Xperience Dorpen en steden

Xperience Dorpen en steden

Inleiding

 

Bij mens en maatschappij beschrijf en verklaar je de inrichting van gebieden om ons heen. Je zou ook kunnen zeggen: je bestudeert hoe de mensen de aarde aanpassen, de relatie tussen de mensen en de natuur. Het gaat niet alleen over de tegenwoordige tijd, maar ook over het verleden. M&M gaat dus over de schoolvakken aardrijkskunde en geschiedenis. Je krijgt dit schooljaar twee Xperiencemodules voor Mens en maatschappij. De eerste module is: Dorpen en steden.

 

Leerstof

 

Thema’s

1

Tijdvak 3: De tijd van monniken en ridders (500-1000)

2

Tijdvak 4: De tijd van steden en staten (1000-1500)

3

Steden in het heden

 

Tijdens elke les kan er gewerkt worden aan alle onderdelen van een thema. Je bent hier vrij in, je moet wel aan je docent kunnen aangeven waar je mee bezig bent. Per thema zijn er opdrachten. De opbouw van de lessen is grotendeels als volgt:
-    Uitleg in de kring
-    Eventueel presentaties
-    Werken aan een lesopdracht
-    Werken aan de begrippenlijst

De docent controleert je antwoorden en kijkt of je op schema bent.

 

Beoordeling en cijfers

Je krijgt de volgende cijfers voor deze Xperience:

  • Kennistoets (2x)
  • Vlog-opdracht (1x)
  • Onderzoeksopdracht (2x)

Daarnaast moeten de lesopdrachten en de begrippenlijst voldoende zijn afgerond.

 

Heel veel plezier en succes met deze Xperience!

 

Planning

Leerstof

Hier vind je de leerstof die je nodig hebt om de opdrachten te maken en te leren voor de kennistoets. De docent licht de stof toe in de lessen.

Op de studiewijzer van magister kun je de leerstof als pdf-bestand downloaden en eventueel uitprinten om te leren voor de toets.

Introductie

Je kunt het verleden op meerdere manieren indelen. Door deze op chronologische volgorde te zetten, krijg je een beeld van hoe de wereldgeschiedenis eruitziet. De meest bekende tijdseenheden zijn seconde, minuut, uur, dag, week, maand, jaar, decennium, eeuw en millennium.

 

Een manier om de tijd in te delen, die vaak op scholen gebruikt wordt, zijn de tien tijdvakken, periodes die door belangrijke gebeurtenissen van elkaar te onderscheiden zijn (zie afbeelding). Een andere bekende manier is de indeling in historische periodes: prehistorie, oudheid, middeleeuwen, vroegmoderne tijd en moderne tijd. Ook is er de Canon van Nederland opgesteld. Hierin staan de belangrijkste gebeurtenissen en ontwikkelingen uit de Nederlandse geschiedenis.

 

De tien tijdvakken

tijdvakken

 

De historische periodes

periodes

 

 

Overal op de wereld zijn mensen ooit begonnen de jaartelling bij te houden. Zo leven wij nu in 2021, maar dit is volgens de christelijke jaartelling. Deze begon bij de geboorte van Jezus Christus. De islamitische jaartelling begon in het jaar 622, toen Mohammed naar Mekka reisde, volgens deze jaartelling zijn we nu in het jaar 1442. Lang voordat jaren met getallen werden aangegeven, gebruikte men andere gegevens, zoals in Egypte de koningslijsten of overstromingen van de Nijl.

 

De prehistorie is de tijd vòòr de geschiedenis (pre = voor, historie = geschiedenis). Het verschil tussen de periodes heeft te maken met het soort bronnen dat gebruikt wordt. Geschiedenis gaat over geschreven bronnen, prehistorie voornamelijk over voorwerpen en schilderingen. Geschreven bronnen kun je vinden in een historisch archief, waar een historicus onderzoek doet naar het verleden. Een archeoloog onderzoekt voorwerpen uit het verleden, zoals potten en sieraden, maar ook overblijfselen van boten of huizen.

Tijdvak 3: Tijd van monniken en ridders

Let op: de leerstof in het rood is alleen voor HV!

 

Het christendom in Europa

Rond het begin van de jaartelling ontstond het christendom. Eerst werd het geloof door de Romeinen verboden en werden christenen gevangengenomen of vermoord als ze niet de Romeinse goden en keizer aanbaden. Het christendom werd echter steeds populairder en in 380 werd het de staatsgodsdienst van het Romeinse rijk. In grote steden en hun omgeving kregen bisschoppen de leiding over de kerk. Elke bisschop bestuurde het gebied, samen met andere geestelijken.

 

Al in de derde eeuw waren er speciale geestelijken die zich helemaal afzonderden van de wereld: monniken en nonnen. De meesten woonden in een klooster. Het leven van monniken en nonnen stond in het teken van het geloof. In de middeleeuwen was het geloof het belangrijkste wat er was. Je moest een goed leven leiden om later, na je overlijden, naar de hemel te mogen. Daar wachtte het eeuwige leven bij God en daar zouden je zonden vergeven worden. Monniken en nonnen wijdden hun leven aan het bidden voor de normale bevolking.

 

Bijna niemand kon lezen en schrijven in de vroege middeleeuwen. Monniken wel, dus die schreven boeken over en lazen voor wat er in de bijbel staat. Je kunt je voorstellen dat het heel veel werk is om een boek over te schrijven. Monniken hadden veel geduld, dus vandaar dat we tegenwoordig nog spreken van monnikenwerk, als iets heel veel tijd kost.

 

Monniken in een klooster

 

Aan het eind van de tijd van Grieken en Romeinen kreeg het christendom het moeilijk in Europa. Tijdens de volksverhuizingen vielen Germaanse stammen het Romeinse rijk binnen en het christendom dreigde te verdwijnen. De kerk stuurde monniken op pad om het christendom over Europa te verspreiden en om heidenen te bekeren. Het bekeren tot het christendom wordt kerstenen genoemd.

 

Om de heidenen makkelijker te bekeren, namen de christenen allerlei heidense gebruiken over. Zo werd bijvoorbeeld de geboorte van Jezus gevierd op de feestdag van de Germaanse zonnegod (25 december). Niet alle Germanen lieten zich zomaar bekeren. Een keerpunt was de bekering van Clovis, de koning van het Frankische rijk. Er bestaat een legende dat tijdens een veldslag, die Clovis dreigde te verliezen, hij de christelijke god opriep om hem te helpen. Toen hij de veldslag won, liet hij zich samen met duizenden krijgers dopen. Voor hem was zijn overwinning het bewijs van het bestaan van God. Clovis en zijn opvolgers verspreidden het christendom verder in het Frankische rijk. Hij werd hiermee de eerste Frankische koning die tot het christendom bekeerd was.

 

De doop van koning Clovis I

 

De verspreiding van het christendom was zonder steun van het leger niet mogelijk geweest. Binnen 1000 jaar was heel Europa christelijk geworden.

 

Toespraak van koning Childeric

 

 

Machtige heren en horige boeren

Als je middeleeuws Europa vergelijkt met de islamitische wereld, was Europa maar een armzalig werelddeel. De bevolking was flink afgenomen vanaf de Romeinse tijd en bijna iedereen leefde in kleine dorpen op het platteland. Handel en nijverheid waren vrijwel helemaal verdwenen. Na de val van het Romeinse rijk bleef er van de steden in West-Europa maar weinig over. Ze waren verlaten en werden niet meer goed beschermd.

