8.5 Longembolie

Bij een longembolie zit er een bloedpropje in een bloedvat in de longen. Hierdoor kan het bloed er niet goed doorheen stromen. Een stukje van de longen krijgt dan geen bloed meer en werkt niet meer goed. Soms kan een stukje long hierdoor doodgaan.

Als er een embolus (trombusdeel) ontstaat, wordt die met de bloedstroom meegevoerd. Deze passeert dan de steeds wijder wordende aders. Als dit trombusdeel met de bloedstroom meegevoerd wordt tot in de long, spreken we van een longembolie.

De klachten die hierbij optreden, hangt sterk af van de grootte van de embolus. Als de hoofdtak van de longslagader wordt afgesloten ontstaat een levensbedreigende situatie, terwijl eeen afgesloten kleine tak maar nauwelijks aanleiding tot klachten geeft.

Wel leidt een longembolie tot een plotseling optredende kortademigheid met hyperventilatie, tachycardie, bloeddrukdaling en temperatuurverhoging. Soms ontstaat er zelf cyanose (blauwe verkleuring van de huid).

Het onderzoek bij een longembolie bestaat meestal eerst uit het maken van een thoraxfoto. Hierop is te zien of er infiltraatvorming is (na 24 of 48 uur). Verder kan er ook een perfusiescan gemaakt worden. Dit is een scintigrafisch onderzoek waarmee de doorbloeding gemeten kan worden. Eventueel kan de stoornis met angiografisch onderzoek gelokaliseerd worden.

De embolus kan met een acute operatie verwijderd worden als deze groot is. In minder ernstige gevallen bestaat de behandeling vooral uit bedrust en het geven van heparine, anticoagulantia en vaatwerwijders.

Afbeelding: Longembolie