HC: Steden en burgers in de Lage Landen 1050 - 1700

HC: Steden en burgers in de Lage Landen 1050 - 1700

Steden en burgers 1050-1700

In deze historische context staan de volgende vragen centraal:

Vraag 1:
Wat maakte de opkomst van een stedelijke burgerij in de Nederlandse gewesten mogelijk (1050–1302)?

Vraag 2:
Welke invloed hadden sociaaleconomische en politieke ontwikkelingen op de positie van de stedelijke burgerij in de Nederlandse gewesten (1302-1602)?

Vraag 3:
In hoeverre bepaalde de burgerij de ontwikkelingen in de Republiek in de Gouden Eeuw (1602-1700)?

Vraag 1

Vraag 1

Wat maakte de opkomst van een stedelijke burgerij in de Nederlandse gewesten mogelijk (1050–1302)?

Kenmerkende aspecten:

  1. De opkomst van handel en ambacht die de basis legde voor het herleven van een agrarisch-urbane samenleving
  1. De opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van steden

Bestudeer van de Kennisbank:

Tijdvak 4

Tijdvak 4: Opkomst handel en ontstaan steden

Tijdvak 4: Opkomst van een stedelijke samenleving

Tijdvak 4: Verhouding tussen vorst en adel

Uitwerking

Nieuwe handel, nieuwe steden

Klik op de afbeelding om deze te vergroten.
Kaart van alle steden met belforts (stadstorens) in de Zuidelijke Nederlanden.
Zuid-Nederlandse steden kregen na 1100 het recht om een belfort te bouwen,
een stadstoren als symbool van de rijkdom en zelfstandigheid van de stad.

Rond het jaar 1000 kwamen er belangrijke veranderingen op gang in Europa, waardoor oude steden weer gingen groeien en er nieuwe steden konden ontstaan. In de landbouw leidden uitvindingen en verbeteringen ertoe dat de opbrengsten groter werden, zodat de bevolking kon groeien. Zo'n uitvinding was de risterploeg die de aarde omkeert, zodat die vruchtbaarder wordt. Een grote verbetering was de introductie van het drieslagstelsel, waardoor de grond efficiënter kon worden gebruikt en de oogsten werden verbeterd. Landheren lieten bossen, woeste gronden en moerassen ontginnen om er landbouwgrond van te maken.

Niet alleen groeide de bevolking, de landbouwoverschotten maakten het ook mogelijk dat mensen andere beroepen gingen uitoefenen en zich met handel gingen bezighouden. Zo kwam het dat er opnieuw steden ontstonden met een marktfunctie voor omliggende gebieden. In deze steden ging ook geld opnieuw een rol spelen als middel om te kunnen handelen. De tijd van autarkie binnen het hofstelsel raakte voorbij, een periode brak aan waarin nieuwe handelsnetwerken ervoor zorgden dat gebieden met elkaar verbonden raakten. Kooplieden en ambachtslieden in de steden wisten zelfbestuur en andere stadsrechten te verkrijgen doordat zij hun geld konden uitlenen aan de adellijke grondbezitters. Voor edelen, vorsten en keizer kwamen nieuwe mogelijkheden hun macht uit te breiden met behulp van de inkomsten uit handel en nijverheid, maar de opkomst van nieuwe, zelfstandige steden en stadsbestuurders betekende ook een uitdaging voor hun macht. In de Nederlanden was Vlaanderen het gebied waar deze ontwikkelingen zich voor het eerst voordeden vanaf de elfde eeuw. Grondheren hadden hier een meer onafhankelijke positie gekregen tijdens de periode van de Noormanneninvasies. Deze leenmannen hadden belang bij de opkomst van steden. Vooral Brugge en Gent ontwikkelden zich tot belangrijke centra.

Startpunt Atrecht

Klik op de afbeelding om deze te vergroten.
Ook rond het jaar 1000 waren er al lange-
afstandsverbindingen tussen handelsgebieden in de wereld.

Atrecht (het tegenwoordige Arras in Noord-Frankrijk) was een stad waar deze ontwikkelingen begonnen. Dit was een stad met een lange geschiedenis die als bisschopsstad een belangrijke positie innam. Maar de groei van Arras begon opnieuw door de opkomst van de textielnijverheid. Het maken van lakens (geverfde wollen lappen) gebeurde in de stad en gaf veel ambachtslieden werk. De lakennijverheid kon opbloeien doordat de landbouw rondom Arras zich goed ontwikkelde en er veel schapen werden gehouden.

De lakens uit Arras werden door kooplieden op de markt gebracht in veel andere steden. Deze handelscontacten breidden zich steeds verder uit tot ver buiten Arras. Lakens uit Arras werden ook verkocht op bekende en drukbezochte jaarmarkten in heel Frankrijk. Op deze jaarmarkten werd contact gelegd met Italiaanse kooplieden uit de onafhankelijke stadstaten die daar waren ontstaan: Genua, Venetië, Florence, Pisa. Zo ontstond er een heel netwerk van handelsrelaties met een uitwisseling van producten maar ook van ideeën en vernieuwingen. De opleving van handel zorgde voor een nieuwe dynamiek in de samenleving in de Nederlanden. Niet-adellijke kooplieden en ambachtslieden speelden hierin de hoofdrol.

Kooplieden aan de macht

Bron: G.Lanting
De Antwerpse gildehuizen zijn nog altijd indrukwekkende
getuigen uit de bloeitijd van de stad in de Middeleeuwen.

In de steden stegen de kooplieden, die zich hadden georganiseerd in koopmansgilden, enorm in aanzien en macht. Door hun grote inkomsten werden ze belangrijke geldschieters voor de edele heren die leningen nodig hadden om oorlogen te voeren en hun levensstijl in stand te houden. De kooplieden vroegen meer dan rente op hun leningen. Zij kregen posities in het stadsbestuur en dwongen stadsrechten af die gunstig waren voor de economische bloei en onafhankelijkheid van de stad. Belangrijke stadsrechten waren: het recht om muren te bouwen en een stadsleger in stad te houden, tol te heffen op producten die langs of door de stad werden vervoerd, een eigen rechtspraak te organiseren, markten te houden enz. De kooplieden voelden zich meer en meer de gelijken van edelen, en met hen hoog verheven boven de andere poorters (stadsbewoners). Intussen was er een steeds groeiende behoefte aan arbeid: vanaf het platteland verhuisden voortdurend boeren naar de stad om werk te vinden in de havens, pakhuizen en markten. De stad had een grote behoefte aan mensen die een vak verstonden. Niet alleen had de stad behoefte aan smeden, bakkers en bierbrouwers voor de dagelijkse levensbehoeften, maar ook werd de productie van bijvoorbeeld textiel verplaatst naar de stad. Ook deze ambachtslieden beschermden hun positie door zich in gilden te verenigen. Zij vormden in de stad meer en meer een tegenmacht tegen adel en kooplieden die elkaar de functies toespeelden in bestuur en rechtspraak.

