In deze quest ga je onderzoek doen naar onze aarde.
Hoe is deze ontstaan en hoe werken de systemen op onze aardbol?
We kijken hierbij naar de fysische aspecten: aardplaten, vulkanisme, onstaan van gebergten, klimaten, de waterkringloop en nog veel meer. Alles wat niet met de mensheid te maken heeft dus.
Wat ga je doen?
Je werkt de opdrachtenuit op je iPad.
Bij elke opdracht staat bij 'afronding' wat je in moet leveren.
Je maakt bijna altijd een screenshot of foto van de eindopdracht. Deze lever je in via Egodact/ Seesaw.
Je stuurt de coach ook een bericht via Teams als je iets hebt ingeleverd.
Planning
Planning Periode 2 - Domein Aarde:
Week
Startdatum
Wat doe je deze week?
1
30-10-2023
Opdracht 1: Verschuivende continenten
2
06-11-2023
Opdracht 2: Zeestromen
3
13-11-2023
Opdracht 3: De hydrologische waterkringloop
4
20-11-2023
Opdracht 4: Uit welke hoek?
5
27-11-2023
Opdracht 5: Klimaten in soorten
Opdracht 6: Klimaatverandering
6
04-12-2023
Opdracht 7: Schuivende landschapszones
7
11-12-2023
Werken aan verslag
8
18-12-2023
SE-Week/Deadlin-day
9
25-12-2023
Vakantie
In de lessen verwacht ik:
Vragen van jullie kant
Samen werken aan moeilijke vragen
Opdracht 1: Verschuivende continenten
Introductie - Verschuivende continenten
Als je de omtrekken van de continenten goed bekijkt, valt je op dat ze lijken op stukken van een legpuzzel die uit elkaar is gevallen. Daarom veronderstelde de Duitse weerkundige en aardwetenschapper Alfred Wegener (1880-1930) dat ze ooit werkelijk aan elkaar hebben gezeten en daarna uit elkaar zijn gedreven tot op hun huidige plek.
Eerst wilde zijn collega-geleerden hem niet geloven, te meer omdat Wegener zelf niet kon uitleggen hoe de continenten zich hadden verplaatst. Die geleerden meenden destijds dat de continenten zich nooit hadden kunnen verplaatsen over het aardoppervlak en dus altijd op dezelfde plek hebben gelegen.
Maar toen eenmaal de opbouw van de aarde in kaart was gebracht, bleek Wegener gelijk te hebben en werd ook duidelijk waarom de continenten tot in de verre toekomst zullen blijven verschuiven.
In deze opdracht staat centraal hoe Wegeners theorie van verschuivende continenten kan worden onderbouwd.
Wat ga je leren?
Hoofdvraag
Hoe is aan de hand van verschijnselen onder en aan het aardoppervlak en aan de hand van bepaalde landschapsvormen aan te tonen dat (delen van) continenten op aarde sinds vele miljoenen jaren aan het bewegen zijn en dat de komende miljoenen jaren zullen blijven doen?
Deelvragen
Welke aardlagen zijn te onderscheiden in de aarde?
Welke invloed ondervindt de aardkorst (de buitenste aardlaag) van de onderliggende aardlagen?
Welke verschijnselen aan of in de aardkorst en welke soorten landschap op het aardoppervlak kunnen worden verklaard aan de hand van die invloed op de aardkorst?
Hoe zal de verdeling van land en zee over de wereld er in de verre toekomst uitzien en waarom zal de Middellandse Zee op den duur niet meer bestaan?
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
"De enige wijsheid die echt telt is weten dat je niets weet."
Socrates
Stap 1 - Natuurlijke gebeurtenissen
Aardbevingen, bergen en vulkanen
Het Middellandse Zeegebied kent heel andere landschappen dan we in Nederland gewend zijn. Op en onder het aardoppervlak doen zich bijzondere verschijnselen voor.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
De landschappen en verschijnselen uit Stap 1 komen niet alleen in het Middellandse Zeegebied voor. Dat heeft er mee te maken dat de aardkorst, die samen met de buitenste laag van de mantel de lithosfeer vormt, niet één geheel is.
Bekijk de video, waarin je uitleg krijgt over plaattektoniek.
Ook in de volgende video wordt uitgelegd wat convectiestromen zijn.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Er zijn drie soorten grenzen tussen tektonische platen. Die grenzen hebben elk een naam die aangeeft hoe de platen langs de grens ten opzichte van elkaar bewegen. De namen zijn: transforme plaatgrenzen, divergente plaatgrenzen en convergente plaatgrenzen.
De video die je zojuist hebt gezien, beschrijft achtereenvolgens drie manieren waarop tektonische platen ten opzichte van elkaar bewegen aan weerszijden van een plaatgrens zonder er de juiste naam bij te geven.
Kijk ook eens deze figuur en speel wat met de knoppen.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Holmes gaf al in 1927 een verklaring voor het verschuiven van de continenten. Verder onderzoek van het binnenste van de aarde heeft aangetoond dat Holmes gelijk had. Maar hoe is dat onderzoek in zijn werk gegaan? Je zou zeggen: door steenmonsters te onderzoeken die op het aardoppervlak zijn genomen of die via mijnschachten en boorgaten van diep onder het aardoppervlak naar boven zijn gehaald.
Inderdaad gaan geleerden die het binnenste van de aarde onderzoeken, op die manier te werk. Maar is dat de enige manier om te ontdekken hoe de aarde er van binnen uitziet?
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Diamanten zijn afkomstig uit delen van de aarde waar boormachines en mijnwerkers niet kunnen komen. Ze zijn ontstaan op een diepte van rond 120 kilometer, in de mantel dus en door vulkaanuitbarstingen op of dichtbij het aardoppervlak terechtgekomen. Sommige diamanten bestaan uitsluitend uit koolstof, andere bevatten ook andere materialen die op een diepte van 120 kilometer voorkomen. Ook andere gesteenten uit de mantel komen door bewegingen in de aardkorst naar het aardoppervlak. Dat is bijvoorbeeld gebeurd op het schiereiland Lizard in Cornwall, in het zuidwesten van Engeland (zie afbeelding). Dergelijke gesteenten vertellen ons meer over het binnenste van de aarde.
Metingen
Ten slotte worden seismografen gebruikt om trillingen te meten die ontstaan door aardbevingen. De metingen vinden plaats op verschillende afstanden van het epicentrum van de beving. Trillingen planten zich niet alleen voort langs het aardoppervlak, maar ook door aardlagen onder de aardkorst.
Door uit te zoeken hoe snel de trillingen zich voortplanten tussen de verschillende meetpunten en hoe sterk ze zijn op die meetpunten verkrijgen wetenschappers een echofoto van het binnenste van de aarde.
Aan de hand van zulke echofoto’s en door onderzoek van steenmonsters is vastgesteld hoe de aarde is opgebouwd.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Je gaat nu afronden.
Dit betekent dat je bewijsmateriaal in gaat leveren.
In Egodact lever je het volgende in:
1 - de begrippenlijst van 'samenvattend' (volgende stap)
2 - een printscreen van je resultaat van 'eindopdracht A'
Samenvattend
Bij 'Wat ga je leren?' worden de volgende begrippen genoemd.
Geef zelf een omschrijving van deze begrippen.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
‘Toekomst van de Aarde’ op nl.wikipedia.org. Hiervan de paragraaf ‘’Geodynamica’
Checkvragen
Opdracht 2: Zeestromen
Introductie - Zeestromen
In 1992 sloeg een container met o.a. badeendjes overboord. Dit gebeurde onderweg van Hongkong naar de Verenigde Staten, aan het einde van de rode pijl in de afbeelding.
Dit ongeluk met badeendjes heeft destijds de kennis over zeestromen enorm geholpen.
Deze opdracht gaat over wetmatigheden en vaste patronen in het oceaanwater.
Na deze opdracht weten jullie ook waarom de Warme Golfstroom zo belangrijk is voor het weer en het klimaat in Nederland.
Wat ga je leren?
Hoofdvraag
Wat zijn zeestromen en hoe ingewikkeld is de route van het zeewater?
Deelvragen
Waarom spreken we van koude en van warme zeestromen en welke factoren bepalen of een zeestroom warm of koud wordt?
Waarom is het bij de ene stad aan de kust ‘s winters veel kouder dan bij een andere stad aan de kust op ongeveer dezelfde breedtegraad aan de andere kant van de oceaan?
Begrippen
Zeestromen
Koude zeestroom
Warme zeestroom
Golfstroom
Thermohaliene circulatie.
Wat ga je doen?
Activiteiten
Aan de slag
Stap 1
Je leest over hoe de kolonie badeendjes zich over de hele wereld verspreidde door de verschillende oceaanstromingen, die een ingewikkelder route volgen dan we ooit dachten. Bekijk de animatie en beantwoord vragen.
Stap 2
Je leert dat de boven- en onderstromen in oceanen niet alleen bepaald worden door druk, maar ook door temperatuur en zoutgehalte. De thermohaliene circulatie heeft wel wat weg van een 'transportband'. Dat en nog veel meer bekijk je in deze Stap.
Stap 3
Je vergelijkt Barcelona en New York, die op dezelfde breedtegraad liggen en je kijkt naar o.a. klimaat en weer.
Afronding
Samenvattend
Maak een begrippenlijst. Vergelijk je omschrijvingen met een klasgenoot.
Eindopdracht A
Maak de eindtoets.
Tijd
Voor deze opdracht staat een belasting van ongeveer 3 SLU.
Aan de slag
Stap 1 - Moby Duck
In 1992 sloeg een container met badeendjes, bevers, schildpadden en kikkers, onderweg van Hongkong naar de Verenigde Staten, overboord. Voor de kust van China verdwenen 28.800 gekleurde plastic speeltjes in de golven.
De kolonie badeendjes bleef drijven, verspreidde zich en spoelde op talloze kusten in de hele wereld aan. De plastic eendjes spraken veel mensen aan en ze kregen al snel bijnamen als 'Moby Duck' (naar Moby Dick uit het boek van Herman Melville) en de 'Friendly Floatees'.
