Welkom bij onze wikiwijs over het Circulatiestelsel, oftewel de bloedsomloop.
Deze wikiwijs kun je als student gaan gebruiken ter voorbereiding op de kennistoets van de module MZA binnen de opleiding Leraar Gezondheidszorg en Welzijn (kortweg LGW genaamd). Tevens is dit ook een uitstekende mogelijkheid om je ook voor te bereiden voor de landelijke kennistoets (LKT).
In deze e-learning gaat het over het circulatiestelsel (de bloedsomloop) en behandelen we uitgebreid de anatomie, fysiologie en de pathologie van het circulatiestelsel.
De inhoud van deze e-learning sluit aan bij de leerdoelen en verschillende domeinen uit de landelijke kennisbasis.
Door de inzet van verschillende digitale tools en diverse vragen en opdrachten proberen wij jou zo goed en actief mogelijk aan de slag te laten gaan met de stof.
Heel veel succes bij het doorlopen van deze interactieve wikiwijs!
Doelen
Na het doorlopen van deze wikiwijs ben jij in staat om:
De anatomie (bouw) en de fysiologie (werking) van het circulatiestelsel te beschrijven.
Van veel voorkomende ziekten (pathologie) die gerelateerd zijn aan het circulatiestelsel de oorzaken, symptomen, diagnose, complicaties, begeleiding en behandelingen te benoemen.
Deze leerdoelen sluiten keurig aan bij domein 4: gezondheid en ziekte uit de kennisbasis Gezondheidszorg en Welzijn. Om precies te zijn gaat het om de volgende subdomeinen:
4.1: Anatomie en Fysiologie (inclusief toegepaste natuurwetenschappen)
De student legt de bouw en werking van het menselijk lichaam uit.
De student legt anatomie en fysiologische processen van de orgaanstelsels uit op basis van natuurwetenschappelijke principes.
De student legt uit hoe in het lichaam de afweer, afweerreacties en immuniteit tot stand komen.
4.3: Pathologie
De student legt oorzaken, symptomen, diagnose, ziekteverloop, behandeling, complicaties, prognose en begeleiding van de meest voorkomende ziekten uit.
Instructie
Voor de student:
In deze Wikiwijs ga jij interactief aan de slag met de anatomie, fysiologie en pathalogie van het circulatiestelsel.
Een docent heb je voor deze les niet nodig.
Doordat we in deze e-learning gebruik maken van tekstblokken, filmpjes, afbeeldingen (oefen) opdrachten en andere digitale werkvormen ga je actief door de theorie heen.
De digitale tools zijn zo ontworpen dat het aanmaken van een account niet nodig is.
Deze e-learning is volledig zelfstandig te doorlopen op een moment dat het jou het beste uitkomt.
De studiebelasting van deze e-learning bedraagt ongeveer 2 uur.
Echter kan dat varieren per persoon, omdat iedereen op zijn/haar eigen tempo werkt.
Door middel van diverse opdrachten verdiep jij jezelf in de stof rondom het circulatiestelsel en bereid jij jezelf op een goede en activerende manier voor op de Landelijke Kennis Toets.
Voor de docent:
De student kan deze wikiwijs zelfstandig doorlopen. Hierdoor is het ook voor een (inval) docent of andere willekeurige docent mogelijk deze e-learning in te zetten.
De studiebelasting bedraagt ongeveer 2 uur, maar dat kan zeker per student verschillen afhankelijk van het leertempo.
De inhoud van deze wikiwijs sluit aan bij de leerdoelen en verschillende domeinen uit de landelijke kennisbasis.
De digitale tools zijn zo ontworpen dat het aanmaken van een account niet nodig is.
Deze wikiwijs kan ook aanvullend of ondersteunend ingezet worden tijdens een klassikale les over het circulatiestelsel.
Hoofdstuk 1 Het hart
1.1 Ligging van het hart
Ligging van het hart:
Het hart is ongeveer zo groot als een vuist en is een holle spier die asymmetrisch in ons lichaam ligt in de borstholte, direct achter het borstbeen (sternum) tussen de longen tegen het middenrif aan. De punt van het hart noem je apex. Deze punt wijst schuin naar links en kruist het middenrif.
De asymmetrisch ligging heeft te maken met het feit dat het in de ruimte van de longen ligt. Ook doordat de linkerwand van het hart dikker is, ligt hij meer aan de linkerkant.
Afbeelding: Ligging van het hart
1.2 Kamers & Boezem
Het hart is opgebouwd uit twee holle spieren, namelijk de atriumspier en de ventrikelspier.
Deze spieren worden doormiddel van twee bindweefselringen van elkaar gescheiden. De linker en de rechter harthelft worden van elkaar gescheiden door het harttussenschot (septum cordis)
Het septum interatriale cordis bestaat uit een laagje dun bindweefsel en verdeelt de atriumspier in het rechter - en linkeratrium (atrium = boezem).
Het septum interventruculaire cordis is dikker en bestaat uit hartspierweefsel. Deze verdeelt de ventrikelspier in het rechter- en linkerventrikel (ventrikel = kamer).
