Onderwijs, gezondheidszorg en sociale zekerheid.
In het begin van dit examenonderdeel heb je geleerd over de 4 V’s (verzorgen, verzekeren, verbinden, verheffen) als functies van de verzorgingsstaat. Deze 4 functies komen tot uiting in de drie belangrijkste pijlers van de verzorgingsstaat, namelijk:
Deze drie pijlers beslaan verreweg het grootste gedeelte van het geld dat de Nederlandse overheid uitgeeft (zoals te zien op de afbeelding). Vooral het verzorgen en verzekeren (gezondheidszorg en sociale zekerheid) kost veel geld.
We zullen in dit gedeelte de drie pijlers verder uitlichten. We bekijken hoe deze voorzieningen ons verzorgen van ‘de wieg tot het graf’.
Onderwijs
Moderne westerse samenlevingen zoals Nederland kenmerken zich door een sterke focus op individuele gelijkwaardigheid. Ieder individu moet gelijkwaardige kansen krijgen zich te ontplooien. In de periode voor de opbouw van de verzorgingsstaat bleek al dat: wanneer er geen regels, afspraken en voorzieningen zijn grote ongelijkheid ontstaat. Om mensen echt in staat te stellen om zich gelijkwaardig te ontplooien moet onderwijs een grote rol spelen. Ongeacht het gezin waar je uit komt of de buurt waar je opgroeit, in Nederland volg je van 4 tot 16 jaar oud. Met de intrede van de Mammoetwet in 1968 werd het ook mogelijk om binnen het onderwijs door te stromen. Zo is het mogelijk om van vmbo door te stromen naar havo en uiteindelijk vwo. Ook kan je via het mbo naar het hbo en vervolgens doorstromen naar de universiteit. In de praktijk zie je ook dat kinderen hoger opgeleid zijn dan hun ouders. Waar het vroeger normaal was dat de zoon van de bakker ook bakker werd is dat nu een stuk minder gebruikelijk. Ons onderwijssysteem heeft dus wel degelijk een verheffende functie.
De praktijk lijkt vaak wat weerbarstiger. In De Staat van het Onderwijs een jaarlijks rapport van de Onderwijsinspectie is kansenongelijkheid een terugkerend thema. Zo blijkt dat het opleidingsniveau van ouders steeds bepalender wordt voor de onderwijskansen van een kind. Door een vroege selectie (aan het eind van de basisschool) worden kinderen al op jonge leeftijd ‘gelabeld’ met een schoolniveau. Kinderen van laag opgeleide ouders worden vaker gelabeld met een lager school advies en kinderen van hoogopgeleide ouders stromen vaker door de havo of het vwo, waardoor er veel talent verloren gaat en de Mammoetwet voor veel leerlingen niet goed werkt. Ook kinderen met een migratieachtergrond blijven achter in het onderwijs.
Daarnaast is het zogenaamde schaduwonderwijs een groeiend probleem. Leerlingen van rijkere ouders betalen voor huiswerkbegeleiding en bijlessen, daardoor lukt het deze kinderen om een hoger schoolniveau te halen, maar wanneer ouders het geld niet hebben voor huiswerkbegeleiding of bijles stromen de leerlingen af naar een lager schoolniveau.
Uit het driejaarlijkse PISA-onderzoek van de OESO waarin 37 rijke landen (waaronder Nederland) met elkaar worden vergeleken blijkt Nederland op veel vlakken gedaald tot onder het gemiddelde. Wanneer we Nederlands onderwijs vergelijken met alle landen van de wereld staan we nog steeds erg hoog.
Naast individuele gelijkwaardigheid is goed onderwijs in Nederland ook belangrijk om de wereldwijde concurrentiepositie te versterken. Nederland is een kenniseconomie. Veel van de banen en de toegevoegde waarde die wij economisch hebben komt doordat Nederland een relatief hoogopgeleide beroepsbevolking heeft. Om dit economisch voordeel te behouden is het dus belangrijk voor Nederland om het onderwijsniveau op peil te houden.
Gezondheidszorg
In Nederland is iedereen verplicht verzekerd tegen onkosten voor gezondheidszorg. Daar staat tegenover dat wanneer wij ziek worden, jong of oud, wij recht hebben en gebruik kunnen maken van over het algemeen goede zorg. Goede gezondheidszorg kost geld, veel geld. In de rijksbegroting van 2022 is 26% van de totale uitgaven van de overheid gereserveerd voor zorgkosten.
