Das Treffen zwischen Malte und Frederike war gut gelaufen. Sie haben jetzt abgesprochen bei Frederike ihrer Wohnort. Frederike wohnt in Düsseldorf. Die Hauptstadt von Nordrhein Westpfahlen.
In dieser Stadt werden sie in verschiedenen Situationen geraten. Situationen, die ihr vielleicht auch erleben könnt in Deutschland.
Am Ende dieses Thema müsst ihr an den Experten sehen lassen, dass ihr euch selbst in Deutschland in verschiedenen Situationen retten könnt.
Viel glück bei diesem Thema. Das letzte Thema dieses Jahr. Aber zuerst fangen wir natürlich an mit einer Introduktion von der Stadt Düsseldorf.
Aufgabe 1 zusammen: Bekijk het filmpje over Düsseldorf en beantwoord tijdens het kijken de volgende vragen in het Nederlands.
Waar staat het net bovenin het museum symbool voor?
Hoe noemt de vrouw in het station Düsseldorf?
Waarom is voor veel personen de Königsallee geen goede plek om te shoppen?
Dieses Thema werdet ihr nicht mehr euren eigenen Spickzettel (spiekbriefje) benutzen, aber dürft ihr nur noch mein Spickzettel zu benutzen. Während (tijdens) dieses Thema wird euch erklärt, wie ihr dieses Spickzettel benutzen könnt.
Aufgabe 1 Zusammen: Der Experte erklärt den Akkusativ.
We hebben al sinds vorig schooljaar geleerd, dat ik = ich.
Nou heb je met schrijfopdrachten misschien wel gemerkt, dat je af en toe mij/me wil gebruiken.
Bijv. jijhebtmijgeslagen. In het Duits: Duhastmichgeschlagen.
Vanaf dit moment is het belangrijk om te kijken of je zinnen kunt ontleden om de juiste vormen te krijgen. Markeer desnoods met dezelfde kleurtjes als in de Spickzettel.
Stap 1: Onderstreep alle werkwoorden in de zin.
Stap 2: Markeer het onderwerp in het groen. (stel de vraag: wie/wat + alle werkwoorden)
Stap 3: Markeer het lijdend voorwerp in het blauw. (stel de vraag: wie/wat + alle werkwoorden + onderwerp)
Het lijdendvoorwerp kun je gemakkelijk herkennen doordat de Nederlandse vorm vaak ook net wat anders is:
Onderwerp NL
Lijdend voorwerp NL
Nominativ De
Akkusativ De
ik
mij
ich
mich
jij
jou
du
dich
hij
hem
er
ihn
zij
haar
sie
sie
het
het
es
es
wij
ons
wir
uns
jullie
jullie
ihr
euch
zij
hun
sie
sie
u
u
Sie
Sie
Aufgabe 2 allein: Maak onderstaande opdracht, waarin je het lijdendvoorwerp probeert in te vullen.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
We hebben zojuist geleerd hoe de Akkusativ werkt bij de persoonlijke voornaamwoorden. Nu zijn er echter nog meerdere opties om in een zin de Akkusativ aan te geven. Iets wat voor ons op het eerste gezicht doodnormaal lijkt, is in de Duitse taal net iets anders.
Een zelfstandig naamwoord kan in het Duits namelijk ook in een akkusativ vorm staan. Kijk maar naar de volgende zin.
Bijv. Ikhebde jongengeslagen. In het Duits: Ichhabeden Jungegeschlagen.
Het lidwoord oftwel de der/die/das is in de Duitse zin verandert om aan te geven dat het om een Akkusativ vorm (oftewel lijdend voorwerp) gaat. Ook in je Spickzettel kun je dit bij der/die/das terugzien. Je volgt dus nog steeds onderstaand stappenplan.
Stap 1: Onderstreep alle werkwoorden in de zin. Stap 2: Markeer het onderwerp in het groen. (stel de vraag: wie/wat + alle werkwoorden) Stap 3: Markeer het lijdend voorwerp in het blauw. (stel de vraag: wie/wat + alle werkwoorden + onderwerp)
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
In Deutschland gibt es gleich wie die Niederlanden drei verschiedenen Nothilfen. Die Polizei, der Feuerwehr und das Krankenhaus. Sie lesen jetzt einige kurze Texte über Notfälle die passiert sind. Notiere bei jedem Notfall welche Nothilfe eingesetzt werden muss.