 

In de tijd van monniken en ridders was Europa weer een landbouwsamenleving geworden, waar bijna iedereen afhankelijk was van de landbouw. Veel van de dorpen waren zelfvoorzienend, ze produceerden dus hun eigen voedsel en er was weinig contact met andere plaatsen. Door allerlei gevaarlijke rovers en bendes was reizen onmogelijk.

 

De boeren waren erg arm. Honger en tekorten lagen altijd op de loer. Daarnaast hadden ze nauwelijks rechten. Europa was zo gevaarlijk dat boeren bescherming moesten zoeken bij machtige heren. Deze heren hadden vaak een klein leger om hen te beschermen. Maar voor die bescherming vroegen ze wel wat terug, de boeren moesten een deel van de opbrengst afstaan, moesten allerlei klusjes voor de heer doen. Deze herendiensten waren bijvoorbeeld: hekken repareren, gereedschap maken, wol spinnen en dat vervolgens aan de heer afstaan.

 

De taken die horigen voor de heer moesten doen, hier zie je een kalender van de herendiensten door het hele jaar heen

 

Het gebied waar zij woonden, heet een domein. Eigenlijk was het een soort mini-dorp. De boeren die daar woonden, en in ruil voor bescherming dus niet vrij meer waren, heten horigen.

 

Een domein

 

Een domein bestond uit twee delen:

  1. Het deel van de heer of het klooster. In het midden van dit deel stond de hof, dit was een hoofdgebouw met een opslagschuur, molen, weverij en een paar andere gebouwen.
  2. Het deel van de horigen. Op dit deel konden zij vee houden, hout sprokkelen en andere taken verrichten.

 

De domeinen in een land verschilden heel erg van elkaar. De een was veel groter dan de ander. Koningen, kloosters en mensen van adel konden wel tientallen domeinen bezitten. Ze bestuurden deze niet zelf, maar lieten iemand anders dat doen. Dit systeem waarbij horige boeren op een domein gebonden waren aan een heer of een klooster, heet het hofstelsel.

 

Leenstelsel: heren en vazallen

Na het vertrek van de Romeinen was er eigenlijk geen bestuur in Europa. Hierdoor was het onveilig en lastig om overzicht te houden. Om een gebied goed te besturen, maakten koningen afspraken met de lagere adel. Dit was gebaseerd op de persoonlijke relatie en vriendschappen onderling. Een land was vaak veel te groot om door één persoon met één leger te verdedigen. Dus middeleeuwse koningen ‘leenden’ delen van hun land uit aan leenmannen. Een leenman moest dan zweren dat hij de koning (de leenheer) trouw zou blijven en het gebied goed voor hem zou besturen. Dit systeem wordt het leenstelsel genoemd.

 

Leenheer en leenman leggen samen de eed af, door een handdruk

 

Karel de Grote was koning van het Frankische rijk en is waarschijnlijk de bekendste vorst uit de middeleeuwen. Hij wordt zowel beschreven als een goed en trouw man, maar ook dat hij heel hard kon zijn tegen mensen die hem verraadden. Het Frankische rijk was eigenlijk het enige grote land in Europa. Het bestond uit ongeveer het huidige Frankrijk en Duitsland. Eerst waren het vooral Germanen die de baas waren, maar na de doop van Clovis werden de Franken christelijk.

 

Karel de Grote breidde het Frankische rijk enorm uit en zag zichzelf daardoor als de opvolger van Romeinse keizers. Hij liet zich dan ook in het jaar 800 kronen tot keizer. Het bestuur leek trouwens helemaal niet op dat van de Romeinen.

De kroning van Karel de Grote tot keizer

 

Karel verdeelde zijn rijk onder de adel. Deze graven en hertogen moesten namens hem het leger leiden, rechtspreken en het gebied besturen. In ruil kregen ze dus het bestuur, maar ook een kasteel, domeinen en mochten ze belasting heffen.

 

Leenmannen waren lastig te controleren. Koningen reisden het hele land door, waardoor ze niet alles goed in de gaten konden houden. Leenmannen zagen zichzelf hierdoor vaak als de ‘echte’ machthebber in het gebied. Zij zorgden ervoor dat ze het gebied aan hun kinderen doorgaven. Hierdoor ontstonden rond het jaar 1000 enorm veel kleine landjes, die allemaal hun eigen gebiedje bestuurden. Er was nog wel een koning, maar die had weinig over de leenmannen te zeggen.

 

De handtekening van Karel de Grote (Karolus)

 

 

 

Tijdvak 4: Tijd van steden en staten

Let op: de leerstof in het rood is alleen voor HV!

 

Opkomst van de steden

Na het verdwijnen van de Romeinen, rond 500 na Christus, werd West-Europa geteisterd door invallen van Vikingen. Mensen konden niet veilig van plaats naar plaats reizen, omdat de kans groot was dat ze dan aangevallen werden. Mensen zochten dan ook bescherming bij de adel of de geestelijkheid. Vanaf het jaar 1000 namen de invallen van de Noormannen af. Dit betekende ook dat de wegen in Europa weer veilig waren voor handelaren om over te reizen.

De vikingen kwamen uit het noorden van Europa.

 

Door verbeteringen in de landbouw hadden veel boeren meer eten dan ze nodig hadden om de mensen in de dorpen te voeden. De handelaren konden dit overschot opkopen en verhandelen naar andere dorpen. Hongersnood kwam hierdoor veel minder voor, waardoor minder mensen overleden en de bevolking in Europa sterk groeide.

 

De handelaren reisden hele lange afstanden om hun producten te verhandelen. Ze kochten en verkochten van alles op markten. Niet overal mocht zomaar een markt gehouden worden. De heer bepaalde of een bepaalde plaats marktrechten kreeg. Op een markt kwamen veel mensen af, dus ieder dorp wilde deze rechten graag hebben. De markten ontstonden niet zomaar, maar ontstonden vaak langs handelsroutes, bij een kruispunt van rivieren of wegen of in de buurt van een haven. Veel mensen wilden hun producten verhandelen op deze markten, en dus was het handig om in de buurt van deze markten te gaan wonen. Op deze manier ontstonden er nieuwe steden. De samenleving ging van een landbouwsamenleving naar een landbouwstedelijke samenleving.

 

Een markt in een middeleeuwse stad

 

Economische verandering

Omdat er veel meer voedsel was dan de mensen nodig hadden, hoefde niet iedereen meer als boer te werken: mensen konden een ander beroep gaan uitoefenen. Op deze manier was het mogelijk dat er kooplieden en ambachtslieden kwamen. De handel groeide door, waardoor men overging van alleen ruilhandel naar ook handel met muntgeld. Dit maakte de handel veel makkelijker. In plaats van de ruileconomie keerde de geldeconomie terug.

 

Middeleeuwse munten

 

Langs de Zuid-Europese kusten kwamen grote handelssteden op, zoals Venetië en Genua. Zij handelden niet alleen met andere Europese landen, maar ook met de islamitische Wereld. Hierdoor kwamen andere producten in omloop, zoals zijde en specerijen uit Azië.