Deze zorgkosten lopen sterk op. Onder de oorzaken hiervoor horen vergrijzing en ontgroening. De bevolking wordt gemiddeld steeds ouder en er komen minder jongeren bij. Op de bewegende grafiek hiernaast (bron: CBS) zie je hoe de samenstelling van de Nederlandse bevolking tussen 1950 en sterk veranderd.
Wanneer mensen ouder worden hebben zij meer zorg nodig. Waar in 1950 nog ongeveer 3% van het bbp (= al het geld dat in Nederland wordt verdient en uitgegeven) naar gezondheidszorg ging was dat in 2020 opgelopen tot 14,5%.
Zorg wordt dus een steeds grotere kostenpost voor de Nederlandse overheid. De vraag hoe we dat moeten betalen en wie dat moet betalen, komt steeds terug. De verzorgingsstaat komt dus steeds meer onder druk te staan.
Sociale zekerheid
Samen met gezondheidszorg (26% van de rijksbegroting) is de grootste uitgave van de overheid sociale zekerheid (27% van de rijksbegroting). Sociale zekerheid betekent dat wij zoals eerder genoemd in Nederland van de wieg tot het graf worden verzorgt en verzekerd door de overheid. Enerzijds gaat het dus over verzekeren en anderzijds over verzorgen.
Verzekeren betekent dat je direct meebetaald door middel van een premie aan een ‘spaarpot’ waaruit je in sommige situaties uitbetaald krijgt en daarmee risico’s afdekt. Je kan dit zelfstandig doen zoals bijvoorbeeld een autoverzekering, hiermee dek je het risico af dat je een schade maakt die je zelf niet kan betalen. De verzorgingsstaat voorziet in verplichte verzekeringen. Deze verzekeringen bestaan uit werknemersverzekeringen en volksverzekeringen.
Voor werknemersverzekeringen betaal je verplicht premie over het salaris dat je ontvangt. Alleen als je ook daadwerkelijk meebetaald hebt aan deze verzekeringspot kan je hier dus ook aanspraak op maken. In Nederland kennen we de volgende werknemersverzekeringen:
Naast werknemersverzekeringen zijn er ook volksverzekeringen. Alle Nederlanders betalen met hun inkomen (loon of uitkering) een premie voor de volksverzekeringen. Iedere Nederlander heeft dan ook recht op deze verzekeringen. We bespreken de drie belangrijkste:
Naast dat mensen premies betalen en zich daarmee verzekeren van bijvoorbeeld een AOW zijn er ook sociale voorzieningen. De overheid verzorgt op deze manier iedereen. Voor deze sociale voorzieningen wordt betaald vanuit belastingopbrengsten. Iedereen van boven de 18 jaar moet in Nederland voor zichzelf kunnen zorgen, zo staat in de participatiewet. Voor de groep mensen (ongeveer 430.000) die het niet lukt om financieel voor zichzelf te zorgen is er een bijstandsuitkering. Deze bijstandsuitkering was altijd zonder tegenprestatie. Mensen hoefden er niks voor te doen. Tegenwoordig zijn er steeds meer gemeenten die van de bijstandsgerechtigden een tegenprestatie verwachten. Zo moeten zij bijvoorbeeld een aantal uur per week vrijwilligerswerk doen of moeten ze verplicht solliciteren om aan een baan en uit de bijstand te komen.
Sinds 2013 wordt er vaak gesproken van een participatiesamenleving. Het is de bedoeling dat iedereen meedoet en meebetaald. Hoe meer mensen er werken hoe meer belastinginkomsten er binnenkomen en hoe minder mensen aanspraak maken op een uitkering. Ook moet de overheid een kleinere rol gaan spelen en moeten mensen, organisaties en gemeenschappen zelf zaken gaan oppakken. Zo is het aantal plekken in verzorgingshuizen gedaald en is het de bedoeling dat ouderen (met hulp) langer thuis blijven wonen. Er wordt meer ingezet op bijvoorbeeld thuiszorg, maar ook mantelzorg waar mensen uit de omgeving van de oudere, zoals bijvoorbeeld de kinderen, een zorgtaak op zich neemt. Kortom de overheid moet meer naar de achtergrond verdwijnen en de samenleving moet weer meer voor elkaar gaan zorgen. Belangrijkste reden hiervoor is de steeds duurder wordende verzorgingsstaat.