Bekijk onderstaand filmpje voor extra uitleg over de bouw en werking van het hart
Afbeelding: Hart met beschrijvingen
Oefening
1.3 Hartkleppen
Het hart bestaat uit boezems en kamers die op hun beurt weer zijn voorzien van hartkleppen.
Er zijn in totaal 4 hartkleppen die ervoor zorgen dat het bloed tijdens de kleine en de grote bloedsomloop maar een kant op kan stromen.
- aortaklep: klep tussen de linkerkamer en de grote lichaamsslagader (aorta).
- mitralisklep: klep tussen linkerboezem en linkerkamer.
- pulmonalisklep: klep tussen de rechterkamer en de longslagader.
- tricuspidalisklep: klep tussen rechterboezem en rechterkamer.
Soms sluit een klep niet goed meer of is deze vernauwd. Hierdoor werkt het hart minder efficient en kan dit op den duur voor problemen zorgen.
Afbeelding: Hart met beschrijvingen
1.4 Coronairen = kransslagaders
Kransslagaders zijn bloedvaten die zuurstof rijk bloed aan het hart leveren.
De kransslagaders zijn ongeveer zo dik als een rietje, 4mm en ze vertakken zich in een groot aantal steeds kleinere slagaders die - als een soort krans - om het hart liggen.
Er zijn twee kransslagaders: de linker kransslag ader (linker Coronaire Arterie) en de rechter kransslagader (rechter Coronaire Arterie)
Afbeelding: Hart afbeelding met coronairen
1.5 Prikkelgeleiding
Het systeem dat het hart aanzet tot regelmatig kloppen heet het prikkelgeleidingssysteem. Het zijn elektrische prikkels. Deze prikkels komen van binnenuit het hart en worden daarna door het hart verder geleid. Er is normaal dus geen prikkel van buitenaf voor nodig.
Het prikkelgeleiding systeem zorgt ervoor dat het samentrekken in het juiste tempo en juiste volgorde gebeurt.
Het prikkelgeleidingssysteem is een netwerk van speciale cellen in de hartspier die elkaar in een domino-effect een elektrische prikkel doorgeven. Die prikkel stimuleert de hartspier om zich samen te trekken.
Sinusknoop
Elke hartslag begint met een elektrische prikkel die ontstaat in de sinusknoop. Hij ligt bovenin de rechterboezem. Hieruit worden de elektrische prikkels door het netwerk in beide boezemwanden verspreid. Dit leidt tot het samentrekken van de boezems waardoor het bloed in de kamers terecht komt. Vervolgens gaat de prikkel naar de AV- knoop. Deze zit onder in de wand tussen de beide boezems. Hier wordt de prikkel even vertraagd, dan gaat de prikkel naar de bundel van His. Vanuit daar splits het zich in een rechter- en linker bundel. Tot slot bereiken de prikkels de vezels van Purkinje. Dus wordt het bloed de slagaders ingepompt. Dit is het einde van de prikkelgeleidingsysteem en begint het hele cyclus opnieuw.
ECG: Electrocardiogram
Dit is een hartfilmpje dat de elektrische signalen van het hart in een grafiek weergeeft.
Op een hartfilmpje zie je allemaal pieken en dalen. Dit zijn de verschillende fasen van een hartslag. Ze worden aangegeven met de letters P, Q, R, S en T.
P-top: samentrekken van de boezems (de lijn wordt daarna weer vlak, omdat het elektrische signaal even wordt vastgehouden)
QRS-complex: samentrekken van de hartkamers
T-top: ontspannen van de hartspier
Na de T-top begint het weer opnieuw voor de volgende hartslag
In het ECG kan de arts bijvoorbeeld een verhoging tussen de S-top en de T-golf zien (ST-elevatie). Dit kan wijzen op een acuut hartinfarct.
Oefening via Educaplay
Klik hier voor de Educaplay
Een korte interactieve oefening over het hart.
Via de bovenstaande link kom je in een digitale werkvorm terecht die je opgedane kennis test over het hart.
Succes!
Hoofdstuk 2 Bloedsomloop
2.1 Kleine bloedsomloop
De kleine bloedsomloop (longcirculatie)
Het bloed is zuurstofarm en komt binnen in de rechterboezem van het hart. De klep tussen de rechterboezem en rechterkamer opent zich en het bloed stroomt de rechterkamer binnen. Het hart pompt het bloed via de rechterkamer en de longslagader naar de longen toe.
Het bloed geeft in de longen koolzuur af en neemt dan zuurstof op. Dit zuurstofrijke bloed stroomt dan via de longaderen weer door naar het hart.
De weg die het bloed dan aflegt is als volgt:
rechterboezem - rechterkamer - longslagaders - longen - longaders - linkerboezem - linkerkamer.
Vanaf de linkerkamer start dan de grote bloedsomloop (lichaamscirculatie)
2.2 Grote bloedsomloop
De grote bloedsomloop (lichaamscirculatie)
Het bloed loopt via de grote bloedsomloop vanuit het hart naar alle organen en weefsels van het lichaam toe. Zuurstofrijk bloed wordt vanuit de linkerkamer via de grote lichaamsslagader (aorta) het lichaam in gepompt. De aorta vertakt zich tot steeds kleinere bloedvaten en haarvaten. De organen en de weefsels gebruiken voedingsstoffen en zuurstof uit de haarvaten en geven vervolgens hun afvalstoffen weer af. Het zuurstofarme bloed gaat dan via de aders weer terug naar het hart.