 

In Noord-Europa ontstond ook een netwerk van handelssteden: de Hanze. Deze Hanzesteden lagen in de gebieden rondom de Noordzee en de Oostzee, zoals het huidige Nederland en Duitsland. Eén van deze Hanzesteden was Zwolle. Ook Deventer en Kampen waren Hanzesteden. De Hanzesteden maakten met elkaar afspraken om de handel makkelijker te maken. Zo werd de waarde van munten onderling bepaald en moest er tol betaald worden. Dit houdt in dat als je ergens langs wilde varen, je iets moest betalen om daar toestemming voor te krijgen. Ook gingen handelaren meer samen reizen, zodat hun vracht beter beschermd kon worden. Door deze goedlopende handel steeg de welvaart in Europa enorm.

 

Hanzesteden in Europa

 

De middeleeuwse stad

De kleine handelsnederzettingen groeiden uit tot grotere steden. De handelaren waren hier heel belangrijk in, maar mochten de steden niet besturen. De steden lagen namelijk nog steeds binnen de macht van de adel of de geestelijkheid en die bepaalden alles. De kooplieden in steden wilden dit niet langer en gingen onderhandelen om speciale rechten te krijgen: privileges. Door meerdere privileges te verkrijgen, zoals zelfbestuur en eigen rechtspraak, kreeg een stad stadsrechten. De inwoners van de stad moesten in ruil voor deze stadsrechten belastingen betalen en de heer steunen als er oorlog was.

 

Een document waar de stadsrechten in staan opgeschreven

 

Het helpen met oorlog voeren en het betalen van belasting was niet fijn voor de burgers van steden, maar ze kregen er veel voor terug. Doordat de steden steeds rijker werden, moesten ze goed verdedigd worden tegen indringers. Steden kozen er dus vaak voor om de stad te omringen met een grote gracht. Met een ophaalbrug konden mensen die de stad in en uit moesten, de gracht over. Later werden er ook nog eens dikke stadsmuren om de stad gebouwd. Er kwamen steeds meer mensen in de stad wonen, en vaklui met hetzelfde ambacht woonden vaak vlak bij elkaar in de buurt. Het centrum van de stad was het marktplein, waaraan ook vaak het stadhuis stond.

 

Een deel van de middeleeuwse stadsmuur in Zwolle

 

Uit de bevolking van de stad werden door de burgers zelf schepenen gekozen. Deze schepenen maakten besluiten, die gecontroleerd werden door twee burgemeesters. Ook waren de schepenen lid van de rechtbank. De schepenen konden niet zomaar alles zelf beslissen, want ze moesten de stad samen besturen met een schout. Deze schout was de plaatsvervanger van de heer in de stad. Hield je je niet aan de regels van de stad, dan kon je boetes of lijfstraffen krijgen. Misdadigers konden aan de schandpaal genageld worden. Mensen kwamen dan kijken of gooiden met rottend eten op de persoon die voor paal stond.

 

De schandpaal

 

Het leven in de stad

In de middeleeuwse stad had je zowel kooplui als ambachtslieden. Kooplui richtten zich op de handel en ambachtslieden hielden zich bezig met een ambacht. Mensen die hetzelfde ambacht uitoefenden, verenigden zich in de middeleeuwen in een gilde. Zo kreeg je bijvoorbeeld een bakkersgilde, een kleermakersgilde en een timmermansgilde. Binnen de gilden werden afspraken gemaakt over bijvoorbeeld de werktijden en de prijs en kwaliteit van producten.

 

Ieder gilde had een baas: de gildemeester. Om tot een gilde te mogen behoren, moest je een opleiding doen. Je begon als leerling (een soort stagelopen) en kon uitgroeien tot gezel. De gezel werkte voor de meester in zijn werkplaats. Wilde je niet meer voor iemand werken maar wilde je je eigen werkplaats verdienen, dan moest je de meesterproef behalen. De leden van gilden konden rekenen op hulp vanuit het gilde in tijden van nood. Mensen die niet tot een gilde behoorden en dus ongeschoold werk deden, kregen deze hulp niet: zij waren afhankelijk van liefdadigheid van rijken of van de kerk.

 

Middeleeuwse gilden

 

Omdat er steeds meer mensen naar de steden trokken, werd het er ook steeds drukker. De mensen kwamen steeds dichter op elkaar te wonen en er was veel lawaai. De huizen waren grotendeels gemaakt van hout, waardoor een brand voor een enorme ramp kon zorgen. Ook was er veel rommel, want er waren geen prullenbakken en er was geen riolering. Afval werd op straat gegooid als voer voor de loslopende kippen en varkens. Op al dit vuil kwam veel ongedierte af, waardoor er vaak besmettelijke ziekten uitbraken. De meest dodelijke ziekte was de pest: ook wel de Zwarte Dood genoemd. Deze ziekte werd rond 1350 door handelaren vanuit Azië meegenomen naar Europa. In Europa stierf één derde (!) van de bevolking aan de pest.

 

De Zwarte Dood: dokters droegen een pestmasker

 

Sowieso was de sterfte in de Middeleeuwen hoog. Floris V was graaf van Holland, Zeeland en Friesland. Floris V zorgde ervoor dat de handel goed liep en de mensen waren erg blij met hem. Ze noemden hem ook wel de keerlen god: de god van de gewone man. Hij trouwde op zijn veertiende met Beatrix van Vlaanderen. Uit dit huwelijk kwamen elf kinderen voort, maar van deze elf kinderen overleden maar liefst negen (!) op jonge leeftijd. Dit laat zien dat ook de kindersterfte in de middeleeuwen enorm hoog was.

 

 

 

 

Steden in het heden en de toekomst

Let op: de leerstof in het rood is alleen voor HV!

 

Opbouw en groei van steden

Sinds het begin van de 20e eeuw is er veel aandacht voor de opbouw van de stad en zijn ligging. De opbouw van de stad gaat over waar we welk stadsdeel tegenkomen. Denk hierbij aan het centrum, de industrie en de woonwijken. De opbouw van de stad begon bij het stadscentrum. Inmiddels noemen we dit het oude stadscentrum. De uitbreiding van de stad ligt om dit gehele centrum heen. Hierbij zijn de vervoersroutes (snelwegen, treinrails) net zo belangrijk als de ligging van de industrie en de woonwijken. Ieder onderdeel van de stad heeft een logische plek gekregen in het stadsmodel. Omdat er steeds meer mensen zijn, groeit ook het totale aantal inwoners van de stad. Mensen die naar de stad trekken om te wonen en werken zorgen voor uitbreiding van de stad. Dit wordt ook wel verstedelijking of urbanisatie genoemd.

 

Het Europese stadsmodel

 

De ligging van de stad is belangrijk voor de functie van de stad. Steden ontstaan op verschillende plekken. Bijvoorbeeld langs een rivier, de kust en bij een kruising van grote wegen. Dit komt doordat het belangrijk is voor mensen en goederen om snel naar de stad te kunnen en deze ook weer te verlaten. Zwolle is een voorbeeld van een stad die is ontstaan langs de rivier de IJssel. Je weet dat Zwolle, Deventer en Zutphen voorbeelden zijn van Hanzesteden, dit waren belangrijke handelssteden.

 

Zwolle in het jaar 1407

 

Steden van verschillende continenten

Het stadsmodel van Europese steden is niet hetzelfde als die van steden uit andere gebieden in de wereld. Bijvoorbeeld in vergelijking met Amerikaanse steden of steden uit de islamitische wereld. Dit komt door meerdere redenen. Mensen in andere gebieden op de wereld hebben een andere cultuur, waardoor de stad soms op een andere manier is opgebouwd.