Die vloot van plastic eendjes werd ook gevolgd door talloze oceanologen en droeg enorm bij aan ons begrip van oceaanstromingen.
Van de bijna 29.000 eendjes dreven er 10.000 richting het noorden van de Grote Oceaan, zo’n 19.000 dreven naar het zuiden. In de noordelijke route spoelden er eendjes aan op de kusten van Amerika, Canada, Rusland en Schotland. In de zuidelijke route spoelden er eendjes aan op de kusten van Hawaï, Zuid-Amerika en Australië.
In 2011, negentien jaar nadat ze in zee vielen, spoelden er nog enkele eendjes aan op Antarctica. En nog steeds spoelen er van tijd tot tijd badeendjes aan.
Niet alleen dankzij de vloot van eendjes, maar ook dankzij satellietbeelden van de NASA/ Goddard Space Flight Center weten we nu dat zeestromen een veel ingewikkelder route volgen dan we voor mogelijk hielden.
Onderstaande animatie ‘Perpetual Ocean’ van de NASA geeft een goed beeld:
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Het water in de oceanen is eeuwig in beweging. Dat kon je al zien aan de vloot met plastic eendjes en in de animatie ‘Perpetual Ocean’ van Stap 1. De voorbeelden laten niet zien dat de zeestromen verdeeld zijn in bovenstromen en onderstromen.
Het patroon van zeestromen wordt in grote lijnen gestuurd door de draaiing van de aarde, bepaalde windsystemen en de ligging van de continenten.
De wind sleept het water mee en dat veroorzaakt driftstromen. Als de wind veel water opstuwt langs de kust en de driftstromen veel water onttrekken, ontstaan er compensatiestromen. Kouder water uit diepere lagen welt langs de kusten omhoog.
Drukverschillen, die bijvoorbeeld ontstaan door verschil in watertemperatuur, veroorzaken een gradiëntstroom. Door de draaiing van de aarde krijgt een bestaande stroming een afwijking mee naar links (zuidelijk halfrond) of rechts (noordelijk halfrond) die bekend staat als het Corioliseffect.
De boven- en onderstromen worden beïnvloed door twee andere factoren: temperatuur en zoutgehalte.
Temperatuur
De zee wordt opgewarmd door de verhitting van de zon. De bovenste laag water (tot 100 meter diep) is veel warmer dan de diepere lagen. Door de uitzetting van de verwarmde bovenlaag wordt het water minder dicht. Hoe warmer het water hoe minder dicht en lichter. En hoe kouder het zeewater, hoe dichter en zwaarder het wordt. Koud en zwaar water zakt naar beneden.
Zoutgehalte
Ook het zoutgehalte heeft invloed op de dichtheid van het water. Hoe hoger het zoutgehalte, hoe groter de dichtheid en hoe hoger het gewicht van het water.
Dat zoutgehalte wordt beïnvloed door de mate van verdamping en de aanvoer van zoet water door neerslag en rivieren. Bij verdamping wordt het achterblijvende water zouter. En als er minder zoet water wordt aangevoerd, geldt hetzelfde. Water wordt ook zouter als een deel van dat water bevriest. IJs bevat minder zout en het overblijvende zeewater wordt zouter, zwaarder en zakt weg. Dat water wordt aangevuld vanuit het zuiden via de Warme Golfstroom.
Die effecten samen zorgen voor de thermohaliene circulatie; (thermo heeft betrekking op temperatuur, halien - zouthoudend - op het zoutgehalte).
De warme naar het noorden gerichte golfstroom heeft een koude naar het zuiden gerichte onderstroom. De bovenstroom kennen we beter als een warme zeestroom, de onderstroom wordt gevormd door afgekoeld en zouter (zwaarder) water.
De WarmeGolfstroom is een van de vele zeestromen en wellicht de bekendste. Dat ‘warm’ moet je niet al te letterlijk nemen, zo warm is het water voor de Noorse kust niet.
Een sterk versimpelde weergave van de thermohaliene circulatie vind je hieronder:
Omdat de thermohaliene circulatie wat weg heeft van een transportband noemt men de thermohaliene circulatie ook wel de ‘Transportband van de oceaan’, maar het is wel een heel trage band. Wetenschappers schatten dat een volledige circulatie enkele eeuwen duurt.
Deze video zet het nog eens op een rijtje.
Stap 3 - Barcelona en New York
Barcelona en New York hebben veel overeenkomsten.
Ze liggen beide aan een kust, vlak bij een zeestroom en liggen ongeveer op dezelfde breedtegraad, maar ze hebben een heel verschillend klimaat.
Leg dit uit in de volgende oefening.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Je gaat nu afronden.
Dit betekent dat je bewijsmateriaal in gaat leveren.
In Egodact lever je het volgende in:
1 - de begrippenlijst van 'samenvattend' (volgende stap)
2 - een printscreen van je resultaat van 'eindopdracht A'
Samenvattend
Bij 'Wat ga je leren?' worden de volgende begrippen genoemd.
Geef zelf een omschrijving van deze begrippen.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Regen, soms verwensen we het, soms zijn we er heel blij mee. Het maakt deel uit van de kringloop die water op aarde doorloopt.
Deze opdracht gaat over die waterkringloop, de processen die zich erin afspelen, de tijdschaal waarbinnen dit plaatsvindt en de hoeveelheden water waarover het gaat.
Wat ga je leren?
Hoofdvraag
Hoe werkt de waterkringloop en welke problemen doen zich voor rond de beschikbaarheid van water?
Deelvragen
Hoe is de verdeling wereldwijd van zout en zoet water in percentages?
Hoe ontstaat neerslag?
Welke vormen van regens zijn er en waarin verschillen ze van elkaar?
Waar komen deze regens voor?
Wat wordt bedoeld met de waterbalans?
Wanneer is de waterbalans positief en wanneer negatief?
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
De aarde is in ons zonnestelsel de enige planeet waar water zowel in vaste, vloeibare als gasvorm voorkomt. Dit maakt het mogelijk dat er een waterkringloop ontstaat waarbinnen water zich verplaatst van opslag naar opslag in een van die drie vormen onder invloed van zonnewarmte en zwaartekracht.
Als het goed is heb je je kennis over de waterkringloop weer opgefrist met een aantal vragen. Merk je dat niet alles meer is blijven hangen, dan raden we je aan de Kennisbank nog eens te bekijken.
Aan de hand van de volgende opdracht gaan we kritisch kijken naar hoe de kringloop door een aantal docenten wordt uitgelegd en hoe dat beter kan.
Stap 2 - De verdeling van water
Van al het water op aarde bevindt zich ongeveer 97,5 % in de oceanen. Dit water is zout. De overige 2,5 % is zoet water. Twee derde daarvan bevindt zich in de ijskappen en gletsjers. De rest zit in rivieren, stromen, meren en aardlagen.
Het onderscheid tussen zoet en zout water wordt gevormd door de hoeveelheid zout smakende stoffen die in het water zijn opgelost. Dit zoutgehalte van water, de saliniteit, varieert. Planten, dieren en dus ook mensen kunnen water met een hoge saliniteit niet gebruiken om te drinken. Zoet water heeft een saliniteit van minder dan 0,1 gram zout per kilo water (m%). Ligt het zoutgehalte tussen 0,5 en 1m%, dan hebben we het over brak water. Daarboven noem je het zout water. De saliniteit van oceaanwater ligt op 3,5 m%.
In de atmosfeer en op het land lossen allerlei stoffen – waaronder zouten – zich op in het water. Via de rivieren komen deze uiteindelijk in de oceanen terecht. Omdat het zoutgehalte van dit zoete water lager is dan het zoutgehalte in zeewater, wordt het zeewater wat verdund. Bij verdamping blijven de in het water opgeloste zouten en mineralen achter, waardoor de saliniteit ter plekke toeneemt.
Stap 3 - Neerslag
De vorming van neerslag is gebaseerd op een paar algemene principes.
Koude lucht kan minder water bevatten dan warme lucht.
Warme lucht stijgt op, koude lucht daalt. Dalende lucht komt in een gebied met hogere luchtdruk en wordt daardoor verwarmd en kan daardoor meer waterdamp bevatten.
Lucht die opstijgt, zet uit en koelt daardoor af: 1 graad per 100 meter.
Stijgingsneerslag
Stijgingsneerslag komt vooral voor in de tropen, rond de evenaar. Onder invloed van zonlicht verdampt water. De warme lucht stijgt op en koelt af. De waterdamp in de lucht gaat condenseren. De meeste waterdamp wordt in de lucht omgezet in ijs (rijping) omdat de temperatuur op de hoogte waarop dit gebeurt meestal al onder 0 graden is.
Voor dit condenseren zijn condensatiekernen nodig, ook wel aerosolen genoemd. Dit zijn vaak heel kleine zoutkristallen, stof- of roetdeeltjes. Hieromheen worden waterdruppels gevormd die, als ze zwaar genoeg zijn, overgaan in neerslag. Afhankelijk van de temperatuur is dit in de vorm van regen, hagel of sneeuw.
De neerslagkaart van Nederland laat zien dat zowel Rotterdam als Amsterdam “natte” eilanden zijn.
Oorzaken: industrieën die de lucht vervuilen ten westen van die steden en het feit dat steden 'warmte-eilanden' zijn.
Stuwingsneerslag
Stuwingsneerslag ontstaat wanneer relatief warme lucht richting een gebergte waait. Om deze hindernis te overwinnen, moet de lucht stijgen en koelt zij af. Er ontstaan druppels rond condensatiekernen en deze komen in de vorm van regen, hagel of sneeuw naar beneden. Is de inmiddels afgekoelde lucht het gebergte gepasseerd, dan daalt deze weer en warmt zij op. In dit gebied valt dus veel minder neerslag.
In bergachtige gebieden met een overheersende windrichting zie je dan ook dat gebergten een droge en een natte zijde hebben. De natte zijde wordt loefzijde genoemd, de droge lijzijde. De lijzijde ligt in de regenschaduw van het gebergte.
