Introductie
Leerdoelen
De komende lessen gaan we aan de slag met werkwoordspelling.
Aan het eind van de lessen over werkwoordspelling kun je;
- Weet je wat de regels zijn voor het spellen van verschillende werkwoordsvormen.
- De persoonsvorm in de tegenwoordige tijd correct spellen.
- De persoonsvorm in de verleden tijd correct spellen.
- Een voltooid deelwoord correct spellen.
- In een zin de passende vorm van een werkwoord invullen.
- Bijzonderheden in de spelling van verschillende soorten werkwoorden uitleggen.
- Zelf zinnen bedenken met moeilijkheden in de spelling van werkwoordsvormen.
- Controleren of al ingevulde werkwoorden juist gespeld zijn
- Kun je werkwoorden die verkeerd geschreven zijn verbeteren.
Veel plezier!
Les 1: Wat weet je al?
Instaptoets
Je gaat nu de instaptoets maken.
Hiermee kun je testen wat je al weet over werkwoordspelling.
Aan het einde van de instaptoets krijg je een overzicht van jouw score per onderdeel.
Print deze score en mail hem naar je docent.
Klik hier om de toets te maken
Huiswerkopdrachten
Kijk onderstaand filmpje voor de volgende les.
In dit filmpje wordt uitleg gegeven over 'werkwoorden in de tegenwoordige tijd'
Noteer in ieder geval 1 vraag die jij nog hebt over de uitleg in het filmpje.
De volgende les heeft iedereen dus een vraag bij zich over 'werkwoorden in de tegenwoordige tijd'.
Werkwoorden in de tegenwoordige tijd
Les 2: Werkwoorden in de tegenwoordige tijd (tt)
2a. Herhalingsopdracht werkwoorden tegenwoordige tijd
Lees onderstaande zinnen. Vooraan staat een dikgedrukt werkwoord.
Zet de juiste vorm van dit werkwoord in de tegenwoordige tijd op de lijn.
Let op!
1. Wie doet het?
2. ik, hij/zij, jij, wij/jullie
3. Bedenk nu hoe je het werkwoord moet spellen.
1. vangen [tt] _____________ jij de tennisbal?
2. scheren [tt] Ik _____________ het wol van de schaap.
3. kijken [tt] Jij _____________ veel televisie.
4. graven [tt] Je _____________ toch geen gat in de tuin!
5. snijden [tt] _____________ jij de kaas in plakjes.
6. vergeten [tt] Leon _____________ steeds dat hij op maandag moet gymmen.
7. vliegen [tt] Anja _____________ graag met de KLM.
8. schrikken [tt] Vanmiddag _____________ Daan vast van de verassing.
9. sluiten [tt] Ik _____________ het raam.
10. werpen [tt] Ik _____________ de prop in de prullenbak.
11. snijden [tt] Morgen _____________ Maurice zijn verjaardagstaart in stukjes.
12. vinden [tt] Jullie _____________ steeds iets anders leuk.
13. spelen [tt] Ik _____________ vanmiddag lekker buiten.
14. zwijgen [tt] Ik _____________ als de juf iets wilt vertellen.
15. verblijven [tt] Mijn neefje _____________ vanavond bij mij thuis.
16. ruiken [tt] In de tuin _____________ ik aan de bloemen.
17. snijden [tt] Morgen _____________ ik de taart in stukken.
18. kijken [tt] De mensen _____________ allemaal naar de hoge gebouwen in de stad.
19. kopen [tt] Jij _____________ elke week een kraslot.
20. glijden [tt] _____________ jij helemaal naar de overkant?
2b. Versterkingsopdracht werkwoorden in de tegenwoordige tijd
In onderstaande tekst zijn de werkwoorden nog niet allemaal goed vervoegd.
Vervoeg de werkwoorden in de tegenwoordige tijd en vervang het werkwoord tussen haakjes door de juiste vorm. Let goed op wie het doet, daarna bepaal je hoe je het werkwoord moet schrijven.
