Welkom op de WikiWijs pagina van XP - Xperimenteren. Op deze pagina vind je alles wat je nodig hebt om je experimenten uit te voeren. Links in het menu zie je de titels van de proefjes die je kunt kiezen, per onderwerp verdeeld.
We wensen jullie succes, maar vooral veel plezier met de Xperimenten!
Inleiding
Als je aan de vakken Natuurkunde of Scheikunde denkt, kom je al gauw uit bij: Proefjes!!! Het doen van experimenten vindt bijna iedereen wel leuk. Daarom gaan we in deze Xperience een aantal proefjes doen. We gaan ons verdiepen in de onderwerpen die jij het leukst vind en je geeft een presentatie over 1 van de hoofdstukken waarbij jij je klasgenoten iets leert over dit onderwerp.
Doel van deze XP
Kennismaken met de natuurwetenschappelijke vakken.
Opdracht en beoordeling
Wat doe je tijdens deze XP?
Werkwijze
Maak een top 10 van de leukste proefjes. Per les zoek je 1 proef van 30 a 45 minuten óf 2 proeven van 15 a 20 minuten.
Lees de bijbehorende paragraaf door zodat je weet waar de proef over gaat.
Maak een werkplan (mag waar mogelijk gekopieerd worden van deze website) waarin je opschrijft wat je nodig hebt en wat je stap voor stap gaat doen.
Voordat je aan de proef begint maak je de bijbehorende vragen zodat je goed voorbereid bent.
Tijdens het uitvoeren van de proef maak je foto's of filmpjes zodat je dit later kan laten zien in je presentatie.
Beoordeling
Hoewel je de presentatie in tweetallen uitvoert krijg je een persoonlijke beoordeling.
· Cijfer presentatie telt 3x mee
· Cijfer toets telt 2x mee
Planning
Planning
Week
activiteit
Huiswerk
1
Les 1: Kennismaking / branderles
Les 2: Evt. nog branderles / doornemen werkwijze / maak planning
Uitwerken opdrachten bij de proeven.
2
Les 3:Proeven doen / maken bijbehorende vragen
Les 4:Proeven doen / maken bijbehorende vragen
Uitwerken opdrachten bij de proeven.
3
Les 5:Proeven doen / maken bijbehorende vragen
Les 6:Proeven doen / maken bijbehorende vragen
Uitwerken opdrachten bij de proeven.
4
Les 7: Uitwerken leerdoelen
Les 8: Uitwerken leerdoelen
Uitwerken leerdoelen
5
Les 9: Uitwerken leerdoelen
Les 10: Voorbereiden Presentatie
Uitwerken leerdoelen
6
Les 11: Voorbereiden Presentatie
Les 12: Voorbereiden Presentatie
Voorbereiden Presentatie
7
Les 13:Presentaties
Les 14:Presentaties
Voorbereiden Presentatie
8
Les 15:Presentaties / leren voor de toets
Les 16:Toets
Toets Xperimenteren
Leerdoelen
Bouw van stoffen
Je beschrijft de verschillende fasen van stoffen aan de hand van de manier en mate van beweging van moleculen.
Je beschrijft dat een molecuul het kleinste deeltje is dat nog de eigenschappen van een stof heeft en is opgebouwd uit atomen.
Materiaal-eigenschappen
Je beschrijft stoffen aan de hand van de stofeigenschappen kleur, geur, oplosbaarheid in water, elektrische geleiding, kookpunt, en smeltpunt.
Je beschrijft dat faseovergangen van stoffen kunnen worden veroorzaakt door verwarmen of afkoelen.
Je beschrijft welke gevaren het gebruik van bepaalde stoffen met zich meebrengt en herkent hoe deze gevaren worden aangegeven op pictogrammen en etiketten, zoals mate van brandbaarheid, giftigheid, explosiviteit.
Je beschrijft dat stoffen een verschillende dichtheid hebben.