N.B. Hagel ontstaat niet op dezelfde manier als regen of sneeuw rond een condensatiekern. Hagel ontstaat in sterke verticale luchtstromen (daarom ook vaak bij onweer), als sneeuw naar beneden valt, smelt tot regen, maar daarna weer omhoog gegooid wordt door die sterke luchtstromingen, in een koudere omgeving komt en dan weer bevriest. Daarbij groeien de druppels door samenklontering en worden zwaarder, waardoor ze weer naar beneden gaan. Als dat proces een aantal keren plaatsvindt (bij heel sterke verticale luchtstromen) kunnen heel grote hagelstenen ontstaan.
Met andere woorden: sneeuw is het gevolg van rijping (vaak rond condensatiekern), hagel is gevolg van bevriezen van waterdruppels.
Frontale neerslag
Bij het botsen van warme en koude lucht ontstaat een front. Koude lucht is zwaarder dan warme lucht en daarom zal de warme lucht op de koude lucht gaan drijven. Afbeelding B bij oefening 4 laat dat zien. De koude lucht (het donkere vlak) blijft onderop. Door het stijgen koelt de warme lucht af en kan ze minder waterdamp bevatten. De waterdamp condenseert en gaat over in neerslag.
In gematigde streken als de onze heeft de neerslag meestal de vorm van regen.
Stap 4 - De waterbalans
Als neerslag eenmaal is gevallen op het land zoekt deze zich - onder invloed van de zwaartekracht - een weg terug naar de zee. Het water verplaatst zich via het oppervlaktewater, of het grondwater en kan onderweg terechtkomen in opslagplekken zoals gletsjers, meren, of waterhoudende aardlagen. Dit is het water waar we als mensen van afhankelijk zijn voor ons drinkwater en voor landbouw en industrie.
Binnen een bepaald gebied kijken we naar de waterbalans, zie onderstaande afbeelding.
Met de waterbalans bedoelen we de verhouding tussen het water dat het gebied binnenkomt en het water dat het gebied verlaat.
Water komt binnen via:
-neerslag
-oppervlaktewater (het stroomt binnen via rivieren)
-grondwater (het stroomt onder de grond het land in)
Water verlaat het gebied via:
-verdamping
-direct uit de bodem
-transpiratie van planten en dieren (ook wel evapotranspiratie genoemd)
-oppervlaktewater (rivieren stromen de zee in)
-grondwater (het stroomt onder de grond het land uit)
Kort samengevat: inkomend water minus uitgaand water = waterbalans
Positieve waterbalans
Is de waterbalans in een gebied positief, dan bestaat er kans op uitspoeling van de bodem en watererosie. Dat zit hem overigens vooral in de intensiteit van de neerslag. Vooral in gebieden met heftige regenval, veel reliëf en weinig plantengroei is er kans dat de bovenste – vaak vruchtbare - grondlaag wegspoelt. Ook bij een negatieve waterbalans kan er trouwens een sterke bodemerosie plaatsvinden.
Voorbeeld: in het Middellandse Zeegebied, waarbij de neerslag valt in de winter als er vaak weinig begroeiing is, heb je veel last van bodemerosie, terwijl de zomers zorgen voor een behoorlijk negatieve waterbalans.
Nederland kent de hevigste neerslag in de zomer (niet meer de meeste neerslag, want dat is in november). Dat is gunstig omdat de plantengroei dan uitbundig is en erosie tegengaat.
Watererosie (bron: Wikipedia)
Negatieve waterbalans
Is de waterbalans negatief, dan bestaat er kans op verzilting. Hierbij neemt het zoutgehalte in de bodem toe. Het water verdampt, maar de erin opgeloste zouten blijven achter in de bovenlaag van de bodem. Dit kan ertoe leiden dat grond ongeschikt wordt voor landbouw.
Verzilting kan trouwens ook optreden wanneer er een overstroming met zout water plaatsvindt of wanneer er zoute kwel optreedt. Dat wil zeggen dat zeewater via de ondergrond binnendringt, dat gebeurt in de gebieden waar de grens niet zo diep in de bodem ligt. Zie onderstaande kaart.
Het gebruik van water door de mens beïnvloedt de waterbalans. Industrie, landbouw en drinkwatervoorziening hebben veel water nodig. Zie onderstaande kaart.
Tijdschaal
De tijd die water erover doet om de kringloop in zijn geheel te doorlopen verschilt van enkele uren tot duizenden jaren. Het eerste is het geval als water na verdamping weer condenseert en direct boven zee als regen weer in de oceaan terechtkomt. Het andere is het geval als water in een wateropslag terechtkomt en daar lange tijd verblijft.
Aquifer
Een aquifer is een grondlaag die verzadigd is met water. Het water bevindt zich tussen de gronddeeltjes in die laag, in de poriën van de bodem. Hoe groter de porositeit (de hoeveelheid ruimte tussen de gronddeeltjes) van de bodem, hoe meer water die kan bevatten.
De laag wordt aan de onderkant begrensd door een niet-waterdoorlatende laag, bestaande uit klei of gesteente. Grondlagen waar zich water in kan bevinden zijn grind, zand en in mindere mate zandsteen.
Er bestaan twee soorten aquifers:
Onbegrensde aquifers
Deze worden alleen aan de onderkant begrensd door een voor water ondoordringbare laag. De onbegrensde aquifer ontvangt water vanuit de neerslag. De grondwaterspiegel (de stippellijn in onderstaande afbeelding) vormt de bovenkant van deze met water verzadigde laag. De doorstroom van water gaat relatief snel.
Begrensde aquifers
Deze worden zowel aan de bovenkant als aan de onderkant afgesloten door een ondoordringbare laag. Ze bevatten vaak oud water dat al eeuwen in de bodem kan zitten. De enige mogelijkheid tot aanvulling van water voor zo’n aquifer is wanneer de lagen gebogen zijn en er een poreuze laag is die vanaf de zijkant water kan ontvangen (zie links in de afbeelding).
De grondwaterspiegel van de begrensde aquifer bevindt zich op de afbeelding boven die van de onbegrensde aquifer. Zou de begrensde aquifer aangeboord worden voor een waterput op een plek die lager ligt dan de betreffende grondwaterspiegel, dan krijg je een artesische bron. Dit is een bron waaruit water naar bovenkomt.
Dit kan door de waterdruk die ontstaat vanuit de hoger gelegen grondwaterspiegel.
Afronding
Je gaat nu afronden.
Dit betekent dat je bewijsmateriaal in gaat leveren.
In Egodact lever je het volgende in:
1 - de begrippenlijst van 'samenvattend' (volgende stap)
2 - een printscreen van je resultaat van 'eindopdracht A'
3 - een foto van je resultaat van 'eindopdracht B'
Samenvattend
Bij 'Wat ga je leren?' worden de volgende begrippen genoemd.
Geef zelf een omschrijving van deze begrippen.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Teken de waterkringloop vóór het smelten van het landijs. Geef daarbij aan welke vormen van wateropslag daarbij voorkomen.
Maak een tweede tekening van de nieuwe situatie die op de site beschreven wordt.
Geef daarbij duidelijk aan van waar naar waar het water zich verplaatst heeft binnen de kringloop vergeleken met de eerste tekening.
Kijk in de Gereedschapskist hoe je een duidelijke tekening maakt.
Met een schematische tekening kun je iets duidelijk weergeven. In tegenstelling tot natuurgetrouwe tekeningen bevat een schematische tekening weinig details.
Met een tekening kun je informatie presenteren. Je kunt je tekening eventueel combineren met stukjes tekst. Door je tekening kun je bijvoorbeeld ook laten zien welk standpunt je inneemt en hoe je over iets denkt.
Opdracht 4: Uit welke hoek waait de wind?
Introductie - Uit welke hoek waait wind?
De Nederlandse uitdrukking 'Weten uit welke hoek de wind waait' betekent dat je weet hoe iets in elkaar zit of hoe iets werkt.
Het houdt in dit geval in dat je goed hebt opgelet.
Deze opdracht gaat over de invloed van de wind bij het weer en het klimaat.
Wat ga je leren?
Hoofdvraag
Waarom waait de wind van een hogedrukgebied naar een lagedrukgebied en wat is de invloed van wind op weer en klimaat?
Deelvragen
Wat houdt de Wet van Buys Ballot in?
Waarom buigt de wind altijd af?
Waarom is de temperatuur bij de evenaar hoger dan op de polen?
Waarom vind je bij de evenaar een permanent lagedrukgebied en een permanent hogedrukgebied bij de polen?
Waarom hebben we als het stormt in Nederland zo vaak een zuidwesterstorm?
Waarom vinden er elk jaar zoveel overstromingen in India en Bangladesh plaats?
Begrippen
Grote windsystemen
Atmosferische circulatie
Wet van Buys Ballot
Intertropische convergentiezone (ITCZ) / Zone van equatoriale lage luchtdruk
Moesson
Passaat
Wat ga je doen?
Activiteiten
Vooraf
Voorkennis
Bestudeer de Kennisbank en maak de instaptoets.
Aan de slag
Stap 1
Je leert over het verband tussen luchtdruk en wind en dat de wind door de draaiing van de aarde afbuigt (Buys Ballot). Coriolis paste dit voor het eerst toe op grote windsystemen. Je bekijkt er video's over en beantwoordt vragen.
Stap 2
Je leert wat de ITCZ is en bekijkt de circulatie van wind- en luchtstromen. Na het bekijken van de video's en het schema beantwoord je de vragen.
Stap 3
Je leert wat een passaat is en in welke richting die waait. Je krijgt in een video uitleg over het bewegen van de ITCZ vanaf de evenaar. De moesson waait een halfjaar lang eenzelfde richting en draait dan. Dit heeft veel regen tot gevolg. Je bekijkt video's en beantwoordt vragen.
Afronding
Samenvattend
Maak een begrippenlijst. Vergelijk deze met je klasgenoot.
Eindopdracht A
Maak de eindtoets.
Eindopdracht B
Ontwerp een waarschuwingsbord voor de moesson in posterformaat.
Checkvragen
Begrijp je de stof?
Tijd
Voor deze opdracht staat een belasting van ongeveer 2 SLU.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Dat lucht zich van een van een hogedrukgebied naar een lagedrukgebied verplaatst en dat die verplaatsing wind oplevert, is al heel lang bekend.
Wie dat vergeten is, moet maar even kijken naar deze korte clipphanger.