 

Ook is niet iedere stad ontstaan in dezelfde tijd. Amerikaanse steden ontstonden pas veel later dan Europese steden. Om die reden kennen Amerikaanse steden vaak een logischere indeling. In het central business district (centrale zakenwijk) zijn de straten recht, om auto’s makkelijk door het centrum te kunnen laten rijden. In Europa bestonden de stadscentra al voor de uitvinding van auto’s en zijn daarom niet gebouwd met brede en rechte wegen. De infrastructuur is dus goed.

 

Rechte straten in de binnenstad van Washington D.C.

 

Dagelijks gaan miljoenen mensen in Europa en de Verenigde Staten de stad in en uit. Hiervoor zijn veel redenen: werk, school, voorzieningen, shoppen, vermaak etc.

 

Straatbeeld stadscentrum: Europese stad (Zwolle) en Amerikaanse stad (Chicago)

 

Steden in het Midden-Oosten zijn erg beïnvloed door de islam. In het midden van een islamitische stad vind je de het oudste gedeelte, de medina. Hier staat de grootste moskee, waar het gebed plaatsvindt. Dit is een belangrijke plek voor moslims in de stad. In de medina ligt vaak de markt. Er zijn twee soorten markten: bazaars (overdekt) en soeks (in de open lucht). In de woonwijken om het centrum heen, vind je nog meer moskeeën. De stad wordt omringd door stadsmuren, die de stad moeten verdedigen tegen indringers.

 

De stadsmuren van Marrakesh (Marokko)

 

Doordat de wereld tegenwoordig steeds meer met elkaar verbonden raakt, zijn er ook in de islamitische steden moderne winkels te vinden, zoals McDonalds of kledingwinkels zoals Nike of Adidas.

 

Het grote verschil tussen islamitische en Europese/Amerikaanse steden is de voorgevel van het huis. Volgens de islam is het namelijk niet de bedoeling dat mensen bij elkaar naar binnen kunnen kijken en elkaars privéleven kunnen zien. Daarom kan je op ooghoogte niet snel door ramen naar binnen kijken en zien hoe mensen wonen.

 

Het Islamitische (Marrakesh) en Europese (Zwolle) straatbeeld vergeleken

 

 

Veel steden in Azië, Latijns-Amerika en Afrika liggen aan de kust. Dit komt omdat veel van deze landen vroeger een kolonie waren van Europese landen. De Europeanen wilden makkelijk handel kunnen drijven, dus was een stad aan zee het handigst (omdat het vervoer per schip ging). Vandaag de dag is deze Europese overheersing nog terug te zien in de gebouwen in de oude binnenstad.

 

Het vroegere stadhuis van Batavia in Nederlands-Indië (nu: Jakarta in Indonesië) is tegenwoordig een museum

 

Leefbaarheid en duurzaamheid

Voor alle mensen die wonen en werken in de stad moet het leven in de stad zo prettig mogelijk worden gemaakt. Wanneer mensen niet tevreden zijn over een stad zullen ze vertrekken en zal de stad te maken kunnen krijgen met lege woningen en kantoorpanden, waardoor de leefbaarheid zal afnemen. Wereldwijd zijn er veel steden met een slechte leefbaarheid. Dit kan komen doordat de gemeente of de overheid weinig geld investeert om de stad modern en aantrekkelijk te maken voor mensen. Voorbeelden hiervan zijn de aanleg van parkjes en ervoor zorgen dat de bereikbaarheid goed is. Oude huizen en kantoren kunnen ook vernieuwd worden. Dit noemen we stedelijke vernieuwing. Dit trekt weer mensen aan om in de stad te gaan wonen en werken. Vooral het werk is belangrijk omdat de stad dan geld verdient wat weer kan worden geïnvesteerd in het aantrekkelijker maken van de stad.

 

Veel Amerikaanse steden hebben in de loop van de 20e eeuw te maken gehad met een slechte leefbaarheid. De stad werd druk en vies en daarom verhuisden mensen met veel geld de stad uit. Dit noem je suburbanisatie. Pas toen er weer door de gemeente werd geïnvesteerd in de vernieuwing van deze steden kwamen de rijke mensen terug. Dit noem je re-urbanisatie.

 

Pushfactoren (afstotingsfactoren) zijn de redenen waarom iemand uit een gebied vertrekt en pullfactoren (aantrekkingsfactoren) zijn redenen waarom iemand naar een gebied toe trekt. Pushfactoren waarom mensen vertrokken uit de stad, zijn bijvoorbeeld vervuiling en het verdwijnen van voorzieningen. De veranderingen in de stad om deze te vernieuwen voor mensen om weer te komen wonen en werken zijn dus de pullfactoren.

 

Het verbeteren van de duurzaamheid en leefbaarheid in de stad zijn voorbeelden van pullfactoren. Het verduurzamen van de stad heeft letterlijk te maken met spullen hergebruiken en zo minder te verspillen. Dit werkt op veel verschillende manieren. Als je minder lang doucht, bespaar je water. Wanneer plastic flessen beter gerecycled worden, maken we minder afval. En zonnepanelen helpen ons aan groene stroom te komen waardoor we dit niet ergens anders hoeven op te wekken.

 

Zonnepanelen op daken van huizen in de stad

 

 

Door klimaatverandering wordt het steeds warmer op aarde. Dit heeft meerdere gevolgen:

  • Er valt steeds meer regen. De regen valt steeds meer in grote stortbuien. In steden kan dit wateroverlast veroorzaken.
  • Doordat de grond betegeld is, kan het water slecht weg. Dit heet verstening. Door minder tegels en meer groen te plaatsen, kan water beter wegtrekken in de grond. Ook maatregelen om tijdelijk water op te vangen, helpen mee om wateroverlast te voorkomen. Denk aan speciale waterpleinen, meer regentonnen en regengoten.
  • In steden is het vaak warmer dan in plattelandsgebieden. ‘Groen’ (beplanting) kan zorgen voor opname van regenwater, maar ook voor verkoeling.

 

Zwolle had in 2018 de primeur met het eerste plastic fietspad ter wereld. Het duurzame fietspad is gemaakt van 1000 kg gerecycled plastic. Dat is omgerekend zo’n 218.000 plastic bekertjes waarmee voor 50-70 procent minder CO₂-uit­stoot wordt gezorgd. Daarnaast kan er ook regenwater in worden opgevangen.

 

Het eerste plastic fietspad ter wereld in Zwolle

 

 

In steden die heel snel gegroeid zijn, is het vaak moeilijk om duurzaam te leven. De overheid heeft meestal geen strenge milieuregels, waardoor bedrijven en inwoners weinig moeite doen om de stad leefbaar te houden. Milieuvervuiling zorgt ervoor dat de leefbaarheid afneemt. De rivieren raken vol afval, de lucht wordt door de uitstoot van vieze gassen vervuild. Als er weinig wind staat, blijft de luchtvervuiling tussen de hoge gebouwen in de stad hangen en ontstaat er smog. Gelukkig zien veel regeringen tegenwoordig dat het eigenlijk zo niet verder kan, dus worden er steeds meer regels opgesteld.

