Inleiding
Je gebruikt iedere dag meningen en standpunten, maar goede argumentaties zijn vaak ver te zoeken. Om andere mensen te overtuigen van jouw gelijk heb je goede argumenten nodig. Tijdens deze periode ga je leren hoe een goede argumentatie in elkaar zit, hoe je argumentaties beoordeelt en hoe je zelf zowel schriftelijk als mondeling een goede argumentatie formuleert.
Je hebt vast het verschil tussen feiten en meningen geleerd. Het is nu tijd om jouw mening beter te verwoorden door middel van goed opgebouwde argumentaties.
Je hebt tijdens deze periode zeven begeleide uren: 7 x 1 uur = 7 uur
Tijdens deze periode neem je een eigen leesboek mee!
Deze TWIXX bereidt je voor op het generieke examen Nederlands ‘lezen/luisteren’, het examen ‘schrijven’ en het examen ‘spreken’.
|
Doelstellingen periode
Doelstellingen (begrijpend) lezen:
- De student kan een grote variatie aan teksten over onderwerpen uit de beroepsopleiding en van maatschappelijke aard zelfstandig lezen. Leest met begrip voor geheel en details
- De student kan betogende teksten lezen, waaronder teksten uit schoolboeken en opiniërende artikelen.
- De student maakt onderscheid tussen meningen en feiten, standpunt en argument.
- De student maakt onderscheid tussen drogreden en argument.
- De student trekt conclusies over de intenties, opvattingen en gevoelens van de auteur.
- De student kan de argumentatie in een betogende tekst op aanvaardbaarheid beoordelen.
Doelstellingen luisteren:
- De student kan luisteren naar een variatie aan teksten over onderwerpen uit de beroepsopleiding en van maatschappelijke aard.
- De student kan in een langere beschouwing of betoog de hoofdpunten en onderbouwingen begrijpen, ook als het onderwerp buiten het vak- of interessegebied ligt en abstract is.
- De student kan onderscheid maken tussen meningen en feiten, standpunten en argumenten in luisterteksten.
- De student kan onderscheid maken tussen drogreden en argument.
- De student kan de argumentatie in een betogende tekst op aanvaardbaarheid beoordelen.
Doelstellingen schrijven:
- De student kan gedetailleerde teksten schrijven over onderwerpen uit de beroepsopleiding of van maatschappelijke aard, waarin informatie en argumenten uit verschillende bronnen bijeengevoegd en beoordeeld worden.
- De student kan beschouwende en betogende teksten schrijven, waarbij een argument wordt uitgewerkt en daarbij redenen aangeven voor of tegen een bepaalde mening.
Doelstellingen (vrij) lezen:
- De student leest fictieve en non-fictie teksten die aan zijn belangstelling tegemoetkomen en zijn belevingswereld uitbreiden.
Dossieropdracht
In dit dossier ga je laten zien dat je in staat bent om een standpunt in te nemen en daar passende argumenten bij te gebruiken. Daarom ga je een betoog schrijven. Ook laat je zien dat je standpunten en argumenten van anderen kunt bestuderen en daar een gepaste tekst over kunt schrijven. Daarom ga je een beschouwing schrijven. De teksten worden beoordeeld op 3F niveau.
Opdracht 1: betoog
- Je schrijft een betogende tekst over een actueel onderwerp waar jij een duidelijke mening over hebt.
- Zoek informatie over het gekozen onderwerp. Noteer direct je bronnen.
- Maak een bouwplan, selecteer informatie en verzamel argumenten voor en tegen je standpunt.
- Schrijf een betoog van minimaal 500 woorden.
- Geef je mening en onderbouw deze met minimaal twee argumenten voor.
- Ga vervolgens in op twee argumenten tegen en laat zien waarom deze niet gelden (weerleggen).
- In het slot vat je de informatie samen en trek je een conclusie waarin je eigen mening naar voren komt.
- Vraag feedback aan een klasgenoot. Beoordeel elkaars tekst met het beoordelingsformulier. Verwerk de feedback in het dossier.
- Verbeter het artikel zo nodig en voeg de laatste versie toe aan je dossier.