De negentiende-eeuwse Nederlandse meteoroloog Christophorus Buys Ballot toonde - na het doen van veel waarnemingen - het verband tussen luchtdruk en wind aan. De door hem waargenomen wetmatigheid wordt de Wet van Buys Ballot genoemd: wind is een verplaatsing van lucht van een hoge naar een lagedrukgebied. Daarbij vindt een afwijking plaats: op het noordelijk halfrond naar rechts, op het zuidelijk halfrond naar links.
Buys Ballot toonde aan dat door de draaiing van de aarde de wind zich niet langs een rechte lijn verplaatst, maar afbuigt. Die draaiing was eerder beschreven door de Franse wetenschapper Coriolis, maar Buys Ballot was de eerste die het toepaste op de grote windsystemen.
De volgende video laat dat mooi zien:
Dit effect geldt niet alleen voor de wind. Ook in het water zie je dit gebeuren.
Zie onderstaande video.
Stap 2 - ITCZ
Een grote speler in het weer is de intertropische convergentiezone, afgekort ITCZ, ook wel de zone van equatoriale lage luchtdruk genoemd. Maar voordat we daar dieper op ingaan, frissen we eerst nog even ons geheugen op en kijken we waarom de temperatuur bij de evenaar hoger is dan bij andere breedtegraden. Kijk daarvoor naar de afbeelding hieronder…
… of kijk naar de video ‘De zon geeft ons warmte’.
Je weet dat warme lucht opstijgt. En omdat de temperatuur het hoogst is bij de evenaar stijgt daar de meeste warme lucht op.
Deze beweging zet de algemene luchtcirculatie of atmosferische circulatie in werking.
De video ‘Hoe waaien de winden op aarde?’ laat het duidelijk zien.
Je weet nu hoe de winden over de aarde waaien.
In de video zag je ook dat de winden circuleren tussen 0-30o, 30-60o en 60-90o noorderbreedte en zuiderbreedte:
Deze circulerende winden noemen we circulatiecellen.
Ze hebben alle een eigen naam (al mag je die best weer vergeten):
0-30o: Hadleycellen of Subtropische cellen
30-60o: Ferrelcellen of Gematigde cellen
60-90o: Polaire cellen
Na het zien van de video over luchtcirculatie weet je nu ook wat de ITCZ is, maar je weet nog niet waarom deze zone rondom de evenaar zich in de loop van het jaar verplaatst.
Deze verplaatsing gaat van noord naar zuid en omgekeerd. Dat houdt verband met de verdeling van het jaar in seizoenen.
Zie ook deze link voor een bewegende animatie (met knopjes om zelf op te klikken!)
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
De wind waait van een hogedrukgebied naar een lagedrukgebied. Door het Corioliseffect heeft de wind een afbuiging naar rechts op het noordelijke halfrond en een afbuiging naar links op het zuidelijk halfrond.
De winden die de meeste tijd van het jaar tussen 30o NB/ZB en 0o waaien, noemen we passaten. De passaat is een zeer bestendige oostelijke wind die het hele jaar waait tussen de subtropische hogedrukgebieden en de intertropische convergentiezone met lage druk. Op noorderbreedte wordt deze NO-passaat genoemd en op zuiderbreedte ZO-passaat, naar de meest voorkomende windrichting.
De winden tussen 30o en 60o NB/ZB waaien het meeste uit het westen en noemen we westenwinden. De winden tussen 60o en 90o NB/ZB waaien meestal uit het oosten en deze koude winden vanaf de polen worden poolwinden genoemd.
We gaan nog even terug naar de passaten. We zeiden het al: passaten waaien tussen de subtropische hogedrukgebieden en de intertropische convergentiezone. De ITCZ verschuift onder invloed van het jaargetijde naar het noorden, het sterkst bij India en Bangladesh.
In deze video kun je goed zien hoe de ITCZ telkens verschuift.
Moessons
In juni/juli komt het lagedrukgebied ITCZ ten noorden van de evenaar te liggen. De bijbehorende ZO-passaat schuift mee omhoog en omdat die zich op het noordelijk halfrond bevindt, gaat die vanuit het zuidwesten waaien. We spreken dan van een moesson. Deze term komt uit het Arabisch (‘mausim’ = seizoen). Moesson is de periodieke wind in tropische gebieden die een halfjaar lang uit een bepaalde richting waait om dan ongeveer 180° van richting te veranderen.
Het is een passaat die over de evenaar getrokken wordt omdat de luchtdruk op het andere halfrond nog lager is.
De volgende video geeft de verbintenis tussen passaten, de intertropische convergentiezone en moessons nog eens helder op een rij.
Er zijn tijden met droge moessons en met natte moessons. Tijdens de droge moessons in India komt de wind vanuit het Himalayagebergte.
Maar we kennen de moessons vooral van de regentijd in India en Bangladesh. De wind vanuit zee neemt veel neerslag met zich mee. In juni, juli en augustus valt er in India net zoveel regen als tijdens een heel jaar in Nederland. De gevolgen zijn er ook naar: enorme overstromingen.
Een ondergelopen straat in Mumbai in India
Afronding
Je gaat nu afronden.
Dit betekent dat je bewijsmateriaal in gaat leveren.
In Egodact lever je het volgende in:
1 - Een printscreen van 'Samenvattend'
2 - een printscreen van je resultaat van 'Eindopdracht A'
Samenvattend
Bij 'Wat ga je leren?' worden de volgende begrippen genoemd.
Geef zelf een omschrijving van deze begrippen.
Atmosferische circulatie
Grote windsystemen
Intertropische convergentiezone / Zone van equatoriale lage luchtdruk
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Het klimaatsysteem van Wladimir Köppen komt in elk eindexamen uitgebreid aan bod.
In deze opdracht leer je om de verschillende klimaattypen uit elkaar te houden op grond van bepaalde kenmerken, waarbij neerslag en temperatuur de belangrijkste zijn.
Stap voor stap zullen we je leiden door het klimaatsysteem met hun 1e, 2e, 3e en zelfs 4e indelingsmogelijkheden.
En op het einde kun je aangeven tot welk klimaattype(n) Nederland behoort en waarom dat zo is.
Wat ga je leren?
Hoofdvraag
Welke verschillende klimaattypen zijn er en welke zijn de belangrijkste, op grond van bepaalde kenmerken, zoals neerslag en temperatuur?
Deelvragen
Wie was Köppen en hoe is hij tot zijn indeling gekomen?
Wat is de relatie tussen vegetatie en klimaat?
Welke wetmatigheden kunnen we in de klimaatclassificatie ontdekken?
Wat zijn de verschillen tussen hoofd- en kleine letters in het systeem?
Welke mogelijke klimaten kunnen we in de natuur tegenkomen?
Kernbegrippen
Klimaatsysteem van Köppen (ook wel: Klimaatsysteem van Köppen–Geiger),
Klimaatgebieden (volgens Köppen).
Aride
Wat ga je doen?
Activiteiten
Vooraf
Voorkennis
Bestudeer de kennisbank en maak de instaptoets.
Aan de slag
Stap 1
Lees over de persoon Wladimir Köppen en welke eerste grove indeling hij maakte in klimaatsoorten, met kenmerken op basis van temperatuur, neerslag en vegetatie. Beantwoord een vraag.
Stap 2
Lees over de tweede indeling van het klimaatsysteem van Köppen, die hij maakte aan de hand van de neerslagverdeling. Vergelijk de eerste grove indeling met deze tweede indeling. Let ook op de klimaatkenmerken.
Stap 3
De derde indeling is een indeling op basis van temperatuurverschillen. Bekijk de tweede en derde indeling. Je krijgt ook een overzicht van alle klimaten, volgens Köppens indeling.
Afronding
Eindopdracht A
Maak de eindtoets.
Eindopdracht B
Vermeld bij tien afbeeldingen de classificatienummers en klimaattypen, volgens de indeling van Köppen.
Tijd
Voor deze opdracht staat een belasting van ongeveer 1,5 SLU.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
"It always seems impossible until its done"
Nelson Mandela
Stap 1 - Wladimir Köppen
Wladimir Peter Köppen (1846–1940) was een Russische geograaf, meteoroloog, klimatoloog en botanicus van Duitse afkomst. Köppen vroeg zich af waarom planten op de ene plaats wel en op de andere niet voorkomen. Hij kwam erachter dat dit te maken had met neerslag- en temperatuurverschillen.
Hij ontwierp een klimaatclassificatie in 1880 en verbeterde en verfijnde zijn classificatie regelmatig. De volledige versie verscheen voor het eerst in 1918 en de uiteindelijke versie werd in 1936 uitgebracht, toen hij negentig was.
Hij merkte onder meer op:
In een aride (droog) klimaat valt te weinig neerslag voor boomgroei.
In het poolklimaat is het te koud voor bomen. Dat geldt zowel zonaal als in hoogte.
In een landklimaat zijn de winters te koud / zomers te kort voor loofbomen.
Aan het einde van zijn leven werkte Köppen samen met de Duitse klimatoloog Rudolf Geiger. Na Köppens dood in 1940 werkte Geiger verder aan aanpassingen van het klimaatclassificatiesysteem. Daarom wordt de classificatie naast het ‘Klimaatsysteem van Köppen’ ook wel het ‘Klimaatsysteem van Köppen-Geiger’ genoemd.
Eerste verdeling
Köppen maakte een eerste verdeling in drie niveaus:
De zone tussen de evenaar en 30o: de tropische zone
De zone tussen 30o en 60o: de gematigde zone
De zone tussen 60o en 90o: de polaire zone
Hij verdeelt de tropische zone in een natte (A) en een droge zone (B).
De gematigde zone wordt verdeeld in een zone met een matigende zeewind (C) en zonder (D), waar de verschillen tussen zomer en winter groter zijn. Bij D-klimaten is het in de winter vaak erg koud, dit komt omdat er geen zachte zeewind over het land waait. In de zomer is het vaak heel erg warm, omdat er geen verkoeling van de zee is.
De polaire zone krijgt de letter E.
Deze verdeling in A-, B-, C-, D- en E-klimaten worden ook wel klimaatgebieden (volgens Köppen) genoemd.