 

Smog in Beijing, China

 

Arm en rijk in de stad

In de stad leven zowel arme als rijke mensen. Voor de leefbaarheid van de stad is het belangrijk dat alle mensen prettig kunnen wonen en werken in de stad. Arme mensen wonen vaak op andere plekken en gaan naar andere winkels in de stad dan rijke mensen.

 

De mensen met een lager inkomen wonen vaak dichter bij hun werk. Het gemiddeld aantal inwoners per vierkante kilometer, de bevolkingsdichtheid, is op deze plekken is vaak hoog. Dat komt omdat deze mensen het geld niet hebben om een groot en ruim huis te kopen. Denk bijvoorbeeld aan kleine rijtjeswoningen of flatgebouwen waar vaak de mensen wonen die minder geld verdienen. Er is soms ook geen geld voor deze mensen om een auto te kunnen kopen of om lange reizen met het openbaar vervoer te maken. Daarom wonen deze mensen vaak dicht bij hun werk.

 

Rijke mensen wonen vaak aan de rand van de stad of verder daarbuiten. Er is hier meestal meer ruimte voor een groter huis, grotere tuin, meer groen en rijke mensen hebben het geld voor een auto om langere afstanden te maken naar hun werk in de stad.

 

Luchtfoto van Kaapstad (Zuid-Afrika), waar arm en rijk dicht naast elkaar leven

 

Een ongelijke verdeling tussen rijke en arme mensen in de stad kan voor veel problemen zorgen. Veel Amerikaanse steden hebben de afgelopen tientallen jaren hier problemen mee gehad. De stad groeide in bevolkingsaantallen en daarom kon niet iedereen gelijk een huis of werk krijgen. Het gevolg was een toenemende armoede en werkloosheid. Hierdoor groeide de criminaliteit en werd en de stad een soms gevaarlijke plek. Rijke mensen trokken de stad uit en arme mensen bleven over. De mensen met lagere inkomens wonen in arme landen vaak in krottenwijken (of sloppenwijken).

 

Rijke mensen in de stad zijn belangrijk voor het verdienen en ook uitgeven van geld. Met dit geld kan dat stad vernieuwd blijven worden en aantrekkelijk worden gemaakt voor zowel rijk als arm. Rijke mensen in een stad zijn daarom belangrijk, maar te veel rijke mensen in een stad is ook niet goed. Wanneer er veel rijke mensen komen zullen er ook meer dure winkels komen waar de rijke mensen naartoe gaan. Kleine winkels waar de armere mensen normaal naar toe gaan verdwijnen en de leefbaarheid voor arme mensen zal daarom afnemen. Investeringen vanuit de gemeente en overheid kan arme mensen helpen hun winkels en leefruimte te behouden.

 

Chicago: Stad in Amerika waar moord en armoede veel samenkomen

 

 

 

Lesopdrachten

Lesopdracht 1

Schrijf als een monnik

 

De monniken en nonnen in het klooster hadden een weinig afwisselend leven. Hun dag bestond uit eten, slapen, bidden en werken. Vrijetijd had men bijna niet. Het werk van een monnik bestond uit het onderhouden van het klooster, maar ook schreef men heel erg veel. De boekdrukkunst kwam in Europa pas op in de vijftiende eeuw, dus bijna alle middeleeuwse boeken werden met de hand geschreven. Monniken waren christelijk, en dus was één van hun belangrijkste taken om de Bijbel over te schrijven. Hiervoor gebruikten ze een ganzenveer en inkt. Monniken deden soms wel twee jaar over één boek! Het was echt monnikenwerk. De eerste letter van ieder hoofdstuk werd mooi versierd; het leek wel een klein schilderijtje.

 

De opdracht

Voor deze opdracht gaan jullie, net als een monnik, je naam schrijven. Je versiert de eerste letter van je naam alsof het rechtstreeks uit de middeleeuwen komt! Je kan voorbeelden vinden op internet, maar je mag natuurlijk ook je eigen creativiteit gebruiken.

 

 

Lesopdracht 2

Het dagelijks leven van boer Bodo en zijn gezin op een domein (9e eeuw)

 

Op een mooie lentemorgen in de 9e eeuw staat Bodo vroeg op. Dit is een van de drie dagen in de week waarop hij op het land van de monniken moet gaan werken. Bodo weet dat hij niet te laat moet komen. Waarschijnlijk heeft hij de rentmeester van de monniken de vorige week met een geschenkje van eieren en groenten in een goed humeur gebracht, maar je weet dat nooit zeker. De monniken staan hun rentmeesters niet toe grotere giften aan te nemen, zoals soms op andere domeinen gebeurt.

 

Vandaag moet hij ploegen en dus neemt hij zijn twee ossen mee en de kleine Wido die naast hen moet lopen met de zweep. Hij sluit zich aan bij Frambert, Ermoin en Ragenold. Deze wonen met hun gezinnen in een hut naast die van Bodo. Zij bezitten of huren geen grond en moeten iedere dag voor de heer werken. Frambert gaat een omheining om het bos maken om de konijnen tegen te houden. Ermoin moet met zijn kar een grote vracht brandhout gaan vervoeren en daarna gaten in de weg gaan dichten. Ragenold moet een gat in het dak van de schuur van de monniken repareren. Onderweg ontmoeten zij een van de weinige vrije boeren in hun dorp, die op zijn eigen land aan het werk is. In ruil voor veel minder diensten krijgt hij dezelfde bescherming als de andere inwoners van Villaris.

 

 

De opdracht

De docent heeft net een stuk van het verhaal over Bodo voorgelezen. Bodo is een goed voorbeeld van een horige boer in de tijd van monniken en ridders. Jij gaat je inleven in het dagelijks leven van Bodo en zijn gezin.

 

  • Maak in tweetallen het verhaal over Bodo af.
  • Gebruik in je verhaal je kennis die je hebt en de begrippen uit de leertekst.
  • Zorg ervoor dat het verhaal een duidelijk beeld geeft van het leven van een horige.
  • Je mag alle bronnen gebruiken die je wilt.

Lesopdracht 3

Leenstelsel

 

De docent, de koning van het land, heeft jouw groepje een stuk land uitgeleend. Jullie zijn de leenheren of leendames van een groot stuk land. In de vroege middeleeuwen was het erg moeilijk om je land te verdedigen, er waren roversbendes en de wegen waren slecht begaanbaar. Daarom moest een leenheer of leendame vaak ondersteund worden, dit deden ze door zelf ook het land weer te verdelen onder leenmannen en leenvrouwen.

 

De opdracht

 

  1. Beslis wie de hoogste leenheer/leendame van jullie land is.
  2. Voor de leenheer/leendame: verdeel op de kaart het land onder jouw leenmannen en leenvrouwen. Bedenk wat hij/zij hier tegenover moet stellen.
  3. Voor de leenmannen/leenvrouwen: wat kun jij doen om de leenheer/leendame tevreden te stellen? Wat ben jij bereid hiervoor te bieden?
  4. Wat zijn ridders en wat hebben zij hiermee te maken? Hoe zouden deze van pas kunnen komen?
  5. Uiteraard wil iedereen er het meeste uit halen. Stel samen een vazalcontract op waarin je de afspraken opschrijft.
  6. Hoe ga je het contract ondertekenen? Onderzoek hoe vazallen dat deden en bekijk wat jullie het meest passend vinden.
  7. De opperste leenheer (docent) bespreekt aan het einde van de les met elk groepje hoe het land verdeeld is, welke afspraken gemaakt zijn en wat er in de contracten staat.