Je beschrijft dat voorwerpen zinken, zweven of drijven aan de hand van de dichtheid van stoffen.
Je beschrijft stoffen aan de hand van de mate warmtegeleiding en brandbaarheid.
Je beschrijft de productie van drinkwater uit grondwater en oppervlaktewater, hoe dat dit water wordt gezuiverd en wordt getransporteerd door waterleidingen.
Beweging
Je beschrijft de eenparige, versnelde en vertraagde beweging.
Je berekent de gemiddelde snelheid bij een gegeven afstand en tijd (gemiddelde snelheid = afstand/tijd).
Je ligt de veiligheidsmaatregelen ter voorkoming van letsel in het verkeer (valhelm, autogordels, veiligheidskooi, kreukelzone, airbag, hoofdsteunen) toe.
Je past het verband tussen stopafstand, remweg en reactieafstand toe (stopafstand=reactie-afstand+remweg).
Materie
Bouw van stoffen
Proef 1: Stoffen van elkaar onderscheiden (30 min)
Inleiding
Als de politie een inval doet in een drugslaboratorium, worden daar vaak verschillende stoffen gevonden. Om uit te zoeken wat voor stoffen dat zijn, heeft de politie een speciale afdeling met onderzoekers.
Jij gaat in deze proef net zoiets doen, maar met ongevaarlijke stoffen. Je krijgt een aantal potjes met stoffen, zonder te weten welke stoffen het zijn. Je moet met behulp van de stofeigenschappen zo veel mogelijk stoffen proberen te herkennen.
Bekijk deze video over stofeigenschappen:
Doel
Bij deze proef leer je om stoffen te herkennen aan hun stofeigenschappen.
Nodig
· Een aantal stoffen in flesjes
Uitvoeren en uitwerken
Je krijgt een aantal flesjes. Je mag de flesjes openmaken om te ruiken. Je mag de stoffen beslist niet proeven!
1 Neem tabel 5 over in je schrift en vul deze verder in. Noteer:
a) de kleur van de stof.
b) de geur van de stof.
c) of de stof vast, vloeibaar of gasvormig is.
d) andere bijzonderheden.
e) de naam van de stof (als je die weet).
2 Bekijk de gegevens in de tabel.
a) Welke stoffen zijn vast?
b) Welke stoffen zijn vloeibaar?
c) Welke stoffen zijn gasvormig?
d) Welke stoffen zijn metalen?
e) Welke stoffen zijn doorzichtig?
nummer
kleur
geur
vast/vloeibaar/gasvormig
bijzonderheden
naam
1
2
3
enz.
tabel 5 zestien stoffen en hun eigenschappen
Proef 2: Oplossingen en suspensies onderzoeken (15 min)
Inleiding
In het dagelijks leven kom je verschillende soorten mengsels tegen. Thee en cola zijn voorbeelden van oplossingen. Sinaasappelsap en verf zijn voorbeelden van suspensies.
Bekijk de video over zuivere stoffen en mengels:
Doel
Bij deze proef leer je twee verschillen kennen tussen een oplossing en een suspensie.
Nodig
1. reageerbuis met koffie
2. reageerbuis met water + koolstof
3. twee (lege) reageerbuizen
4. twee trechters
5. twee filtreerpapiertjes
Uitvoeren en uitwerken
Doe een beetje koffie in een reageerbuis.
Schud de reageerbuis met water + koolstof. Kijk direct daarna of je door het mengsel heen kunt kijken.
1. Kun je (makkelijk) door de koffie heen kijken?
2. Heb je hier te maken met een oplossing of een suspensie?
3. Kun je door het mengsel van koolstof en water heen kijken?
4. Heb je hier te maken met een oplossing of een suspensie?
Vouw de filtreerpapiertjes zoals in figuur 34 en doe ze in de trechters.
Maak de filters vochtig, dan blijven ze beter in de trechters zitten.
Zet de trechters in de lege reageerbuizen.