Let op: het gaat hier om een indeling in zones waarbij hoogteligging, zeestromen, wind en land-zeeverdeling het plaatje ingewikkelder maken.
Onderstaand zie je de eerste grove verdeling:
Grove indeling
Benaming
A
Tropische (regenwoud)klimaten
B
Woestijn- of droge klimaten
C
Zee- of maritieme klimaten
D
Land- of continentale klimaten
E
Poolklimaten
Köppen verbond temperatuurgrenzen aan zijn indeling (al zijn er uitzonderingen ten gevolge van de complicerende factoren als hoogteligging, zeestromen, wind en land-zeeverdeling):
A- en B-klimaten
---------------- =
18-graden-isotherm van de koudste maand gemiddeld
C-klimaat
---------------- =
-3-graden-isotherm van de koudste maand gemiddeld
D-klimaat
---------------- =
10-graden-isotherm van de warmste maand gemiddeld
E-klimaat
Wordt het in de koudste maand gemiddeld kouder dan -3 graden spreken we van een D-klimaat. Wordt het zelfs hartje zomer niet warmer dan 10 graden, dan spreken we van een E-klimaat. We hebben het over klimaat, dus over een gemiddelde over een periode van 30 jaar.
Kenmerken van de klimaten
De eerste grove indeling, gebaseerd op temperatuur en neerslag:
A-klimaten:
Temperatuur is het hele jaar door ongeveer gelijk. Het regent veel.
B-klimaten:
Groot verschil tussen de dag- en nachttemperatuur. Het regent zelden.
C-klimaten:
Wisselende weeromstandigheden. Geen sprake van extreme zomers en winters. Geen sprake van extreme droogte.
D-klimaten:
Grote verschillen tussen zomer en winter. Winters zijn lang en koud. Zomers zijn kort en warm.
E-klimaten:
Geen warme zomers. Het maandgemiddelde komt niet boven de 10 oC.
De eerste grove indeling, gebaseerd op type vegetatie:
A-klimaten:
Tropische vegetatie (tropische regenwoud, veel hardhoutsoorten, orchideeën)
B-klimaten:
Woestijnvegetatie (veel cactussoorten en steppegrassen)
C-klimaten:
Gemengd bos van naald- en loofbomen
D-klimaten:
Naaldbomen
E-klimaten:
Toendra (grassen, mossen, korstmossen, dwergstruiken) of eeuwige sneeuw
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Köppen maakte een verdere uitsplitsing aan de hand van de neerslagverdeling gedurende een jaar. Voor de A-, C- en D-klimaten bekeek hij wanneer er een droge periode is:
winter
- w
(winter trocken = droge winter)
zomer
- s
(sommer trocken = droge zomer)
nooit
- f
(felht = zonder droog seizoen)
A-klimaten
Er is één uitzondering. Bij A-klimaten komt ‘s’ niet voor, maar wel een moesson. Hij gebruikt daarvoor de letter ‘m’.
Het Am klimaat is eigenlijk een extreem Aw klimaat: ook daar is de winter namelijk de droge tijd. As is heel onlogisch omdat in een warme periode in de tropen er een lagedrukgebied ontstaat (met opstijgende lucht en dus met neerslag). Dat ontstaat als er sprake is van bijzondere omstandigheden (land–zeeverdeling / zeestromen).
moesson
- m
(moesson, zeer natte periode gevolgd door een vrijwel droge periode van minimaal één maand)
De kleine letters w, s, f en m behoren altijd tot een A-, C- of D-klimaat.
B- en E-klimaten
Voor de B- en E-klimaten keek hij naar andere kenmerken. Deze tweede letters zijn hoofdletters want ze verwijzen naar een naam en in het Duits wordt een hoofdletter gebruikt voor een zelfstandig naamwoord.
De B-klimaten kenmerken zich door droogte. Een droog of aride klimaat is een klimaat waar zo weinig neerslag valt dat er geen boomgroei mogelijk is.
Aride klimaten kennen twee landschapstypen: woestijn en steppe. Het verschil legde hij bij 200 mm p/j.
Om precies te zijn: het gaat om het verschil tussen neerslag en verdamping. Daarbij is de temperatuur belangrijk. Dus bij een koud gebied met weinig neerslag kun je een BS aantreffen en met dezelfde hoeveelheid neerslag een BW in een warm gebied.
Woestijn
- W
(minder dan 200 mm p/j, zie uitleg boven)
Steppe
- S
(meer dan 200 mm p/j, zie uitleg boven)
Ook 1200 mm p/j is meer dan 200 mm p/j, maar dan kun je niet meer spreken van een droog klimaat. Het is niet officieel, maar sommige geografen gebruiken daar de grens van 300 tot 500 mm p/j voor. Het verschil tussen 300 en 500 wordt dus veroorzaakt door het verschil in verdamping (temperatuur)
Voor de E-klimaten is de neerslag niet van belang. In deze klimaten ligt de hoogste temperatuur altijd onder de 10 oC.
We kennen drie E-klimaten. Voor het verschil kijken we naar de temperatuur:
Toendra
-T(undra)
(warmste maand boven de 0 graden)
IJskap
-F(rost)
(felht: temperatuur komt nooit boven de 0 graden)
Hooggebergte
-H(ochgebirge)
(hooggebergte, temperatuur komt nooit boven de 0 graden)
Het gaat nog steeds over maandgemiddelden. Verder is het EH een klimaat waarbij het maandgemiddelde wel boven de 0 graden kan komen, maar niet boven de 10 graden (boomgrens). Dat is het gebied van de Alpenweide.
Het grote verschil met ET en EF is de grote variatie in temperaturen (dag en nacht), waardoor sterke mechanische verwering optreedt.
Bij de polen varieert die temperatuur met de seizoenen en dat is minder vaak per jaar.
In een schema:
1e: Grove indeling
Benaming
2e: Neerslagverdeling
A
Tropische (regenwoud)klimaten
f: regenwoud (zonder droog seizoen)
m: moesson
w: savanne (met droge winter)
B
Woestijn- of droge klimaten
W: Woestijn
S: Steppe
C
Zee- of maritieme klimaten
s: droge zomer
w: droge winter
f: zonder droog seizoen
D
Land- of continentale klimaten
s: droge zomer
w: droge winter
f: zonder droog seizoen
E
Poolklimaten
T: Toendra
F: Frost (sneeuw)
H: Hooggebergte
Uitzondering: Het tropische savanneklimaat kreeg de notatie Aw mee (met een droge winter). Op enkele zeldzame plekken in de wereld met een savanneklimaat komt het echter voor dat de droge periode in de zomer valt. We spreken in dat geval van een As-klimaat. Dit komt bijvoorbeeld voor in Hawaï, op Sri Lanka en in Somalië.
Je ziet vaak de aanduiding Aw/As-klimaat samengevoegd staan voor een tropisch savanneklimaat.
Kenmerken van de klimaten
Af
tropisch regenwoudklimaat
Am
moessonklimaat
Aw/As
tropisch savanneklimaat
BS
steppeklimaat
BW
woestijnklimaat
Cf
zeeklimaat
Cs
mediterraan klimaat*
Cw
chinaklimaat**
Df
land- of continentaal klimaat met neerslag gedurende het hele jaar
Ds
land- of continentaal klimaat met droge zomers
Dw
land- of continentaal klimaat met droge winters
ET
toendraklimaat
EF
sneeuwklimaat/ijsklimaat
EH
hooggebergteklimaat
* Verwijst naar de Middellandse Zee waar dit klimaattype het eerst werd waargenomen
** Verwijst naar China waar het grootste klimaattype te vinden is
Stap 3 - Derde indeling van Köppen
Temperatuurverschillen; indeling klimaatsysteem van Köppen
Maar ook met de neerslagverdeling (in de tweede indeling) had Köppen behoefte in een verdere onderverdeling.
Hij kwam voor de B-, C- en D-klimaten met een derde indeling op basis van de temperatuurverschillen.
Derde indeling
Voor de C- en D-klimaten:
a
- warm
(de gemiddelde temperatuur in de warmste maand is hoger dan 22 oC)
b
- gematigd
(de gemiddelde temperatuur in de warmste maand is koeler dan 22 oC)
c
- koel
(minder dan 4 maanden p/j is de gemiddelde maandtemperatuur hoger dan 10 oC)
d
- koud
(de koudste wintermaand heeft een gemiddelde temperatuur lager dan -38 oC
Voor B-klimaten:
h
- warm
(gemiddelde jaartemperatuur is hoger dan 18 oC)
k
- koud
(gemiddelde jaartemperatuur is lager dan 18 oC)
Maar ook de BSh-, BSk-, BWh- en BWk-klimaten kenden onderling te grote verschillen. Köppen kwam een vierde letter
s
- droog
in de zomer
w
- droog
in de winter
1e
2e: Neerslagverdeling
3e: Temperatuur-verschillen
4e letter
A
f: regenwoud (zonder droog seizoen)
m: moesson
w: savanne (met droge winter)
B
W: Woestijn
S: Steppe
h: heet
k: koud
s: droog in de zomer
w: droog in de winter
C
s: droge zomer
w: droge winter
f: zonder droog seizoen
a: warme zomer
b: gematigde zomer
c: koele zomer
D
s: droge zomer
w: droge winter
f: zonder droog seizoen
a: hete zomer
b: warme zomer
c: koele zomer
d: erg koude winter
E
T: Toendra
F: IJskap
H: Hooggebergte
Alle mogelijke klimaten die je in de natuur kunt tegenkomen op een rij:
Af
tropisch regenwoudklimaat
Am
moessonklimaat
Aw/As
tropisch savanneklimaat
BSh
warm steppeklimaat
BShs
warm steppeklimaat, droog seizoen in de zomer
BSk
koud steppeklimaat
BSkw
koud steppeklimaat, droog seizoen in de winter
BWh
warm woestijnklimaat
BWhs
warm woestijnklimaat, droog seizoen in de zomer
BWk
koud woestijnklimaat
BWkw
koud woestijnklimaat, droog seizoen in de winter
Cfa
warm zeeklimaat
Cfb
gematigd zeeklimaat
Cfc
koel zeeklimaat
Csa
warm mediterraan klimaat
Csb
gematigd mediterraan klimaat
Cwa
warm chinaklimaat
Cwb
gematigd chinaklimaat
Dfa
warm landklimaat, met neerslag gedurende het hele jaar
Dfb
gematigd landklimaat, met neerslag gedurende het hele jaar
Dfc
koel landklimaat, met neerslag gedurende het hele jaar (subarctisch klimaat)*
Dfd
koud landklimaat, met neerslag gedurende het hele jaar (subarctisch klimaat)
Dwa
warm landklimaat, met droge winters
Dwb
gematigd landklimaat, met droge winters
Dwc
koel landklimaat, met droge winters (subarctisch klimaat)
Dwd
koud landklimaat, met droge winters (subarctisch klimaat)
Dsa
warm landklimaat, met droge zomers (mediterraan landklimaat)
Dsb
gematigd landklimaat, met droge zomers (mediterraan landklimaat)
Dsc
koel landklimaat, met droge zomers
Dsd
koud landklimaat, met droge zomers
ET
toendraklimaat
EF
sneeuwklimaat/ijsklimaat
EH
hooggebergteklimaat
* Subartisch klimaat is een landklimaat (Dfc, Dfd, Dwc, Dwd) dat wordt gekarakteriseerd door zeer koude en lange winters en korte maar warme zomers. Dit type klimaat komt voor op grote landmassa's op het noordelijk halfrond ver weg van de matigende effecten van oceanen.