Ik (hebben) vandaag een foto gemaakt van een grote vogel. De vogel (vliegen) op de foto boven het water en (duiken) naar beneden om een vis te (vangen). Doordat de vogel (bewegen) is de foto een beetje wazig geworden. Dit (komen) doordat de vogel zo snel was. Mijn ouders (vinden) de foto erg mooi en (zeggen) dat ik hem moet opsturen naar de krant. Misschien (winnen) ik dan wel een prijs. Dat (vinden) ik erg leuk, maar ook wel een beetje spannend. (hebben) jij weleens een prijs gewonnen? Wat (vinden) jij het leukst om te doen in je vrije tijd? Ik (fotograferen) dus erg graag, maar ik (gaan) ook vaak naar pretparken. Meestal (gaan) ik met vrienden naar het pretpark toe. Dan (rennen) we van de ene achtbaan naar de andere. Hoe harder de achtbaan (gaan) hoe leuker ik het (vinden). Aan het einde van de dag (eten) we vaak bij de McDonalds. Dan (kiezen) ik altijd voor een lekkere hamburger met patat en een hele grote milkshake. (Wonen) jij in de buurt van een pretpark? Mijn vrienden (moeten) altijd ver reizen, maar ik (wonen) heel dichtbij de Efteling. Morgen (rijden) mijn ouders en ik er weer naartoe voor een leuke dag en misschien (maken) ik dan ook wel gave foto's in de Efteling.
2c. Verdiepingsopdracht werkwoorden in de tegenwoordige tijd
Schrijf een verhaal in de tegenwoordige tijd over de verschillen tussen de basisschool en het voortgezet onderwijs. Schrijf over verschillen die je als positief ervaart, maar noem ook de dingen die je minder leuk vindt.
Je verhaal bestaat uit minimaal 20 zinnen. Let op hoofdletters en leestekens.
Als je klaar bent, markeer je de persoonsvormen in jouw verhaal.
Wissel je verhaal uit met de leerling aan wie je bent gekoppeld.
Controleer bij elkaar de spelling van de werkwoorden.
Lever je verhaal in bij je docent.
Voortgangstoets
Je gaat nu de voorgangstoets maken over 'werkwoorden in de tegenwoordige tijd'.
Nadat je de toets gemaakt hebt kun je zien of je alles goed begrepen hebt en kunt toepassen.
Volg de stappen hieronder om de toets te maken.
Ga naar de website door hier te klikken
1. Room Name: WERKWOORDENOEFENEN
2. Typ je eigen naam in.
3. Maak de toets.
4. Heb je alle vragen beantwoord? Klik dan op ‘Finish Quiz’. Succes!
Maak je de voortgangstoets op een ander moment (buiten de les)?
Lever de ingevulde toets in bij jouw docent, zodat deze nagekeken kan worden.
Huiswerkopdrachten
Kijk onderstaand filmpje voor de volgende les.
In het eerste filmpje wordt uitleg gegeven over ' 't kofschip'
In het tweede filmpje wordt uitleg gegeven over 'werkwoorden in de verleden tijd'
Noteer in ieder geval 1 vraag per filmpje die jij nog hebt over de uitleg in het filmpje.
De volgende les heeft iedereen dus een vraag bij zich over ''t kofschip' en over 'werkwoorden in de verleden tijd'.
