Tijdvak 3: Tijd van monniken en ridders

Let op: de leerstof in het rood is alleen voor HV!

 

Het christendom in Europa

Rond het begin van de jaartelling ontstond het christendom. Eerst werd het geloof door de Romeinen verboden en werden christenen gevangengenomen of vermoord als ze niet de Romeinse goden en keizer aanbaden. Het christendom werd echter steeds populairder en in 380 werd het de staatsgodsdienst van het Romeinse rijk. In grote steden en hun omgeving kregen bisschoppen de leiding over de kerk. Elke bisschop bestuurde het gebied, samen met andere geestelijken.

 

Al in de derde eeuw waren er speciale geestelijken die zich helemaal afzonderden van de wereld: monniken en nonnen. De meesten woonden in een klooster. Het leven van monniken en nonnen stond in het teken van het geloof. In de middeleeuwen was het geloof het belangrijkste wat er was. Je moest een goed leven leiden om later, na je overlijden, naar de hemel te mogen. Daar wachtte het eeuwige leven bij God en daar zouden je zonden vergeven worden. Monniken en nonnen wijdden hun leven aan het bidden voor de normale bevolking.

 

Bijna niemand kon lezen en schrijven in de vroege middeleeuwen. Monniken wel, dus die schreven boeken over en lazen voor wat er in de bijbel staat. Je kunt je voorstellen dat het heel veel werk is om een boek over te schrijven. Monniken hadden veel geduld, dus vandaar dat we tegenwoordig nog spreken van monnikenwerk, als iets heel veel tijd kost.

 

Monniken in een klooster

 

Aan het eind van de tijd van Grieken en Romeinen kreeg het christendom het moeilijk in Europa. Tijdens de volksverhuizingen vielen Germaanse stammen het Romeinse rijk binnen en het christendom dreigde te verdwijnen. De kerk stuurde monniken op pad om het christendom over Europa te verspreiden en om heidenen te bekeren. Het bekeren tot het christendom wordt kerstenen genoemd.

 

Om de heidenen makkelijker te bekeren, namen de christenen allerlei heidense gebruiken over. Zo werd bijvoorbeeld de geboorte van Jezus gevierd op de feestdag van de Germaanse zonnegod (25 december). Niet alle Germanen lieten zich zomaar bekeren. Een keerpunt was de bekering van Clovis, de koning van het Frankische rijk. Er bestaat een legende dat tijdens een veldslag, die Clovis dreigde te verliezen, hij de christelijke god opriep om hem te helpen. Toen hij de veldslag won, liet hij zich samen met duizenden krijgers dopen. Voor hem was zijn overwinning het bewijs van het bestaan van God. Clovis en zijn opvolgers verspreidden het christendom verder in het Frankische rijk. Hij werd hiermee de eerste Frankische koning die tot het christendom bekeerd was.

 

De doop van koning Clovis I

 

De verspreiding van het christendom was zonder steun van het leger niet mogelijk geweest. Binnen 1000 jaar was heel Europa christelijk geworden.

 

Toespraak van koning Childeric

 

 

Machtige heren en horige boeren

Als je middeleeuws Europa vergelijkt met de islamitische wereld, was Europa maar een armzalig werelddeel. De bevolking was flink afgenomen vanaf de Romeinse tijd en bijna iedereen leefde in kleine dorpen op het platteland. Handel en nijverheid waren vrijwel helemaal verdwenen. Na de val van het Romeinse rijk bleef er van de steden in West-Europa maar weinig over. Ze waren verlaten en werden niet meer goed beschermd.

 

In de tijd van monniken en ridders was Europa weer een landbouwsamenleving geworden, waar bijna iedereen afhankelijk was van de landbouw. Veel van de dorpen waren zelfvoorzienend, ze produceerden dus hun eigen voedsel en er was weinig contact met andere plaatsen. Door allerlei gevaarlijke rovers en bendes was reizen onmogelijk.

