Economie SE 6 Rekenen

Economie SE 6 Rekenen

Introductie

Introductie:

Wat leuk, dat jullie gekozen hebben om eindexamen te gaan doen in het vak economie. Ook met deze quest Rekenen zetten jullie weer een volgende stap richting het eindexamen.

Veel plezier!

Tijdbesteding

Je zult ongeveer 6 uur per week aan economie werken om goed voorbereid  je zesde SE te kunnen gaan maken.

Begeleiding

Economie is een mooi vak, maar soms wat lastig. Het gaat om een combinatie van redeneren en rekenen. Als je vragen hebt zoek mij dan op, dan gaat het vast lukken om goede antwoorden (en misschien zelfs weer nieuwe vragen!) te vinden. Ik ben iedere dag op HVX, behalve op woensdag, dus kom gewoon even langs.

Mate van vrijheid

Dit is een gestructureerde quest. Deze quest wordt afgesloten met een schoolexamen en telt dus al mee voor jouw eindexamencijfer economie. In deze quest vind je ook een weekschema. Als je je hieraan houdt, dan gaat het helemaal goed komen.

SE voorbereiding:

Het (school)examen is niet alleen maar begrippen kennen, maar (vooral) kunnen argumenteren, uitleggen en berekenen. Dát kun je trainen! Hoe kan ik dat het best leren? Je wordt beter in het maken van (school)examens door heel veel te oefenen!

  • Maak eigen aantekeningen tijdens het doorwerken van de modules en neem alle aantekeningen nog een keer door.
  • Bouw aan je eigen economische woordenlijst tijdens de modules en oefen of je de begrippen kent.
  • Maak van elk module nog een keer de examenopgaven. Zorg dat je ze goed nakijkt! Zo kun je zien welke onderwerpen je al beheerst en waar je meer in moet oefenen.
  • Maak minstens vier oude examens en kijk ze goed na!

Attitude:

Bij het maken van deze quest train je alle spieren van de Building Learning Power.

Voor de hele quest geldt, dat je goed moet plannen (=Reflectie) Er zijn opdrachten waarbij er van je gevraagd wordt om logisch te redeneren (Vindingrijkheid), maar bovenal heb je doorzettingsvermogen (Veerkracht) nodig om tot een mooi resultaat te komen.

SE maken:

Wat is er belangrijk tijdens het (school)examen?

  • Neem rustig de tijd.
  • Het (school)examen is altijd onderverdeeld in een stuk of acht verhaaltjes, waar telkens meerdere vragen bij horen. Neem tussen elk verhaaltje voor jezelf even een halve minuut pauze om weer fris aan de volgende te kunnen beginnen.
  • Lees de vragen goed!! Kijk bijvoorbeeld heel goed of bedragen per week of per maand zijn en of hoeveelheden in kilo’s of tonnen aangegeven staan. Er zitten altijd wel een paar instinkers in!
  • Let op afronden bij rekenvragen! Procenten op 1 decimaal en geld op 2 decimalen tenzij er in de vraag staat dat je anders moet afronden. Rond je verkeerd af, moet ik een punt aftrekken!
  • Schrijf netjes, iedereen moet het kunnen lezen!
  • Sla steeds één regel over tussen alle opgaven, dat staat wel zo netjes.
  • Geef bij een meerkeuzevraag altijd antwoord. Weet je het niet; gok dan gewoon!

 

Hoe moet ik mijn antwoorden op het examen opschrijven?

  • Antwoord op het (school)examen altijd met een volledige zin, welke dus begint met een hoofdletter en eindigt met een punt.
  • Begin altijd met het herhalen van een deel van de vraag, geef dan antwoord en eindig met je conclusie.

 

Voorbeelden:
Vraag: Leg uit hoe gratis kinderopvang een oplossing kan zijn voor krapte op de arbeidsmarkt.
Fout antwoord: “Zo kunnen ze makkelijker aan het werk”
Goed antwoord: “Gratis kinderopvang kan een oplossing zijn voor krapte op de arbeidsmarkt, omdat ouders dan sneller hun kinderen naar de opvang zullen brengen. Hierdoor kunnen zij aan het werk gaan, waardoor de krapte op de arbeidsmarkt zal verminderen.”

Vraag: Leg uit op welke manier hogere werkloosheid oorzaak kan zijn van een toename van de overheidsuitgaven.
Fout antwoord: “Dat kost veel geld voor uitkeringen”
Goed antwoord: “Hogere werkloosheid kan de oorzaak zijn van een toename van de overheidsuitgaven, omdat deze mensen een uitkering zullen ontvangen die door de overheid moet worden betaald. Daarom zullen de overheidsuitgaven dus toenemen”

Routeplanner

Deze routeplanner kun je gebruiken om te kijken welke opdrachten je per week moet afronden, zodat je op tijd klaar bent voor het eerste schoolexamen (=SE)  onderdeel van het PTA (=programma van toetsing en afsluiting).

