking wordt gemiddeld steeds ouder en er komen minder jongeren bij. Op de bewegende grafiek hiernaast (bron: CBS) zie je hoe de samenstelling van de Nederlandse bevolking tussen 1950 en sterk veranderd.
Wanneer mensen ouder worden hebben zij meer zorg nodig. Waar in 1950 nog ongeveer 3% van het bbp (= al het geld dat in Nederland wordt verdient en uitgegeven) naar gezondheidszorg ging was dat in 2020 opgelopen tot 14,5%.
Zorg wordt dus een steeds grotere kostenpost voor de Nederlandse overheid. De vraag hoe we dat moeten betalen en wie dat moet betalen, komt steeds terug. De verzorgingsstaat komt dus steeds meer onder druk te staan.
Sociale zekerheid
Samen met gezondheidszorg (26% van de rijksbegroting) is de grootste uitgave van de overheid sociale zekerheid (27% van de rijksbegroting). Sociale zekerheid betekent dat wij zoals eerder genoemd in Nederland van de wieg tot het graf worden verzorgt en verzekerd door de overheid. Enerzijds gaat het dus over verzekeren en anderzijds over verzorgen.
Verzekeren betekent dat je direct meebetaald door middel van een premie aan een ‘spaarpot’ waaruit je in sommige situaties uitbetaald krijgt en daarmee risico’s afdekt. Je kan dit zelfstandig doen zoals bijvoorbeeld een autoverzekering, hiermee dek je het risico af dat je een schade maakt die je zelf niet kan betalen. De verzorgingsstaat voorziet in verplichte verzekeringen. Deze verzekeringen bestaan uit werknemersverzekeringen en volksverzekeringen.
Voor werknemersverzekeringen betaal je verplicht premie over het salaris dat je ontvangt. Alleen als je ook daadwerkelijk meebetaald hebt aan deze verzekeringspot kan je hier dus ook aanspraak op maken. In Nederland kennen we de volgende werknemersverzekeringen:
Werkloosheidswet (WW): wanneer je onvrijwillig werkloos wordt heb je recht op doorbetaling van (een deel) van je salaris. Dit varieert van 3 tot 24 maanden, afhankelijk van het aantal jaren dat je gewerkt hebt.
Wet uitbreiding loondoorbetalingsplicht bij ziekte (WULBZ): werkgevers zijn verplicht zieke werknemers maximaal 2 jaar 70% van het salaris door te betalen.
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA): zorgt voor een inkomen voor werknemers die langdurig ziek zijn of door een ongeval niet meer in staat zijn om te werken.
Naast werknemersverzekeringen zijn er ook volksverzekeringen. Alle Nederlanders betalen met hun inkomen (loon of uitkering) een premie voor de volksverzekeringen. Iedere Nederlander heeft dan ook recht op deze verzekeringen. We bespreken de drie belangrijkste:
Algemene Oudersdomswet (AOW): dit zogenaamde bodempensioen is een inkomen dat elke pensioengerechtigde krijgt van de staat. De pensioenleeftijd is gekoppeld aan de levensverwachting. Een alleenstaande oudere krijgt zo’n 1250 euro per maand en een stel krijgt samen zo’n 1700 euro. De AOW wordt betaald via het omslagstelsel. De huidige beroepsbevolking betaalt voor de huidige groep ouderen. AOW wordt vaak verward met het pensioen, maar het pensioen is in tegenstelling tot de AOW wel inkomensafhankelijk. Voor iedere beroepsgroep (of soms zelfs werkgever) kan het pensioen anders geregeld zijn.
Algemene Nabestaandenwet (ANW): wanneer iemand weduwe of minderjarige wees wordt, kan het zijn dat er een (groot) deel van het inkomen wegvalt. Om dit op te vangen is er de ANW. De hoogte van deze uitkering hangt af van het inkomen van de weduwe.
Algemene kinderbijslagwet (AKW): iedereen die kinderen krijgt, krijgt kinderbijslag. Dit is een bedrag dat voor alle ouders gelijk is ongeacht je inkomen. Dit bedrag is ervoor bedoeld om (deels) in het levensonderhoud van een kind te voorzien.