De weg die het bloed dan aflegt is als volgt:
linkerboezem - linkerkamer - aorta - slagaders - organen en weefsels - aders - holle aders - rechterboezem
Vanaf de rechterboezem start dan weer de kleine bloedsomloop (longcirculatie)
Oefening
Hoofdstuk 3 Samenstelling van het bloed
3.1 Waar bestaat het bloed uit?
Bloed bestaat uit bloedcellen (45%) en bloedplasma (55%).
Er zijn 3 soorten bloedcellen:
rode bloedcellen (erytrocyten)
witte bloedcellen (leukocyten)
bloedplaatjes (trombocyten)
Bloedplasma bestaat uit water, opgeloste zouten, plasma-eiwitten, bloedgassen en vetten.
Erytrocyten
Deze bevatten de roodgekleurde, ijzerhoudende eiwit hemoglobine en deze transporteren zuurstof en CO2 in het bloed van en naar weefsels en longen.
Leukocyten
Deze beschermen het lichaam tegen virussen, bacteriën, vreemde stoffen etc. De lymfocyten zijn onder te verdelen in: granulocyten, monocyten en lymfocyten.
Trombocyten
Deze zorgen voor de bloedstolling. De bloedplaatjes kleven aan elkaar als je ergens bloedt. Later op je lichaam is dit te zien als een korstje op de wond.
Afbeelding: Samenstelling bloed
Oefening
3.2 Stolling
De bloedstolling bestaat uit:
het proces van primaire homeostase
de vorming van een bloedstolsel
het opruimen van het stolsel (fibrinolyse)
Het stoppen van de bloeding wordt verzorgd door door de trombocyten (bloedplaatjes) en de bloedvatwand.
Op het moment dat je een bloeding hebt trekt het bloedvat direct samen zodat er minder bloed doorheen kan. Het bloed komt vervolgens in contact met het subendotheel (bevind zich onder de oppervlakte van het endotheel). Deze word dan geactiveerd en gaan zich binden aan een eiwit dat in het bloed zit; vonwillebrandfactor en de trombocyten hechten zich weer aan het vonwillebrandfactor.
Hierna volgt een vormverandering en steeds meer bloedplaatjes gaan binden met de vonwillebrandfactor wat leidt tot een korstje. Dit korstje wordt steviger gemaakt met behulp van stollingsfactoren (dit is een complex mechanisme), dit zorgt er uiteindelijk voor dat er fibrine wordt gemaakt.
Tot slot zorgt fibrinolyse ervoor dat de wand van het defect weer hersteld kan worden, hierbij wordt het fibrinestelsel afgebroken, zodat het bloed er langs kan stromen zonder problemen.
Hieronder volgt een filmpje waarin duidelijk de bloedstolling stap voor stap wordt uitgelegd:
Hoofdstuk 4 Bloedgroepen
4.1 Welke bloedgroepen hebben we?
Een bloedgroep is een structuur aan de buitenkant van een rode bloedcel, die opgebouwd kan zijn uit eiwitten, koolhydraten, vetten of combinaties hiervan. Bij een bloedtransfusie kan het immuunsysteem van de ontvanger die structuur als ‘vreemd’ zien als het een andere bloedgroep is dan de ontvanger zelf heeft, waardoor het er antistoffen tegen aanmaakt.
Er bestaan 4 soorten bloedgroepen: A, B, AB en O.
O is de algemene donor (deze kan dus doneren aan mensen met bloedgroep A, B of AB)
AB is de algemene acceptor (deze kan alleen doneren aan mensen met AB, maar kan zelf bloed ontvangen van A, B en O)
Je bloedgroep erf je van je ouders. Op de buitenwand van rode bloedcellen zitten antigenen. Dit kan antigeen A, B of beide zijn (of helemaal geen antigenen).
Zoals te zien in onderstaand schema heeft:
Bloedgroep A alleen antigeen A
Bloedgroep B alleen antigeen B
Bloedgroep AB zowel antigeen A als B
Bloedgroep O geen antigenen
Resusfactor
Resuspositief bloed bevat het resusantigeen
Resusnegatief bloed bevat geen resusfactor en kan antiresus bevatten
Na de eerste bloedtransfusie van resuspositief bloed naar een resusnegatief acceptor wordt antiresus gevormd, maar er treedt geen samenklontering op, bij de tweede transfusie wel.
Als een resusnegatieve moeder zwanger is van een resuspositief kind vormt ze na de bevalling antiresus, daarnaast worden bij de volgende zwangerschap rode bloedcellen van een resuspositief kind afgebroken.
Als een resuspositieve moeder zwanger is van een resusnegatief kind vormt dat geen problemen, want het kind kan in de eerste maanden geen antistoffen maken.
Afbeelding: Schema bloedgroep
Oefening
Hoofdstuk 5 Bloeddruk
5.1 Systole (bovendruk)
Systolische druk
Tijdens de actieve vullingsfase van het hart contraheren beide atria onder invloed van de impulsen uit de sinusknoop. Dat wil zeggen dat de beide boezems als eerste samentrekken. Na het samentrekken van de boezems geeft de AV-knoop een elektrische impuls aan de ventrikels. Het linkerventrikel stuwt zuurstofrijk en koolstofdioxidearm bloed het lichaam in en is daarmee verantwoordelijk voor de bovendruk.