Giet de koffie voorzichtig in het ene filter.
Schud het mengsel van water + koolstof en giet het voorzichtig in het andere filter.
Kijk goed wat er gebeurt.
Wacht tot er niets meer uit de filters lekt.
figuur 34 Zo vouw je een filter.
5. Hoe zien de vloeistoffen in de opvangbuizen eruit?
6. In welk van de filters is een vaste stof achtergebleven?
7. Welke stof(fen) is (zijn) dat?
8. Welke stof(fen) is (zijn) zeker door het filter gegaan bij de koffie?
9. Welke stof(fen) is (zijn) zeker door het filter gegaan bij het mengsel van water + koolstof?
Proef 3: Werken met een brander (30 min)
Inleiding
Bij proeven op school gebruik je vaak een gasbrander om iets te verwarmen. Met zo’n brander moet je altijd voorzichtig werken.
Houd je aan de veiligheidsvoorschriften die je docent met je heeft besproken.
Bekijk de video over veilig werken met de brander:
Doel
Bij deze proef leer je welke eigenschappen een gasvlam heeft en hoe je met een brander moet werken. Zie vaardigheid 6 achter in het boek (vraag je docent).
Nodig
1. gasbrander
2. gaasje
3. houten reageerbuishouder
4. lucifers/aansteker
5. werkblad 2-1
Uitvoeren en uitwerken
– Controleer of de gasregelknop en de luchtregelknop van de gasbrander dichtzitten (figuur 35).
– Draai de gaskraan op je tafel open.
– Houd een brandende lucifer boven de brander en draai de gasregelknop een eindje open.
figuur 35 de gasbrander
1 Welke kleur heeft de vlam van de brander?
– Draai de luchtregelknop een klein eindje open.
2 Wat gebeurt er met de kleur van de vlam?
– Draai de luchtregelknop nu een flink eind open.
3 Wat gebeurt er met de kleur van de vlam?
4 Wat hoor je?
– Houd het gaasje verticaal in de vlam (zie het werkblad, tekening a).
5 Teken en kleur op het werkblad wat je ziet.
– Houd het gaasje horizontaal in de vlam (zie het werkblad, tekening b):
a eerst dertig seconden in de blauwe kern van de vlam;
b daarna dertig seconden vlak boven de blauwe kern van de vlam;
c ten slotte dertig seconden boven in de vlam.
6 Teken en kleur op het werkblad wat je ziet.
7 Op welke plaats is de vlam het heetst? Waaraan zie je dat?
– Draai de luchtregelknop dicht.
– Draai de gasregelknop dicht.
– Draai de gaskraan op je tafel dicht.
Proef 4: Steenzout winnen (30 min)
Inleiding
Steenzout wordt gewonnen door heet water in de bodem te pompen. Diep in de bodem ontstaat dan een mengsel van water en steenzout, dat pekel genoemd wordt. De pekel wordt daarna omhoog gepompt, waarna het zout uit de pekel wordt gehaald.
Bekijk de video over zoutwinning:
Doel
Bij deze proef ga je pekel verwarmen totdat er steenzout overblijft.
Nodig
1. steenzout
2. water
3. bekerglas 2x
4. roerstaafje of lepeltje
5. trechter
6. filtreerpapier
7. brander
8. driepoot
9. gaasje
10. lucifers
Uitvoeren en uitwerken
Oplossen en filtreren
– Doe een paar schepjes steenzout in het bekerglas.
– Voeg aan het steenzout een beetje warm water toe en roer goed.
– Filtreer de vloeistof en vang het filtraat op in een bekerglas.
Indampen
– Leg het gaasje op de driepoot. Zet het bekerglas met het filtraat op het gaasje.
– Laat de gasbrander branden met een kleine kleurloze vlam (figuur 36).
– Verwarm de vloeistof in het bekerglas tot al het water is verdampt.