Naast dat mensen premies betalen en zich daarmee verzekeren van bijvoorbeeld een AOW zijn er ook sociale voorzieningen. De overheid verzorgt op deze manier iedereen. Voor deze sociale voorzieningen wordt betaald vanuit belastingopbrengsten. Iedereen van boven de 18 jaar moet in Nederland voor zichzelf kunnen zorgen, zo staat in de participatiewet. Voor de groep mensen (ongeveer 430.000) die het niet lukt om financieel voor zichzelf te zorgen is er een bijstandsuitkering. Deze bijstandsuitkering was altijd zonder tegenprestatie. Mensen hoefden er niks voor te doen. Tegenwoordig zijn er steeds meer gemeenten die van de bijstandsgerechtigden een tegenprestatie verwachten. Zo moeten zij bijvoorbeeld een aantal uur per week vrijwilligerswerk doen of moeten ze verplicht solliciteren om aan een baan en uit de bijstand te komen.
Sinds 2013 wordt er vaak gesproken van een participatiesamenleving. Het is de bedoeling dat iedereen meedoet en meebetaald. Hoe meer mensen er werken hoe meer belastinginkomsten er binnenkomen en hoe minder mensen aanspraak maken op een uitkering. Ook moet de overheid een kleinere rol gaan spelen en moeten mensen, organisaties en gemeenschappen zelf zaken gaan oppakken. Zo is het aantal plekken in verzorgingshuizen gedaald en is het de bedoeling dat ouderen (met hulp) langer thuis blijven wonen. Er wordt meer ingezet op bijvoorbeeld thuiszorg, maar ook mantelzorg waar mensen uit de omgeving van de oudere, zoals bijvoorbeeld de kinderen, een zorgtaak op zich neemt. Kortom de overheid moet meer naar de achtergrond verdwijnen en de samenleving moet weer meer voor elkaar gaan zorgen. Belangrijkste reden hiervoor is de steeds duurder wordende verzorgingsstaat.
4. Modellen van de verzorgingsstaat
4a. Lezen
Internationale vergelijking - modellen van de verzorgingsstaat.
Wanneer we kijken naar de Nederlandse verzorgingsstaat is het altijd zinvol om over de grenzen te kijken hoe het daar gebeurd en wat daar de gevolgen van zijn. In 1990 schreef de Deense socioloog Esping-Andersen een zeer veel gebruikt en invloedrijk boek over verschillende typen van verzorgingsstaten. Hij deed hierin onderzoek naar de relatie tussen de overheid, de markt en families. Ook keek hij naar het niveau van decommodificatie. Decommodificatie betekent de mate waarin iemand kan overleven zonder zijn arbeid aan te hoeven bieden op de arbeidsmarkt of simpel gezegd: kan iemand overleven zonder te werken. Hij onderscheidde de volgende drie typen verzorgingsstaat:
Sociaaldemocratische/Scandinavische verzorgingsstaat: dit type verzorgingsstaat komt vooral voor in Scandinavië (Zweden, Denemarken, Finland , etc.). Er is hier een hoog niveau van decommodificatie, dat wil dus zeggen dat mensen goed kunnen overleven zonder te werken. In dit type verzorgingsstaat is er een uitgebreid stelsel van sociale zekerheid met hoge uitkeringen. Marktwerking is uitgesloten (zoals wij dat in Nederland in de zorg en in zekere mate in het onderwijs wel kennen). Iedereen, ook vrouwen, worden gestimuleerd om te werken. Er moet een grote (belastingbetalende) beroepsbevolking zijn om dit uitgebreide stelsel te betalen. Burgers betalen veel belasting, maar kunnen ook rekenen op de staat wanneer ze die nodig hebben voor bijvoorbeeld kinderopvang, ziekte of ouderdom. Dit type verzorgingsstaat heeft de waarde gelijkheid centraal staan.