Aufgabe 1 zusammen: Notiere welche Nothilfe pro Text eingesetzt werden muss.
Text 1:
Mein Nachbar ist vor seinem Haus zusammengebrochen. Ich weiß nicht was genau passiert ist, aber er reagiert nicht mehr. Was muss ich machen?
Text 2:
Gerade ist meinem Portomonnaie gestohlen worden. Ich habe die Diebe eingeholt und weiß wo sie sind. Muss ich selber eingreifen oder werden Sie das machen?
Text 3:
Meine Katze ist in einem Baum geklettert, aber traut sich jetzt nicht nach unten. Können Sie mir vielleicht helfen die Katze wieder nach unten zu bringen?
Text 4:
Mitten in der Stadt gab es einen Streit zwischen einigen Parteien. Jetzt gibt es einigen Verletzten mit Blut oder gebrochenen Knochen. Wir befinden uns am Alexanderplatz. Die Vertreter sind leider schon alle geflohen.
Text 5:
Ich habe einen Unfall gesehen. Ein Auto hat sich in einer Grabe geprallt und kann da nicht mehr raus kommen. Der Mann im Wagen sagt, dass er Halsweh hat. Was können wir am besten machen?
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Aufgabe 1 Gruppe Nachbar: Lese den Text und beantworte den Fragen am Ende.
Malte und Frederike möchten gerne in Düsseldorf noch ein Date machen. Sie gehen zu einer Eishalle, wo sie Schlittschuhlaufen. Malte versucht Eindruck zu machen auf Frederike, aber sein Stunt mislungt. Jetzt hat er Beinschmerzen und muss er ins Krankenhaus gebracht werden.
Im Krankenhaus:
Arzt: Schönen guten Tag.
Malte: Schönen guten Tag.
Arzt: Was ist passiert?
Malte: Ich habe beim Schlittschuhlaufen etwas falsch gemacht. Jetzt tut mein Bein weh.
Arzt: Das ist nicht so toll. Wir werden Ihr Bein untersuchen. Kommen Sie mit ins Fotozimmer.
Sie machen Fotos im Fotozimmer.
Malte: Auw, das tat weh. Wissen Sie jetzt was los ist?
Arzt: Wie ich hier auf dem Foto sehe, ist Ihr Bein auf drei verschiedene Plätze gebrochen.
Malte: Das klingt nicht so gut und jetzt?
Arzt: Jetzt müssen wir Ihr bein mit Gips einwickeln und können Sie mindestens sechs Wochen nicht laufen.
Malte: Aber ich hätte noch so gerne einige schöne Dinge mit Frederike machen würden.
Arzt: Das wird leider nicht gehen. Sie müssen Ruhe bewahren.
Malte: Das ist schade, aber ich verstehe es. Vielen Dank für Ihre Hilfe. Tschüss
Arzt: Auf wiedersehen.
Im Gipszimmer:
Gipsarzt: Hallo junger Kerl. Ich sehe wir müssen dein Bein einwickeln.
Malte: Das stimmt ja.
Gipsarzt: Was ist passiert?
Malte: Ich bin mit Schlittschuhlaufen gefallen.
Gipsarzt: Hast du versucht ein Mädchen zu beeindrücken?
Malte: Wie weißt du das?
Gipsarzt: haha, ich habe schon mehrere junge Kerle hier gesehen. Also lassen wir uns dein Bein einwickeln.
Malte: Vielen Dank.
Er komen twee artsen in dit gesprek voor. Welke van de twee is beleefder? Leg de verschillen tussen de beide artsen uit!
Malte gebruikt in dit verhaaltje een aantal zinnen, die je later misschien ook nodig hebt gedurende het mondeling. Maak een lijstje van deze stukjes en vertaal ze voor jezelf!
Redemittel
Gutentag Herr/Frau
Ich bin krank
Mir geht es schlecht
Ich fühle mich nicht gut
Ich möchte einen Termin vereinbaren
Ich komme aus den Niederlanden
Meine Krankenversicherungsnummer ist .......