Vlaamse steden en Europa

Een replica van deze door mensen
aangedreven havenkraan is nog
altijd te zien in Brugge.

In de loop van de eeuwen verschoof het centrum van deze ontwikkelingen naar het noorden door de opkomst van de internationale handel vanuit Brugge, dat na een stormvloed via het Zwin een betere verbinding had gekregen met de Noordzee. Vanuit de haven vertrokken Brugse koggeschepen naar het noorden om aansluiting te vinden bij het noordelijke handelsnetwerk van de Hanze. Dit breidde zich uit van Nederlandse steden als Deventer en Kampen tot aan het Oostzeegebied en Rusland. Maar de Brugse handel zocht overzee ook havens in Italië en het Middellandse Zeegebied. De Brugse koopliedenfamilies kregen de touwtjes stevig in handen en ontwikkelden zich tot een stedelijk patriciaat (een elite van bestuurders). De houten verdedigingswerken en houten koopmanshuizen werden herbouwd in steen. Zes stadspoorten sloten de stad via commercieel belangrijke wegen aan op omliggende streken en steden: Antwerpen, Ieper, Rijsel, Gent en Kortrijk. Brugge werd na Atrecht het centrum van de import van Engelse wol en de export van Vlaams laken. De havenwerken werden verder uitgebreid. In de stad leidden de reien (grachten) langs koopmanshuizen en pakhuizen naar de markten, het tolhuis, de stadswaag en de stadskraan. In de boterhal en het vleeshuis verdrongen de klanten zich. Spaanse en Italiaanse kooplieden vestigden permanente kantoren in Brugge, waar zij hun handel met de noordelijke landen in Europa konden regelen en allerlei handelsvoordelen genoten. De positie van Brugge werd nog belangrijker door de vestiging van financiële dienstverleners zoals Florentijnse bankiers en het ontstaan van de eerste handelsbeurs in Europa in 1309, in huis Ter Beurse. Brugge werd een internationaal financieel en commercieel centrum in Europa.

Patriciërs tegen gepeupel

De Italiaanse koopman Arnolfini met
zijn vrouw, een koopmansechtpaar
met adellijke allure.

Het patriciaat van kooplieden en bankiers in de Vlaamse steden vormde een nieuwe rijke bovenklasse. Deze families lieten prachtige huizen bouwen in de stad, kleedden zich volgens de laatste mode en versierden hun kamers met geschilderde portretten van de beste kunstenaars. De vermogende families zorgden ervoor dat eervolle functies en rijke bezittingen binnen de eigen kring bleven door onderling verstandige huwelijken te arrangeren, of door betrekkingen aan te knopen met de traditionele upper class: de adel.

Hun leven stond ver af van de dagelijkse omstandigheden van "het gemeen", het gewone volk dat met zijn handen zijn brood moest verdienen in werkplaats, haven of pakhuis. De ambachtslieden en dagloners kregen te maken met ontwikkelingen waar ze geen greep op hadden: de prijzen en lonen werden immers bepaald door ontwikkelingen op de markten en beurzen, door de rijke bovenlaag dus die zich niet bekommerde om hun lange werkuren en lage lonen. Als er honger en ziekte kwam door mislukte oogsten of hoge voedselprijzen, waren de arme stadsbewoners de eerste slachtoffers. Ook werden zij het zwaarst getroffen door belastingen op de eerste levensbehoeften, belastingen die door het patriciaat in het stadsbestuur werden vastgesteld of door de landsheer.

Nu was het "gepeupel" niet helemaal machteloos, al had het dan geen invloed op het bestuur. De hele stad was immers wel afhankelijk van hun arbeid. Een opstand kon de handel stilleggen en de rijkdom van de patriciërs in gevaar brengen. Ook kon het gewone volk partij kiezen in politieke conflicten die er altijd wel waren tussen leenheer en leenman.

De Guldensporenslag

Rond 1300 was er inderdaad zo'n conflict gaande dat alles had te maken met de economische ontwikkelingen in die tijd. Engeland en Vlaanderen waren nauw aan elkaar verbonden geraakt door de gemeenschappelijke belangen van wolhandel en lakenindustrie. Graaf Gwijde van Dampierre zegde daarom zijn leenband met de Franse Koning Filips IV op en het werd oorlog. De Graaf kwam samen met de ambachtslieden en de armere stadsbewoners (de Libaards, naar de leeuwen in het grafelijke wapen) te staan tegenover de rijke patriciërs (de Leliaards, naar de lelie in het Franse koninklijke wapen). Het Franse leger viel Vlaanderen binnen, maar de beide vorsten verzoenden zich al snel; het Engelse leger trok zich terug en de Vlaamse legertjes werden verslagen. De Franse koning trok nu als overwinnaar door de Vlaamse steden. Als gebaar van verzoening verlaagde hij enkele belastingen; dit bracht vooral zijn aanhangers, de patriciërs, veel voordeel. Dat gaf opnieuw woede bij het gewone volk dat steeds de kant van de Graaf tegenover de Franse koning had gekozen. Het protest van de ambachtslieden laaide in 1302 opnieuw op toen in Gent de belastingen werden verhoogd. Nu kwam het volk in actie. In Gent en Brugge werden de Leliaards uit het stadsbestuur gezet en uit de stad verbannen. Het legertje van de landvoogd des konings bezette nu Brugge, maar het werd compleet afgeslacht door een militie (stadsleger) van Liebaards. Deze gebeurtenis werd bekend als de Brugse Metten. Iedereen begreep dat de Franse koning dit niet op zich kon laten zitten. Vlaanderen hield de adem in en bereidde zich voor op oorlog.

En inderdaad, Frankrijk stuurde een ridderleger van 9000 man op Kortrijk af, waar een even groot Vlaams leger van voornamelijk ambachtslieden en boeren in een U-vorm stond opgesteld achter een beek. Op 11 juli vielen de Fransen aan na een inleidende beschieting door kruisboogschutters. Het Franse voetvolk werd gevolgd door schitterend uitgedoste ridders te paard. De Vlamingen daartegenover vochten te voet met als opvallend, goedkoop wapen de goedendag: een lange knots met een ijzeren pin. Door die stevig op de grond te planten en vast te houden bij een aanval, kon een paard worden gedood door de pin. Daarna kon de verdediger de goedendag als knots gebruiken om de ridder aan te vallen. Het Vlaamse leger vocht om te overleven op eigen gebied en maakte geen gevangenen. De meeste ridders werden gedood. Tegen alle verwachtingen en vooroordelen in werden de arrogante beroepsvechtersbazen in de pan gehakt door het klootjesvolk. Na deze slag verzamelden de Vlaamse overwinnaars de vergulde sporen van de gedode ridders en hingen er 500 als dank op in de Onze-Lieve-Vrouwekerk in Kortrijk. Zo werd de Guldensporenslag het symbool van de macht van het "gewone volk" tegenover patriciërs en feodale heren, maar ook het symbool van de emancipatie van Vlaanderen. Nog steeds wordt 11 juli op veel plaatsen in Vlaanderen als feestdag gevierd.