Corporatistische/continentale verzorgingsstaat: dit type vinden we terug in landen als Frankrijk, België, Duitsland, Luxemburg en Oostenrijk. Dit type heeft een gematigd niveau van decommodificatie. De sociale voorzieningen en subsidies die men krijgt zijn inkomensafhankelijk. Er is een sterke focus op sociale zekerheid, maar de focus ligt minder op het individuen en meer op het gezin. Vergeleken met de sociaaldemocratische verzorgingsstaat werken er relatief minder vrouwen en oudere mannen. Gezinnen krijgen pas hulp van de overheid op het moment dat alle andere vormen van hulp uitgesloten zijn. Er is een harmonieuze samenwerking tussen overheid, werkgeversorganisaties en werknemers (vakbonden). Familiewaarden staan in dit type centraal.
Liberale/Angelsaksische verzorgingsstaat: in landen als de Verenigde Staten, het Verenigde Koninkrijk, Canada, Australië en Ierland vinden we dit liberale model terug. Liberalen vinden dat er zoveel mogelijk aan de markt overgelaten moet worden. De staat stimuleert dus ook marktwerking. In dit type verzorgingsstaat is een lage mate van decommodificatie. Er zijn dan ook lage belastingen, dus de werkenden hebben een goed inkomen. De sociale voorzieningen zijn er weinig en als ze er zijn dan hebben ze een laag niveau en zijn ze alleen onder strenge voorwaarden te verkrijgen. Burgers moeten echt aantonen dat ze in nood zitten om een uitkering te bemachtigen. De overheid bemoeit zich in dit systeem weinig met zorgtaken en laat dat (bijna) volledig over aan de markt. Gevolg hiervan is dat grote groepen mensen moeilijk toegang hebben tot gezondheidszorg. De waarden die centraal staan in dit systeem zijn eigen verantwoordelijkheid en vrijheid.
In bovenstaande afbeelding zie je een van een aantal van de landen die bij de verschillende types verzorgingsstaat zijn genoemd. Deze afbeelding zegt iets over de relatie tussen sociale overheidsuitgaven (zorg, onderwijs, sociale zekerheid) en de afname in armoede (van eind jaren ’60 tot begin 2000). Wat direct opvalt is dat de afname in armoede het grootst is in landen met een sociaaldemocratische verzorgingsstaat en dat de liberale verzorgingsstaat gemiddeld gezien het slechtst scoort op reduceren van armoede.
De Nederlandse verzorgingsstaat
We hebben nu gekeken naar de drie modellen van Esping-Andersen. Er wordt hier op basis van een aantal zaken onderscheid gemaakt tussen typen verzorgingsstaat. Er wordt gekeken naar: belastingdruk (hoeveel belasting betalen inwoners van een land), mate van voorzieningen, mate van decommodificatie.
Als we kijken naar de Nederlandse verzorgingsstaat past deze niet echt in één van de modellen van Esping-Andersen. Voor de jaren ’60 paste Nederland meer in het corporatistische model. Werknemers- en werkgeversorganisaties maakten samen met de overheid afspraken over loonontwikkeling en werkloosheidsuitkeringen. Langzaam maar zeker, gedreven door het extra geld van de gaswinning, ging Nederland meer richting de sociaaldemocratische verzorgingsstaat. Door toenemende kosten door o.a. vergrijzing kwam de verzorgingsstaat in Nederland onder druk te staan. In de jaren ’90 is onder druk van bezuinigingen marktwerking geïntroduceerd op o.a. het gebied van gezondheidszorg, energievoorziening, openbaar vervoer en telecommunicatie. Hierdoor moesten bedrijven gaan concurreren en ook winst maken op publieke goederen zoals de gezondheidszorg. De gevolgen van deze marktwerking zijn een focus verschuiving van kwalitatief goede diensten met vaak ook hogere kosten, naar zo efficiënt mogelijke diensten met vaak tot gevolg minder tijd en ruimte voor kwaliteit.
Nederland is dus niet echt in één van de modellen te vatten. Daarnaast is de verzorgingsstaat en hoe deze vorm moet hebben ook een constant onderwerp van debat tussen verschillende politieke stromingen.
4b. Verwerking
Opdracht:
In het vorige onderdeel hebben wij gekeken naar de verschillende verzekeringen en voorzieningen die wij in Nederland hebben. Je hebt in dit onderdeel geleerd wat decommodificatie is.