 

 

Lesopdracht 4

Vikingen en Noormannen

 

Was Columbus de eerste Europeaan die in Amerika is geweest? Nee! Dat waren namelijk de Vikingen, bijna 500 jaar eerder dan Columbus! Is Normandië altijd Frans gebied geweest? Nee! Normandië is vernoemd naar de Noormannen. Wij kennen de Vikingen als een heldhaftig volk met lange baarden en helmen met hoorns. Vikingen vochten hard en waren niet bang om te sterven. Als je goed had geleefd en fanatiek had gestreden, dan belandde je na je dood namelijk in het Walhalla.

 

In het Walhalla werd veel gefeest en was er altijd lekker eten en drinken. Elke dag opnieuw was het genieten. Als je goed geleefd had was sterven dan ook geen straf, maar werd je na je dood beloond voor je goede daden op aarde. In het paradijs Walhalla was je niet alleen: ook de god Odin was daar aanwezig en feestte altijd mee. De Vikingen hadden meerdere goden, het was een polytheïstische godsdienst. Moest iets verklaard worden, dan werd dat gedaan aan de hand van een god. Donderde het? Dan sloeg Thor met zijn hamer op zijn aambeeld. Zie je een regenboog aan de hemel? Dat is Bifröst, een door de goden gemaakte brug naar de hemel.

 

De opdracht

Jullie gaan elkaar iets leren over één god, in de vorm van een korte presentatie. De goden waaruit je kan kiezen, zijn:

  • Odin
  • Thor
  • Freya
  • Loki
  • Tyr
  • Njord

 

Probeer je klasgenootjes in ieder geval één leuk of grappig verhaal/feitje te vertellen over de door jullie gekozen god.

In de les vinden de presentaties plaats in tafelgroepjes. Jullie lopen de tafels bij langs en maken aantekeningen van de verschillende presentaties.

 

Maak vervolgens een mindmap van alle goden waar je informatie over hebt gehoord. Zet in het midden ‘Noorse mythologie’ en zet de goden eromheen.

Lesopdracht 5

Hanze

 

Jullie gaan tijdens deze opdracht onderzoek doen naar de Hanzesteden. Dit waren steden die met elkaar handelden in verschillende producten. Door deze handel was het mogelijk om ergens toch de producten te krijgen die je normaal niet in eigen stad/gebied vindt. Door deze handel verdienden de Hanzesteden geld. De Hanzesteden kenden hun hoogtij in het midden van de 15e eeuw.

 

Waarom Hanze?

Hanze betekent bewapende schare of gemeenschap. Hanze stond voor de samenwerking van kooplieden om elkaar te beschermen en te helpen tegen rovers/belagers.

 

De opdracht

  • Je krijgt een groot blad van de docent. Maak hierop een kaart van alle Hanzesteden in Europa.
  • Geef de verschillende handelsroutes (vaarroutes tussen steden) aan.
  • Probeer van 10 verschillende steden/gebieden te achterhalen wat zij handelden. Gebruik hier internet voor. Zoek van deze producten plaatjes.  Knip ze uit.  Plak ze bij de stad/gebied op je kaart.
  • Maak een legenda.
  • Werk met verschillende kleuren.

 

 

Lesopdracht 6

Duurzaamheid in de buurt

 

Duurzaamheid is tegenwoordig een belangrijk aandachtspunt voor iedereen. We proberen allemaal ons steentje bij te dragen om zuiniger en schoner te gaan leven. Dit komt omdat wij de afgelopen eeuwen te weinig rekening hebben gehouden met onze aarde. Onze uitstoot vanuit auto’s en fabrieken hebben ervoor gezorgd dat onze lucht vervuild is geraakt. Hierdoor warmt de aarde langzaam op. Ook zijn we in een erg snel tempo bezig geweest de grondstoffen van de aarde te gebruiken. Denk aan olie en gas. Dit zit op veel plekken op aarde diep in de grond, maar kan ook opraken…

 

Wist je dat…? Op 12 december 2015 hebben 195 landen een internationaal akkoord getekend, waarbij ieder land probeert te helpen om de aarde niet verder op te warmen. Dit gebeurde in de stad Parijs. De overeenkomst die deze landen samen sloten heet daarom: Het akkoord van Parijs of klimaatakkoord. Ieder land probeert op verschillende manieren hun uitstoot te verminderen en zuiniger om te gaan met wat we hebben.

Je ziet het in je eigen buurt daarom vast ook wel. Elektrische auto’s, zonnepanelen, afval scheiden, windmolens en nog veel meer.

 

De opdracht

Jullie gaan bij jou in de buurt enkele mensen op straat interviewen. Je vraagt ze naar hun mening over het klimaat en wat zij doen om te helpen ons klimaat te beschermen.

  • Bedenk wat je gaat vragen (tijdens de les stel je deze vragen op)  vraag docent voor goedkeuring.
  • Bevraag op straat tussen de 3 en 5 mensen. LET OP: Wees beleefd. Vraag toestemming voor het bevragen en vertel netjes waarvoor je dit doet. Gebruik ook geen namen van deze mensen.
  • Noteer hun antwoorden.
  • Vertel hierover tijdens de kring. Wat is je eigen mening nu je meer weet over wat mensen in jouw buurt doen aan duurzaamheid?

 

Lesopdracht 7

Leefbaarheid in je eigen wijk

 

Leefbaarheid staat voor hoe aantrekkelijk of geschikt een gebied (plek, dorp, stad) is om te wonen of te werken. Als mensen het prettig vinden om ergens te wonen en/of te werken spreken we van een goede leefbaarheid. Je kunt je vast wel voorstellen dat het voor dorpen en steden belangrijk is om een goede leefbaarheid te hebben. Mocht dit namelijk niet het geval zijn, dan gaan mensen er ook niet wonen of werken en komen alle huizen en winkels leeg te staan.

De leefbaarheid moet gemeten worden. Onze overheid houdt dit namelijk ook bij om te kijken welke gebieden in Nederland een goede leefbaarheid hebben en welke gebieden hiervoor extra aandacht nodig hebben als de leefbaarheid er slecht is. Dit wordt ook wel de leefbaarometer genoemd. Probeer maar eens! Op onderstaande site kun je kaarten vinden van Nederland en hoe welk gebied in Nederland scoort op gebied van leefbaarheid.

 

Kaarten over leefbaarheid in Nederland: https://www.leefbaarometer.nl/home.php

 

Meten van leefbaarheid. Hoe doe je dit? Op gebied van verschillende onderwerpen/aspecten wordt door onze overheid jaarlijks overal in Nederland de leefbaarheid gemeten. Hier rechts een afbeelding van deze verschillende aspecten.

 

 

De opdracht

Jullie gaan de leefbaarheid in je eigen buurt beoordelen. Dit doe je door zelf een cijfer te geven aan verschillende onderwerpen die met het meten van leefbaarheid te maken hebben. Kijk goed naar het stencil om te zien voor welke onderwerpen jij een cijfer moet geven.

  • Geef per onderwerp een cijfer.
  • Geef per onderwerp een toelichting op je cijfer.
  • Vraag thuis voor hulp bij het invullen van jouw cijfers. Samen weet je altijd meer!
  • Presenteer de uitkomsten van je opdracht kort in de kring.

