Taal is overal. We praten met elkaar, je leest een boek, je schrijft een appje en je luistert muziek.
In deze lessenserie ga je nadenken over onze taal. Je leert om de betekenissen van zinnen en teksten te ontdekken. Als je snapt hoe een taal in elkaar zit, kun je je beter uitdrukken en begrijp je anderen beter.
Door de uitleg door te nemen en door opdrachten en puzzeltjes te maken ontdek je langzamerhand hoe onze taal in elkaar zit. Sommige opdrachten zul je online doen. Bij andere opdrachten werk je in je schrift of gebruik je kaartjes. Je sluit deze lessenserie af met een toets.
Veel plezier!
Les 1: Het gezegde
Wat ga je leren?
In deze les leer je om zinnen van twee woorden in te delen op basis van hun betekenis.
Peutertaal
Praten moet je leren.
Wat was het eerste woord dat jij kon zeggen? Waarschijnlijk 'papa' of 'mama'. Inmiddels ken je heel veel meer woorden en kun je hele verhalen vertellen.
Als kinderen ongeveer twee jaar zijn, kunnen ze twee woorden achter elkaar zeggen.
In onderstaande video hoor je hier een voorbeeld van. Bekijk de video en schrijf tijdens het kijken in je schrift op wat het kind zegt.
Peuter Bobbi-Lee van twee jaar wordt wakker
Opdracht 1
Vraag aan je docent de kaartjes van opdracht 1. Maak je deze opdracht zonder een docent, dan kun je onderstaande afbeelding gebruiken.
Je ziet telkens zinnetjes van twee woorden. Toch kun je begrijpen wat de peuter bedoelt.
Als je goed kijkt naar de betekenis van de zinnetjes kun je de kaartjes in twee gelijke groepen verdelen. Kijk naar de betekenis van de hele zinnetjes, dus niet alleen naar de betekenis van het eerste of tweede woord.
Bedenk welk woord je tussen de twee woorden van de zinnetjes kunt plaatsen om de betekenis uit te drukken. Dus: mama ... lief en papa ... slapen. Noteer de woorden in je schrift.
Oefenvragen
Wat heb je geleerd?
Je hebt nu ontdekt dat een peuter al twee soorten zinnen kan maken. Door twee woorden bij elkaar te zetten kan de peuter al twee verschillende betekenissen uitdrukken, namelijk zijn en doen. Deze betekenissen vormen de basis van alle zinnen die er bestaan.
Les 2: Overeenkomst in een zin
Wat ga je leren?
In deze les leer je dat sommige werkwoorden alleen passen bij de zijn-betekenis en andere alleen bij de doen-betekenis.
Ook leer je dat werkwoorden verschillende vormen hebben en dat er telkens maar een vorm in een zin past. Dit noemen we de persoonsvorm.
Werkwoorden in zinnen
In de vorige les heb je geleerd dat een peuter zinnetjes kan maken van twee woorden. Tussen die twee woorden zit een zijn-betekenis of doen-betekenis.
Mama lief betekent Mama is lief
Papa slapen betekent Papa doet slapen
De peuterzinnetjes zijn natuurlijk niet compleet. Er hoort nog een werkwoord bij. Dat kan het werkwoord is of doet zijn, maar ook bijvoorbeeld blijft, gaat, wil of kan.
Bijvoorbeeld:
Papa zwemmen wordt Papa gaat zwemmen
Poes grijs wordt Poes is grijs
Opdracht 2
Vraag aan je docent de kaartjes voor opdracht 2. Maak je deze opdracht zonder docent, gebruik dan onderstaande afbeelding.
Op sommige kaartjes staan korte zinnen, op andere kaartjes staan werkwoorden. Bij elk kaartje met een zin hoort een kaartje met een werkwoorden. Combineer de kaartjes met elkaar door te kijken welk werkwoord je tussen de woorden kunt zetten.
Bijvoorbeeld:
mama lief past bij is, omdat je kunt zeggen Mama is lief.
mama lief past niet bij kan, omdat je niet kunt zeggen Mama kan lief.