Geef aan welke mate van decommodificatie jij in Nederland terugziet. Leg dit uit met behulp van de verschillende voorzieningen en verzekeringen die wij in Nederland hebben.
Beargumenteer welk type verzorgingsstaat jij het beste vindt voor Nederland. Laat daarin zien dat je de voor- en nadelen kent en tegen elkaar afweegt. Gebruik hiervoor ongeveer 200 woorden
Eindopdracht
Eindopdracht: onderzoek basisinkomen
In de eindopdracht voor het onderwerp verzorgingsstaat ga je in tweetallen een onderzoek doen naar een alternatief voor de huidige verzorgingsstaat. Dit onderzoek gaat over het basisinkomen. Aan de hand van verschillende informatiebronnen gaan jullie eerst een beeld vormen van wat het basisinkomen is, om er vervolgens een onderzoek naar te gaan doen.
De onderzoeksvraag die jullie moeten beantwoorden is:
In welke mate biedt het basisinkomen voordelen ten opzichte van het huidige sociale zekerheidsstelsel van de Nederlandse verzorgingsstaat?
In dit onderzoek gaan jullie deels te werk volgens de methode die ook gebruikt wordt voor het profielwerkstuk volgend jaar. Dat doen we via de onderzoekscyclus, lees dit goed door.
De onderzoekscyclus
Onderzoek begint vaak met een waarneming die een vraag oproept, de onderzoeksvraag. Om een antwoord op je vraag te krijgen, moet je onderzoek verrichten. Dit begint meestal met het je verdiepen in de stof door veel te lezen, het literatuuronderzoek. Het daadwerkelijke onderzoek doe je door bijvoorbeeld het afnemen van enquêtes, interviews of door het uitvoeren van experimenten (het bronnenonderzoek). Het onderzoek levert resultaten op die je overzichtelijk in je verslag weergeeft (de verwerking). Uiteindelijk trek je een conclusie uit de resultaten waarmee je een antwoord geeft op je vraagstelling. Meestal roepen de resultaten echter weer nieuwe vragen op en begint de cyclus weer opnieuw met het formuleren van een nieuwe onderzoeksvraag en het opzetten van een vervolgexperiment.
In dit onderzoek werk je volgens een deel van deze onderzoekscyclus.
De onderzoeksvraag is al gegeven, deze moet je dus gaan uitwerken. Het beantwoorden van de onderzoeksvraag doe je met behulp van deelvragen, deze moet je zelf opstellen. Vervolgens ga je een literatuurstudie doen. Dit betekent dat je verschillende bronnen gaat raadplegen om je vragen te beantwoorden. Uiteindelijk kom je tot de beantwoording van je onderzoeksvraag, de conclusie. Het bronnenonderzoek en de verwerking hiervan komen niet aan bod in dit onderzoek.
Onderstaande zaken moeten terugkomen in jullie onderzoek.
Voorblad
Maak een net en passend voorblad met daarop je naam, coachgroep, onderwerp, etc.
Inhoudsopgave
Hierin geef je weer wat terug te vinden is op welke pagina.
Inleiding
Je schrijft een inleiding waarin je het onderwerp introduceert. Je schrijft een aantal dingen op die je al zijn opgevallen na het bestuderen van de bronnen. Uit deze zaken komen vaak ook je deelvragen voort. Zorg dat je voor de beweringen die je doet een APA bronvermelding doet (je beweringen zijn altijd op bronnen gebaseerd). Naast een inhoudelijke introductie van het onderwerp vertel je ook hoe je onderzoek eruit komt te zien.
Hoofdvraag en deelvragen
In dit inhoudelijke stuk van je onderzoek ga je een antwoord zoeken op de hoofdvraag.
Dit doe je met behulp van deelvragen. Vervolgens ga je informatie zoeken die antwoord geeft op de deelvraag. Dit doe je aan de hand van bronnen die ook elke keer benoemd volgens de APA-normen. Als je dus bijvoorbeeld opschrijft dat het basisinkomen veel duurder is dan onze huidige verzorgingsstaat, kom dan met cijfers die dit ondersteunen en vermeld de bron erbij (volgens de APA-normen). Aan het eind van een deelvraag geef je een conclusie, dit is het antwoord op de deelvraag, deze moet echt ondersteund zijn door bronnen en niet een aanname of gedachte die je zelf hebt.