Ich habe Kopfschmerzen
Mein Kopf tut weh
Ich habe Bauchschmerzen
Mein Bauch tut weh
Ich habe Halsschmerzen
Mein Hals tut weh
Ich habe Rückenschmerzen
Mein Rücken tut weh
Ich habe Ohrenschmerzen
Meine Ohren tun weh
Eine Biene hat mich gestochen
Jetzt kann ich nicht richtig atmen
Ich habe Mühe beim Atmen
Meine Augen sind angeschwollen
Meine Augen sind entzündet
Ich habe fieber
Ich bin erkältet
Mir ist schwindlig
Ich fühle mich schwach und müde
Ich habe keine Energie
Ich habe eine Allergie
Ich habe einen Hautausschlag
Ich kann nicht richtig schlucken
Ich musste erbrechen
Ich habe Durchfall
Ich habe Blut im Urin
Ich bin hingefallen
Jetzt tut mein Bein weh
Jetzt tut mein Knie weh
Jetzt tut meine Hüfte weh
Jetzt kann ich mein Knie nicht richtig bewegen
Ich hatte vor einem Jahr eine Knieoperation
Ich hatte vor zwei Jahren eine Operation am Knie
Jetzt habe ich dort Schmerzen
Nein, das ist viel zu spät
Es ist dringend
Es ist ein Notfall
Ich habe starke Schmerzen, ich kann nicht warten
Ich brauche heute noch einen Termin
Rufen Sie einen Arzt
Rufen Sie den Krankenwagen
Level 2 Reservierung
Wörterliste Level 2
eine Reservierung
buchen / gebucht
der Tag / die Tage
die Woche / die Wochen
der Monat / die Monate
der Platz / die Plätze
die Nacht / die Nächte
reservieren
ein Wohnwagen
ein Wohnmobil
das Hotel / die Hotels
die Ferienwohnung
verbringen / verbracht
ein Doppelbett
abreisen
ein Zimmer
Dativ
Aufgabe 1 zusammen: Der Expert erklärt den Dativ.
Bij het vorige Level hebben we gewerkt aan de Akkusativ met behulp van een stappenplan. Nu komt er alleen nog de Dativ bij. Dat betekent dat er nog een stap bij komt om te achterhalen wat de Dativ is.
Voorbeeldzin: Ikhebhemeen briefgeschreven. in het Duits: Ichhabeihmeinen Briefgeschrieben.
Stap 1: Onderstreep alle werkwoorden in de zin. Stap 2: Markeer het onderwerp in het groen. (stel de vraag: wie/wat + alle werkwoorden) Stap 3: Markeer het lijdend voorwerp in het blauw. (stel de vraag: wie/wat + alle werkwoorden + onderwerp) Stap 4: Markeer het meewerkend voorwerp in het rood. (stel de vraag: aan/voor wie/wat + alle werkwoorden + onderwerp + lijdendvoorwerp)
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
We hebben nu gezien dat net als bij de Akkusativ van Level 1 de persoonlijke voornaamwoorden veranderen als ze in een Dativ vorm staan.
Hetzelfde kan echter ook gebeuren als een zelfstandig naamwoord in de Dativ vorm staat. Ook hier zul je zien dat het lidwoord verandert.
Doe weer hetzelfde als voorheen door de zin te ontleden.
Voorbeeldzin: De jongen heeft zijn moeder een brief gegeven. Der Jungehatseiner Muttereinen Briefgegeben.
Stap 1: Onderstreep alle werkwoorden in de zin. Stap 2: Markeer het onderwerp in het groen. (stel de vraag: wie/wat + alle werkwoorden) Stap 3: Markeer het lijdend voorwerp in het blauw. (stel de vraag: wie/wat + alle werkwoorden + onderwerp) Stap 4: Markeer het meewerkend voorwerp in het rood. (stel de vraag: aan/voor wie/wat + alle werkwoorden + onderwerp + lijdendvoorwerp)
Gebruik vanaf nu je Grammatikkarte om de overeenkomende rode kleur te zien en toe te passen.
Op het einde van dit thema wordt je spreekvaardigheid getest. Daarbij wordt je natuurlijk beoordeeld op de uitspraak.
Bij dit onderdeel gaan we aan de slag met het leren van de uitspraak voor verschillende letters in het Duits. Probeer ontzettend goed op te letten, want niet alle letters/ lettercombinaties in het Duits klinken hetzelfde als in het Nederlands.