Afronding
Je gaat nu afronden.
Dit betekent dat je bewijsmateriaal in gaat leveren.
In Egodact lever je het volgende in:
1 - een printscreen van je resultaat van 'eindopdracht A'
2 - je eindresultaat van 'eindopdracht B' = klimaattype en minimaal één reden waarom dat klimaat bij elke foto.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Als afsluiting van deze opdracht krijg je een aantal afbeeldingen te zien van landschappen die typisch zijn voor een bepaald klimaat. Probeer vast te stellen om welk klimaattype het gaat.
Geef daarbij aan op grond van minimaal één kenmerk (temperatuur, neerslag, hoogte, vegetatie, etc.) waarom je voor een bepaald klimaattype kiest.
Maak een bestand met daarin ook de foto's overgenomen.
Zorg dat duidelijk is welk antwoord bij welke foto hoort.
Zet bij elke foto de classificatienummers van Köppen erbij, voor zover je dat kunt afleiden uit de foto’s. Leg ook uit waarom je dat denkt bij die foto.Je kijkt naar de tweede classificatie. Dus je antwoord bestaat bij elke afbeelding uit twee letters.
Foto 1
Foto 2
Foto 3
Foto 4
Foto 5
Foto 6
Foto 7
Foto 8
Foto 9
Foto 10
Examenvragen (optioneel)
Op deze pagina vind je examenvragen van ExamenKracht van vorige jaren.
De vragen sluiten zo goed mogelijk aan bij de opdracht die je net hebt afgerond.
Maak bij het beantwoorden ook gebruik van dat wat je al eerder geleerd hebt. Als je de vraag niet kunt beantwoorden, probeer het dan later opnieuw. Nadat je een vraag beantwoord hebt, kun je deze zelf nakijken en je score aangeven.
Meer oefenen?
Wil je met nog meer examenvragen oefenen?
Als je school deelneemt aan VO-content kun je verder oefenen door in te loggen op ExamenKracht (www.examenkracht.nl).
Opdracht 6: Klimaatverandering
Introductie - Klimaatverandering
Klimaatverandering is een hot item en veel in het nieuws.
En dan vooral de vraag of en in hoeverre de mens door zijn handelen bijdraagt aan klimaatverandering.
Het staat in ieder geval vast dat het klimaat ook zonder menselijk ingrijpen verandert. Zo weten we bijvoorbeeld dat Nederland 150.000 jaar geleden deels door dikke lagen landijs was bedekt en dat het noordpoolgebied ongeveer 55 miljoen jaar geleden een tropisch klimaat had met een gemiddelde jaartemperatuur van 23 graden °C. In onze tijd is dat -18 graden °C.
Kennelijk is het klimaat in Nederland en ergens anders op aarde niet voor de eeuwigheid gegeven. Klimaten zijn veranderd in het verleden en dat zal ook in de toekomst gebeuren.
Deze opdracht gaat in op het waarom.
Wat ga je leren?
Hoofdvraag
Wat zijn de oorzaken van klimaatverandering?
Deelvragen
Wat is het verschil tussen weer en klimaat?
Hoe kun je vaststellen of het klimaat in een bepaald gebied verandert?
Hoe zijn we te weten gekomen wat voor klimaten er achtereenvolgens zijn geweest?
Waarom veranderde en verandert het klimaat ook afgezien van de rol van de mens?
Begrippen
Klimaatverandering (het gaat alleen om gevolgen voor het systeem)
Wat ga je doen?
Activiteiten
Vooraf
Voorkennis
Bestudeer de Kennisbank en maak de instaptoets.
Aan de slag
Stap 1
Om te kunnen vaststellen of en hoe klimaten veranderen, worden al tientallen jaren metingen gedaan. Bekijk een video, een atlaskaart en maak de oefening.
Stap 2
Bekijk de grafiek met klimaatveranderingen door de eeuwen heen. Waarom is het noodzakelijk om ook klimaatveranderingen in het verleden te onderzoeken? Lees daarover, bekijk een video en beantwoord vragen.
Stap 3
Je krijgt uitleg over natuurlijke oorzaken van klimaatverandering. Je bekijkt video's daarover en beantwoordt vragen.
Afronding
Samenvattend
Maak een begrippenlijst. Vergelijk deze met die van een klasgenoot.
Eindopdracht A
Maak de eindtoets.
Eindopdracht B
Onderzoek in groepjes de klimaatverandering. Je kiest samen een gebeurtenis en maakt een verslag.
Tijd
Voor deze opdracht staat een belasting van ongeveer 1,5 SLU.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Hoe kun je vaststellen of en hoe klimaten veranderen?
In de nacht naar 2 juni 2016 viel er in delen van Nederland uitzonderlijk veel regen. Dat was de tweede keer in korte tijd, want drie dagen eerder was dat ook al het geval. Toen viel in Brabant op enkele plaatsen ruim 100 millimeter.
In het 8 uurjournaal van 2 juni zei weerman Gerrit Hiemstra naar aanleiding hiervan: “Welkom in het nieuwe klimaat.” Hiermee suggereerde hij dat het Nederlandse klimaat vanaf 2016 nattere zomers zal kennen dan tevoren.
De afgelopen zomers hebben een wisselend beeld laten zien. De zomer van 2021 was redelijk nat, maar de jaren ervoor kenden we juist hele hete, droge zomers.
Maar kun je dat naar aanleiding van twee zomerdagen kort na elkaar met buitengewoon zware regenval vaststellen?
Kijk naar de video.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Meestal gebruikt men voor het berekenen van gemiddelden de meetresultaten die verkregen zijn gedurende dertig opeenvolgende jaren. Dat doet bijvoorbeeld het KNMI. Het klimaat op een bepaalde plaats of in een bepaald gebied wordt weergegeven met een klimaatdiagram.
Na de vaststelling van een klimaat blijven metingen doorgaan. Het KNMI berekent in het kader van internationale afspraken, elke tien jaar de gemiddelde waarden voor een aantal meteorologische grootheden.
Deze berekeningen vinden plaats over een periode van 30 jaar. De meest recent berekende waarden (1981-2010) gelden als de normalen van het huidige klimaat
Uit nieuwe meetresultaten over langere perioden valt vast te stellen of het klimaat gemiddeld droger of natter, kouder of warmer wordt. Anders gezegd: of er sprake is van klimaatverandering.
Een voorbeeld hiervan vind je hieronder.
Stap 2 - Klimaatverandering
Klimaatverandering is allerminst nieuw, al krijg je misschien door alle aandacht in het nieuws voor klimaatverandering de indruk dat die verandering typisch iets van deze tijd is. Toch hebben er altijd klimaatveranderingen plaatsgevonden. Dat valt alleen al af te leiden uit metingen uit het verre verleden waarvan de resultaten zijn bijgehouden.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Wie verder terug in de tijd wil gaan om klimaatveranderingen op te sporen en te beschrijven, is aangewezen op kranten, dagboeken, kronieken en andere geschreven bronnen. De oudste geschreven bronnen dateren van ongeveer 3.500 voor Chr.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Wetenschappers die zich bezighouden met onderzoek naar klimaten en klimaatverandering in het verleden en de gevolgen daarvan, hebben niet veel aan metingen en geschreven bronnen, die gaan niet ver genoeg terug. Zij zijn aangewezen op andersoortige informatie.
Zo bestuderen ze bijvoorbeeld oud landijs uit Groenland of Antarctica. Dit ijs is ontstaan uit sneeuw en dat bevat luchtbelletjes. Elk jaar is dat ijs door sneeuwval aangegroeid. Daardoor kom je steeds ouder ijs tegen naarmate je dieper in een laag landijs boort.
Geleerden halen boorkernen uit een laag landijs en bestuderen de lucht uit de belletjes die in de boorkern zitten. Aan de hand van de lucht krijgen ze een indruk van de wijzigingen in het klimaat op aarde in de loop van de afgelopen honderdduizenden jaren. Het gaat om verschillen in de hoeveelheid CO2, methaan en andere broeikasgassen in de lucht. Hoe meer van die gassen er in de atmosfeer zitten, hoe sterker het broeikaseffect van die gassen is en hoe warmer het op aarde is.
Wetenschappers halen hun informatie uit fossielen en andere resten van planten en dieren in gesteentelagen, die lang geleden zijn afgezet. Het voorkomen van flora en fauna in een bepaalde periode zegt veel over het toenmalige klimaat.
Er is nog een derde manier om na te gaan hoe het klimaat in de loop van de tijd is veranderd.
Kijk naar de video.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Andere natuurlijke oorzaken van klimaatverandering
Klimaatveranderingen in het verleden hebben ook andere oorzaken gehad. Een van die oorzaken is dat de aarde soms iets minder, dan weer iets meer warmte van de zon heeft ontvangen.