Werkwoorden in de verleden tijd
Les 3: Werkwoorden in de verleden tijd (vt)
3a. Herhalingsopdracht werkwoorden in de verleden tijd
blijven [vt] Je _____________ gisteren wel heel lang weg. kijken
[vt] Jullie _____________ vroeger graag naar de kat van de buren.
krimpen [vt] Toen _____________ jij ineen omdat de meester boos was.
begrijpen [vt] Hij _____________ vorige maand de rekenlessen als de beste.
bekijken [vt] De mensen _____________ vorige week alle hoogtepunten van het nieuws.
verblijven [vt] Toen _____________ jij op het strand.
roepen [vt] Toen we zagen dat het mis ging _____________ we meteen om hulp.
trekken [vt] De meisjes _____________ vorige week hun mooiste kleding aan.
zijn [vt] Ik _____________ het feestje van gisteren helemaal vergeten.
krimpen [vt] Jij _____________ gisteren ineen omdat hij tegen je schreeuwde.
voelen [vt] Aaf en Floris _____________ zich afgelopen dagen niet lekker.
hopen [vt] Afgelopen weken _____________ we dat de toetsen goed gemaakt waren.
spelen [vt] Gisteren _____________ ik met mijn hond.
benutten [vt] Gisteren _____________ de monteurs alle onderdelen.
proberen [vt] Vorig jaar _____________ de juffen een nieuwe methode.
voelen [vt] Jij _____________ je vorige week ook al niet lekker.
vouwen [vt] Kees _____________ een hoedje van papier.
adopteren [vt] Hendrik en Stevano _____________ gisteren een kat.
bemesten [vt] Vroeger _____________ de boeren hun land veel vaker.
hopen [vt] Je _____________ vorig jaar dat je een bal zou krijgen.
dromen [vt] Ik _____________ toen over een leeuw.
branden [vt] De brandweermannen _____________ zich vorige week aan het vuur.
3b. Versterkingsopdracht werkwoorden in de verleden tijd

Lees de tekst ‘Foutje, bedankt!’ hierboven. Noteer de zes persoonsvormen uit alinea 2 van de tekst. Zet het hele werkwoord erachter.
1 ......................................................................................................
2 ......................................................................................................
3 ......................................................................................................
4 ......................................................................................................
5 ......................................................................................................
6 ......................................................................................................
Noem twee sterke werkwoorden die in de tekst ‘Foutje, bedankt!’ staan. Noteer de persoonsvormen en zet het hele werkwoord erachter.
7 ......................................................................................................
8 ......................................................................................................
Bedenk zelf twee korte zinnen in de verleden tijd met de werkwoorden ‘hoesten’ en ‘landen’. Gebruik de persoonsvorm in het meervoud (wij / jullie / zij).
9 ......................................................................................................
10 ......................................................................................................
3c. Verdiepingsopdracht werkwoorden in de verleden tijd
Schrijf een verhaal over een sportgebeurtenis in de verleden tijd.
Je verhaal bestaat uit minimaal 20 zinnen. Let op hoofdletters en leestekens.
Als je klaar bent, markeer je de sterke werkwoorden en de zwakke werkwoorden met twee kleuren. Wissel je verhaal uit met de leerling aan wie je bent gekoppeld.
Controleer bij elkaar de spelling van de werkwoorden.
Lever je verhaal in bij je docent.
Voortgangstoets
Je gaat nu de voorgangstoets maken over 'werkwoorden in de verleden tijd'.
Nadat je de toets gemaakt hebt kun je zien of je alles goed begrepen hebt en kunt toepassen.
Volg de stappen hieronder om de toets te maken.
Ga naar de website door hier te klikken
1. Room Name: WERKWOORDENOEFENEN
2. Typ je eigen naam in.
3. Maak de toets.
4. Heb je alle vragen beantwoord? Klik dan op ‘Finish Quiz’. Succes!
Maak je de voortgangstoets op een ander moment (buiten de les)?
Klik dan hier voor de toets
Lever de ingevulde toets in bij jouw docent, zodat deze nagekeken kan worden.
Huiswerkopdrachten
Kijk nog eens naar de filmpjes van les 1 en les 2.
Noteer in ieder geval 1 vraag die jij nog hebt over de uitleg in het filmpje.
De volgende les heeft iedereen dus 1 vraag meegenomen over de filmpjes van les 1 en 2 (tegenwoordige tijd en verleden tijd) en besteden we de les aan herhaling van de theorie.