Vraag aan je docent de kaartjes voor opdracht 2. Maak je deze opdracht zonder docent, gebruik dan onderstaande afbeelding.
Op sommige kaartjes staan korte zinnen, op andere kaartjes staan werkwoorden. Bij elk kaartje met een zin hoort een kaartje met een werkwoorden. Combineer de kaartjes met elkaar door te kijken welk werkwoord je tussen de woorden kunt zetten.
Bijvoorbeeld:
mama lief past bij is, omdat je kunt zeggen Mama is lief.
mama lief past niet bij kan, omdat je niet kunt zeggen Mama kan lief.
Je zult zien dat niet alle werkwoorden passen of dat je werkwoorden in meerdere zinnen kunt plaatsen.