Vermoedelijk heeft dat te maken gehad met kleine veranderingen in de omloopbaan van de aarde rond de zon en in de stand van de rotatie-as van de aarde.
Dat heeft de Servische geleerde Milutan Milankovic (1879-1958) als verklaring aangevoerd voor het optreden van ijstijden.
Zeker is dat de zon zelf een rol speelt bij klimaatveranderingen.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Het landschap zegt welk klimaat er heerst, je ziet het vooral aan de natuurlijke begroeiing ter plaatse. Je kunt, verdeeld over de aarde, verschillende landschapszones onderscheiden, elk met een eigen klimaat. In die verdeling zijn in het verleden vaak verschuivingen opgetreden. Daaruit valt af te leiden dat het klimaat en daarmee de klimaatzones op aarde steeds aan verandering onderhevig zijn.
Ook tegenwoordig verschuiven landschapszones en ook nu vanwege veranderingen in het klimaat. Het verschil met eerdere klimaatveranderingen is dat de mens er een steeds belangrijkere rol in speelt.
In deze opdracht ga je ontdekken hoe en waarom het klimaat op aarde aan het veranderen is en wat de gevolgen zijn voor de verdeling van de landschapszones over de aarde.
Ter afsluiting probeer je te voorspellen hoe de landschapszones aan het einde van deze eeuw over de aarde zijn verdeeld.
Wat ga je leren?
Hoofdvraag
Hoe beïnvloedt de huidige klimaatverandering de verdeling van de landschapszones op aarde?
Deelvragen
Waardoor is het klimaat op aarde aan het veranderen?
Welke rol speelt de mens bij klimaatverandering?
Welke andere oorzaken zijn er voor deze klimaatverandering?
Hoe zijn veranderingen als gevolg van klimaatverandering in landschappen waar te nemen?
Waar zullen de landschapszones in het jaar 2100 komen te liggen als de klimaatverandering doorzet?
Begrippen
Landschapszones:
Polaire zone
Boreale zone
Gematigde zone
Subtropische zone
Aride zone
Tropische zone
Wat ga je doen?
Activiteiten
Vooraf
Voorkennis
Bestudeer de Kennisbank en maak de instaptoets.
Aan de slag
Stap 1
Je onderzoekt de relatie tussen landschapszone en klimaat. Je doet dat aan de hand van Bosatlaskaarten.
Stap 2
Niet alleen het klimaat maar ook het (versterkt) broeikaseffect heeft invloed op klimaatzones en landschap. Maar ook het aantal zonnevlekken op de zon en de temperatuurveranderingen zijn van invloed. Je leest erover en beantwoordt vragen.
Stap 3
Je leest over de gevolgen van klimaatverandering voor landschapszones. Je vergelijkt kaarten over de invloed van mogelijke verandering in temperatuur en in neerslag. Ook die factoren zijn veranderlijk. Je bekijkt een video en beantwoordt vragen.
Afronding
Samenvattend
Maak omschrijvingen achter de begrippen. Vergelijk ze met een klasgenoot.
Eindopdracht A
Maak de eindtoets.
Eindopdracht B
Maak een toekomstige wereldkaart met landschapszones, zoals ze er in het jaar 2100 zouden kunnen uitzien.
Tijd
Voor deze opdracht staat een belasting van ongeveer 1,5 SLU.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
"Als piraat bereik je meer dan wanneer je bij de marine gaat."
Steve Jobs
Stap 1: Verschuiving
Hebben landschapszones altijd op dezelfde plaats gelegen?
Landschappen ontstaan door een samenspel van geografische factoren, zoals gesteente en reliëf, klimaat en lucht, water, bodem, plantenwereld, dierenwereld en de mens. Daardoor kun je aan een landschap zien wat voor klimaat er heerst in het betreffende gebied. Dat zie je met name aan de planten en dieren die er leven. De aarde heeft verschillende landschapszones. Elke landschapszone heeft zijn aparte kenmerken en een eigen klimaat.
Kijk naar het eerste fragment uit de video: van 6.17 min. “Nou, het klimaat lijkt wel stabiel" tot 7.34 min. “kunnen niet goed tegen vorst."
Gebruik ook onderstaande kaart.
Oefening 2: Hebben landschapszones altijd op dezelfde plaats gelegen?
0%
Algemene Informatie
Titel
Hebben landschapszones altijd op dezelfde plaats gelegen?
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Het broeikaseffect in onze dampkring kunnen we niet missen. Zonder dat zou het op aarde gemiddeld -18 graden Celsius zijn. Dan zou maar een klein deel van de aarde, een strook rond de evenaar bewoonbaar zijn. Dankzij het broeikaseffect is het gemiddeld 15 graden Celsius en kunnen vrijwel overal op aarde mensen wonen.
Kijk naar het tweede fragment uit de video: van 3.38 min. “Minder dan de helft van de invallende zonnestraling" tot 4.34 min. “Maar dat is niet altijd zo geweest."
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Toch worden wereldwijd na 2000 aan de lopende band warmterecords opgetekend. Zo werd 2016 wereldwijd het warmste jaar sinds 1851, toen voor het eerst werd gemeten hoe warm het gemiddeld over een jaar is op aarde.
Naar aanleiding van de recente metingen zegt men dat de opwarming het gevolg is van een versterkt broeikaseffect. Maar is dat ook zo?
Kijk naar het derde fragment uit de video: van 8.15 min. “De CO2-concentratie in de atmosfeer" tot einde.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Maar hiermee is nog niet het hele verhaal verteld over het (versterkte) broeikaseffect. Mensen zorgen er ook op andere manieren voor dat de concentratie van koolstofdioxide in de dampkring toeneemt, door bossen plat te branden bijvoorbeeld.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Het klimaat op aarde hangt af van de sterkte van het broeikaseffect, maar ook van andere zaken.
De eerste betreft de invloed van de variatie van het aantal zonnevlekken op de zon. De tweede gaat over temperatuurveranderingen ten gevolge van vulkaanuitbarstingen.
Oefening 5: Waardoor verandert het klimaat op aarde nog meer?
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Gevolgen van klimaatverandering voor landschapszones
Als het klimaat in een gebied verandert, veranderen ook de landschappen in dat gebied. Dat is bijvoorbeeld in Nederland de afgelopen 3 miljoen jaar gebeurd toen ijstijden werden afgewisseld door perioden waarin het net zo warm was als tegenwoordig, of zelfs nog iets warmer.
Tijdens een ijstijd bestond de bodem van Nederland uit toendra of was de bodem met een dikke laag ijs bedekt. Tijdens een periode tussen twee ijstijden in had Nederland landschappen met gras, moerassen, heide of loofbossen.
Nu zien we landschappen veranderen als gevolg van de klimaatverandering (Stap 2). Op Spitsbergen bijvoorbeeld groeien op steeds meer plekken gras en struiken gedurende de zomer, waar tot in de jaren 80 van de vorige eeuw het hele jaar door sneeuw en ijs lag of de bodem uit permafrost bestond. Permafrost is het verschijnsel dat in bepaalde gebieden nabij de polen en in het hooggebergte de ondergrond nooit helemaal ontdooit.
Kijk voor een ander voorbeeld van de gevolgen van de klimaatverandering naar deze video.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Wat zal er verder gebeuren met de landschapszones op aarde? Dat hangt ervan af hoeveel warmer het zal worden op aarde.
Door de opwarming zal niet alleen de temperatuur wereldwijd oplopen, ook zal de hoeveelheid neerslag groter of kleiner worden. Ook dat heeft invloed op de ligging van de landschapszones.
Het klimaatpanel IPCC heeft uitgezocht wat er vermoedelijk zal gebeuren met temperatuur en neerslag wereldwijd. Deze prognoses zijn verwerkt in de volgende twee kaarten:
Vergelijk deze twee kaarten met de volgende kaart.
Beantwoord daarna de vragen.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Je gaat nu afronden.
Dit betekent dat je bewijsmateriaal in gaat leveren.
In Egodact lever je het volgende in:
1 - een printscreen van het ingevulde lijstje van 'samenvattend'
2 - een printscreen van je resultaat van 'eindopdracht A'
3 - je eindresultaat van 'eindopdracht B'
Samenvattend
Bij 'Wat ga je leren?' worden de volgende begrippen genoemd.
Geef zelf een omschrijving van deze begrippen.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Jullie gaan een wereldkaart maken met een legenda en een toelichting. Op de kaart geef je aan waar in het jaar 2100 de verschillende landschapszones op aarde komen te liggen.
In Stap 3 ben je al nagegaan hoe de zones over de aarde zullen zijn verdeeld, maar de landkaarten met veranderingen in neerslag en temperatuur die je hierbij hebt gebruikt, zijn opgesteld aan de hand van verwachtingen, niet van spijkerharde voorspellingen.
Het hangt af van wat de zon de komende tientallen jaren doet en van wat mensen doen tegen het steeds sterker wordende broeikaseffect, in hoeverre die verwachtingen zullen uitkomen.
Tijdens de klimaatconferentie in Parijs in 2015 hebben de meeste landen van de wereld met elkaar afgesproken dat ze alles zullen doen om ervoor te zorgen dat de aarde in 2100 niet meer dan 2 graden Celsius warmer zal zijn dan rond 1800, toen de industriële revolutie begon.
In Glasgow worden in 2021 nieuwe afspraken gemaakt om sneller de uitstoot terug te dringen, mede omdat niet alle landen op koers liggen om de klimaatdoelen uit Parijs te halen én omdat ze in willen zetten op 1.5 graden Celsius warmer. Dit zou namelijk al een hoop problemen schelen op de wereld.
Jij gaat een nieuwe kaart maken met de landschapszones op een nieuwe manier verdeeld.
Hierbij ga je gebruik maken van één van de onderstaande scenario's:
Zet bij je kaart welk scenario je hebt gebruikt.
Het zal niet lukken om de doelstelling van maximaal 2 graden opwarming waar te maken.
Het zal niet lukken om de doelstelling van maximaal 2 graden opwarming te halen, maar rond 2020 begint een periode van tientallen jaren waarin de zon nauwelijks of helemaal geen zonnevlekken vertoont.