– Haal dan meteen de brander onder de driepoot weg en zet de brander uit.
figuur 36 de opstelling van proef 4
NB Haal de brander onder het gaasje vandaan als de vloeistof te veel spettert. Maak de vlam kleiner door de gasregelknop een eindje dicht te draaien. Schuif de brander daarna weer onder het gaasje.
1 Blijft er na het filtreren een vaste stof achter in het filter?
2 Beschrijf de inhoud van het bekerglas na het indampen.
3 Wat kun je zeggen over de oplosbaarheid van deze stof?
Materiaal-eigenschappen
Proef 5: Het bepalen van volume en massa (30 min)
Inleiding
Je kunt bij het bepalen van een hoeveelheid stof naar de massa kijken of naar het volume. In de supermarkt vind je bijvoorbeeld pakken met 1 L melk, maar ook pakken met 1 kg suiker. Ook in recepten worden volume- en massa-eenheden vaak door elkaar gebruikt. Dan staat er bijvoorbeeld: “Voeg 250 g champignons en 100 mL water toe.”
Bekijk de video over massa en volume:
Doel
Bij deze proef ga je van vier rechthoekige voorwerpen het volume en de massa bepalen.
Nodig
1. vier verschillende blokjes
2. liniaal of geodriehoek
3. weegschaal
Uitvoeren en uitwerken
1 Neem tabel 6 over in je schrift.
Noteer in kolom 1 van welk materiaal elk blokje gemaakt is.
– Meet hoe lang de zijden van de blokjes zijn (in centimeter).
2 Zet je meetgegevens in de tabel.
3 Bereken het volume van elk blokje met de formule V = l · b · h.
Rond het antwoord af op een geheel getal en noteer dit in kolom 5.
– Bepaal de massa van elk blokje met de weegschaal.
4 Noteer de massa van de blokjes in de laatste kolom van de tabel.
voorwerp
lengte
breedte
hoogte
volume
massa
1
2
3
4
tabel 6 de meetresultaten van proef 5
Proef 6: Werken met de onderdompelmethode (15 min)
Inleiding
Het volume van onregelmatig gevormde voorwerpen kun je niet eenvoudig berekenen met een formule. Voor zulke voorwerpen gebruik je de onderdompelmethode.
Bekijk de video over de onderdompelmethode:
Doel
Bij deze proef leer je hoe je het volume van twee voorwerpen bepaalt met de onderdompelmethode.
Nodig
1. maatcilinder
2. aluminium blokje
3. kiezelsteen of (onregelmatig) lood
Uitvoeren en uitwerken
– Vul de maatcilinder voor ongeveer twee derde met water. Lees de stand van het water af (in cm3). Zie vaardigheid 5 achter in het boek (vraag je docent).
1 Neem over en vul in.
De beginstand is: ………….. cm3.
– Laat het aluminium blokje voorzichtig onder water zakken (figuur 37).
– Lees weer de stand van het water af (in cm3).
figuur 37 Houd de maatcilinder schuin, als je het blokje erin laat zakken.
2 Neem over en vul in.
De eindstand is ………….. cm3.
3 Hoe groot is het volume van het blokje?
Neem over en vul in.
volume blokje = eindstand – beginstand =
………….. – ………….. = …………..
– Je gaat nu het volume bepalen van een voorwerp met een onregelmatige vorm. In dit geval is dat een kiezelsteen.
4 Neem over en vul in.
volume kiezelsteen = eindstand – beginstand =
………….. – ………….. = …………..
Proef 7: De dichtheid bepalen (45 min)
Inleiding
Onderzoekers kunnen vaak precies zeggen met welke stof ze te maken hebben, als ze de dichtheid kennen. Je kunt de dichtheid berekenen door de massa (in g) te delen door het volume (in cm3). Zo vind je de dichtheid in g/cm3.
Bekijk de video over dichtheid:
Doel
Door de dichtheid te bepalen kun je erachter komen van welke stof een voorwerp gemaakt is. Dat ga je bij deze proef doen.
