Proef 19: Bewegingen bestuderen (45 min)

Inleiding

Als je een beweging wilt bestuderen, begin je ermee de beweging vast te leggen. Je gaat na waar het bewegende voorwerp is (= de plaats) op een aantal opeenvolgende tijdstippen (= de tijd). Na afloop kun je de gegevens op verschillende manieren verwerken.

Bekijk de video over bewegingen vastleggen:

Doel

Je gaat van drie bewegingen de plaats en tijd vastleggen. Daarna ga je de gegevens verwerken tot een plaats-tijddiagram.

Nodig

1.      zes tot tien stopwatches (dus je hebt ook 5 tot 9 hulpjes nodig bij deze proef!)

2.      startvlag

3.      krijtje

4.      touw van 10 m

5.      fiets

6.      werkblad 6-3

Uitvoeren en uitwerken

Voorbereiden

–             Op een geschikte plaats is een baan van 60 tot 100 meter uitgezet, met om de 10 meter een krijtlijn (figuur 35).

–             Bij de start gaat één leerling staan met de startvlag. Bij elke 10-meterlijn gaat één leerling                staan met een stopwatch.

figuur 35 de meetopstelling voor proef 2

Uitvoeren

Elke keer wordt er als volgt gemeten:

–             De starter zwaait de startvlag naar beneden om de beweging te laten starten. Op hetzelfde moment worden alle stopwatches gestart.

–             Op het moment dat de wandelaar/sprinter/fietser een 10 meterlijn passeert, wordt de bijbehorende stopwatch stilgezet.

–             Elke leerling met een stopwatch noteert ten slotte de gemeten tijd.

LET OP: Bij beweging II en III worden de stopwatches pas ingedrukt op het moment dat de fietser de 0 m lijn passeert! De starter moet dus pas op dat moment met de vlag zwaaien.

 

I

II

III

plaats (m)

tijd (s)

tijd (s)

tijd (s)

  0

 

 

 

10

 

 

 

20

 

 

 

30

 

 

 

40

 

 

 

50

 

 

 

60

 

 

 

70

 

 

 

80

 

 

 

90

 

 

 

100

 

 

 

tabel 3 de plaats-tijdtabel van proef 1

 

Zo ga je gegevens verzamelen over vijf bewegingen:

–             Beweging I: Fietser start stilstaand bij 0 m en fietst zo snel mogelijk naar 100 m.

–             Beweging II: Fietser start vóór 0 m, en blijft op dezelfde snelheid naar 100 m fietsen.

–             Beweging III: Fietser neemt een aanloop (zo snel als mogelijk over de 0 m lijn) en laat zich dan uitrollen / remmen tot vlak na de 100 m.

Uitwerken

1             Neem tabel 3 over in je schrift. Noteer alle meetresultaten op de juiste plaats in de tabel.

2             Pak werkblad 6-3 erbij. Teken het plaats-tijddiagram van elke beweging. Gebruik steeds een andere kleur.

3             Vergelijk jouw plaats-tijddiagrammen met de plaats-tijddiagrammen in paragraaf 3 (vraag je docent om een boek).

a             Bij welke beweging(en) is de snelheid min of meer constant? Waaraan zie je dat?

b            Bij welke beweging(en) kun je duidelijk zien dat de beweging in het begin versneld is? Waaraan zie je dat?

4             Bereken de gemiddelde snelheid van elke beweging, eerst in m/s en daarna in km/h.