Let op: laat de deelvragen controleren door de vakcoach (WCA) voordat je begint met de beantwoording.
Wat zijn deelvragen?
Het slagen van je onderzoek staat of valt met het gebruik van goede deelvragen. Deelvragen zijn vragen naar onderdelen/aspecten van het onderwerp. Het grote voordeel van deelvragen is dat je de onderzoeksvraag als het ware in overzichtelijke stukjes knipt. Zodoende kun je bij het verzamelen van informatie beter bepalen of een gevonden stukje informatie binnen of buiten je onderzoek valt.
Deelvragen zijn vaak beschrijvende vragen; er wordt gevraagd naar… wie, wat, waar wanneer, hoe etc.
Deelvragen zijn veel concreter dan de hoofdvraag, met ander woorden: ze gaan in op onderdelen van een breder vraagstuk (gebeurtenissen, feiten, ontwikkelingen en dergelijke).
De antwoorden op de deelvragen moeten bijdragen aan de beantwoording van de hoofdvraag.
De deelvragen brengen structuur in je onderzoek. Met behulp van de deelvragen leer je bruikbare informatie te selecteren. Het helpt je om stap voor stap door je onderzoek te komen.
Conclusie/beantwoording hoofdvraag
Wanneer je de deelvragen hebt beantwoord kom je aan bij de conclusie. Je bespreekt hier nogmaals kort het probleem wat je onderzoekt. Vervolgens bespreek je kort de conclusies op de deelvragen en dan kom je uiteindelijk uit bij de beantwoording van de hoofdvraag.
Bronnenlijst
De bronvermelding gebeurt volgens de APA-normen (APA staat voor American Psychological Association). Dit is een specifieke manier om naar bronnen te verwijzen. Per type bron (website, boek, documentaire, podcast) verschilt het hoe je dit precies moet verwijzen. Wanneer je een PWS maakt of gaat studeren moet je ook volgens APA-normen werken. Het makkelijkst is om op Google op te zoeken hoe je bronvermelding volgens APA-normen moet doen. Een website waar makkelijk te vinden is hoe het werkt is: https://www.scribbr.nl/category/apa-stijl/
Let op: onderstaande bronnen kunnen je helpen met het beantwoorden van de onderzoeksvraag en de deelvragen.
de leerling kan benoemen hoe de verzorgingsstaat tot stand is gekomen en welke kenmerken hierbij passen;
de leerling kan aangeven wat de rol van de politiek is in de praktijk van de verzorgingsstaat;
de leerling kan een vergelijking maken tussen de Nederlandse verzorgingsstaat en de verzorgingsstaat in andere Westerse landen;
Je maakt de opdrachten individueel en levert dus ook je eigen producten in. Tenzij er anders vermeld staat in de opdracht. De eindopdracht is in duo's.
De eindopdracht bepaald voor 100% het SE-cijfer.
Het cijfer wordt bepaald aan de hand van deze rubric.
Alle opdrachten moeten uiterlijk 21 februari in mijn bezit zijn.
Wanneer het examenwerk 1 schooldag te laat wordt ingeleverd volgt er 1 punt aftrek.
Wanneer het examenwerk na 1 dag, maar voor 7 dagen schooldagen te laat wordt ingeleverd volgen er 2 punten aftrek.
Wanneer het examenwerk meer dan een week, maar minder dan 2 schoolweken te laat wordt ingeleverd volgen er 3 punten aftrek.
Wanneer het examenwerk meer dan 2 schoolweken te laat wordt ingeleverd volgt automatisch het cijfer 1.
Het arrangement SE3 - Verzorgingsstaat - vwo is gemaakt met
Wikiwijs van
Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt,
maakt en deelt.
Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding-GelijkDelen 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding en publicatie onder dezelfde licentie vrij bent om:
het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.
Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten
terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI
koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI
koppeling aan te gaan.
Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.
Arrangement
IMSCC package
Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.
Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en
het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op
onze Developers Wiki.