Nodig
1. maatcilinder
2. liniaal of geodriehoek
3. weegschaal
4. vijf voorwerpen
Uitvoeren en uitwerken
– Bepaal de dichtheid van de stoffen waarvan de vijf voorwerpen gemaakt zijn.
1 Neem tabel 7 over in je schrift. Noteer je meetresultaten in de tabel.
2 Bereken de dichtheid van elk voorwerp met de formule.
Rond de uitkomsten af op één cijfer achter de komma.
Noteer de uitkomsten op de juiste plaats in de tabel.
– Vergelijk de dichtheden die je hebt gevonden met de dichtheden in tabel 2 (vraag je docent).
3 Noteer in de tabel van welke stof elk voorwerp waarschijnlijk gemaakt is.
voorwerp
massa
volume
dichtheid
stof
1
2
3
4
5
tabel 7 de meetresultaten van proef 7
Proef 8: De dichtheid van een vloeistof (30 min)
Inleiding
Je kunt de dichtheid van een vloeistof bepalen door de massa van de vloeistof te delen door het volume.
Doel
Bij deze proef ga je de dichtheid van twee vloeistoffen bepalen.
Nodig
1. weegschaal
2. maatcilinder
3. gedestilleerd water
4. spiritus
Uitvoeren en uitwerken
– Bedenk hoe je de massa en het volume van een hoeveelheid vloeistof kunt bepalen.
1 Schrijf op welke metingen en berekeningen je achtereenvolgens gaat uitvoeren.
– Bepaal de dichtheid van water en van spiritus op één cijfer achter de komma.
2 Noteer alle meetresultaten, berekeningen en uitkomsten in je schrift.
Proef 9: Een vloeistofthermometer ijken (30 min)
Inleiding
Een vloeistofthermometer heeft een reservoir en een stijgbuis, met daarlangs een schaalverdeling in graden Celsius, waarop je de temperatuur afleest.
Bekijk de video over thermometers ijken:
Doel
Bij deze proef ga je een blanco thermometer van een schaalverdeling voorzien
Nodig
1. schilders-tape
2. bekerglas
3. stukjes ijs
4. thermometer zonder schaalverdeling
5. gewone thermometer
6. brander
7. driepoot
8. gaasje
9. lucifers
Uitvoeren en uitwerken
Het nulpunt bepalen
– Plak een smal strookje tape vlak naast de stijgbuis.
– Doe de stukjes ijs in het bekerglas Zet de thermometer erin. Het reservoir moet aan alle kanten omringd zijn met ijsblokjes (figuur 39).
– Wacht twee minuten. Zet dan op het crêpetape een potloodstreepje op de plaats waar de alcohol staat.
– Haal de thermometer uit het ijs en schrijf het cijfer 0 bij het streepje.
figuur 39 de thermometer in ijswater
Het honderdpunt bepalen
– Vul het bekerglas voor een derde met water. Breng het water met behulp van de brander aan de kook.
– Zet de thermometer in het bekerglas. Laat de thermometer een minuut in het kokende water staan. Zet dan een potloodstreepje op het crêpetape op de plaats waar de vloeistof staat.
– Haal de thermometer uit het water. Doe de brander uit. Schrijf bij het streepje dat je net hebt gezet, het cijfer 100.
IJken en meten
– Verdeel de ruimte tussen 0 en 100 met behulp van streepjes in tien gelijke delen. Zet bij die streepjes de getallen 10 tot en met 90.
Opdrachten
Meet de temperatuur in het lokaal met de thermometer waarvoor je een schaalverdeling hebt gemaakt. Probeer de temperatuur tot op één graad nauwkeurig te bepalen. Meet daarna de temperatuur in het lokaal nog eens, maar nu met een gewone thermometer.