Afbeelding: Systole en diastole
5.2 Diastole (onderdruk)
Diastolische druk
Als de druk zich in de bloedvaten (slagaders) afneemt en het hart zich ontspant, dan spreken we van diastole. Oftewel de onderduk.
Tijdens het contraheren van het hart neemt de druk op de bloedvaten toe. Daarna zal het hart zich weer ontspannen en neemt de druk in de bloedvaten weer af. Het meten van de bloeddruk kan handmatig gedaan worden of met een automatische bloeddrukmeter.
In onderstaand filmpje is de bovendruk en onderdruk goed zichtbaar.
Via de bovenstaande link kom je in een digitale werkvorm terecht die je aanwezige voorkennis test over de bloeddruk.
De juiste antwoorden worden vervolgens in het filmpje gegeven, nadat je het antwoordt heb aangeklikt.
Hiermee kun je zelf de gegeven antwoorden corrigeren.
Er wordt om een code gevraagd.
Vul dan deze code in: 9V4N2
Vervolgens wordt er om je naam en eventuele nickname gevraagd.
Hierna kom je in de activiteit en kun je meteen starten.
Als je klaar bent met de oefening kun je op het kruisje klikken om verder te gaan met de wikiwijs.
Succes!
Vul deze code in: 9V4N2
5.3 Atherosclerose
Atherosclerose = slagaderverkalking
Wat is de oorzaak van atherosclerose?
Aderverkalking ontstaat door ophoping van cholesterol, ontstekingscellen en kalk in de wand van aderen. De vaatwand wordt daardoor langzaam dikker en minder elastisch. Ook kunnen vernauwing ontstaan, waardoor bepaalde organen of spieren te weinig bloed en zuurstof krijgen.
Atherosclerose treedt bij iedereen in zekere mate op; het hoort bij het normale fysiologische verouderingsproces van het lichaam.
Afbeelding: Slagaderverkalking
5.4 Hartritmestoornissen
Bij een hartritmestoornis kan de hartslag te snel, te langzaam of onregelmatig zijn. Bij iedereen wijkt het rimte wel eens af.
Bij elke hartslag trekt het hart zich samen door een elektrische prikkel. Bij een normale hartritme gaat dit in een regelmatig tempo. Bij een hartritmestoornis is er iets mis met de elektrische prikkels. De elektrische prikkels komen te snel of te langzaam of ze volgen de verkeerde weg.
Beinvloeding van het ritme:
Het hart klop te snel (tachycardie)
Het hart klopt te langzaam (bradcardie)
Het hart klopt onregelmatig
De boezems en kamers werken niet goed samen
De klachten die voorkomen bij een hartritmestoornis zijn:
Hartkloppingen en -overslagen
Een licht gevoel in het hoofd, duizeligheid, (bijna) flauwvallen
Kortademigheid
Een pijnlijk of drukken gevoel op de borst
een onprettig, angstig of benauwend gevoel
Medicatie
Om hartritmestoornissen te behandelen, zijn er veel soorten medicijnen, bijvoorbeeld:
Bètablokkers: doel is om de hartslag en de bloeddruk te verlagen en zorgt ervoor dat het hart minder zuurstof nodig heeft.
Calciumblokkers: doel is om het elektrisch signaal van het hart te vertragen.
Oefening
5.5 CVA
CVA staat voor cerebrovasculair accident; ook wel beroerte genoemd.
Een beroerte is een verzamelnaam voor een herseninfarct, TIA en een hersenbloeding.
Herseninfarct: Bij een herseninfarct blokkeert een bloedpropje een bloedvat in de hersenen. Een deel van de hersenen krijgt hierdoor te weinig zuurstof.
TIA: bij een TIA gebeurt hetzelfde, maar de prop lost snel weer op. De hersenen hebben dan tijdelijk te weinig zuurstof gehad.
Hersenbloeding: er barst een zwakke plek in een bloedvaatje open. De bloeduitstorting beschadigt een deel van de hersenen.
Symptomen
Een scheve mond, warrig spreken en denken, verlamming in arm of been
Afbeelding: Symptomen CVA
Hoofdstuk 6 Lymfatisch stelsel
6.1 Wat is het?
Lymfatisch stelsel:
Het lymfevatenstelsel moet je zien als een gesloten buizensysteem dat de werking van het bloedvatenstelsel ondersteunt. In de lymfevaten stroomt een heldere vloeistof dat lymfe heet. Dit lymfe ontstaat in de weefsels wanneer een deel van het weefselvocht wordt opgenomen in de lymfevaten. Onder het lymfevatenstelsel vallen onder andere de lymfoïde organen (lymfeknopen, waldeyerrring, peyerplaques, de thymus en de milt)
Deze lymfoïde organen bestaan uit lymfatisch weefsel (reticulair bindweefsel) Deze organen spelen een belangrijke rol in het afweersysteem in het lichaam.
Je lymfestelsel heeft twee belangrijke functies:
- Verwijderen van afvalstoffen uit je lichaam. Je lymfeklieren zijn een soort zuiveringssysteem die ervoor zorgen dat afvalstoffen uit het lymfevocht worden gefilterd.
