18. Oorsprong van chronische ziekten in het vroege leven
Auteur: prof. dr. Margot van Eck van der Sluijs-van de Bor
Observaties aan het einde van de twintigste eeuw hebben ons getoond dat er associaties bestaan tussen het gewicht bij de geboorte en het ontstaan van ziekten op volwassen leeftijd. Studies uit het Verenigd Koninkrijk en Finland toonden een verband tussen het geboortegewicht en het sterven aan hart- en vaatziekten in het zesde en zevende levensdecennium: naarmate het geboortegewicht lager was, nam de kans op sterfte toe. Overeenkomstige verbanden werden gevonden voor de relatie tussen geboortegewicht en het ontstaan van diabetes mellitus type II. Deze associatie werd aangetoond over de hele range van geboortegewichten. Dus ook voor de gewichten tussen de 10e en 90e percentiel van de geboortegewichten.
Bij volwassenen, die in West-Nederland tijdens of kort na de Hongerwinter (1944-1945) zijn geboren, wordt op volwassen leeftijd vaker de diagnose hart-en vaatziekte en/of diabetes mellitus type II gesteld dan bij volwassenen waarvan de moeder tijdens de zwangerschap niet ondervoed was.
Bovengenoemde bevindingen hebben geleid tot de hypothese dat ‘ervaringen’ in de vroege fase van het leven een belangrijke rol spelen bij het ontstaan van ziekten op volwassen leeftijd. Het gaat hierbij niet alleen om gebeurtenissen tijdens de embryonale en foetale ontwikkeling, maar ook om ervaringen, die in de eerste levensjaren zijn opgedaan. Ondervoeding in de postnatale periode ten gevolge van ernstige ziekte of slechte leefomstandigheden of (ongewenste) overvoeding van kinderen met een laag geboortegewicht kunnen hiervoor heel bepalend zijn. Zij leveren een belangrijke bijdrage aan het ontstaan van hart- en vaatziekten en diabetes mellitus type II op volwassen leeftijd. Er is ook bewijs dat onvoldoende groei in de eerste fase van het leven kan leiden tot (degeneratieve) ziekten later in het leven, zoals obesitas, osteoporose, obstructieve luchtwegaandoeningen, cognitieve beperkingen en psychische stoornissen. Ook het optreden (ontstaan) van verschillende vormen van kanker wordt in verband gebracht met ‘ervaringen’ in de vroege fase van ontwikkeling.
Nadat deze eerste observaties waren gedaan, werd de foetale groeivertraging (die leidde tot het lagere geboortegewicht) als oorzaak beschouwd voor het ontstaan van ziekte. Tegenwoordig wordt echter het lagere geboortegewicht gezien als een (surrogaat) maat voor een minder optimale intrauteriene situatie. Dit inzicht kwam met name tot stand toen duidelijk werd dat volwassenen, waarvan de moeder in het eerste trimester van de zwangerschap honger had geleden en die geboren waren met een normaal geboortegewicht, op vol wassen leeftijd eveneens een verhoogd risico liepen om hart- en vaatziekten, overgewicht en diabetes mellitus type II te ontwikkelen.
Op basis van bovenstaande bevindingen formuleerden Barker c.s. de volgende hypothese. De foetus of het jonge kind anticipeert op basis van ‘ongunstige ervaringen’ op blijvende ongunstige omstandigheden in het verdere leven. Indien deze ‘ongunstige omstandigheden’ uitblijven, ontstaat er ziekte op volwassen leeftijd. Aanvankelijk werd deze hypothese bekend onder de naam van degene die deze als eerste had geformuleerd: de Barker hypothese. Tegenwoordig spreekt men liever over: The developmental origins of health and disease hypothesis.