Je kunt de Guldensporenslag zien als symbool van een nieuwe tijd waarin steden en burgers in opkomst zijn ten koste van de oude macht van de edelen. Deze machtswisseling had alles te maken met de groeiende betekenis van de nieuwe handels- en geldeconomie.

Vlaamse milities op weg met goedendags. Deze afbeelding staat op een kist die in Oxford is gevonden, maar afkomstig is uit Kortrijk.

 

Vraag 2

Vraag 2

Welke invloed hadden sociaaleconomische en politieke ontwikkelingen op de positie van de stedelijke burgerij in de Nederlandse gewesten (1302- 1602)?

Kenmerkende aspecten

  1. De opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van steden
  1. Het begin van staatsvorming en centralisatie
  1. De protestantse reformatie die de splitsing van de christelijke kerk in West- Europa tot gevolg had
  1. Het conflict in de Nederlanden dat resulteerde in de stichting van een Nederlandse staat

Bestudeer van de Kennisbank:

Tijdvak 5

Tijdvak 5: Reformatie en splitsing christelijke kerk

Uitwerking

Economisch: innovatie en schaalvergroting

In de tijd van de Guldensporenslag, rond 1300, was Brugge het belangrijkste centrum van een uitgebreid handelsnetwerk. Maar ook andere steden namen hierin belangrijke posities in. Elke stad had bepaalde unieke kenmerken die voordeel brachten voor de eigen stad maar ook voor het hele handelsnetwerk:

  • Brugge had de eerste koopmansbeurs.
    Het woord 'beurs' is afkomstig van het huis van de de patricische familie Van der Beurse in Brugge. Dit huis was de eerste plaats waar kooplieden veilig konden samenkomen om hun koopwaar te tonen en contracten af te sluiten. Het duurde niet lang of ook in andere handelssteden werden 'beurzen' opgericht om de handel te beschermen en te reguleren. De aanwezigheid van een beurs trok kooplieden aan uit alle streken en bracht daarmee geld en werk naar de stad. De activiteiten in het hele handelsnetwerk namen sterk toe door de aanwezigheid van beurzen.
  • Antwerpen had de eerste haven waar grotere zeeschepen konden aanmeren.
    Door stormvloeden ontstond in de 14e eeuw de Westerschelde. Hierdoor verzandde de haven van Brugge, maar Antwerpen profiteerde juist van grotere diepgang. Rond 1500 konden ook de grote 'kraken' Antwerpen bereiken: schepen die op open zee konden varen. Hiermee werd Antwerpen interessant voor de overzeese handel met o.a. de Portugese en Spaanse handelskolonies in Azië en Afrika. Dit bracht Antwerpen handel, geld en werk en verbond het Nederlandse handelsnetwerk met landen overzee.
  • Amsterdam kreeg ook zijn eigen specialiteit door zijn unieke positie ten opzichte van het  Oostzeegebied.
    Daar was een intensieve graanhandel ontstaan met landen als Polen en Oost-Pruisen. De Hanze richtte zich vooral op luxegoederen, maar de Amsterdamse handelaars specialiseerden zich in bulkgoederen (grote hoeveelheden) als graan en hout. Er werd zelfs een speciaal scheepstype ontwikkeld: de fluit, met een smal dek en een bolle romp. De belasting die schepen betaalden om door de Sont (tussen Noordzee en Oostzee) te varen werd namelijk bepaald door de breedte van het scheepsdek. In de loop van de tijd ontwikkelden de Amsterdamse kooplieden nog allerlei andere handelsroutes, maar de graanhandel was en bleef de 'moedernegotie': de basis van alle andere handelsactiviteiten. Door de aanvoer van goedkoop graan kon de Nederlandse economie zich gaan specialiseren op andere winstgevende handelsproducten.

Twee kenmerken van deze voorbeelden vallen op: innovatie en schaalvergroting. Innovatie: uitvindingen als de wisselbrief, de bank, de beurs en nieuwe scheepstypen stimuleerden de handel enorm. Schaalvergroting: het eigen handelsnetwerk werd verbonden met andere, steeds verder gelegen netwerken zodat de hoeveelheid en diversiteit van te verhandelen goederen toenamen en daarmee ook de winsten.

Sociaal: zorg voor de stad

Bron: lmsarchitecten.be
Een grote ziekenzaal van het Brugse Sint-Janshospitaal
dat nu in een museum is veranderd.

In de vroege Middeleeuwen was de Kerk de enige instantie die hulp verleende aan armen, zieken en invaliden. Vooral de kloosters namen deze taken op zich. Elk klooster had een ziekenzaal en een tuin waar geneeskrachtige kruiden werden verbouwd. Kloosters hadden daarnaast een belangrijke onderwijsfunctie. Kloosterscholen waren lange tijd de enige onderwijsinstituten en ook de eerste universiteiten werden beheerst door de kerk. Oude geschriften werden bewaard en gekopieerd door gespecialiseerde kloosterlingen. Geleerde monniken verzorgden de opleiding van edelen en vorsten. In ruil genoten kerken en kloosters de bescherming en ondersteuning van edelen. Kloosters werden vooral gesticht in afgelegen streken en speelden een grote rol bij het ontginnen van woeste gronden. Ook kreeg de kerk in ruil voor gebed en diensten grote stukken grond in beheer, die werden bewerkt door boeren die op kloostergrond woonden. Van deze opbrengsten konden de kloosters bestaan.

Maar door de groei van de steden kreeg de kerk ook een andere rol. Ook stadsbesturen en rijke burgers voelden zich ook verantwoordelijk voor de zorg aan armen en zieken. Zij hadden niet alleen oog voor hun eigen zaken, maar ook voor het algemeen belang (bonum commune). Voor de vrede en welvaart in de stad was het van belang dat er ook voor de zwakke groepen werd gezorgd. In veel steden kwamen daarom ook armenhuizen en hospitalen.

Wie in de Middeleeuwen wilde leren, moest naar het klooster. Maar nu kwamen er ook scholen in de stad. De gegoede burgers hadden belang bij een goede opleiding voor zichzelf en hun kinderen. In de stad waren steeds meer mensen nodig die konden lezen en schrijven. Daarvoor konden stadsbewoners eerst alleen bij de kerk terecht. Aan elke kerk in de stad was een kapittelschool of koorschool verbonden, waar niet alleen godsdienstige zaken als kerkzang en latijn (de kerktaal) werden onderwezen, maar ook profane (wereldlijke) vakken als wiskunde en grammatica. In steeds meer steden nam het stadsbestuur de financiering van deze kapittelscholen over en ging zich ook bemoeien met de aanstelling van leraren en rectoren en de inhoud van het lesprogramma. Zo kwamen in alle grote Nederlandse steden Latijnse scholen. Het lesprogramma ging terug op de klassieke Oudheid: de zeven artes liberales (vrije kunsten) werden onderwezen in twee programma's: het trivium: grammatica (taalkunde), retorica (spreekkunst) en dialectica (logisch redeneren), en het quadruvium: aritmetica (rekenkunde), geometrica (meetkunde), astronomia (sterrenkunde) en musica (harmonieleer). Wie daarna verder wilde leren, kon in deze tijd ook al op reis naar een stad met een universiteit, zoals Bologna en Parijs. Ook deze universiteiten waren ontstaan vanuit het kerkelijk onderwijs aan kathedraalscholen.