 

Begrippen

KT en TH

Voor de kennistoets moet je ook de begrippen (dikgedrukte belangrijke woorden) leren. Je maakt zelf een begrippenlijst, waarin je ze in je eigen woorden uitlegt. Je mag hiervoor alle bronnen gebruiken. Ook het tempo waarop je dit doet, bepaal je zelf. Houd wel goed de inleverdatum in de gaten!

 

Tijdvak 3: Tijd van monniken en ridders (500-1500)

Christendom
Staatsgodsdienst
Bisschop
Geestelijken
Monnik
Non
Klooster
Middeleeuwen
Heidenen
Bekeren
Legende
Dopen
Dorpen
Landbouwsamenleving
Landbouw
Heren
Herendiensten
Domein
Horigen
Adel
Leenmannen
Leenheer
Vorst
Keizer
Kasteel

 

Tijdvak 4: Tijd van steden en staten (1000-1500)

Vikingen
Markt
Marktrechten
Steden
Landbouwstedelijke samenleving
Kooplieden
Ambachtslieden
Muntgeld
Hanze
Handelsnederzettingen
Stadsrechten
Schepenen
Schout
Lijfstraffen
Schandpaal
Gilde
Gildemeester
Liefdadigheid
Pest

 

Steden in het heden en de toekomst

Oude stadscentrum
Verstedelijking/urbanisatie
Stadsmodel
Central business district/centrale zakenwijk
Infrastructuur
Voorzieningen
Moskee
Kolonie
Leefbaarheid
Bereikbaarheid
Suburbanisatie
Pushfactoren
Pullfactoren
Duurzaamheid
Hergebruiken
Wateroverlast
Verstening
Milieuvervuiling
Smog
Bevolkingsdichtheid
Werkloosheid
Krottenwijk

 

HV

Voor de kennistoets moet je ook de begrippen (dikgedrukte belangrijke woorden) leren. Je maakt zelf een begrippenlijst, waarin je ze in je eigen woorden uitlegt. Je mag hiervoor alle bronnen gebruiken. Ook het tempo waarop je dit doet, bepaal je zelf. Houd wel goed de inleverdatum in de gaten!

 

Tijdvak 3: Tijd van monniken en ridders (500-1500)

Christendom
Staatsgodsdienst
Bisschop
Geestelijken
Monnik
Non
Klooster
Middeleeuwen
Heidenen
Bekeren
Kerstenen
Legende
Dopen
Dorpen
Landbouwsamenleving
Landbouw
Heren
Herendiensten
Domein
Horigen
Adel
Hofstelsel
Leenmannen
Leenheer
Leenstelsel
Vorst
Keizer
Kasteel

 

Tijdvak 4: Tijd van steden en staten (1000-1500)

Vikingen
Markt
Marktrechten
Steden
Landbouwstedelijke samenleving
Kooplieden
Ambachtslieden
Muntgeld
Ruileconomie
Geldeconomie
Hanze
Handelsnederzettingen
Privileges
Stadsrechten
Schepenen
Schout
Lijfstraffen
Schandpaal
Gilde
Gildemeester
Meesterproef
Liefdadigheid
Pest

 

Steden in het heden en de toekomst

Oude stadscentrum
Verstedelijking/urbanisatie
Stadsmodel
Central business district/centrale zakenwijk
Infrastructuur
Voorzieningen
Moskee
Kolonie
Leefbaarheid
Bereikbaarheid
Suburbanisatie
Re-urbanisatie
Pushfactoren
Pullfactoren
Duurzaamheid
Hergebruiken
Wateroverlast
Verstening
Milieuvervuiling
Smog
Bevolkingsdichtheid
Werkloosheid
Krottenwijk

Vlog-opdracht

De middeleeuwen dichtbij

 

De middeleeuwen kwamen meer dan 500 jaar geleden ten einde, maar toch is er vandaag de dag nog veel terug te zien uit deze tijd. Soms weet je het zelf niet, maar ook in jouw woonplaats is vast een gebouw terug te vinden dat stamt uit de middeleeuwen!

 

De opdracht

Je gaat in tweetallen op zoek naar een gebouw in jouw woonplaats dat uit de middeleeuwen stamt. Mocht in jouw woonplaats nou écht niet zo’n gebouw te vinden zijn, dan mag je een gebouw kiezen uit Zwolle. Hieronder vind je een lijst met middeleeuwse monumenten in Zwolle. Stel dat je een ander monument wilt kiezen, vraag dan de docent even om toestemming.

 

Lijst van middeleeuwse monumenten in Zwolle

1. Bethlehemkerk en het Refter

2. Broerenkerk en daaraan vast het Broerenklooster (Broerenkerkplein)

3. Drostehuis (leg ook uit wat een drost is)

4. Grote of Sint Michaëls kerk

5. Grote Markt

6. Pelsertoren  

7. Pestengasthuis (vertel ook welk gilde hier was gevestigd)

8. Basiliek van Onze-Lieve-Vrouw-ten-Hemelopneming    

9. Peperbus of Onze-Lieve-Vrouwentoren (toren bij de Basiliek)

10. Rode Toren (Rodetorenplein)

11. Sassenpoort

12. Stadsmuur

13. Wijndragerstoren 

 

 

Over dit gebouw maak je een vlog. In de vlog vertel je aan je klasgenootjes over het gebouw. Je vertelt wat de functie van het gebouw was in de middeleeuwen en hoe het gebouw er nu uitziet (en waar het eventueel nu voor gebruikt wordt). Je vertelt ook waarom het belangrijk is dat dit gebouw blijft bestaan. Probeer in je vlog je klasgenootjes enthousiast te maken om eens naar het gebouw te komen kijken!

 

Wat moet er in ieder geval in komen?

  • Functie van het gebouw door de tijd heen
  • Wanneer (en door wie) is het gebouwd?
  • Wat maakt het gebouw aantrekkelijk/interessant?
  • Maak je publiek enthousiast.
  • Zorg ervoor dat het in je eigen woorden wordt verteld.

 

Je krijgt hiervoor een cijfer dat één keer meetelt voor Xperience Mens en Maatschappij.

Onderzoeksopdracht

Een vergelijking tussen steden

 

Je hebt enorm veel kennis opgedaan over steden in het verleden en in het heden. Ook heb je geleerd over steden op verschillende plekken op de wereld. In de eindopdracht van deze Xperience ga je twee heel verschillende steden met elkaar vergelijken.

 

Stap 1: De docent maakt samen met de stamgroep groepjes van drie of vier leerlingen.

 

Stap 2: Kies vervolgens twee steden: elk van een ander werelddeel. Dus bijvoorbeeld: New York en Shanghai. Of Rio de Janeiro en Londen. Een stad mag in de stamgroep niet twee keer gekozen worden.

 

Stap 3: Maak een onderzoeksplan.

 

De volgende vragen beantwoord je in het plan:

  • Wie? Taakverdeling, wie doet wat.
  • Wat? Wat ga je onderzoeken, maken, ontwerpen? Wat wordt het eindproduct?
  • Waar? Gebeurt het meeste werk op school, tijdens de XP-les of thuis?
  • Wanneer? Wat wordt de tijdsplanning? Werk dit grondig uit.
  • Waarom? Welke doelen willen jullie behalen?
  • Hoe? Hoe ga je het aanpakken? Plan van aanpak.

 

Je levert het onderzoeksplan in en je krijgt feedback van je docent. Is het akkoord? Dan mag je aan de slag gaan.

