2a. Lezen

De geschiedenis van de verzorgingsstaat

Nachtwakersstaat
De geschiedenis van de verzorgingsstaat begint in de 19e eeuw. Zo rond 1800 was Nederland een nachtwakersstaat. Dit betekent dat de overheid het handhaven van interne en externe veiligheid als belangrijkste taak ziet. Op het gebied van economie werd alles aan de vrije markt overgelaten. Economische afspraken als een minimumloon of ontslagbescherming bestonden niet. Armoede was wijdverspreid. Mensen die niet voor zichzelf konden zorgen moesten een beroep doen op hulp vanuit de kerk. De kerk als liefdadigheidsinstelling klopte op zijn beurt weer aan bij rijke mensen die het geven van geld zagen als een daad van barmhartigheid. Arme mensen moesten dus maar hopen op het warme hart van rijke medeburgers. Anders dan in onze huidige verzorgingsstaat was het hebben van een bestaansminimum geen recht, maar een gunst van de rijken.

Eerste aanzet verzorgingsstaat
In de tweede helft van 19e eeuw werd er steeds meer wetgeving ingesteld die de situatie van arme mensen en arbeiders stap voor stap zou verbeteren.

Met bovenstaande wetgeving ontstaat de eerste vorm van verzekering georganiseerd door de overheid. Vanaf dan hoeven werknemers dus niet meer aan te kloppen bij een werkgever of bij de kerk wanneer ze niet meer kunnen werken, maar doen ze dat bij de overheid.

Uitbouw verzorgingsstaat
In de twintigste eeuw werd langzaam maar zeker de rol van de overheid groter. Om economische groei te realiseren was het belangrijk dat er een beter wegennet werd aangelegd, dat scholen en opleidingen werden verbeterd en dat zaken omtrent hygiëne zoals het ophalen van vuilnis of het aanleggen van riolering.
De wereldwijde economische crisis van de jaren ’30 zorgde ook in Nederland voor een hoge werkloosheid. Hierdoor moest de overheid wel ingrijpen en werden er veel banen gecreëerd voor de aanleg van publieke werken zoals bijvoorbeeld parken. Ook de Duitse bezetters droegen in de Tweede Wereldoorlog een steentje bij aan de verzorgingsstaat. Zo voeren ze definitief kinderbijslag in en maken ze in 1941 verzekering tegen ziektekosten ook een wettelijke verplichting.

Na de Tweede Wereldoorlog lag Nederland aan puin en was er geen geld. De moraal om het leven te verbeteren in Nederland was echter hoog. De regering van katholieken (KVP) en sociaaldemocraten (PvdA) besloot voor het eerst een geleide loonpolitiek in te voeren. Niet werkgevers maar de overheid bepaalde over de loonstijgingen. Naast de geleide loonpolitiek komt er ook ondersteuning vanuit de Verenigde Staten in de vorm van de Marshallhulp. Door deze maatregelen steeg de werkgelegenheid en daarmee de welvaart. In de jaren ’50 en ’60 werd de verzorgingsstaat nog verder uitgebouwd. De kosten voor de verzorgingsstaat bedragen in 1950 nog 4% van de totale staatsuitgaven (rijksbegroting), maar in 1970 is dat aandeel al verdriedubbeld naar 12%.
 

Start van de gaswinning in Groningen

In het jaar 1959 werd in Slochteren in de provincie Groningen een groot aardgasveld gevonden. Het aardgasveld van Slochteren bleek de grootste van Europa te zijn en zelfs tot de grootsten ter wereld te behoren. Dit betekende voor de Nederlandse staat al gauw veel inkomsten. Van deze enorme extra inkomstenbron is ongeveer 85% uitgegaan naar de opbouw van de verzorgingsstaat. Onderwijs, zorg en sociale zekerheid hebben een grote impuls gekregen met behulp van de opbrengsten van het aardgasveld van Slochteren. In de nabije toekomst zal de gaskraan in Nederland helemaal dichtgaan in verband met aardbevingen in het gebied van de aardgaswinning. De verzorgingsstaat staat de laatste jaren sowieso politiek gezien erg onder druk. De totale kosten van de verzorgingsstaat bedragen ongeveer 233 miljard per jaar, dat komt neer op 66% van de totale overheidsuitgaven. We kijken verderop in het examenonderdeel nog wat verder naar mogelijke kanten die de Nederlandse verzorgingsstaat op kan.