Religieus: nieuwe geloofsvormen

Bron: Jean-Pol GRANDMONT
In het vroegere Begijnhof van Brugge wonen nog steeds
religieuze vrouwen, al zijn het nu geen lekenzusters
meer maar kloosternonnen van de Benedictijner orde.

De kerk paste zich zelf ook aan aan de nieuwe situatie: de zich uitbreidende stadsbevolking had geestelijke zorg nodig. Daarom werden de bedelorden steeds actiever in de stad. Dit waren monniksgemeenschappen die geen klooster of grondbezit hadden. De monniken leefden van liefdadigheid en werden bedelmonniken genoemd. Zij hielden zich bezig met pastorale zorg, prediking en uitleg van het geloof. De belangrijkste bedelorden waren de franciscanen en de dominicanen.

De manier van geloven veranderde ook. In de Middeleeuwen werd het geloof vooral collectief beleefd, in samenkomsten, feesten en optochten. Maar bij de opkomst van de burgerlijke cultuur hoorde een meer individuele geloofsbeleving. Mensen kregen meer behoefte hun geloof op hun eigen persoonlijke manier te beleven. Vroeger waren kloosters ook plaatsen waar adellijke kinderen werden grootgebracht voor een hoge functie in de kerk. In de loop van de tijd kwam ook meer en meer bij 'gewone' mensen de behoefte op om het leven aan het geloof te wijden, maar zonder al te strenge leefregels, en niet om zich af te zonderen van de wereld maar juist om anderen te helpen. Dit was de achtergrond van de stichting van begijnhoven: een samenlevingsvorm voor vrome vrouwen die zich aan de dienst van God en de medemens wilden wijden, hierin gesteund door giften van rijke edelen of burgers. De kerk hield toezicht op deze instellingen om te voorkomen dat deze lekeninstellingen (leken zijn "gewone" gelovigen) ketterse trekken zouden krijgen door bijvoorbeeld de exclusieve rol van de geestelijkheid aan te tasten.

Een opvallend voorbeeld van deze lekenbeweging was de Moderne Devotie in de veertiende eeuw, onder leiding van Geert Grote, een man van gegoede burgerlijke afkomst uit Deventer. Hij was ontevreden over misbruiken in de kerk en zette zich in om woongemeenschappen voor vrome mannen en vrouwen te stichten. Zij noemden zich Broeders en Zusters van het Gemene Leven (dat betekent: samenleven). Deze broeders en zusters legden zeer veel nadruk op persoonlijk geloof. Hun eeuwig geluk hing niet af van de kerk, vonden ze, maar van hun persoonlijke band met God; daar was dus geen geestelijke voor nodig. Het was met  deze ideeën geen wonder dat Geert Grote's Moderne Devotie (devotie betekent: toewijding aan het geloof) in conflict kwam met de officiële kerk. Veel leden gingen toen over naar de franciscaners, een bedelorde die ook gemeenschappen had die voor leken toegankelijk waren. Ook de Moderne Devotie hield zich intensief met onderwijs bezig en met de verbreiding van het geloof onder gewone burgers door de verspreiding van boeken in de volkstaal. Met dit alles werd de Moderne Devotie een voorloper van de Reformatie in de zestiende eeuw.

Politiek: Bourgondiërs en Habsburgers

Al met al kregen welvarende steden met zelfbestuur een steeds belangrijker positie. Hun particularisme (streven naar zelfstandige macht voor steden en gewesten) moest wel botsen met de belangen van heren en vorsten. Dat gold zeker voor de ambitieuze hertogen van Bourgondië. Zij waren in naam leenmannen van de Franse koning, maar gedroegen zich steeds meer als zelfstandige vorsten, vast van plan om een eigen koningshuis te stichten. Het Hertogdom van Bourgondië breidde zich steeds verder uit en kreeg grote delen van de welvarende en stedenrijke Nederlanden in handen. De hertogen probeerden in dit gebied meer greep te krijgen op bestuur en rechtspraak: zij streefden naar centralisatie. Maar ondanks vele conflicten en oorlogen slaagden zij uiteindelijk niet in hun streven. De laatste Bourgondische hertog, Karel de Stoute, deed er alles aan: hij vestigde zijn belangrijkste bestuursraden  in Mechelen en voerde oorlog na oorlog tegen opstandige steden en om zijn gebied aaneen te sluiten tot een koninkrijk. Bijna kreeg hij de Duitse keizer zover, hem tot koning uit te roepen. Maar dankzij het sluwe tegenspel van de Franse koning en het blijvende verzet van de steden kwam Karel toch ten val. Tijdens de strijd tegen Nancy vluchtte hij weg, viel van zijn paard en stierf. Zijn hertogdom viel na het huwelijk van zijn dochter Maria toe aan het Habsburgse vorstenhuis. Daarmee kwamen de Nederlanden onder het bewind van vorsten die een enorm rijk bestuurden dat ook Spanje en de overzeese koloniën omvatte. De Spanjaarden en Portugezen waren toen al geen onbekenden in de Nederlanden. Antwerpen had door zijn diepere havens de rol van Brugge in de zeehandel overgenomen en profiteerde van de handelscontacten met de Spaanse en Portugese kolonies.

Opstand in het Noorden

Klik op de afbeelding om deze te vergroten.
Verwoesting van de stad Maagdenburg tijdens de
Dertigjarige Oorlog.

De nieuwe Habsburgse heren kregen in de Nederlanden te maken met behoorlijke tegenstand in hun streven naar centralisatie. De rijke steden die zij zo hard nodig hadden voor hun inkomsten, hadden zich voor hun samenwerking met de machthebbers goed laten betalen in de vorm van privileges en verregaand zelfbestuur. Nog moeilijker werd het, toen er ook een diepgaand godsdienstig conflict ging meespelen: de Reformatie. Vooral het calvinisme kreeg  in de Nederlanden steeds meer invloed, met name in en rond de steden waar de ketterse ideeën aansloten bij de meer individuele geloofsbeleving die dar was ontstaan. Wat Luther en Calvijn leerden, was een voortzetting en radicalisering van de gedachten van de Moderne Devotie. Keizer Karel V en zijn opvolger Filips II waren met goede redenen zeer bevreesd dat de verdeeldheid tot geweld zou leiden en het nog moeilijker zou maken om bestuurlijke eenheid te creëren. Steden en edelen kozen partij in dit geloofsconflict en gebruikten de godsdienstige strijd om hun machtspositie te verbeteren. Inderdaad braken in Duitsland en Frankrijk godsdienstoorlogen uit die dood en verwoesting zaaiden en de landen onbestuurbaar maakten.