Let op! Er komt dus een versie 1 van jouw betoog in het dossier, daarna verwerk je de feedback van een klasgenoot, als laatste voeg je de definitieve versie van jouw betoog toe aan het dossier (versie 2).
Opdracht 2: beschouwing
- Je schrijft een beschouwend artikel over een actueel onderwerp uit de beroepspraktijk.
- Zoek informatie over het onderwerp en meningen uit verschillende bronnen. Noteer direct je bronnen.
- Zoek naar verschillende meningen en bespreek deze. Let op: in een beschouwend artikel geef je alleen meningen van anderen weer.
- Maak een bouwplan.
- Schrijf een beschouwende tekst van minimaal 500 woorden.
- Vraag feedback aan een klasgenoot. Beoordeel elkaars tekst met het beoordelingsformulier. Verwerk de feedback in het dossier.
- Verbeter het artikel zo nodig en voeg de laatste versie toe aan je dossier.
Let op! Er komt dus een versie 1 van jouw beschouwing in het dossier, daarna verwerk je de feedback van een klasgenoot, als laatste voeg je de definitieve versie van jouw beschouwing toe aan het dossier (versie 2).
Hoe ziet het dossier er dan uit?
- Voorblad met naam, klas, docent en datum
- Inhoudsopgave
- Inleiding
- Betoog versie 1
- Feedback van een klasgenoot op jouw betoog (op basis van beoordelingsformulier)
- Betoog versie 2
- Beschouwing versie 1
- Feedback van een klasgenoot op jouw betoog (op basis van beoordelingsformulier)
- Beschouwing versie 2
- Bronnenlijst
Het dossier wordt beoordeeld als ‘voldaan’ of ‘niet voldaan’. Je ontvangt feedback van de lesgevende docent.
Let op! Bij te veel spellingfouten kan jouw dossier als ‘niet voldaan’ worden beoordeeld. Heb je dyslexie? Zet dan een ‘D’ op het voorblad van het dossier.
Planning
Datum
|
Programma
|
Huiswerk
|
Week 5 - 31 januari
|
Introductie les
Wat gaan we doen? Planning, beoordeling en eindopdracht bespreken.
|
|
Week 6 - 7 februari
|
Feiten en meningen - argumenten
|
Zelfstudiemateriaal 1 voor de volgende les
|
Week 7 - 14 februari
|
Beschouwende en betogende teksten, wat is het verschil en hoe schrijf je ze? (Middag valt uit)
|
Zelfstudiemateriaal 2 voor de les na de vakantie
|
Week 8 – 21 februari
|
Voorjaarsvakantie
|
Voorjaarsvakantie
|
Week 9 – 28 februari
|
Betoog schrijven
|
Aan de slag met de dossieropdracht
|
Week 10 – 7 maart
|
Betoog schrijven
|
Zelfstudiemateriaal 3 voor de volgende les
|
Week 11 – 14 maart (Projectweek)
|
Geen Nederlands
|
Aan de slag met de dossieropdracht
|
Week 12 – 21 maart
|
Beschouwing schrijven
|
Aan de slag met de dossieropdracht
|
Week 13 – 28 maart
(LWP week 1)
|
Beschouwing schrijven
DEADLINE 1 APRIL
|
Aan de slag met de dossieropdracht
|
Week 14 – 4 april (LWP week 2)
|
Geen Nederlands
|
Geen Nederlands
|
Week 15 – 11 april
(bufferweek)
|
Geen Nederlands
|
Geen Nederlands
|
Beoordelingsformulier 3F
De teksten die je schrijft voor het dossier worden ook beoordeeld aan de hand van het volgende beoordelingsformulier. Je krijgt een excellent (2 pt.), een voldoende (1 pt.) of een onvoldoende (0 pt.) per onderdeel.