1 Welke temperatuur geeft elke thermometer aan?
Meet op dezelfde manier met beide thermometers de temperatuur van kraanwater, meteen nadat het uit de kraan komt.
2 Welke temperatuur geeft elke thermometer aan?
Meet ook met beide thermometers de temperatuur van je lichaam. Houd het reservoir elke keer 30 seconden onder je oksel, voor je de temperatuur afleest.
3 Welke temperatuur geeft elke thermometer aan?
4 Kun je met de thermometer waarvoor je een schaalverdeling gemaakt hebt, redelijk nauwkeurig de temperatuur meten?
Proef 10: Water koken (30 min)
Inleiding
Als je een stof verwarmt, gaat de temperatuur van die stof stijgen. Dat zie je bijvoorbeeld als je water aan de kook brengt voor een kop thee.
Doel
Bij deze proef ga je zelf onderzoeken hoe de temperatuur verandert. De onderzoeksvraag luidt: Hoe verandert de temperatuur van water als je het water aan de kook brengt?
Nodig
1. bekerglas
2. thermometer
3. stopwatch
4. brander
5. driepoot
6. gaasje
7. lucifers/aansteker
8. werkblad 3-4
Uitvoeren en uitwerken
Werkverdeling
Deze proef doe je in tweetallen:
– Leerling 1 leest de temperatuur af op de thermometer.
– Leerling 2 houdt de tijd bij en noteert de meetresultaten.
Voorbereiden
– Doe precies 100 mL water in het bekerglas. Maak daarna de opstelling die in figuur 40 is getekend.
figuur 40 de opstelling van proef 10
1 Neem tabel 5 over in je schrift.
Noteer de temperaturen die je afleest, in de tabel.
tijd (min)
temperatuur (ºC)
0,0
0,5
1,0
1,5
enz.
tabel 5 de meetresultaten van proef 10
– Meet de begintemperatuur van het water.
– Steek de brander aan zoals je dat hebt geleerd. Draai de gasregelknop half open.
– Draai de luchtregelknop zover open dat je een vlam krijgt die rustig brandt (zonder veel lawaai te maken).
– Schuif de brander onder het bekerglas op de driepoot (figuur 40).
– Lees om de dertig seconden de thermometer af. Houd het reservoir van de thermometer tijdens het meten ongeveer 1 cm boven de bodem van het bekerglas.
– Op een gegeven moment gaat het water koken.
Doe daarna nog vier metingen.
– Doe de brander uit na de laatste meting.
2 Waaraan kon je zien dat het water kookte?
– Bekijk hoeveel water er nog in het bekerglas zit.
3 Is er water uit het bekerglas verdwenen? Zo ja, waar is dat water gebleven?
Uitwerken
4 Pak werkblad 3-4 erbij. Teken daarop de grafiek van deze proef.
a Teken eerst je meetresultaten in als een serie punten. Zie vaardigheid 13 achter in het boek (vraag je docent).
b Trek daarna een vloeiende lijn die zo goed mogelijk bij de meetpunten aansluit. Je mag dus niet met een liniaal de punten één voor één met elkaar verbinden.
Thema kracht en beweging
Proef 18: Een stroboscopische foto maken (20 min)
Inleiding
Het maken van een stroboscopische foto is vaak een goede manier om een beweging vast te leggen. Het mooie van zo'n foto is dat hij de hele beweging in één beeld samenvat. Sporters gebruiken zo'n foto om erachter te komen hoe ze een beweging exact uitvoeren. Zo kunnen ze ontdekken waar nog winst te behalen valt.
Normaal gesproken is het een heel gedoe om een echte stroboscopische foto te maken. Gelukkig kun je met de app “MotionShot” met je eigen telefoon een (zogenaamde) stroboscopische foto maken. Het resultaat is heel leuk!
Bekijk de video over bewegingen vastleggen:
Doel
Bij deze proef ga je zelf een aantal stroboscopische foto’s maken.