Klik op de afbeelding om deze te vergroten.
Tijdens de Tachtigjarige Oorlog groeide Amsterdam uit
tot een handelscentrum en stapelmarkt van wereldformaat.

Keizer Karel V en na hem zijn zoon Filips II deden dus hun uiterste best om te voorkomen dat de Reformatie zich in de Nederlanden zou uitbreiden, door strenge plakkaten af te kondigen tegen de ketterij. Maar dat hielp weinig. In 1566 begonnen er toch gewelddadigheden met een Beeldenstorm, gevolgd door draconische tegenmaatregelen van Alva. Deze legerleider en bestuurder namens de koning liet niet alleen de Nederlandse ketters streng straffen maar pakte ook de in zijn ogen falende bestuurders aan: edelen die zich te soft hadden opgesteld tegenover het calvinisme, of de onrust misbruikten om zich af te zetten tegen de gehate centralisatiemaatregelen. Rond hoogste edelman in het Nederlandse bestuur, Prins Willem van Oranje, ontstond een georganiseerde opstand. Oranje zelf bestreed met weinig succes de Spaanse legers met zijn huurtroepen. Maar toen het verzet na de onverwachte verovering van Den Briel oversloeg naar de welvarende steden in het westen, kreeg de opstand snel  meer kracht. Achtereenvolgende Spaanse aanvoerders slaagden er niet in, de geuzenbeweging in het noorden de kop in te drukken - de stedenoorlog werd door hen verloren. Het zuiden onderwierp zich wel. Antwerpen werd na een lange belegering door de Spanjaarden ingenomen, maar de prijs voor dat succes was hoog: Hollandse schepen sloten de Schelde af, de stad werd onbereikbaar voor de zeeschepen waar het zijn rijkdom aan dankte en steeds meer  kooplieden verlieten de stad en vluchtten naar de noordelijke gewesten. Hierdoor verloor Antwerpen zijn stapelmarktfunctie aan Amsterdam. Daar en in andere Hollandse steden vonden kooplui en ambachtslieden uit de Zuidelijke Nederlanden, Frankrijk, Spanje en Portugal, op de vlucht voor oorlog of geloof, nieuwe kansen op een goed bestaan.

Een Republiek van burgers en steden

De opstandige gewesten sloten zich aaneen om een republiek te vormen en de strijd tegen Spanje voort te zetten. Het lukte niet om een vorst te vinden die de rol van de Habsburgers kon overnemen. In alle steden en gewesten werden de bestuurlijke posities bezet door regenten: calvinistische families van gegoede burgers. De zonen en opvolgers van stadhouder Willem van Oranje genoten groot aanzien en oefenden politieke invloed uit, maar werden geen staatshoofd; zij waren formeel als prinselijke legeraanvoerders in dienst van de Staten. Zo leidden  de ontwikkelingen van enkele eeuwen groeiende burgerinvloed tot de oprichting van een republiek zonder vorst, een unicum in die tijd. Dankzij de uitstekende handelspositie van Holland kon de Republiek zich verder ontwikkelen tot een wereldwijd handelsimperium.

Maar daarbij was er felle concurrentie met Engeland en Spanje. Bovendien concurreerden de Hollandse handelscompagnieën ook met elkaar, waardoor de winsten daalden. Dit was niet in het belang van de oorlogsvoering. Om de krachten beter te bundelen gaf de regering van de Republiek de stoot tot oprichting van een gezamenlijke handelsonderneming, de Verenigde Oost-Indische Compagnie. Het doel was: genoeg winst maken om de Republiek levensvatbaar te houden in de strijd om zijn bestaan tussen de grootmachten. Hiervoor kreeg de VOC niet alleen het alleenrecht (monopolie) op handel in Azië, maar ook enkele bijzondere voorrechten, zoals het sluiten van verdragen met plaatselijke vorsten en het gebruik van geweld. De VOC was ook uniek als eerste handelsmaatschappij die aandelen uitgaf: hierdoor werd de bevolking van de Republiek ook financieel betrokken bij de welvaart en de verdediging van de eigen staat. Dankzij het economische succes kon de kleine Republiek zich enige tijd zelfstandig handhaven tussen de door vorsten bestuurde grootmachten.

Vraag 3

Vraag 3

In hoeverre bepaalde de burgerij de ontwikkelingen in de Republiek in de Gouden Eeuw (1602-1700)? 

Kenmerkende aspecten

  1. Het streven van vorsten naar absolute macht
  1. De bijzondere plaats in staatkundig opzicht en de bloei in economisch en cultureel opzicht van de Nederlandse Republiek
  1. Wereldwijde handelscontacten, handelskapitalisme en het begin van een wereldeconomie

Bestudeer van de Kennisbank:

Tijdvak 6

Tijdvak 6: Handelskapitalisme en wereldeconomie

Tijdvak 6: Burgerlijk bestuur, stedelijke cultuur

Tijdvak 6: Het streven van vorsten naar absolute macht

Tijdvak 6: De wetenschappelijke revolutie

Uitwerking

Burgers leiden de Republiek

Bron: wikipedia
Niet-gereformeerde gelovigen mochten -
tegen betaling - kerken in onopvallende huizen,
 de zogenaamde schuilkerken.

De Republiek kon niet overleven zonder grote kosten te maken aan het onderhouden van een vloot en een landleger. In de Staten-Generaal onderhandelden de onafhankelijke gewesten over een gezamenlijk beleid om deze oorlog te financieren en te winnen. In dit overleg legde het belang van het rijke Holland met zijn koopmanssteden het zwaarste gewicht in de schaal: het droeg meer bij aan de gezamenlijke schatkist dan alle andere gewesten. De invloedrijke regenten uit de steden verdedigden in de politiek vooral de handelsbelangen. Zij bepleitten een sterke vloot en veel bevoegdheden voor de handelsvloot om zich overal ter wereld te kunnen verdedigen. De handelsonderneming VOC kreeg niet voor niets het  monopolie op het gebruik van geweld om de handel te verdedigen.

De overwinning van de burgers was ook een overwinning op de centralisatiepolitiek van de vroegere vorsten. Daarmee was het nu afgelopen. Er kwam geen centraal bestuur, elk gewest was soeverein (had de hoogste regeermacht). Dit particularisme van steden en gewesten bleef zoveel mogelijk behouden. Samenwerking was er alleen voor zover noodzakelijk om handel, oorlog en buitenlands beleid te coördineren. Hiervoor kwamen afgevaardigden van de Staten samen in de Staten-Generaal in Den Haag. Er was wel een vorst: de Prins van Oranje, maar die had niet de hoogste macht: hij was als stadhouder aangesteld door de Staten en zijn belangrijkste taak was het opperbevel over de strijdkrachten. Daarnaast had hij door zijn status ook grote politieke invloed in het hele land; ook had hij het recht op bepaalde benoemingen in de steden.