Beschouwende tekst
Aspect
|
Score
|
Opmerkingen
|
Samenhang
De kandidaat brengt op vrij complexe wijze samenhang aan in zijn tekst.
|
|
|
Afstemming op doel
De kandidaat werkt de opdrachten adequaat uit, waarmee hij zijn schrijfdoel bereikt.
|
|
|
Afstemming op publiek
De kandidaat is consequent in passend woordgebruik en toon, ook in teksten voor verschillende typen publiek.
|
|
|
Woordenschat en woordgebruik
De kandidaat heeft een goede woordenschat.
|
|
|
Spelling, interpunctie en grammatica
De kandidaat heeft een goede beheersing van de spelling, interpunctie en grammatica
|
|
|
Leesbaarheid
De kandidaat gebruikt een heldere lay-out met witregels, kopjes en paragrafen.
|
|
|
Betogende tekst
Aspect
|
Score
|
Opmerkingen
|
Samenhang
De kandidaat brengt op vrij complexe wijze samenhang aan in zijn tekst.
|
|
|
Afstemming op doel
De kandidaat werkt de opdrachten adequaat uit, waarmee hij zijn schrijfdoel bereikt.
|
|
|
Afstemming op publiek
De kandidaat is consequent in passend woordgebruik en toon, ook in teksten voor verschillende typen publiek.
|
|
|
Woordenschat en woordgebruik
De kandidaat heeft een goede woordenschat.
|
|
|
Spelling, interpunctie en grammatica
De kandidaat heeft een goede beheersing van de spelling, interpunctie en grammatica.
|
|
|
Leesbaarheid
De kandidaat gebruikt een heldere lay-out met witregels, kopjes en paragrafen.
|
|
|
Aan de hand van het aantal punten kom je op het volgende cijfer...
Bouwplan betoog
Inleiding
In 1 of 2 alinea’s:
onderwerp inleiden (denk aan een aandachtstrekker!) + standpunt weergeven
signaalwoorden : ik vind, naar mijn mening, volgens mij, …
anekdote, voorbeeld
|
Middenstuk
argument 1 (+ ondersteuning)
Signaalwoorden argumenten: omdat, want, namelijk, immers,
|
argument 2 (+ ondersteuning)
Signaalwoorden opsomming: ook, verder, bovendien, daarbij, ten tweede, ..
|
Tegenargument 1 + ontkrachting ( …., maar )
Signaalwoorden tegenstelling: maar, echter, toch, daar staat tegenover,
|
Tegenargument 2 + ontkrachting ( …., maar )
Signaalwoorden tegenstelling: maar, echter, toch, daar staat tegenover,
|
Slot
Overtuigend. Belangrijkste argumenten herhalen en conclusie trekken (= standpunt herhalen in andere woorden) .
Signaalwoorden conclusie: dus, al met al, kortom, dan ook,
Tip: Probeer te eindigen met een uitsmijter.
|
Bouwplan beschouwing
Studiemateriaal 1
Soorten Argumenten
Uitspraken waarmee je je eigen standpunt verdedigt, of waarmee je het standpunt van een ander aanvalt, heten argumenten. Argumenten ondersteunen jouw standpunt en kunnen ervoor zorgen dat je anderen overtuigt van jouw standpunt. Hoe steviger je argumentatie, hoe groter de overtuigingskracht van je betoog.
Er zijn verschillende typen argumenten met een verschillende overtuigingskracht. Feitelijke argumenten zijn sterker dan waarderende argumenten. Stel dat ter discussie staat of drinkontbijt gezonder is dan een gewoon ontbijt, dan kun je kijken naar feiten: hoeveel vitaminen zitten erin, wat heb je nodig, en hoeveel haal je uit een gewoon ontbijt? Wellicht is er al een onderzoek naar gedaan: een bewijs uit de wetenschap.
Het standpunt ‘drinkontbijt is smakelijker dan een gewoon ontbijt’ is veel moeilijker te verdedigen. Of iets wel of niet smakelijk is, is een persoonlijke mening of waardering, de bijbehorende argumentatie ook.
FEITELIJKE ARGUMENTEN ZIJN:
|
WAARDERENDE ARGUMENTEN ZIJN GEBASEERD OP:
|
· Feiten
· Wetenschappelijke gegevens
|
· Geloof
· Vermoedens
· Persoonlijke indrukken, voorspellingen
· Gevoelens, emoties
· Waardeoordelen
|
1. Argumentatie op basis van feiten
Bij deze soort argumentatie wordt het standpunt ondersteund door een argument dat feiten bevat. Feiten zijn controleerbaar en daarom waar of onwaar.
Voorbeeld: We kunnen beter niet bij restaurant Gringo gaan eten, want daar is de goedkoopste maaltijd al 29,50 euro.