Zie de Tabel hieronder voor de verschillen tussen Duits en Nederlands.
Vokabel
Deutsche Aussprache
Beispiele
Ton
a
a
Arm, Arzt, Waren
o
o
Holen, Problem, Ohr
e
e
Elf, legen, Ehren
i
i/ie
sieht, Milch, Iris
u
oe
Hut, Putz, Rutsch
y
uu
Type, Hypothese, Pyramide
ä
e/ee
Lärm, Äpfel, zählen
ö
eu
Hör, können, nötig
ü
uu
Tür, Kostüm, Küche
au
au
Baut, Lauch, Haus
äu
oi
Häuser, Läufer, Gebäude
eu
oi
Leute, Euro, euch
ei
ai
mein, klein, leiter
s
z
Reis, Ameise, leise
z
ts (hard)
Zirkus, Zeh, Zunge
c
ts (zacht) / k
Cello, Computer, Clown
ch
ch zacht (bij i/e)
Milch, brich, Licht
ch
ch hard (bij a/au/o)
Bauch, Lach, brach
Satzbau
Dit level gaan we aan de slag met de zinsvolgorde oftewel der Satzbau. Deze lijkt erg op het Nederlands. Probeer deze dus zo goed als mogelijk aan te houden.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Weil Malte sein Bein gebrochen hat, kann er nicht mehr laufen und braucht er einen Rollstuhl. Frederike wohnt aber auf dem dritten Stock ihres Hochhauses und der Fahrstuhl ist kaput, also kann Malte nicht bei ihr schlafen. Sie entscheiden sich für ein Hotel. Malte versucht auch hier wieder Eindruck auf Frederike zu machen und die Hotelreservierung zu machen. Das Gespräch ist aber völlig durcheinander.
Aufgabe 1 zusammen: Lese das Fragment an und mache eine richtige Reihenfolge.
Rezeptionist: Schönen guten Tag!
Malte:
Rezeptionist: Womit kann ich Ihnen helfen?
Malte:
Rezeptionist: Haben Sie schon reserviert?
Malte:
Rezeptionist: Das ist schade. Natürlich können wir Ihnen mit einem Hotelzimmer helfen. Was wünschen Sie in deinem Hotelzimmer?
Malte:
Rezeptionist: Sie können ein Zweipersonzimmer mit Bad und Minibar bekommen oder ein Zweipersonzimmer mit nur einer Dusche.
Malte:
Rezeptionist: Was Sie wünschen?
Malte:
Rezeptionist: Kein Problem. Dann habe ich für euch Zimmer 313. Wie lange möchten Sie gerne hier bleiben.
Malte:
Rezeptionist: Okay haben wir notiert. Ab 8 gibt es Frühstück hier unten. Wir wünschen Sie ein gutes Verbleib in unserem Hotel.
Malte:
Rezeptionist: Oh, und wann es noch etwas gibt, können Sie uns hier natürlich finden.
Was ist möglich?
Wir möchten gern ein Hotelzimmer für zwei Personen haben.
Dann möchten wir gerne zwei Einzelbette. Wir kennen uns noch nicht so lange.
Wir möchten gerne drei Nächte übernachten.
Vielen Dank.
Nein, leider nicht. Ich habe mein Bein gebrochen und wir können jetzt nicht zu ihrer Appartement.
Sind es Zimmer mit einem Doppelbett oder Einzelbette?
Schönen guten Tag!
Hotelreservierung machen
Wir haben jetzt gelernt wie die Satzbau auf Deutsch ist. Jetzt werden wir damit üben. Wir möchten gerne, dass ihr eine Online Hotelreservierung schreibt. Mit der mundliche Prüfung müsst ihr, dass naturlich auch machen, aber jetzt schreibt ihr es zuerst.
Aufgabe 1 Gruppe Nachbar: Mache für Scenario 4 von der mundlichen Prüfung bei Level 6 eine Onlinereservierung. Also schreibe eine E-Mail.
Redemittel
Hallo, kann ich Ihnen helfen?
Hallo, ich habe ein Zimmer reserviert.
Ich heiße ............
Mein Name ist .........
Wilkommen in unserem Hotel.