Er was dus een groot overwicht van de regenten, de hoogste burgers, in het bestuur van stad, gewest en platteland. Ook godsdienstige zaken werden geregeld volgens de ideeën van de protestantse, burgerlijke regenten. Hun principe was: geen geloofsdwang, maar gewetensvrijheid. Andere dan protestantse godsdiensten waren dus wel toegestaan, maar andersgelovigen waren tweederangsburgers. Zij konden geen bestuurlijke posities krijgen. Tegen betaling konden zij schuilkerken gebruiken. Afwijkende ideeën werden gedoogd, zolang rust en orde niet in gevaar werden gebracht. Ondanks deze discriminatie was de Republiek een vrijhaven voor vele buitenlanders die in eigen land met geloofsvervolging te maken hadden. Schrijvers en denkers die in andere landen werden vervolgd, konden in de Republiek hun gedachten zonder veel problemen publiceren, zolang de openbare orde niet in gevaar werd gebracht. Een voorbeeld van zo'n onafhankelijke denker was Spinoza die met zijn radicale filosofie inging tegen Joodse en christelijke godsdienstig denkbeelden.

Stagnatie in de sterke landen

De Republiek bleef een kleine speler, die tijdelijk een onevenredig grote rol kon spelen op het wereldtoneel dankzij de problemen in de echt sterke landen. De Dertigjarige Oorlog was hiervan een belangrijke oorzaak. In het hele Heilige Roomse Rijk (de katholieke landen die door de Habsburgse keizer werden bestuurd) zorgde deze slepende godsdienstoorlog voor economische stagnatie: grote delen van het platteland hadden te lijden door schade en verwoesting, meer dan 6 miljoen Duitsers verloren het leven in de strijd.

In Engeland en Frankrijk was er bovendien een interne strijd gaande tussen vorst en adel. Franse edelen voerden oorlogen tegen elkaar zonder dat de vorst hieraan een einde kon maken. Ook Engeland kreeg te maken met een burgeroorlog tussen koning, adel en parlement en met grote verscheurdheid door godsdienstige tegenstellingen. Koning Karel I werd na een oorlog tegen zijn Parlement gevangengezet en onthoofd, waarna het protestantse parlementslid en legeraanvoerder Cromwell een tijdlang het land dictatoriaal regeerde als Lord Protector.

Door deze interne zwakte van de grote landen kreeg de Republiek de kans om de tussenhandel en de wereldhandel te beheersen.

Burgers en de Gouden Eeuw

Ook in de Gouden Eeuw trokken gezinnen
bedelend over het platteland en naar de
rijke steden.

Het economische succes en de betrekkelijke vrijheid in de Republiek trok allerlei groepen migranten aan. Vooral arbeidsmigranten waren welkom in deze periode waarin de economie groeide. Er was grote behoefte aan ambachtslieden en kooplui met een eigen handelsnetwerk. Ook in de snelgroeiende steden waren steeds meer mensen nodig in vele beroepen. Een hele ring van steden in Holland en Utrecht was onderling verbonden door een netwerk van openbaar vervoer via het water: de trekschuit. Er werden trekvaarten gegraven op kosten van de steden voor het vervoer van goederen en personen. Deze trekschuiten waren sneller, veiliger en comfortabeler dan postkoetsen en beurtveren (vrachtschepen). Er ontstond op den duur een landelijk netwerk van trekvaarten met uiteraard gunstige gevolgen voor de economie.

Vooral in Amsterdam was te zien hoe snel de economie groeide door de handel. Amsterdam ontwikkelde zich tot een stapelmarkt waar goederen uit alle delen van Europa en de wereld werden opgeslagen en verhandeld op de koopmansbeurs. Voor de opslag werden pakhuizen gebouwd aan de grachten. De uitbreiding van de grachtengordels ging gelijk op met de groei van de handel. Succesvolle kooplieden en regenten vestigden zich in fraaie panden aan deze grachten, die alle verbonden waren met de haven aan het IJ waar schepen uit het Oostzeegebied, de Middellandse Zee en Azië aankwamen en vertrokken. De Koopmansbeurs werd begin 17e eeuw nieuw gebouwd aan het Rokin. Op de binnenplaats werd bij elke pilaar een ander soort goederen verhandeld. Kooplieden uit allerlei landen ontmoetten elkaar daar. Er werden niet alleen goederen als hout, ijzer en specerijen verhandeld, maar ook aandelen. Diverse banken vestigden zich in Amsterdam om de financiering van al deze transacties mogelijk te maken.

Bij dit alles speelden burgers de hoofdrol: rijke burgers bevolkten de beurs maar bestuurden ook als regenten de stad. Zij investeerden hun verdiende kapitaal graag in nieuwe ondernemingen, zoals droogmakerijen die land opleverden om winstgevende gewassen te telen voor de voedselvoorziening of als grondstoffen voor de nijverheid (industrie in werkplaatsen). Investeringen waren ook nodig in molens die werden gebruikt om polders leeg te malen, maar ook om hout te zagen voor de scheepswerven. Oliehoudende zaden, textiel, houtzagerijen en touwslagerijen, maar ook gespecialiseerde land- en tuinbouw voor de stedelijke markten (kaas, melk, boter, groenten) leverden winst op, met veel werk voor de bevolking.

De heersende burgerklasse gedroeg zich als de nieuwe elite en streefde dan ook naar adellijke titels om het aanzien van de familie verder te verhogen. Velen lieten hun stadspaleizen en buitenhuizen prachtig versieren met fraai meubilair en modieuze kunstwerken, gemaakt door kunstenaars die ook internationaal aanzien kregen zoals Rembrandt. Het economische succes was de basis voor de culturele bloei in deze periode.

Zo was er in de Republiek sprake van een Gouden Eeuw. Allereerst voor de burgerlijke elite, maar ook nieuwe groepen kregen kansen. Buitenlandse kooplieden konden zich door hun kapitaal en kennis vrij snel een goede plaats verwerven in de Republiek.  Een voorbeeld daarvan is de gemeenschap van Portugese Joodse vluchtelingen die zelfs toestemming kreeg om een prestigieuze synagoge te bouwen.

Een Gouden Eeuw was het voor relatief velen, maar niet voor iedereen. Ook in de Gouden Eeuw was er een grote groep armen die zich met bedelarij in leven moest houden. Het gewone volk profiteerde veel minder van de economische successen van de Republiek dan de welgestelde burgers. Er kwamen banen bij, maar hun bestaan bleef onzeker en ze waren altijd afhankelijk van de gunsten van kerk en overheidsbestuurders.

Herstel van vorstelijke macht

In de omringende landen kwam na 1648 de vrede langzamerhand weer terug. In dat jaar werden vredesverdragen gesloten die een einde maakten aan de Dertigjarige Oorlog en de Nederlandse Opstand. In Frankrijk en Engeland was de koninklijke macht hersteld. In Frankrijk was zelfs het absolutisme tot stand gekomen waarbij de Zonnekoning Lodewijk XIV adel en parlementen kon uitschakelen en geheel eigenmachtig regeerde. In Engeland moest de koning wel rekening houden met tegenwicht van een machtig Parlement. Beide landen voerden een mercantilistisch beleid: de handel was niet langer vrij, maar door het instellen van tarieven en invoerbeperkingen werd de eigen handel zoveel mogelijk bevoordeeld ten koste van de handel door buitenlandse kooplieden. Dit mercantilisme had nadelige gevolgen voor de Nederlandse Republiek. De Hollandse kooplieden gingen minder ondernemen, nu de vrije handel werd beperkt. Ze gebruikten hun kapitaal liever om het tegen gunstige rentes uit te lenen aan buitenlandse investeerders en machthebbers. Altijd was er wel ergens geld nodig om oorlogen te financieren. Door dit beleid beschermden de regenten hun eigen kapitaal, maar de expansie van de economie nam af.