- Afweer tegen infecties. De lymfeklieren bevatten witte bloedcellen die infecties helpen bestrijden.
Afbeelding: Het lymfatisch stelsel
6.2 Lymfoide organen
Lymfeknopen:
Lymfeknopen kun je zien als tussenstations in de lymfevaten. Op sommige plekken liggen meerdere lymfeknopen bij elkaar (regionale lymfeknopen)
Lymfeknopen zijn kleine boonvormige orgaantjes in verschillende afmetingen en bestaan uit reticulair bindweefsel (merg) dat door bindweefselschotten (trabekels) is verdeeld in vakken.
De lymfeknoop werkt als een soort filter dat de eventueel in het liggende lymfe aanwezige bacterieën, dode of geïnfecteerde cellen en andere lichaamsvreemde stoffen in het merg blijven steken.
Waldeyerring:
Met de waldeyerring (lymfatische keelring) bedoelen we een verzameling verspreid liggende gebieden met lymfatisch weefsel op de overgang van de mond- en neusholte naar de keelholte.
Deze liggen als het waren in de vorm van een ring. Hiertoe behoren:
- tonsilla palatina (gehemelteamandelen) ook wel keelamandelen genoemd. Deze liggen links en rechts achter in de keel en zijn amandelvormig. Deze kunnen behoorlijk opzetten bij een gewone verkoudheid.
- tonsilla lingualis (tongamandel)
- tonsilla pharyngealis (keelamandel) wordt ook wel neusamndel genoemd, ligt in het dak en de achterwand van de neus- keelholte. Ook wel adenoïd genoemd.
- Lymfatisch weefsel rond de inganng van de buis van Eustachius.
Het weefsel van de waldeyerrring vangt bacteriën en andere eventuele ziekteverwekkers op uit de buitenlucht, het neusslijmvlies en voedsel.
De voornaamste functie van de Waldeyerring is het handhaven van onze gezondheid en het bestrijden van binnendringende ziektekiemen via de mond en de neus.
Peyerplaques:
Peyerplaques zijn ophopingen van lymfatisch weefsel verspreid in de wand van de dunne darm.
Verder komen er in de wand van het hele spijsverteringskanaal kleinere ophopingen van lymfatisch weefsel voor. Bacteriën en andere lichaamsvreemde stoffen kunnen hierdoor overal opgevangen worden die vanuit de darmholte via de darmwand de bloedbaan in dreigen te gaan.
Milt:
De milt ligt links boven in de buikholte, onder het diafragma en achter de maag. De milt is boonvormig en ongeveer 10x7x4 cm groot. De bouw en de functie van de milt zijn ongeveer te vergelijken met die van een lymfeknoop, maar dan als tussenstation in het bloedvatenstelsen. Bloed wordt in de milt gefilterd. Daarnaast heeft de milt ook een functie als bloedreservoir. In het miltkapsel zit glad spierweefsel. Ga je vlak na het eten hardlopen, dan kan dat je maag en/of milt zodanig beïnvloeden dat ze verkrampen. Dit komt, omdat bij inspanning de grote spieren meer bloed vragen dan normaal.Dit voelt soms als de bekende "steek in de zij".
Oefening via Quizlet
Klik hier voor de Quizlet
Een korte interactieve oefening over het lymfatisch stelstel.
Via de bovenstaande link kom je in een digitale werkvorm terecht die je aanwezige voorkennis test over het lymfatisch stelsel. Succes!
Hoofdstuk 7 Immuunsysteem
7.1 Wat is het immuunsysteem?
Immuunsysteem
Het immuunsysteem kun je grofweg zien als het afweersysteem van het lichaam. Dit systeem beschermt jou tegen zowel interne als externe ziekteverwekkers. Ieder mens heeft een immuunsysteem en dat bevindt zich door het hele lijf.
Het immuunsysteem bestaat uit drie barrières Barrière 1 (Fysieke barrière) huid, slijmvliezen (luchtwegen en darmen) speeksel en maagzuur
Barrière 2 (algemene afweer) aangeboren afweersysteem dat meerdere typen ziekteverwekkers aanvalt. De afweer blijft gelijk na herhaalde infectie. Er is sprake van fagocytose door witte bloedcellen. Verder zijn hierbij betrokken:
- macrofagen: grote leukocyten die zich ontwikkelen tot fagocyterende cellen die micro-organismen effectief opruimen.
- mestcellen:kunnen met groet effiniteit antigeen-specifieke (IgE) antilichamen op hun celmembraam binden.
- granulocyten: een type witte bloedcel dat herkenbaar is door specifieke granulen in het cyoplasma.
- naturalkiller cellen: in de thymus gevormde lymfocyten. Deze vernietigen niet de ziekteverwekker zelf maar doden de cellen die met virussen geïnfecteerd zijn.
dendritische cellen: cellen met een vertakte vorm die het lichaam controleren en de ziekteverwekkers opsporen.
antimicrobiële eiwitten:
- complement eiwitten: plasma eiwit die bij een besmetting omgezet wordt in hun actieve vorm.