Darf ich bitte ihren Ausweis und Kreditkarte sehen?
Hier bitte, mein Ausweis und meine Kreditkarte.
Ist ein Zimmer mit einem Doppelbett in Ordnung?
Ja, und ich hätte gerne ein Zimmer mit einem Kühlschrank.
Selbstverständlich. Wie lange möchten Sie bleiben?
Ich werde zwei Nächte bleiben.
Ich werde am Donnerstag abreisen.
Ihr Zimmer ist im dritten Stock.
Wo befindet sich der Aufzug?
Brauchen Sie hilfe?
Nein danke, es geht.
Ja, sehr gerne
Haben Sie noch ein Zimmer frei.
Level 3 Laden
Wörterliste Level 3
der Laden / die Läden
das Geschäft / die Geschäfte
die Größe / die Größen
die Kasse / die Kassen
der Preis / die Preise
anziehen
anprobieren
die Umkleidekabine / die Umkleidekabinen
der Rabatt / die Rabatte
der Kunde / die Kunden
die Kundin / die Kundinnen
der Verkäufer / die Verkäufer
die Verkäuferin / die Verkäuferinnen
hell - heller
dunkel - dunkler
groß
klein
es passt mir
es gefällt mir
Präpositionen
Bij Nominativ / Akkusativ / Dativ hebben we gezien dat er drie verschillende vormen kunnen zitten in één zin. Deze vormen kunnen we ook achterhalen met behulp van een voorzetsel. Het voorzetsel geeft dan namelijk al aan welke vorm datgene krijgt wat er achter staat.
Ikheb voor hem een bloemgekocht. = Ich habe für ihn eine Blume gekauft.
Het stukje voor hem kunnen we niet gebruiken om de zin te ontleden. Wel geeft voor ons enige informatie. Voor = Für. Dit voorzetsel vraagt jou de akkusativ te gebruiken, oftewel blauw.
Dus als volgt. Ikhebvoor hemeen bloemgekocht. = Ich habe für ihn eine Blume gekauft.
De voorzetsels die vragen om de akkusativ te gebruiken (=blauw) zijn als volgt:
voor = für
tegen = gegen
zonder = ohne
om = um
door = durch
tot = bis
Maak de volgende opdracht en zorg voor een score van 75%.
Bij de vorige opgave hebben we voorzetsels gezien, die vragen om de Akkusativ (=blauw) te gebruiken. Nu zijn er ook voorzetsels die vragen om de dativ (=rood) te gebruiken.
Ik kom uit het park = ichkommeaus dem Park
Aus is een voorzetsel, die met de Dativ werkt en moet dus zo worden vervoegd. Zie de voorbeeldzin.
Voorzetsels die de Dativ vragen zijn als volgt:
uit = aus
bij = bei
na/naar = nach
met = mit
sinds = seit
van = von
bij/naar = zu
Maak de onderstaande opdracht en probeer een score van 75% te halen.
Probeer onderstaande opdracht te maken door de zinnen naar het Duits te vertalen. Let goed op de Voorzetsels die in de zinnen staan en welke vorm daarbij hoort.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Hallo! Haben Sie diese Jacke vielleicht auch in einer anderen Farbe?
Ja, natürlich! Wir haben sie auch in schwarz.
Haben Sie vielleicht eine hellere Farbe?
Ein Moment, bitte. ich schaue mal nach.
Wir haben diese Jacke noch in rot.
Ah, sehr schön!
Entschuldigung, wo ist die Umkleidekabine?
Hier hinten rechts.
Und, wie gefällt sie Ihnen?
Sehr gut! Ich liebe die Farbe.
Ja, die Farbe steht Ihnen.
Sie ist aber etwas groß.
Hätten Sie vielleicht eine kleinere Nummer?
Tut mir leid. Sie ist die letzte rote Jacke, die wir haben.
Sie ist also die kleinste rote Jacke, die ich habe.
Schade! Naja, ich probiere jetzt die Hose an.
Na, wie ist die Hose? Passt sie?
Ja, sie passt mir ganz gut.
Das Kleid war aber leider ein bisschen zu eng.
Soll ich eine größere Nummer holen?
Nein danke. Heute nehme ich nur die Hose.
Ist das alles?
Ja, nur die Hose, bitte.