 

Stap 4: Verzamel informatie over de steden, aan de hand van de volgende vragen.

 

  1. Wanneer en hoe is de stad ontstaan? Beschrijf de geschiedenis.
  2. Is het een oude of een jonge stad? Hoe merk je dit als je door de stad loopt? En hoe merk je dat als je een plattegrond van de stad bekijkt?
  3. Is het een westerse of een niet-westerse stad? Hoe merk je dit als je door de stad loopt? En hoe merk je dat als je een plattegrond van de stad bekijkt?
  4. Hoe ziet het centrum van de stad eruit? Wordt er vooral gewerkt, gewinkeld, gewoond? Wie komen er eigenlijk het meeste? Zakenlui, de ‘normale mensen’ of toeristen?
  5. Hoe herken je het verschil tussen arme en rijke wijken in de stad?
  6. Hoe is de leefbaarheid in de woonwijken?
  7. Hoe is het gesteld met de duurzaamheid en het milieu in de steden? Is er vervuiling? Zijn er plannen om de stad duurzamer te maken?

 

Let op: noteer steeds de bronnen (hele internet-URL kopiëren) van de websites waar je informatie en afbeeldingen vandaan haalt. De bronvermelding lever je ook in bij de docent.

 

Stap 5: Conclusie: maak een vergelijking tussen de twee steden. Wat zijn de grootste verschillen en hoe zijn deze veroorzaakt? Hier schrijf je een kort stukje over en plaats je ook op je poster (zie stap 6).

 

Stap 6: Verwerk de informatie tot een poster. Deze poster verdeel je in twee helften, elk voor een stad. Elk onderdeel moet op de poster terug te zien zijn. Je gebruikt ook afbeeldingen en kaarten om je verhaal te verduidelijken.

 

Stap 7: Presenteer de poster aan de klas. Zorg voor een duidelijk verhaal, waarin je de stamgroep als het ware ‘op reis’ meeneemt naar die steden. Tijdens de les wordt er op het bord een wereldkaart geprojecteerd. Daarop geef je aan waar de twee steden liggen, zodat dat ook duidelijk is voor de rest van de stamgroep.

 

Jullie krijgen een cijfer dat twee keer meetelt voor Xperience Mens en Maatschappij. Het beoordelingsschema vind je hieronder.

Handige links

 

 

 

Reflectie, portfolio en feedback

Beantwoord de volgende vragen in een document. Print het uit en voeg het in je portfolio.

 

  1. Geef een reactie op de stelling: Deze Xperience sloot goed aan bij mijn interesses.
  2. Geef een reactie op de stelling: Ik vond de verschillende werkvormen in de lessen van deze Xperience-module leuk.
  3. Wat vond je het meest nuttige onderdeel van deze Xperience?
  4. Wat heb je geleerd bij deze Xperience? Dit kan gaan over het onderwerp, over de samenwerking/taakverdeling in je groepje en alles wat je zelf wilt delen.
  5. Wat vond je leuk/interessant om te doen? Licht je antwoord toe.
  6. Wat vond je niet zo leuk/interessant? Licht je antwoord toe.
  7. TOP: Waar ben je goed in? Was dit een ontdekking of wist je dit al van jezelf?
  8. TIP: Wat kan een volgende keer beter en/of anders? Licht je antwoord toe.
  9. Welke drie doelen heb je voor de volgende Xperiences?
  10. Wil je verder nog iets kwijt over deze periode?

 

Kies ook iets uit wat je hebt gemaakt bij deze Xperience en waar je trots op bent of wat je bijzonder vindt en voeg dit toe aan je portfolio.

 

Feedback

Je krijgt op twee manieren feedback:

  • Van je docent. Je krijgt een observatie bij je rapport, waarin de docent aangeeft hoe je gewerkt hebt, wat je sterke en ontwikkelpunten zijn.
  • Van je medeleerlingen, tijdens de presentaties.

 

Beide soorten feedback kun je in je portfolio voegen!

Leerdoelen en kerndoelen

Leerdoelen

Dit zijn de leerdoelen van deze Xperience. Per niveau staat aangegeven wat je uiteindelijk moet kunnen.

 

Kerndoelen Mens en Maatschappij die in deze Xperience aan bod komen

3. Je plaatst historische gebeurtenissen, ontwikkelingen, verschijnselen en (handelingen en gedachten van) personen in de tijd van monniken en ridders (500 - 1000) en je geeft er betekenis aan.

4. Je plaatst historische gebeurtenissen, ontwikkelingen, verschijnselen en (handelingen en gedachten van) personen in de tijd van steden en staten (1000 - 1500) en je geeft er betekenis aan.

 

 

  • Het arrangement Xperience Dorpen en steden is gemaakt met Wikiwijs van Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt, maakt en deelt.

    Auteurs
    Thom van Kekem Je moet eerst inloggen om feedback aan de auteur te kunnen geven.
    Laatst gewijzigd
    2021-11-05 13:01:18
    Licentie

    Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:

    • het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
    • het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
    • voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.

    Meer informatie over de CC Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie.

    Aanvullende informatie over dit lesmateriaal

    Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:

    Toelichting
    Hier vind je het lesmateriaal en de opdrachten voor Xperience Dorpen en steden.
    Leerniveau
    VMBO kaderberoepsgerichte leerweg, 1; VWO 2; VMBO kaderberoepsgerichte leerweg, 2; VMBO theoretische leerweg, 1; HAVO 1; VMBO theoretische leerweg, 2; VWO 1; HAVO 2;
    Leerinhoud en doelen
    Natuurlijke hulpbronnen en bronnen van energie; Landschappen (en menselijke activiteit); Broeikaseffect en menselijk leven op aarde; Ontstaan en verspreiding van de islam; Ontstaan van de islam; Broeikaseffect; Arm en rijk; De mens en zijn fysieke- en ruimtelijke leefomgeving (duurzaamheid, ruimtelijke inrichting en milieu); Waterproblematiek; Verspeiding van de islam; Werk, welzijn en welvaart; Wonen in Nederland; Relatie stad-adel; Verspreiding van het christendom in Europa; Ruimtegebruik in Nederland; De tijd van monniken en ridders (500 - 1000); Water; Verschillen in welvaart en welzijn in de eigen regio en Nederland; Milieugebruiksruimte als maatstaf voor duurzaamheid; Kringlopen in het dagelijks leven; Fysieke leefomgeving; Mens en maatschappij; Welzijn en welvaart in eigen omgeving/Nederland; Feodale stelsel; Aardrijkskunde; Ecologische voetafdruk/draagkracht en natuur; Hofstelsel en horigheid; Natuurlijke hulpbronnen nu en toekomst; Bevolking en ruimte; Watervraagstukken op verschillende ruimtelijke schalen; Opkomst van handel en ontstaan van steden; Ruimtelijke ontwikkeling; Opkomst van de stedelijke burgerij; Geschiedenis; De tijd van steden en staten (1000 - 1500); Opkomst van de stedelijke burgerij en toenemende zelfstandigheid van steden; Duurzaamheid;
    Eindgebruiker
    leerling/student
    Moeilijkheidsgraad
    gemiddeld

    Gebruikte Wikiwijs Arrangementen

    van Kekem, Thom. (2020).

    Xperience Oud, ouder, oudst

    https://maken.wikiwijs.nl/171095/Xperience_Oud__ouder__oudst