In onderstaande tekst zijn de werkwoorden nog niet allemaal goed vervoegd.
Vervoeg de werkwoorden in de tegenwoordige tijd en vervang het werkwoord tussen haakjes door de juiste vorm. Let goed op wie het doet, daarna bepaal je hoe je het werkwoord moet schrijven.
Ik (hebben) vandaag een foto gemaakt van een grote vogel. De vogel (vliegen) op de foto boven het water en (duiken) naar beneden om een vis te (vangen). Doordat de vogel (bewegen) is de foto een beetje wazig geworden. Dit (komen) doordat de vogel zo snel was. Mijn ouders (vinden) de foto erg mooi en (zeggen) dat ik hem moet opsturen naar de krant. Misschien (winnen) ik dan wel een prijs. Dat (vinden) ik erg leuk, maar ook wel een beetje spannend. (hebben) jij weleens een prijs gewonnen? Wat (vinden) jij het leukst om te doen in je vrije tijd? Ik (fotograferen) dus erg graag, maar ik (gaan) ook vaak naar pretparken. Meestal (gaan) ik met vrienden naar het pretpark toe. Dan (rennen) we van de ene achtbaan naar de andere. Hoe harder de achtbaan (gaan) hoe leuker ik het (vinden). Aan het einde van de dag (eten) we vaak bij de McDonalds. Dan (kiezen) ik altijd voor een lekkere hamburger met patat en een hele grote milkshake. (Wonen) jij in de buurt van een pretpark? Mijn vrienden (moeten) altijd ver reizen, maar ik (wonen) heel dichtbij de Efteling. Morgen (rijden) mijn ouders en ik er weer naartoe voor een leuke dag en misschien (maken) ik dan ook wel gave foto's in de Efteling.