Het zal lukken om de doelstelling van maximaal 2 graden opwarming waar te maken.
Het zal lukken om de doelstelling van maximaal 2 graden opwarming te halen, maar in 2020 begint een periode van tientallen jaren waarin de zon nauwelijks of helemaal geen zonnevlekken vertoont.
Iedereen (je mag in een groepje van maximaal 3 personen werken) werkt een van de scenario’s uit.
Daarna maak je je wereldkaart. Je kunt zelf een kaart tekenen, maar je kunt ook deze wereldkaart downloaden en bewerken.
Als je hiermee klaar bent, laat je de wereldkaart aan je docent zien.
Beoordeling
Je docent beoordeelt de kaart op de volgende punten:
Is de landkaart met de legenda duidelijk en goed verzorgd?
Zijn de legenda en de toelichting duidelijk?
Is voldoende herkenbaar voor welk scenario je hebt gekozen?
Zijn de landschapszones goed zichtbaar?
Is de argumentatie voor de toekomstige verdeling van de landschapszones op aarde gebaseerd op feiten en op goed onderbouwde veronderstellingen?
Op een kaart kun je aangeven waar een gebeurtenis heeft plaatsgevonden of gaat plaatsvinden.
Examenvragen (optioneel)
Op deze pagina vind je examenvragen van ExamenKracht van vorige jaren.
De vragen sluiten zo goed mogelijk aan bij de opdracht die je net hebt afgerond.
Maak bij het beantwoorden ook gebruik van dat wat je al eerder geleerd hebt. Als je de vraag niet kunt beantwoorden, probeer het dan later opnieuw. Nadat je een vraag beantwoord hebt, kun je deze zelf nakijken en je score aangeven.
Meer oefenen?
Wil je met nog meer examenvragen oefenen?
Als je school deelneemt aan VO-content kun je verder oefenen door in te loggen op ExamenKracht (www.examenkracht.nl).
Bronnen
Een aantal kaarten zijn gehaald uit Alcarta.
Eindopdracht: Verslag 'Wat als..?'..
Eindopdracht
Je gaat deze periode afronden door een verslag te maken.
Wie
Je maakt het verslag alleen of in tweetallen.
Wanneer
Je krijgt hier de laatste weken in de les de tijd voor en je levert het uiterlijk in op maandag 20 december.
Wat Introductie
Je gaat voor een klimaatbureau verschillende scenario's uitwerken waarbij het ineens helemaal misgaat ergens in de wereld. Ze willen namelijk goed voorbereid zijn en dus moet er een goed advies worden geschreven.
De scenario's worden je gegeven, de gevolgen en de adviezen moet je zelf gaan bedenken. Dat doe je door logisch na te denken en alle informatie uit de opdrachten van periode 2 te gebruiken. Je doet dit aan de hand van gekregen vragen. Je mag zelf ook nog extra vragen verzinnen.
Hoe ziet je verslag eruit?
Voorkant
(Eén pagina) Op je voorkomt komt :de titel van je verslag, je naam + achternaam en je klas.
Daarnaast zorg je dat je zorgt dat de voorkant er aantrekkelijk uitziet (afbeelding, omlijsting, ...)
Inleiding
(Eén pagina) Hierin vertel je wat je in dit verslag hebt onderzocht, waarom je dat hebt gedaan en wat de relevantie is van dit verslag.
Scenario 1: Wat gebeurt er als de mondiale zeestromen stoppen met bewegen?
(Vier pagina's. Eén pagina per deelvraag, dit is inclusief afbeeldingen) De zee beweegt nog wel, er zijn ook nog golven etc. Maar de mondiale verspreiding van het water stopt doordat de grote 'diepwaterpomp' er mee ophoudt.
Deelvraag 1.1: Waar in de wereld wordt het kouder, en waar wordt het warmer? Leg hierbij uit wat er gebeurt en laat zien welke invloed dit waar heeft d.m.v. een kaart.
Denk hierbij aan wat er gebeurt met de zeetemperatuur en welke invloed de wind heeft op het landschap.
Geef dit aan op een blanco wereldkaart, zie de 'bronnen'.
Geef met behulp van de kleuren blauw (kouder), groen (ongeveer hetzelfde) en rood (warmer) aan wat er zou kunnen gebeuren. Let op: dit is natuurlijk ongeveer..
Deelvraag 1.2: Wat gebeurt er in Nederland met het klimaat? Leg uit wat er voor de Nederlandse klimaat gebeurt.
Deelvraag 1.3: Wat zijn de gevolgen voor Nederland als je kijkt naar: (1)landbouw, (2)vegetatie, (3)woningbouw en (4)landelijk energieverbruik? Leg voor alle vier de onderdelen uit wat de gevolgen zijn bij de nieuwe situatie.
Deelvraag 1.4: Wat zou je als advies geven aan de Nederlandse overheid, mocht dit scenario zich plots voordoen? Leg dit uit d.m.v. een soort samenvatting: leg uit wat er gebeurt en hoe de overheid hier op in zou moeten spelen.
Scenario 2: Wat gebeurt er als de wind stopt met waaien?
(Vier pagina's. Eén pagina per deelvraag, dit is inclusief afbeeldingen) Er is gewoon geen wind meer.
Zeilboten verminderen drastisch in waarde en nooit meer tegenwind op de fiets!
Deelvraag 2.1: Waar in de wereld wordt het natter, waar in de wereld wordt het droger? Leg hierbij uit wat er gebeurt en laat zien welke invloed dit heeft d.m.v. een kaart.
Denk hierbij aan de invloed die bergen nog zouden spelen, de rol die de oceanen of grote wateren spelen etc.
Geef dit aan op de blanco wereldkaart, zie de 'bronnen'. Geef met behulp van geel (droger) en blauw (natter) aan wat er zou kunnen gebeuren. Let op: dit is natuurlijk ongeveer..
Deelvraag 2.2: Wat gebeurt er in Nederland met het klimaat? Leg uit wat er voor de Nederlandse klimaat gebeurt.
Deelvraag 2.3: Wat zijn de gevolgen voor Nederland als je kijkt naar: (1)landbouw, (2)vegetatie en de (3)handel via rivieren? Leg voor alle drie de onderdelen uit wat de gevolgen zouden zijn bij de nieuwe situatie.
Deelvraag 2.4: Wat zou je als advies geven aan de Nederlandse overheid, mocht dit scenario zich plots voordoen? Leg dit uit d.m.v. een soort samenvatting: leg uit wat er gebeurt en hoe de overheid hier op in zou moeten spelen.
Scenario 3: Wat gebeurt er als de aarde ineens ongeveer 2-5 graden opwarmt?
(Vier pagina's. Eén pagina per deelvraag, dit is inclusief afbeeldingen) Van de ene op de andere dag is de aarde ineens gemiddeld drie graden opgewarmd. Dit is overal op aarde, dus het is overal 3 graden warmer.
Deelvraag 3.1: Wat gebeurt er met de zeespiegel? Leg uit wat er gebeurt met de zeespiegel, en benoem daarbij ook in welke tijdspanne dit ongeveer gebeurt. Leg dit uit tot minimaal 2050.
Deelvraag 3.2: Hoe ziet Nederland eruit in de nieuwe situatie in 2050? Leg uit wat er in Nederland staat te gebeuren als de zeespiegel verandert.
Maak ook een kaart van het scenario waarin onze duinen en dijken het niet meer volhouden. Hoe zouden de grenzen van Nederland er dan uitzien op de kaart?
Geef dit aan op de blanco kaart van Nederland, zie de 'bronnen'. Let op: dit is natuurlijk hoe het er ongeveer uit zou zien..
Deelvraag 3.3: Wat zijn de gevolgen voor Nederland in 2050 als je kijkt naar: (1)huisvesting, (2)economie en (3)landbouw? Leg voor alle drie de onderdelen uit wat de gevolgen zouden zijn bij de nieuwe situatie.
Deelvraag 3.4: Wat zou je als advies geven aan de Nederlandse overheid, mocht dit scenario zich plots voordoen? Leg dit uit d.m.v. een soort samenvatting: leg uit wat er gebeurt en hoe de overheid hier op in zou moeten spelen. Zeker met het oog op de toekomst (2050).
Inleveren
Je levert het via Teams, en controleert mondeling of het verslag is binnengekomen bij de coach.
Bronnen
Klimaatsignaal
Een rapport dat nadenkt over de toekomst van Nederland met veranderd weer/ klimaat.
Het arrangement Periode 2 - Domein Aarde - 4 Havo/ Vwo is gemaakt met
Wikiwijs van
Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt,
maakt en deelt.
Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:
het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.
Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten
terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI
koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI
koppeling aan te gaan.
Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.
Arrangement
Oefeningen en toetsen
Verschuivende continenten
Natuurlijke gebeurtenissen
Schuivende platen
Plaatgrenzen
Vulkanen
De opbouw van de aarde
De opbouw van de aarde
Verschuivende continenten
Moby Duck
Barcelona en New York
Zeestromen
De hydrologische kringloop
De hydrologische waterkringloop
Uit welke hoek waait de wind
ITCZ
Uit welke hoek waait de wind
Klimaten in soorten
Wladimir Köppen
Klimaten in soorten
Klimaatverandering
Veranderen de klimaten?
Klimaatverandering
Klimaatverandering
Klimaatverandering
Natuurlijke oorzaken
Andere natuurlijke oorzaken
Samenstelling van de atmosfeer
Opwarming Aarde
Klimaatverandering
Schuivende landschapszones
Hebben landschapszones altijd op dezelfde plaats gelegen?
Steeds meer van het goede
Dampkring
Dampkring
Waardoor verandert het klimaat op aarde nog meer?
Gevolgen
Gevolgen
Schuivende landschapzones
IMSCC package
Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.
Oefeningen en toetsen van dit arrangement kun je ook downloaden als QTI. Dit bestaat uit een ZIP bestand dat
alle
informatie bevat over de specifieke oefening of toets; volgorde van de vragen, afbeeldingen, te behalen
punten,
etc. Omgevingen met een QTI player kunnen QTI afspelen.
Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en
het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op
onze Developers Wiki.