 

De boeren waren erg arm. Honger en tekorten lagen altijd op de loer. Daarnaast hadden ze nauwelijks rechten. Europa was zo gevaarlijk dat boeren bescherming moesten zoeken bij machtige heren. Deze heren hadden vaak een klein leger om hen te beschermen. Maar voor die bescherming vroegen ze wel wat terug, de boeren moesten een deel van de opbrengst afstaan, moesten allerlei klusjes voor de heer doen. Deze herendiensten waren bijvoorbeeld: hekken repareren, gereedschap maken, wol spinnen en dat vervolgens aan de heer afstaan.

 

De taken die horigen voor de heer moesten doen, hier zie je een kalender van de herendiensten door het hele jaar heen

 

Het gebied waar zij woonden, heet een domein. Eigenlijk was het een soort mini-dorp. De boeren die daar woonden, en in ruil voor bescherming dus niet vrij meer waren, heten horigen.

 

Een domein

 

Een domein bestond uit twee delen:

  1. Het deel van de heer of het klooster. In het midden van dit deel stond de hof, dit was een hoofdgebouw met een opslagschuur, molen, weverij en een paar andere gebouwen.
  2. Het deel van de horigen. Op dit deel konden zij vee houden, hout sprokkelen en andere taken verrichten.

 

De domeinen in een land verschilden heel erg van elkaar. De een was veel groter dan de ander. Koningen, kloosters en mensen van adel konden wel tientallen domeinen bezitten. Ze bestuurden deze niet zelf, maar lieten iemand anders dat doen. Dit systeem waarbij horige boeren op een domein gebonden waren aan een heer of een klooster, heet het hofstelsel.

 

Leenstelsel: heren en vazallen

Na het vertrek van de Romeinen was er eigenlijk geen bestuur in Europa. Hierdoor was het onveilig en lastig om overzicht te houden. Om een gebied goed te besturen, maakten koningen afspraken met de lagere adel. Dit was gebaseerd op de persoonlijke relatie en vriendschappen onderling. Een land was vaak veel te groot om door één persoon met één leger te verdedigen. Dus middeleeuwse koningen ‘leenden’ delen van hun land uit aan leenmannen. Een leenman moest dan zweren dat hij de koning (de leenheer) trouw zou blijven en het gebied goed voor hem zou besturen. Dit systeem wordt het leenstelsel genoemd.

 

Leenheer en leenman leggen samen de eed af, door een handdruk

 

Karel de Grote was koning van het Frankische rijk en is waarschijnlijk de bekendste vorst uit de middeleeuwen. Hij wordt zowel beschreven als een goed en trouw man, maar ook dat hij heel hard kon zijn tegen mensen die hem verraadden. Het Frankische rijk was eigenlijk het enige grote land in Europa. Het bestond uit ongeveer het huidige Frankrijk en Duitsland. Eerst waren het vooral Germanen die de baas waren, maar na de doop van Clovis werden de Franken christelijk.

 

Karel de Grote breidde het Frankische rijk enorm uit en zag zichzelf daardoor als de opvolger van Romeinse keizers. Hij liet zich dan ook in het jaar 800 kronen tot keizer. Het bestuur leek trouwens helemaal niet op dat van de Romeinen.

De kroning van Karel de Grote tot keizer

 

Karel verdeelde zijn rijk onder de adel. Deze graven en hertogen moesten namens hem het leger leiden, rechtspreken en het gebied besturen. In ruil kregen ze dus het bestuur, maar ook een kasteel, domeinen en mochten ze belasting heffen.

 

Leenmannen waren lastig te controleren. Koningen reisden het hele land door, waardoor ze niet alles goed in de gaten konden houden. Leenmannen zagen zichzelf hierdoor vaak als de ‘echte’ machthebber in het gebied. Zij zorgden ervoor dat ze het gebied aan hun kinderen doorgaven. Hierdoor ontstonden rond het jaar 1000 enorm veel kleine landjes, die allemaal hun eigen gebiedje bestuurden. Er was nog wel een koning, maar die had weinig over de leenmannen te zeggen.

 

De handtekening van Karel de Grote (Karolus)