- interferonen: eiwitten die door allerlei lichaamscellen worden geproduceerd zodra deze worden geïnfecteerd door virussen. Te beschouwen als alarmstof die al wordt afgegeven voordat de immuniteit op gang is.
Barrière 3 (specifieke afweer) is een verworven afweersysteem richt zich op één specifieke ziekteverwekker zoals bijvoorbeeld kanker. De afweer neemt toe na herhaaldelijke infectie.
Er is sprake van T- en B lymfocyten (cellen)
De T- cellen zorgen voor de cellulaire afweer (T-cellen en T-geheugencellen)
De B- cellen zorgen voor de humorale afweer B- cellen, antistoffen en B-geheugencellen)
Afbeelding: Illustratie virus
Oefening
7.2 Thymus
Thymus:
Ook wel zwezerik genoemd speelt een belangrijke rol in de de eerste levensfasen van de mens tot aan het begin van de puberteit ongeveer. Deze bestaat uit twee of drie kwabben en ligt achter het sternum op het hart. Je kunt deze qua bouw en werking vergelijken met een lymfeknoop. Er bevinden zich in de thymus ook grote aantallen thymocyten. Dit zijn ongerijpte bloedstamcellen die zich kunnen ontwikkelen tot T-lymfocyten. Deze T-lymfocyten zijn werkzaam in het afweermechanisme van het lichaam.
Afbeelding: Thymus
7.3 Termen immuunsysteem
Antigenen en antistoffen
Dit zijn stoffen die aan de buitenkant van cellen vast zitten. Antigenen zijn stoffen die als lichaamsvreemd worden beschouwd en een afweerreactie van het immuunsysteem uitlokken. Het zijn moleculen die door pathogenen gevormd worden of die aan de buitenkant van de celmembraan van lichaamsvreemde cellen (zoals bacteriën, cellen van een getransplanteerd lichaamsdeel of van getransfuseerd bloed) vastzitten. Aan het antigeen herkent het immuunsysteem de vreemde cel.
Vervolgens reageert het immuunsysteem op een antigeen door antistoffen te maken, specifiek gericht tegen dat antigeen. Elk antigeen heeft een uniek moleculaire vorm. waar de antistof op past. Antistoffen worden door lymfocyten geproduceerd.
Afbeelding: Antigenen en antistoffen
Actieve immunisatie
Hierbij worden er verzwakte antigenen in het lichaam gebracht (bijvoorbeeld bij een vaccinatie). Hierdoor wordt het immuunsysteem geactiveerd en wordt de immuniteit opgebouwd. Het eigen afweersysteem wordt dus geprikkeld om antistoffen te maken, wat veel langer bescherming biedt.
Passieve immunisatie
Hierbij krijg je antistoffen toegediend. De antistoffen beschermen de patient en kunnen een patient genezen. De antistoffen worden hierbij dus zelf in het lichaam gebracht. Deze stoffen zullen de pathogenen opruimen, maar er wordt geen immuniteit ontwikkeld. Deze vorm van immunisatie gebeurt bijvoorbeeld wanneer een zorgvrager ernstig is verzwakt en zelf geen immuniteit kan opbouwen. Maar dit gebeurt ook bij de geboorte: de baby krijgt al via de placenta moederlijke antistoffen, die de eerste tijd na de geboorte bescherming bieden.
Afbeelding: Verschil tussen immuniteiten
Oefening via Quizlet
Klik hier voor de Quizlet
Een korte interactieve oefening over het immuunsysteem.
Via de bovenstaande link kom je in een digitale werkvorm terecht die je opgedane kennis test over het immuunsysteem. Succes!
Hoofdstuk 8 Hart- en vaatziekten
8.1 Angina Pectoris (pijn op de borst)
Angina Pectoris wordt in de volksmond ook wel pijn op de borst of hartkramp genoemd.
Dit is een pijn die optreedt als de hartspier te weing zuurstof krijgt. Dit merk je in het begin meestal alleen als het hart harder moet werken, zoals bijvoorbeeld bij (hoge) inspanning. Op de langere termijn zou je er ook last van kunnen krijgen in andere situaties.
De pijn op de borst ontstaat meestal door een vernauwing van de kransslagaders. Dit zijn de aders die het hart van zuurstof voorzien. Doordat er een vernauwing is krijgt het hart minder zuurstof dan dat het nodig heeft. Een vernauwing in de kransslagaders merk je niet direct. Klachten zijn vrijwel pas merkbaar als een kransslagader voor 50% vernauwd is. Deze vernauwingen ontstaan meestal door slagaderverkaling (atherosclerose)
Ook andere hartziekten kunnen een oorzaak zijn van Angina Pectoris.
denk hierbij aan:
- ontsteking van het hartzakje (pericarditis)
- hartklepaandoeningen
- hartritmestoornissen
Symptomen van Angina Pectoris kunnen zijn:
- beklemmende of drukkende pijn op de borst
- een benauwd gevoel door de drukkende pijn
De pijn straalt dan soms uit naar armen, hals, kaak, rug of maag. Ook kan er sprake zijn van misselijkheid en transpireren.