Staatsgezind tegenover Oranjegezind

Voor de gewone mensen was dit een slechte ontwikkeling: minder ondernemingen betekende minder banen. Het volk voelde zich meer en meer verbonden met de Prins van Oranje, die de naam had een bevrijder van het volk te zijn. Zen waren Oranjegezind: ze zagen Oranje als degene die hen kon helpen tegen buitenlandse bedreiging en tegen de arrogantie van de regenten.

De regenten zagen dit heel anders. Zij bekommerden zich weinig om de angsten van het volk, maar streefden hun eigen belangen na. Ze hadden na veel conflicten en het overlijden van de vorige stadhouder geen nieuwe meer benoemd. Johan de Witt, die als raadpensionaris leiding gaf aan de regering samen met de Staten-Generaal, vertegenwoordigde de belangen van het rijke Holland. Hij stelde namens de andere staatsgezinde regenten het handelsbelang altijd voorop in de buitenlandse politiek en speelde daarbij zoveel mogelijk Engeland en Frankrijk tegen elkaar uit.

Rampjaar 1672: het einde van de Gouden Eeuw

Maar nadat Engeland en Frankrijk hun positie hadden hersteld, gingen deze twee sterke landen samenspannen tegen de Republiek. In 1672 kwam het tot een ernstig conflict waarbij de Republiek van alle kanten werd aangevallen. Niet voor niets wordt 1672 het Rampjaar genoemd. Terwijl een Engelse invasie dreigde en de Franse koning zijn intrek nam in Zeist om met de regenten te onderhandelen over overgave, riep het volk om de terugkeer van Oranje. De overleden stadhouder had immers een erfgenaam nagelaten: de jonge Prins Willem III, die inmiddels volwassen was. Van hem verwachtte het volk redding van de buitenlandse invallers. De regenten die geen stadhouder hadden benoemd kregen de schuld van de ellende, met Johan de Witt voorop. Een complot in Den Haag liep uit op een gruwelijke politieke moord op De Witt en zijn broer. Prins Willem III was inmiddels door de radeloze Staten tot stadhouder benoemd en nam nu inderdaad het opperbevel op zich om de vijand te verdrijven. Zo gebeurde en Republiek werd gered, maar met haar machtspositie in de wereld was het nu wel gedaan. Rijkdom was er nog genoeg. Regenten gingen leven van hun kapitaal, van ondernemers werden ze meer en meer een soort geldadel. In het bestuur verdeelden ze de functies onder elkaar, zodat het bestuur in de Republiek een soort oligarchie ofwel familieregering werd. Maar de economie kreeg door deze ontwikkelingen geen nieuwe impulsen, terwijl de buitenlandse handel toch al steeds minder opbracht door hevige concurrentie van met name Engeland. Ook de geldhandel verplaatste zich uit de Republiek naar Londen, het nieuwe centrum van handel en bankwezen. 1672 markeerde het einde van een Gouden Eeuw van burgermacht en burgercultuur.

Samenvatting

Vraag 1

Wat maakte de opkomst van een stedelijke burgerij in de Nederlandse gewesten mogelijk (1050–1302)?

  • 11e eeuw: verbeteringen in de landbouw, bevolkingsgroei, meer handel en geld
  • Vlaanderen: verstedelijking, opbouw handelsnetwerken
  • Steden: zelfbestuur en stadsrechten, marktfunctie
  • Atrecht centrum van landbouw, schapenhouderij en lakennijverheid
  • Handelsrelaties met Franse jaarmarkten en Italiaanse stadstaten
  • Koopliedengilden veroveren macht in stadsbesturen door leningen aan de adel
  • Rond 1300 Vlaanderen (Brugge) overvleugelt Atrecht; zeehandel via de Hanze en met Zuid-Europa
  • Groeiende tegenstellingen tussen kooplieden (adellijke levensstijl) en gewone volk (ambachtslieden)
  • 1302 Guldensporenslag: ambachtslieden en boeren verslaan een ridderleger

Vraag 2

Welke invloed hadden sociaaleconomische en politieke ontwikkelingen op de positie van de stedelijke burgerij in de Nederlandse gewesten (1302- 1602)?

  • Rond 1300: Vlaanderen economisch centrum Nederlandse gewesten
  • Innovatie en schaalvergroting: zeeschepen (Antwerpen), wisselbrief, bank, koopmansbeurs (Brugge)
  • Amsterdam specialiseert zich in graanhandel met Oostzeegebied
  • Bonum commune: stedelijke burgerij neemt taken over van geestelijkheid: zorg, onderwijs
  • Meer individuele geloofsbeleving, bijv. Moderne Devotie: geestelijkheid speelt hierop in door stichting bedelorden en begijnhoven
  • 15e eeuw: Bourgondische hertogen streven naar centralisatie bestuur en rechtspraak ten koste van zelfbestuur steden
  • Antwerpen centrum van handel met Spaanse en Portugese koloniën ten koste van Brugge
  • 16e eeuw: Habsburgse vorsten zetten centralisatiepolitiek voort, ook op godsdienstig gebied, in conflict met lutheranisme en calvinisme
  • Opstand in de Nederlanden na Beeldenstorm en optreden Alva, o.l.v. Willem van Oranje
  • 1585: Stedenoorlog leidt tot verlies stapelmarkt Antwerpen ten koste van Holland
  • Noordelijke gewesten stichten de Republiek
  • 1602: oprichting VOC, ontstaan wereldwijd handelsnetwerk

Vraag 3

In hoeverre bepaalde de burgerij de ontwikkelingen in de Republiek in de Gouden Eeuw (1602-1700)?