Das macht dan €25, bitte.
Kann ich mit Karte zahlen?
Natürlich!
Danke! Auf wiedersehen!
Danke! Tschüs!
Verkäufer
Kundin
Guten Tag, kann ich Ihnen helfen?
Ich suche einen Pullover.
Welche Größe haben Sie denn?
Ich glaube, 38 oder 40.
Einen Moment, bitte. Wie gefällt Ihnen dieser Pullover in Gelb?
Ich weiß nicht. Gelb ist nicht so meine Farbe.
Welche Farbe möchten Sie denn?
Blau finde ich immer gut. Oder Dunkelrot.
Wie finden Sie diesen Pullover hier in Dunkelblau.
Schön, kann ich ihn mal anprobieren.
Aber natürlich. Hier links sind unsere Umkleidekabinen.
Der Pulli gefällt mir gut, aber er ist mir zu eng. Haben Sie ihn in Größe 40.
In Größe 40 haben wir diesen hier in Rot. Probiere Sie ihn mal an!
Ja, der gefällt mir sehr gut un passt auch genau. Was kostet dieser Pullover dann?
Sie haben Glück. Sie ist im Angebot und kostet nur €30 statt €50.
Super, den nehme ich. Kann ich bitte mit der Karte zahlen.
Ja, kein Problem.
Hier bitte, meine Karte.
Dankeschön. Und hier Ihre karte zurück. Auf Wiedersehen.
Auf Wiedersehen.
Verkäuferin
Kunde
Guten Tag, kann ich Ihnen helfen?
Ich suche eine Jeans.
Suchen Sie eine bestimmte Marke?
Das ist egal, aber nicht so teuer.
Welche Größe und Farbe möchten Sie denn?
32 oder 33. Entweder Blau oder Schwarz.
Wie gefällt Ihnen diese hier in Blau, Größe 33?
Gut, ich probiere Sie mal an, Wo ist hier die Umkleidekabine?
Da um die Ecke rechts.
Und? Passt Ihnen die Jeans?
Ich glaube, die ist mir ein bisschen zu groß. Haben Sie die gleiche in größe 32?
In Größe 32 haben wir sie nur in Schwarz. Ist das in Ordnung?
Ja, Schwarz ist in Ordnung. Ich probiere sie mal an.
Und? Passst Ihnen die Jeans? Die Farbe steht Ihnen auf jeden Fall sehr gut.
Danke, die nehme ich.
30 Sekunden
Manchmal kommt es vor, dass du ein Wort gerne benutzen möchtest, aber nicht mehr weißt wie man das Wort ausspricht. Dann kannst du am besten das Wort beschreiben, genau wie bei 30 Sekunden. Darum werden wir für diese Aufgabe 30 Sekunden spielen, sodass du während der mündliche Prüfung immer ein Wort beschreiben kannst.
Aufgabe 1 Spiel: Wir spielen in Gruppen von vier Personen. Jede Gruppe bekommt ein Kärtchen von 30 Sekunden und muss es so genau wie möglich beschreiben. Das einzige was man dafür brauchen darf ist ein Wörterbuch. Also kein Handy oder Laptop.
Nach einige Minuten beschreibt jede Gruppe ein Wort. Die andere Gruppen dürfen raten. Sie schreiben auf einem Blatt was sie denken, dass es ist. Als eine Gruppe ein Wort geraten hat, bekommt die Gruppe, die ein Wort beschrieben hat und die Gruppe die es geraten hat 1 Punkt. Wir spielen das Spiel 3 Runden.
Redemittel
Haben Sie diese Hose auch in Größe 38?
Ah, die grüne gefällt mir auch gut.
Danke, ich probiere das mal an.
Der Pullover passt super.
Die Hose ist ein wenig zu lang.
Oh prima, danke.
Die passt auch gut zum Pullover.
Ja, die sitzt super.
Gut ich nehme die Hose in hellblau und den Pullover dazu.
Was kostet diese ........
Wieviel Rabatt kann ich hier für bekommen.