Nodig
1. MotionShot app op je telefoon
2. Een voorwerp waarvan je de beweging vast wil leggen
Uitvoeren en uitwerken
Werkverdeling
Een deel van de klas maakt de foto's. Dit zijn de fotografen. De andere leerlingen voeren om de beurt een beweging uit. Zij zijn de proefpersonen.
Voorbereiden
Instructie voor de proefpersonen:
– Bedenk welke beweging je straks gaat uitvoeren.
Wees creatief en bedenk bewegingen die het ‘goed doen’ op een stroboscopische foto.
– Probeer de beweging uit. Let goed op je eigen veiligheid en op die van anderen.
Uitvoeren
Instructies voor de fotografen:
– Vraag de proefpersoon die aan de beurt is, klaar te gaan staan.
– Druk de ontspanknop van de camera in en geef het startsein.
– Als de beweging is voltooid zet je de camera weer uit.
1 Bekijk en beoordeel de foto.
a Staat de beweging er duidelijk op?
b Is de afstand tussen de verschillende beelden goed?
– Pas zo nodig de instellingen aan en maak nog een foto.
2 Wat verandert er aan de foto als het aantal flitsen per seconde wordt verhoogd of verlaagd?
(dit is in de app MotionShot eigenlijk hetzelfde als het aantal beeldjes vergroten of verlagen).
3 Wat verandert er aan de foto als de beweging langzamer wordt uitgevoerd?
Verwerk je gemaakte foto’s in je portfolio!
Proef 19: Bewegingen bestuderen (45 min)
Inleiding
Als je een beweging wilt bestuderen, begin je ermee de beweging vast te leggen. Je gaat na waar het bewegende voorwerp is (= de plaats) op een aantal opeenvolgende tijdstippen (= de tijd). Na afloop kun je de gegevens op verschillende manieren verwerken.
Bekijk de video over bewegingen vastleggen:
Doel
Je gaat van drie bewegingen de plaats en tijd vastleggen. Daarna ga je de gegevens verwerken tot een plaats-tijddiagram.
Nodig
1. zes tot tien stopwatches (dus je hebt ook 5 tot 9 hulpjes nodig bij deze proef!)
2. startvlag
3. krijtje
4. touw van 10 m
5. fiets
6. werkblad 6-3
Uitvoeren en uitwerken
Voorbereiden
– Op een geschikte plaats is een baan van 60 tot 100 meter uitgezet, met om de 10 meter een krijtlijn (figuur 35).
– Bij de start gaat één leerling staan met de startvlag. Bij elke 10-meterlijn gaat één leerling staan met een stopwatch.
figuur 35 de meetopstelling voor proef 2
Uitvoeren
Elke keer wordt er als volgt gemeten:
– De starter zwaait de startvlag naar beneden om de beweging te laten starten. Op hetzelfde moment worden alle stopwatches gestart.
– Op het moment dat de wandelaar/sprinter/fietser een 10 meterlijn passeert, wordt de bijbehorende stopwatch stilgezet.
– Elke leerling met een stopwatch noteert ten slotte de gemeten tijd.
LET OP: Bij beweging II en III worden de stopwatches pas ingedrukt op het moment dat de fietser de 0 m lijn passeert! De starter moet dus pas op dat moment met de vlag zwaaien.
I
II
III
plaats (m)
tijd (s)
tijd (s)
tijd (s)
0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100
tabel 3 de plaats-tijdtabel van proef 1
Zo ga je gegevens verzamelen over vijf bewegingen:
– Beweging I: Fietser start stilstaand bij 0 m en fietst zo snel mogelijk naar 100 m.
– Beweging II: Fietser start vóór 0 m, en blijft op dezelfde snelheid naar 100 m fietsen.
– Beweging III: Fietser neemt een aanloop (zo snel als mogelijk over de 0 m lijn) en laat zich dan uitrollen / remmen tot vlak na de 100 m.