  • Republiek: oorlogseconomie, handel financiert Opstand tegen Habsburgers
  • Regenten versterken handelspositie door verzwakken Spanje
  • Handel: samenwerking en innovatie
  • Bestuur: heersende burgerij komt op voor particularisme steden en gewetensvrijheid tegenover streven naar eenheid en aanzien door de stadhouders
  • Heilige Roomse Rijk verzwakt door Dertigjarige oorlog
  • Engeland en Frankrijk: verzwakt door conflicten tussen vorst en adel
  • Republiek profiteert hiervan tijdelijk door beheersen tussenhandel en wereldhandel: Gouden Eeuw
  • Arbeidsmigranten in Holland versterken de economie
  • Netwerk van openbaar vervoer over water tussen Hollandse steden
  • Amsterdam met bloeiende stapelmarkt en beurs breidt uit: grachtengordel
  • Rijke burgers investeren in molens, droogmakerijen en gespecialiseerde landbouw
  • Rijke burgers verhogen status door levensstijl: adellijke titels, buitenhuizen, kunst (Rembrandt)
  • Rijke kooplieden uit buitenland vestigen zich gemakkelijk in Holland
  • Na 1648: stabilisatie in Engeland, Frankrijk (absolutisme).
  • Mercantilisme van Engeland en Frankrijk breng schade toe aan de handelspositie van de Republiek
  • Regenten trekken zich terug uit wereldhandel en richten zich op geldhandel
  • Minder banen voor arme bevolking, onvrede
  • Gewone volk kiest kant van Oranje (stadhouders) tegenover de regenten (Johan de Witt)
  • 1672: Rampjaar, Engeland en Frankrijk samen tegen Holland
  • Regenten verdedigen hun positie door oligarchisering en investeren in het buitenland
  • Toenemende handelsconcurrentie: Londen verdringt Amsterdam als centrum van handel en bankwezen. Einde van de Gouden Eeuw.

Jaartallen

Deze jaartallen moet je kennen:

11e eeuw

Verbeteringen in de landbouw, bevolkingsgroei en opkomst steden met stadsrechten en zelfbestuur in Italië en Frankrijk en Atrecht in de Nederlanden.

rond 1300

Opkomst steden in Vlaanderen (Brugge)

1302

Guldensporenslag

14e eeuw

Amsterdam ontwikkelt zich tot haven voor graanhandel met het Oostzeegbied

15e eeuw

Bourgondische hertogen streven naar centralisatie; opkomst van Antwerpen

16e eeuw

Centralisatiepolitiek van de Habsburgers, conflict met protestantisme, Opstand in de Nederlanden

1585

Antwerpen verliest stapelmarktfunctie aan Holland

1602

Oprichting VOC; Holland ontwikkelt zich tot wereldwijde handelsgrootmacht

17e eeuw

Economische stagnatie in Habsburgse Rijk, Frankrijk en Engeland door conflicten; bloei van de Republiek

na 1648

Stabilisatie en mercantilisme in Engeland en Frankrijk ten koste van de Republiek

1672

Rampjaar: einde Gouden Eeuw, Londen nieuw centrum van handel en bankwezen

  • Het arrangement HC: Steden en burgers in de Lage Landen 1050 - 1700 is gemaakt met Wikiwijs van Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt, maakt en deelt.

    Auteur
    VO-content
    Laatst gewijzigd
    2022-01-17 14:39:30
    Licentie
    CC Naamsvermelding-GelijkDelen 4.0 Internationale licentie

    Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding-GelijkDelen 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding en publicatie onder dezelfde licentie vrij bent om:

    • het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
    • het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
    • voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.

    Meer informatie over de CC Naamsvermelding-GelijkDelen 4.0 Internationale licentie.

    Aanvullende informatie over dit lesmateriaal

    Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:

    Toelichting
    Deze opdracht valt onder de arrangeerbare leerlijn van de Stercollecties voor geschiedenis voor vwo, leerjaar 4, 5 en 6. In deze historische context over Steden en burgers in de Lage Landen staan drie vragen centraal: 1: Wat maakte de opkomst van een stedelijke burgerij in de Nederlandse gewesten mogelijk (1050–1302)? Verbeteringen in de landbouw leidden tot grotere opbrengsten en een groeiende bevolking. Steden groeiden, kregen zelfbestuur en stadsrechten en ze kregen een marktfunctie. Kooplieden en ambachtslieden verkregen zelfbestuur en stadsrechten dankzij hun geldleningen aan de adel. Dit bracht uitdagingen met zich mee voor de bestaande machtsstructuren. In de Nederlanden begonnen deze ontwikkelingen zich in de elfde eeuw voor het eerst voor te doen, met name in Vlaanderen. Atrecht was het centrum van landbouw, schapenhouderij en lakennijverheid. Er waren groeiende tegenstellingen tussen kooplieden (adellijke levensstijl) en gewone volk (ambachtslieden). Conflicten tussen de verschillende sociale groepen leidden uiteindelijk tot de Guldensporenslag, waarbij het gewone volk de patriciërs en feodale heren versloeg. 2: Welke invloed hadden sociaaleconomische en politieke ontwikkelingen op de positie van de stedelijke burgerij in de Nederlandse gewesten (1302-1602)? In de Middeleeuwen speelden steden een belangrijke rol in economisch, sociaal, religieus en politiek opzicht. Innovatie en schaalvergroting waren cruciaal voor economische groei. Brugge had de eerste koopmansbeurs, wat de handel stimuleerde. Antwerpen profiteerde van een diepere haven en handelsroutes naar overzeese kolonies. Amsterdam specialiseerde zich in graanhandel en ontwikkelde nieuwe handelsroutes. Steden zorgden ook voor sociale voorzieningen, zoals ziekenzalen en scholen. Religieus gezien veranderde het geloof naar meer individuele beleving, met opkomst van begijnhoven en nieuwe geloofsbewegingen. Politiek gezien kwamen welvarende steden in conflict met vorsten, zoals de Bourgondiërs en Habsburgers. Dit leidde tot de opstand in het noorden en uiteindelijk tot de vorming van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. 3: In hoeverre bepaalde de burgerij de ontwikkelingen in de Republiek in de Gouden Eeuw (1602-1700)? De Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden kon alleen voortbestaan door het onderhouden van een sterke vloot en een leger (oorlogseconomie). Het belangrijkste gewest, Holland, met zijn welvarende handelssteden, had de meeste invloed in de Staten-Generaal en verdedigde voornamelijk de handelsbelangen. De handelsonderneming VOC kreeg het monopolie op geweld om de handel te beschermen. Het einde van vorstelijke macht betekende geen centraal bestuur, maar soevereine gewesten. Regenten beheersten het bestuur en bevorderden protestantse, burgerlijke belangen. De economische bloei trok (arbeids)migranten aan. Amsterdam groeide snel als handelscentrum, met rijke burgers als hoofdrolspelers. De economie nam echter af door mercantilisme in omringende landen. Het gewone volk kiest de kant van Oranje (stadhouders) tegenover de regenten. In 1672 werd de Republiek aangevallen (Rampjaar), maar Prins Willem III werd als stadhouder benoemd en redde het land. Het markeerde echter het einde van de Gouden Eeuw, aangezien de machtspositie van de Republiek verzwakte en economische impulsen verminderden.
    Leerniveau
    VWO 6; VWO 4; VWO 5;
    Leerinhoud en doelen
    Geschiedenis;
    Eindgebruiker
    leerling/student
    Moeilijkheidsgraad
    gemiddeld
    Trefwoorden
    arrangeerbaar, geschiedenis, gouden eeuw, groeiende steden, h45, innovatie en schaalvergroting, republiek der zeven verenigde nederlanden, stedelijke burgerij, steden en burgers in de lage landen, stercollectie