Level 4 Wegbeschreibung
Wörterliste Level 4
links
rechts
geradeaus
die Straße
um die Ecke
die Kirche
das Haus
das Rathaus
der Bahnhof
die Parkanlage
die Gasse
das Verkehrsbüro
Wechsel Präpositionen
Aufgabe 1 zusammen:
Bij het vorige level hebben we de voorzetsels besproken, die met de akkusativ en de dativ werkten. Nu zijn er nog een aantal voorzetsels over, die je terug kan vinden op de Grammatikkarte. Die hebben de benaming Wechselpräpositionen oftewel keuzevoorzetsels gekregen. Dit heeft er mee te maken dat ze een akkusativ kunnen vragen of een dativ.
Om te achterhalen of het voorzetsel een akkusativ of een dativ vraagt doe je het volgende:
Kun je de vraag waar (wo) stellen: Zo ja = Dativ Nee = stap 2
Kun je de vraag waarheen stellen: Zo ja = akkusativ Nee = stap 3
Geen van bovenstaande betekent figuurlijk = 7/2 regel (kleuren die de voorzetsels hebben op de Grammatikkarte.
De voorzetsels zijn als volgt:
in = in / naar bij plaatsnamen met een lidwoord
an = aan
vor = voor (letterlijk für = figuurlijk)
auf = op
über = over
hinter = achter
neben = naast
unter = onder
zwischen = tussen
Naast deze voorzetsels zijn er nog 3 voorzetsels die betrekking hebben op de tijd. Deze zijn altijd met een Dativ:
Nu we het allerlaatste grammatica onderdeel hebben gehad in het Duits kunnen we aan de slag met het vertalen van enkele zinnen waarin alles door elkaar staat. Probeer de grammatica die we de afgelopen weken hebben geleerd te gebruiken.
LET OP!!! Mocht je op dit moment zeggen dat je het nog niet helemaal begrijpt en erg lastig vindt, dan is het nu het moment om dit aan te geven, anders ben je te laat voor de Kenntnisstest.
Als Finalprodukt ga je aan de slag met het uitwerken van verschillende situaties die voor kunnen komen bij een bezoek in een Duitstaligland.
Bij elk level gaan we het hebben over een bepaalde scenario's die voorbij kunnen komen. De scenario's waar het over kan gaan zijn als volgt:
Een noodsituatie.
Een ontvangst bij een camping/hotel.
Een situatie in een winkel.
De weg vragen.
Scenario 1:
Je bent in Duitsland op vakantie. Je hebt last van je buik. Je hebt mogelijk iets verkeerd gegeten. Je gaat naar de Huisarts in Duitsland en vertelt wat er gebeurd is.
Vraag of er geopereerd moet worden.
Vraag of je naar het ziekenhuis moet.
Vraag hoelang dit kan duren.
Scenario 2:
Je bent in Duitsland op vakantie. Je ziet voor je neus een ongeluk gebeuren met een kind. Je belt 112 en geeft aan wat er is gebeurd. Kind is door een auto aangereden.
Geef aan dat je denkt dat het kind zijn been heeft gebroken.
Geef je positie aan. Alexanderplatz Berlijn.
Geef aan dat de dader is gevlucht + geeft omschrijving dader of auto.
Scenario 3:
Je bent in Duitsland op vakantie. Je bent aan het wandelen in de bossen. Het Schwarzwald. Je ziet een bosbrand en belt 112.
Geef aan in welke bossen je bent! Schwarzwald.
Geef de omtrek van het vuur. Beginnende bosbrand.
Geef aan dat je geen dader gezien hebt.
Scenario 4:
Je wil een met pasen een weekendje weg naar Düsseldorf met je ouders. Je hebt een leuk hotel gevonden. Digitaal lukt het echter niet om het hotel te boeken, dus besluit je naar het hotel te bellen om de reservering vast te leggen.
Geef aan dat je 2 kamers wil. 1 voor je ouders en 1 voor jezelf.
Geef aan de je ouders graag een bad bij de hotelkamer erbij willen hebben.
Vraag na wat voor leuke activiteiten er in de buurt van het hotel te doen zijn.
Scenario 5:
In de zomervakantie wil je twee weken lang vakantie vieren op een camping in Duitsland. Het maakt niet uit waar, dus ga je op de bonnefooi. Je komt op een camping terecht en je probeert een reservering voor twee weken te maken.
Vraag na of er een mogelijkheid tot zwemmen is op de camping zelf.
Geef aan dat je twee weken wil verblijven met een tent.