Je zult zien dat niet alle werkwoorden passen of dat je werkwoorden in meerdere zinnen kunt plaatsen.
Opdracht 3
Bij opdracht 2 heb je gezien dat niet alles past. Sommige werkwoorden passen alleen bij de zijn-betekenis, andere alleen bij de doen-betekenis. Maak in je schrift twee rijen, zoals in onderstaand voorbeeld. Zet de werkwoorden uit opdracht 2 in de juiste rij. Een werkwoord is al voorgedaan.
Zijn er ook werkwoorden die in beide rijtjes kunnen?
Oefenvragen
Wat heb je geleerd?
Je hebt in deze les geleerd was congruentie is. Verschillende vormen van een werkwoord passen bij de persoon over wie iets wordt gezegd. Mama past bij is en popjes past bij zijn. Daarom noemen we die vormen de persoonsvorm.
Les 3: Iets/iemand is iets of iets/iemand doet iets?
Wat ga je leren?
In deze les leer je om zijn-betekenissen en doen-betekenissen te herkennen in een tekst.
Opdracht 4
In de vorige les heb je ontdekt dat een peuter twee woorden met elkaar kan verbinden met de betekenis zijn (mama lief) en met de betekenis doen (papa slapen). Deze twee betekenissen vormen de basis van alle zinnen die er bestaan. Ze zitten op allerlei plaatsen in een zin verborgen.
Je gaat nu een oefening doen om zijn-betekenissen en doen-betekenissen te vinden in een tekst. Lees de volgende tekst. Schrijf elke zin over in je schrift en noteer in de kantlijn alle zijn-betekenissen en doen-betekenissen. De eerste zin is al voorgedaan.
Opdracht 5
Deze tekst is wat lastiger. De eerste zin is weer voorgedaan. Ga jij verder?
Opdracht 6
In opdracht 4 en 5 heb je geoefend met het ontdekken van zijn-betekenissen en doen-betekenissen in een tekst. Je krijgt nu steeds meer gevoel voor de betekenissen die in een tekst zitten. Dat is een belangrijk onderdeel van je taalgevoel.
Je kunt dat taalgevoel ook anderom gebruiken. Dat gaan we in deze opdracht oefenen. In de kantlijn staan een paar zijn-betekenissen en doen-betekenissen. Jij mag daar een verhaaltje van maken.
Schrijf het verhaaltje in Google documenten en deel deze met je docent.
Let op:
- je moet een logisch verhaaltje schrijven
- verander de volgorde van de zinnetjes niet
- maak je tekst aantrekkelijker door woorden als toen, dus, want, maar, opeens, nog en al te gebruiken
- je mag ook hulpwoorden als willen, kunnen en hebben gebruiken
Veel plezier!
Wat heb je geleerd?
Je kunt nu zijn-betekenissen en doen-betekenissen vinden in een tekst.
Ook kun je een verhaaltje schrijven van zijn-betekenissen en doen-betekenissen.
Het arrangement Grammatica is gemaakt met
Wikiwijs van
Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt,
maakt en deelt.
Auteur
Kirsten Dors
Je moet eerst inloggen om feedback aan de auteur te kunnen geven.
Laatst gewijzigd
2022-03-21 14:51:25
Licentie
Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:
het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.
Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:
Toelichting
In deze lessenserie wordt gewerkt aan de didactisering van de subject-predicaatverbinding. De lessenserie werkt toe naar het herkennen van het werkwoordelijk gezegde (doen-kern) en naamwoordelijk gezegde (zijn-kern) en is gebaseerd op de Activerende Didactiek Grammatica van de Radboud Docenten Academie.
In deze lessenserie wordt gewerkt aan de didactisering van de subject-predicaatverbinding. De lessenserie werkt toe naar het herkennen van het werkwoordelijk gezegde (doen-kern) en naamwoordelijk gezegde (zijn-kern) en is gebaseerd op de Activerende Didactiek Grammatica van de Radboud Docenten Academie.
Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten
terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI
koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI
koppeling aan te gaan.
Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.
Arrangement
IMSCC package
Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.
Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en
het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op
onze Developers Wiki.