2. Argumentatie op basis van onderzoek of wetenschap
In deze argumentatie wordt verwezen naar de resultaten van wetenschappelijk onderzoek. Soms wordt er gesproken van argumentatie op basis van onderzoeksbevindingen.
Voorbeeld: Je moet voortaan twee keer in de week vis eten. Laatst bleek opnieuw uit onderzoek dat regelmatig vis eten goed is voor hart, bloedvaten en geheugen.
3. Argumentatie op basis van normen en waarden
Hier is sprake van als iemand zich beroept op een algemeen gedeelde norm of waarde. Het gaat dan om normen en waarden waarover geen verschil van mening bestaat.
Voorbeeld: Die winkelier moet veroordeeld worden wegens poging tor doodslag. Je schiet toch iemand niet neer omdat hij een zak appels steelt.
4. Argumentatie op basis van vermoedens
Bij deze vorm van argumentatie wordt het standpunt ondersteund door een vermoeden. Dat vermoeden kan voortkomen uit iemands intuïtie of gevoel of een veronderstelling.
Voorbeeld: Lieke zit volgens mij volgend jaar helemaal niet in Amerika. Ik kan me namelijk niet voorstellen dat ze dit jaar slaagt voor haar examen.
5. Argumentatie op basis van geloof of overtuiging
Als iemand zich beroept op zijn geloof of (levensbeschouwelijke) overtuiging als ondersteuning van zijn standpunt.
Voorbeeld: Het Interkerkelijke Vredesberaad is principieel tegen elke vorm van geweld en het IKV vond de steun van de NAVO voor de opstandelingen in Libië dan ook verkeerd.
6. Argumentatie op basis van gezag en autoriteit
Hier is sprake van als iemand zich bij het ondersteunen van zijn mening beroept op een deskundige of autorit op een bepaald (vak)gebied. Soms wordt er gesproken van argumentatie op basis van deskundigheid.
Voorbeeld: Volgens veel psychologen speelt seksualiteit in het dagelijks leven een grote rol. De beroemde psychiater Freud heeft dat al meer dan honderd jaar geleden ontdekt.
7. Argumentatie op basis van nut
Als het standpunt een uitspraak voor of tegen een bepaalde maatregel is en in het argument wordt verwezen naar het nut of onnut van die maatregel, spreken we van argumentatie op basis van nut.
Voorbeeld: De maximumsnelheid op de Nederlandse snelwegen moet omlaag. Dat levert minder verkeersslachtoffers op en het is goed voor het milieu.
Bron
Studiemateriaal 2
Drogredenen
Drogredenen, dat hoeft toch niemand te leren? Of toch wel? Hier leggen we je uit wat een drogreden is!
Een drogreden is een foutief argument. Vaak lijken drogredenen aannemelijk, maar dat zijn ze niet. Een drogreden kan een fout argument zijn omdat een argumentatieschema niet goed gebruikt wordt of doordat er een discussieregel wordt overtreden. Wanneer men voortbouwt op foutieve argumenten is er sprake van een drogredenering. Een voorbeeld van een drogredenering is ‘Mijn oma dronk elke dag wijn en zij is 100 geworden, dus alcohol is helemaal niet gevaarlijk’. In dit argument wordt een overhaaste generalisatie gemaakt. Er wordt gesteld dat omdat oma oud is geworden, ondanks het drinken van veel alcohol, dit voor iedereen zou gelden. Dit is echter niet het geval, waardoor het argument foutief is en dus een drogreden.
Er zijn verschillende soorten drogredenen. Hieronder leggen we elke soort uit, met betekenis en voorbeelden.
1. Onjuiste oorzaak-gevolg relatie.
Bij drogredenen die onder deze soort vallen wordt een oorzaak-gevolg relatie gebruikt, terwijl die er niet is. Bijvoorbeeld: ‘Nu ik een nieuwe fiets heb hoef ik nooit voor een stoplicht te wachten’. Er is geen oorzaak-gevolg relatie tussen het hebben van een nieuwe fiets en of een stoplicht dat op groen staat.