Geef aan dat je stroom nodig hebt.
Scenario 6:
Je bent in Duitsland op vakantie en je bent in een kledingzaak aan het shoppen. Je bent op zoek naar een nieuw t-shirt en een nieuwe broek. Je hebt dit gevonden in de winkel, maar niet in jouw maat. Vraag na bij een winkelmedewerk(st)er of ze kunnen kijken of dit nog in de beschikbare maat is.
Geef aan welke grote qua kleding je nodig hebt.
Geef aan welke kleur kleding je graag wil hebben.
Geef aan of je mogelijk korting kan krijgen.
Scenario 7:
Je bevindt je in een schoenenwinkel en je bent specifiek op zoek naar schoenen met een bloemenmotief. Je bent geïnteresseerd in het aanbod en vraagt dit na bij een winkelmedewerk(ster.
Geef aan welke schoenmaat je hebt.
Geef aan wat voor kleur bloemenschoenen je wilt.
Vraag of je ze nog mag passen.
Scenario 8:
Je bent op skivakantie in Oostenrijk en je bent op zoek naar de skiklift naar piste 3. Je ziet iemand op straat lopen en je vraagt aan deze persoon of hij/zij de weg naar de skilift weet.
Probeer iemand beleefd aan te spreken.
Vraag hoe je het beste bij Piste 3 kan komen.
Herhaal de persoon, zodat je zeker weet hoe je bij de Skipiste moet komen.
Scenario 9:
Je bent in Berlijn op vakantie. Je telefoon is uitgevallen/leeg en je wilt ontzettend graag naar Charlie Checkpoint. Je weet alleen niet zo goed hoe je daar moet komen. Je spreekt iemand aan op straat en vraagt de persoon om de weg.
Probeer iemand beleefd aan te spreken.
Vraag hoe je het beste bij Charlie Checkpoint kan komen.
Herhaal de persoon, zodat je zeker weet hoe je bij Charlie Checkpoint komt.
Het arrangement Deutsch Schuljahr 3 Thema 4 Düsseldorf is gemaakt met
Wikiwijs van
Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt,
maakt en deelt.
Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:
het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.
Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten
terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI
koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI
koppeling aan te gaan.
Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.
Arrangement
Oefeningen en toetsen
Akkusativ Personalpronomen
Akkusativ Artikel
Lückentexte
Dativ Personalpronomen
Satzbau
Präpositionen mit Akkusativ
Präpositionen mit Dativ
Modegeschäft
Präpositionen mit Akkusativ und Dativ
IMSCC package
Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.
Oefeningen en toetsen van dit arrangement kun je ook downloaden als QTI. Dit bestaat uit een ZIP bestand dat
alle
informatie bevat over de specifieke oefening of toets; volgorde van de vragen, afbeeldingen, te behalen
punten,
etc. Omgevingen met een QTI player kunnen QTI afspelen.
Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en
het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op
onze Developers Wiki.
Das Treffen zwischen Malte und Frederike war gut gelaufen. Sie haben jetzt abgesprochen bei Frederike ihrer Wohnort. Frederike wohnt in Düsseldorf. Die Hauptstadt von Nordrhein Westpfahlen.
Zinnen met Akkusativ
In Deutschland gibt es gleich wie die Niederlanden drei verschiedenen Nothilfen. Die Polizei, der Feuerwehr und das Krankenhaus. Sie lesen jetzt einige kurze Texte über Notfälle die passiert sind. Notiere bei jedem Notfall welche Nothilfe eingesetzt werden muss.
Weil Malte sein Bein gebrochen hat, kann er nicht mehr laufen und braucht er einen Rollstuhl. Frederike wohnt aber auf dem dritten Stock ihres Hochhauses und der Fahrstuhl ist kaput, also kann Malte nicht bei ihr schlafen. Sie entscheiden sich für ein Hotel. Malte versucht auch hier wieder Eindruck auf Frederike zu machen und die Hotelreservierung zu machen. Das Gespräch ist aber völlig durcheinander.
![Wegbeschreibung • Aufbau, Tipps und Beispieltext · [mit Video]](https://d1g9li960vagp7.cloudfront.net/wp-content/uploads/2021/05/Wegebschreibung_WP-Bilder-1-1024x576.jpg)