Uitwerken
1 Neem tabel 3 over in je schrift. Noteer alle meetresultaten op de juiste plaats in de tabel.
2 Pak werkblad 6-3 erbij. Teken het plaats-tijddiagram van elke beweging. Gebruik steeds een andere kleur.
3 Vergelijk jouw plaats-tijddiagrammen met de plaats-tijddiagrammen in paragraaf 3 (vraag je docent om een boek).
a Bij welke beweging(en) is de snelheid min of meer constant? Waaraan zie je dat?
b Bij welke beweging(en) kun je duidelijk zien dat de beweging in het begin versneld is? Waaraan zie je dat?
4 Bereken de gemiddelde snelheid van elke beweging, eerst in m/s en daarna in km/h.
Proef 20: De reactietijd (15 min)
Inleiding
Je hebt het vast weleens meegemaakt: je fietst door een drukke straat en opeens rent iemand vlak voor je de weg op. Geschrokken knijp je de remmen in. Maar hoe snel je ook reageert, het duurt altijd even voordat je fiets begint te remmen. Die tijd tussen zien en remmen noem je de reactietijd.
Doel
Bij deze proef bepaal je hoe groot je eigen reactietijd is.
Nodig
1. liniaal van 30 cm
Uitvoeren en uitwerken
Werkverdeling
Je voert deze proef met z’n tweeën uit. Leerling 1 is proefpersoon; leerling 2 is de tester. Halverwege de proef wissel je de rollen om.
Uitvoeren
– Leerling 2 houdt de liniaal bovenaan vast bij het 30 cm-streepje. Leerling 1 houdt duim en wijsvinger rond het 0 cm-streepje. Zie figuur 38.
figuur 38 Zo voer je proef 21 uit.
– Opeens laat leerling 2 de liniaal los. De proefpersoon probeert de liniaal zo snel mogelijk met duim en wijsvinger te pakken.
1 Neem tabel 6 over in je schrift.
Noteer de valafstand in de tabel. Deze afstand kun je direct op de liniaal aflezen.
proefpersoon
valafstand (cm)
reactietijd (s)
leerling 1
leerling 1
leerling 1
leerling 2
leerling 2
leerling 2
tabel 6 de meetgegevens van proef 4
– Doe deze proef in totaal drie keer. Wissel daarna de rollen om. Doe de proef nu drie keer met leerling 2 als proefpersoon.
Uitwerken
2 Zie figuur 39.
Lees bij elke valafstand de bijbehorende reactietijd af.
Noteer de reactietijd in de derde kolom van de tabel.
figuur 39 het verband tussen de valafstand en de reactietijd
3 Reken hieronder de gemiddelde reactietijd uit:
a van leerling 1.
b van leerling 2.
4 Het is vaak belangrijk dat je een korte reactietijd hebt. Noteer een situatie waarin dat belangrijk is:
Het arrangement XP - Xperimenteren - is gemaakt met
Wikiwijs van
Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt,
maakt en deelt.
Auteur
Gerrit van Beek
Je moet eerst inloggen om feedback aan de auteur te kunnen geven.
Laatst gewijzigd
2023-03-07 10:19:18
Licentie
Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:
het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.
Beweging;
Energie;
Materie;
Micro-macro denken;
NaSk;
Schaal, verhouding en hoeveelheid;
Licht;
Formuletaal;
Scheikunde;
Kracht/beweging bij mensen, verkeer, transport van goederen en zonnestelsel;
Systeemdenken (scheikunde);
Reactiviteit;
Elektriciteit en magnetisme;
Scheiden;
Stoffen en eigenschappen van stoffen;
Hoeveelheden;
Zuivere stoffen en mengsels;
Verbranding;
Ruimte;
Natuurkunde;
Verbranden en verwarmen;
Licht, geluid en straling;
Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten
terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI
koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI
koppeling aan te gaan.
Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.
Arrangement
IMSCC package
Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.
Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en
het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op
onze Developers Wiki.