Meestal is zo'n aanval tijdelijk en trekt deze weer weg in rust of na het innemen van speciale medicatie (vaatverwijder) dit kan een tablet of spray voor onder de tong zijn (sublinguaal)
De meest gebruikte medicijnen zijn:
- nitraten: verwijden van de bloedvaten
- bètablokkers: verlagen de bloeddruk en de hartslag
- calciumblokkers: maken de bloedvaten wijder
- antistollingsmiddelen
- choleserolverlagers
De behandeling van Angina Pectoris is vaak een combinbatie van medicatie, aanpassingen van de leefgewoonten (niet roken, voldoende beweging, gezond eten, weing zouten en verzadigde vetten) en soms het openen van de kransslagaders.
Bekijk onderstaand filmpje voor extra uitleg over angina pectoris (pijn op de borst)
8.2 Hartinfarct
Er is sprake van een hartinfarct als de bloedtoevoer naar een deel van het hart stopt. Hierdoor kan het hart minder goed functioneren. Het deel van het hart achter de verstopping krijgt dan geen zuurstof meer en raakt beschadigd. Een hartinfarct lijkt vaak uit het niets te ontstaan, maar in werkelijkheid zijn er in de meeste gevallen al eerder vernauwingen in de kransslagaders rondom het hart te zien. Deze liggen in een soort krans om het hart heen en zorgen ervoor dat het hart genoeg zuurstof krijgt om te kunnen blijven functioneren.
Door een vernauwing van de kransslagaders ontstaat het risico op een hartinfarct. Een vernauwing door slagaderverkalking (atherosclerose) ontstaat vaak door het ophopen van deeltjes in de wand van de slagaders. Dit kunnen bijvoorbeeld ontstekingscellen, cholesterol of vetdeeltjes zijn. Hierdoor ontstaat er een verdikking aan de wanden door het vormen van plaques en vernauwd de doorgang in de slagaders.
De verdikking groeit steeds verder aan en op een gegeven moment kan deze gaan openscheuren. Als reactie hierop maakt het lichaam een bloedprop aan om het scheurtje te dichten. Deze bloedprop kan op die plek dan het bloedvat afsluiten. Deze bloedprop zou ook kunnen losschieten en verderop in het bloedvat weer vastlopen.
De behandeling van een hartinfarct begint vaak al in de ambulance en bestaat vaak uit het geven van medicatie (nitraten) om de kransslagaders te verwijden.
In het ziekenhuis bestaat de behandeling uit een dotter- en stentbehandeling en mogelijk ook een bypassbehandeling of omleiding om de vernauwing.
Bij dotteren wordt de vernauwing van de kransslagaders opgerekt met een soort ballonnetje, waardoor er weer genoeg bloed door kan stromen. Meestral wordt er ook een stent geplaatst.
Een stent is een klein, ontplooibaar buisje met een gaasachtige structuur, dat wordt gemaakt van medisch roestvrij staal of een kobaltlegering. Stents kunnen helpen bij het openhouden van de bloedvaten en het verminderen van de kans op een hernieuwde verstopping of vernauwing na het dotteren.
Daarnaast kan de behandeling bestaan uit een combinbatie van medicatie, aanpassingen van de leefgewoonten ( niet roken, voldoende beweging, gezond eten, weing zouten en verzadigde vetten).
Bekijk onderstaand filmpje voor extra uitleg over het hartinfarct
Oefening
8.3 Hartfalen
Hartfalen, ook wel decompensatio cordis genoemd is een klinisch syndroom dat wordt gekenmerkt door een tekortschietende pompwerking van het hart, dit leidt tot veel klachten/verschijnselen.
Er ontstaan klachten als:
vermoeidheid
onrustig slapen
kortademigheid
koude handen en voeten
verminderde eetlust
oedeem (bijvoorbeeld in de enkels)
moelijke stoelgang
opgezette buik
De pompfunctie van het hart wordt door 4 factoren beinvloedt:
hartfrequentie (aantal malen per minuut dat het hart samentrekt)
contractiliteit (kracht waarmee het hart samentrekt)
preload (voorbelasting, de rekkingstoestand van de hartspiervezels vlak voordat de contractie begint)
afterload (nabelasting, de spanning die in de hartspier tijdens de contractie moet worden ontwikkeld om het bloed weg te kunnen pompen.
Er zijn 2 soorten hartfalen: systolisch hartfalen en diastolisch hartfalen.
(zie onderstaand filmpje)
- Bij systolisch hartfalen heeft het hart geen kracht om het bloed rond te pompen
- Bij diastolisch hartfalen kan het hart het bloed niet goed aanzuigen, het hart vult zich dus niet voldoende met bloed
Oefening
8.4 Trombose
Onder trombose wordt verstaan het aanwezig zijn van een stolsel in een bloedvat, vastzittend aan de wand van het vat. Zo'n trombus kan het vat geheel of gedeeltelijk afsluiten.
Onder normale omstandigheden stolt het bloed dat door onze vaten stroomt niet. Als dit gebeurd, wordt dit snel opgelost door een tegenmechanisme (fibrinolyse). Stolsels horen pas gevormd te worden als het bloedvat beschadigd is en het bloed naar buiten stroomt. Bij trombose is dit niet het geval en is er een bloedstolling ter plekke begonnen in een gesloten bloedvat (meestal omdat de binnenkant van het bloedvat, het endotheel, is beschadigd). Op de plaats van deze beschadigingen hecten zich bloedplaatjes, die daarbij kapotgaan waarna vervolgens uit deze bloedplaatjes stoffen vrij komen die het stollingsproces op gang zetten. Zo onstaat er een trombusmassa.