2. Verkeerde vergelijking.
Bij drogredenen met een verkeerde vergelijking is er sprake van twee zaken die ten onrechte met elkaar worden vergeleken. Bijvoorbeeld: ‘Ik vind dat we echt niet naar gym hoeven, we bewegen toch al als we naar school fietsen?’. In deze drogreden worden gym en naar school fietsen met elkaar vergeleken. Dit is niet correct. Fietsen en gymmen zijn beide fyieke activiteit maar bij gym leer je verschillende sporten kennen, de spelregels van verschillende sporten en leer je bijvoorbeeld ook samenwerken in een team. Dit is bij naar school fietsen niet het geval. Daarom is er sprake van een verkeerde vergelijking en dus is het argument een drogreden.
3. Overhaaste generalisatie
Drogredenen met een overhaaste generalisatie wordt op grond van één voorval een conclusie getrokken die voor alle voorvallen geldt. Een voorbeeld van een overhaaste generalisatie is:‘Je kunt best verrotte vis eten, mijn nicht deed dat ook en die werd er niet ziek van’. De overhaaste generalisatie in deze drogreden is dat als één persoon niet ziek wordt van het eten van verrotte vis, dit voor iedereen geldt. Het is echter niet waar dat niemand die verrotte vis eet daar ziek van wordt dus is dit argument een drogreden.
4. Cirkelredenering
Een cirkelredenering houdt in dat het standpunt herhaald wordt, maar dan anders geformuleerd. Een voorbeeld: ‘Ik vind Piet niet aardig want ik mag hem niet’. Het standpunt ‘Ik mag Piet niet’ wordt ondersteund met het argument ‘Ik mag hem niet’. Dit is tweemaal hetzelfde, daarom is dit een cirkelredenering en daarmee een foutief argument.
5. Persoonlijke aanval
Bij een persoonlijke aanval wordt er niet op de bal, maar op de persoon gespeeld. Een voorbeeld van een persoonlijke aanval als drogreden is: ‘Als je tegen Zwarte Piet bent, dan ben je geen echte Nederlander’. Dit argument valt iemand aan op zijn mening en is daarom een drogreden.
6. Ontduiken van de bewijslast
Bij het ontduiken van de bewijslast wordt de tegenpartij geacht het tegendeel te bewijzen, bijvoorbeeld: ‘Dat hoef ik toch niet te bewijzen, dat ís gewoon zo’.
7. Vertekenen van een standpunt
Drogredenen waarbij een standpunt vertekend wordt kenmerken zich doordat de tegenpartij woorden in de mond worden gelegd waarvan de onjuistheid moeilijk te bewijzen is. Een voorbeeld hiervan: ‘Ga jij niet mee winkelen? Dus je gaat je lekker zitten vervelen?’. Hierbij wordt gesteld dat de tegenpartij zich gaat vervelen omdat hij niet mee gaat winkelen, terwijl dit helemaal niet zo hoeft te zijn.
8. Bespelen van het publiek
Het bespelen van het publiek gebeurt als er zaken worden beweerd waar niemand makkelijk tegenin kan gaan. Een voorbeeld daarvan is ‘Je bent toch niet goed bij je hoofd als je in de regen buiten gaat spelen?’. Niemand zal toegeven dat het een goed idee is om in de regen buiten te gaan spelen, daarmee wordt het publiek bespeeld.
9. Onjuist beroep op autoriteit
Drogredenen waarbij een onjuist beroep op autoriteit wordt gedaan, kenmerken zich doordat er een bekend persoon wordt aangehaald, maar die persoon hoeft helemaal niets van de zaak af te weten. Ook kan een bekend persoon belang hebben bij de zaak, bijvoorbeeld: ‘Wij van Wc-Eend raden Wc-Eend aan’ of ‘Messi staat in de reclame van Lays, dus dan zal de chips wel lekker zijn’.
10. Overdrijven van voor- of nadelen
Bij zulke drogredenen worden de voordelen of nadelen van een zaak extra positief of negatief neergezet. Een voorbeeld van drogredenen met overdreven voor- of nadelen is: ‘Als jij je kamer nou eens opruimt dan ben je nooit meer je sokken kwijt en kan je ’s ochtends een kwartier langer uitslapen’. In deze drogreden wordt gesteld dat als je kamer netjes is, je nooit meer je sokken kwijt bent. Dat is natuurlijk niet waar, net zoals dat je daardoor niet altijd een kwartier langer in je bed kan blijven liggen.