In dit filmpje wordt uitgelegd welke klachten optreden bij een trombose:
Er zijn ook factoren waardoor de trombosevorming sneller doet optreden:
phlebitis: aderontsteking, hierbij is het endotheel beschadigd. Het binnenoppervlak wordt daardoor ruw en zo komt het stollingsproces op gang.
varices: spataderen, dit zijn verwijde aders waarin de venenkleppen niet meer functioneren. Als gevolg dat het bloed slecht wordt verplaatst. Daarbij is de bloedstroom vertraagd waardoor de stolling bevorderd wordt.
bloeddrukdaling: een te lage bloeddruk zorgt voor een verminderde en tragere circulatie.
kanker: vaker gezien bij patienten met kanker, mogelijk doordat er in het bloed stoffen zitten die de stolling gemakkelijker maken.
8.5 Longembolie
Bij een longembolie zit er een bloedpropje in een bloedvat in de longen. Hierdoor kan het bloed er niet goed doorheen stromen. Een stukje van de longen krijgt dan geen bloed meer en werkt niet meer goed. Soms kan een stukje long hierdoor doodgaan.
Als er een embolus (trombusdeel) ontstaat, wordt die met de bloedstroom meegevoerd. Deze passeert dan de steeds wijder wordende aders. Als dit trombusdeel met de bloedstroom meegevoerd wordt tot in de long, spreken we van een longembolie.
De klachten die hierbij optreden, hangt sterk af van de grootte van de embolus. Als de hoofdtak van de longslagader wordt afgesloten ontstaat een levensbedreigende situatie, terwijl eeen afgesloten kleine tak maar nauwelijks aanleiding tot klachten geeft.
Wel leidt een longembolie tot een plotseling optredende kortademigheid met hyperventilatie, tachycardie, bloeddrukdaling en temperatuurverhoging. Soms ontstaat er zelf cyanose (blauwe verkleuring van de huid).
Het onderzoek bij een longembolie bestaat meestal eerst uit het maken van een thoraxfoto. Hierop is te zien of er infiltraatvorming is (na 24 of 48 uur). Verder kan er ook een perfusiescan gemaakt worden. Dit is een scintigrafisch onderzoek waarmee de doorbloeding gemeten kan worden. Eventueel kan de stoornis met angiografisch onderzoek gelokaliseerd worden.
De embolus kan met een acute operatie verwijderd worden als deze groot is. In minder ernstige gevallen bestaat de behandeling vooral uit bedrust en het geven van heparine, anticoagulantia en vaatwerwijders.
Afbeelding: Longembolie
Oefening via Educaplay
Klik hier voor de Educaplay
Een korte interactieve oefening over hart- en vaatziekten.
Via de bovenstaande link kom je in een digitale werkvorm terecht die je opgedane kennis test over hart- en vaatziekten. Succes!
Na het maken van de Educaplay kun je de antwoorden en uitleg terug bekijken.
Klik hiervoor op "ontdek de correcties'' binnen Educaplay.
Grégoire, L., van Straaten-Huygen, A., & Trompert, R. (2021). Anatomie en Fysiologie: studieboek en naslagwerk voor Gezondheidszorg en Sport (5e druk). ThiemeMeulenhoff
Na het doorlopen van deze wikiwijs heb je vast voor jezelf een beeld of mening over deze wikiwijs gevormd? Klopt dat?
Het kan bijvoorbeeld zijn dat je de filmpjes die je onderweg tegen kwam heel duidelijk en ondersteunend vond. Het kan natuurlijk ook zijn dat je de interactieve vragen te kort vond.
Wij zijn daarom heel benieuwd naar wat je van deze wikiwijs vond en of het jou heeft geholpen bij de voorbereiding op de Landelijke Kennis Toets of een andere toets die betrekking heeft op dit onderwerp.
Met de informatie die jij ons geeft kunnen we deze wikiwijs steeds verder ontwikkelen, zodat iedereen hier zijn of haar voordeel mee kan doen.
Klik hierop en geef ons jou feedback, zodat wij deze wikiwijs nog beter aan kunnen laten sluiten bij jullie wensen en behoeften en zo jullie kennis kunnen vergroten.
Wij bedanken jullie voor het doorlopen van deze e-learning en de feedback die jullie ons willen geven.
Het arrangement MZA 2122 A Bloedsomloop Dilek en Nick is gemaakt met
Wikiwijs van
Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt,
maakt en deelt.
Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:
het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.
Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten
terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI
koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI
koppeling aan te gaan.
Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.
Arrangement
Oefeningen en toetsen
Eindtoets Circulatie
IMSCC package
Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.
Oefeningen en toetsen van dit arrangement kun je ook downloaden als QTI. Dit bestaat uit een ZIP bestand dat
alle
informatie bevat over de specifieke oefening of toets; volgorde van de vragen, afbeeldingen, te behalen
punten,
etc. Omgevingen met een QTI player kunnen QTI afspelen.
Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en
het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op
onze Developers Wiki.