11. Vals dilemma
Bij een vals dilemma doet men voorkomen alsof er gekozen kan worden uit twee mogelijkheden, terwijl er veel meer dan die twee zijn, bijvoorbeeld: ‘Als jij niet naar Spanje op vakantie wil, dan gaan we gewoon helemaal niet op vakantie’. Het valse dilemma in deze drogreden is dat er meer opties bestaan dan op vakantie naar Spanje of thuisblijven.
12. Onjuist beroep op een kenmerk of eigenschap
Bij een onjuist beroep op een kenmerk of eigenschap worden bepaalde eigenschappen overdreven terwijl andere relevante kenmerken of eigenschappen worden genegeerd. Een voorbeeld van een drogreden op basis van een onjuist beroep op een kenmerk of eigenschap is: ‘Dat meisje heeft weer haar haar hetzelfde, ze zal wel niet creatief zijn. In deze drogreden wordt gesteld dat als je je haar regelmatig hetzelfde hebt, je dan niet creatief bent.
Samenvattend:
Een drogreden is een foutief argument. Vaak lijken drogredenen aannemelijk, maar dat zijn ze niet. Er zijn verschillende soorten van drogredenen die vaak worden gebruikt in discussies.
Bron
Studiemateriaal 3
De beschouwing
De hoofdgedachte van een beschouwing is een open vraag. De schrijver vraagt zich iets af en komt al schrijvend / denkend wel of niet tot een mening. Een beschouwing begint met het vraagstuk, dan bekijkt de schrijver het van verschillende kanten en komt uiteindelijk tot een eigen positie in deze kwestie of hij blijft zijn vraag houden. Een beschouwing wil niet overtuigen, maar wil de discussie verrijken: bekijk het ook eens van deze kant.
De beschouwing is misschien wel de moeilijkste tekstsoort om te schrijven of beter gezegd: om te bedenken. Je moet er namelijk qua deskundigheid en denkvermogen heel wat voor in je mars hebben. De open vraag die jij je als schrijver stelt is complex, of het antwoord erop is dat in ieder geval. Het kan bij geen enkele tekstvorm kwaad, maar bij de beschouwing is het enorm belangrijk om je goed te documenteren, om veel gelezen en bekeken te hebben, om van deskundigen uit verschillende hoeken te weten hoe zij over de kwestie denken. En dan moet jij nog met een interessante invalshoek komen die jouw beschouwing rechtvaardigt. Niet gemakkelijk. In een schoolsituatie zul je dan ook vaak niet afgerekend worden op (een gebrek aan) originaliteit, je bent per slot van rekening nog jong, maar ga wel op zoek naar eigenheid en probeer je publiek te verrassen, te vermaken met intelligentie.
Basisideeën
Invalshoeken
Een invalshoek is de manier waarop jij je onderwerp aanvliegt. Een goede invalshoek kan ieder onderwerp aantrekkelijk maken. Kijk maar:
Onderwerp: Het koningshuis
Invalshoek: Wat zou er gebeuren als Amalia wil trouwen met een vrouw? Zouden er andere problemen zijn in andere monarchieën (Jordanië, Thailand)?
- Wat zou er gebeuren als
- [dit] [ergens anders] plaatsvond?
- geld/ras/gender/milieu/... geen rol zou spelen?
- we niks doen?
- ...?
- Wat zijn de oorzaken? Kunnen we die wegnemen?
- Kunnen we de gevolgen minder ernstig maken?
- Kunnen we van dit probleem een kans maken?
- [Wie] zou [hoe] nu [wat] moeten gaan doen?
- Wat vindt [deze persoon/groep] hiervan?
Structuren
Voor welke structuur je kiest hangt af van jouw voorkennis en je onderwerp. Een structuur kan je ook op ideeën helpen om je (verder) te documenteren.
- voor- en nadelenstructuur;
- verleden-heden-toekomststructuur;
- de verklaringstructuur (oorzaak en gevolg);
- de probleem-oplossingstructuur;
- voorbeeldenstructuur.
Bron
Oefeningen
Oefeningen betoog
Oefening beschouwing