Let op: het is van groot belang dat je alle opdrachten maakt, omdat je dan oefent met de stof en dit zorgt ervoor dat je een goed SE kunt maken.

In de onderstaande tabel zie je welke onderdelen je per week moet maken om je goed te kunnen voorbereiden. Laat jouw leren zien door het inleveren van opdrachten uit de onderdelen in Seesaw

Kijk voordat je jouw opdracht inlevert goed of jouw post voldoet aan de eisen die wij hieraan hebben gesteld.

Week Data Welk onderdeel moet je doen? Laat jouw leren zien in Seesaw
1   Afronden & Bedragen omrekenen

 

2   Rekenen met grote getallen & rekenen met procenten

 

3   Een getal berekenen met procenten & een percentage berekenen  
4   Een verschil in procenten berekenen & rekenen met indexcijfers  
5   Prijzen omrekenen & BTW berekenen

 

6  

Wisselkoersen & Afschrijving berekenen

 
7  

Diverse rekenonderwerpen

 
8   SE  

Motivatiemotor

Passie uitoefenen

Naar een doel streven

Nieuwsgierigheid

Iets totaal nieuws leren

       

 

Zet in Seesaw welke van deze vier pijlers jou het meest motiveert om deze Quest tot een goed einde te brengen en waarom.

Reis(blog)

In dit gedeelte van de quest vind je de stof die je moet doornemen en alle opdrachten die ervoor gaan zorgen, dat je de stof gaat beheersen.

Het is belangrijk om te laten zien wat je leert van de onderdelen, dus plaats jouw gemaakte opdrachten in Seesaw

 

KADER:

De kandidaat kan rekenvaardigheden toepassen op economische relaties, zoals:

- rekenregels en volgorde hanteren

- positieve, negatieve, absolute en relatieve getallen hanteren

- verhoudingen hanteren (procenten, breuken, decimalen)

- schattingen hanteren

- afrondingen hanteren overeenkomstig de gegeven informatie

- grafieken kunnen hanteren: lezen, tekenen (een lijngrafiek met gegeven coördinaten in een assenstelsel), interpreteren.

 

MAVO:

De kandidaat kan rekenvaardigheden toepassen op economische relaties, zoals:

- rekenregels en volgorde hanteren

- positieve, negatieve, absolute en relatieve getallen hanteren

- verhoudingen hanteren (indexcijfers, procenten, breuken, decimalen)

toelichting bij de indexcijfers:

* partiële indexcijfer: nieuwjaar/basisjaar*100

* samengestelde ongewogen indexcijfer: ∑ partiële indexcijfers/aantal

* samengestelde gewogen indexcijfer: ∑ (partiële indexcijfers * gewicht)/∑ van de gewichten

- schattingen hanteren

- afrondingen hanteren overeenkomstig de gegeven informatie

- grafieken kunnen hanteren: lezen, tekenen (een lijngrafiek met gegeven coördinaten in een assenstelsel), interpreteren

Afronden

Afronden

Als je een getal moet afronden, let dan alleen op het eerste cijfer dat je weglaat. Als dat cijfer lager is dan 5, rond je naar beneden af. Is dat cijfer 5 of hoger, rond je omhoog af.

Let alleen op het eerstvolgende cijfer! Alle volgende cijfers zijn niet van belang.

Voorbeeld: afronden van 34,6917347920

  • op heel getal afronden. Kijk naar 34,6917347920 → 35
  • rond af op één decimaal. Kijk naar 34,6917347920 → 34,7
  • rond af op twee decimalen. Kijk naar 34,6917347920 → 34,69
  • enz…

Hele getallen

Bij hele getallen kijk je dus alleen naar het eerste getal achter de komma. Is dat lager dan 5 rond je naar beneden af. Is dat 5 of hoger, dan rond je omhoog af.

 

Voorbeeld 1:
Gemiddeld verdient een Nederlander € 30.521,45 per jaar.
Wanneer we dat op hele getallen afronden, kijken we naar het eerste cijfer achter de komma.
€ 30.521,45 → wordt € 30.521. Door de 4 moet je naar beneden afronden.

Voorbeeld 2:
Het gemiddelde zakgeld in een klas is € 43,7354 per maand.
Rond af op hele getallen. Dan kijken we naar het eerste cijfer achter de komma.
€ 43,7354 → wordt € 44. Door de 7 moet je naar boven afronden.

Decimalen

Bij decimalen kijk je alleen naar het eerstvolgende cijfer dat je weglaat. Als dat cijfer lager is dan 5, rond je naar beneden af. Is dat cijfer 5 of hoger, rond je omhoog af.

 

Voorbeeld 1:
De goudprijs was in 2015 gemiddeld € 31.410,315593 per kilo.
Rond af op 2 decimalen. Dan kijken we naar het derde cijfer achter de komma (eerste cijfer dat we niet opschrijven).
€ 31.410,315593 → wordt € 31.410,32. Door de 5 moet je naar boven afronden.

Voorbeeld 2:
De goudprijs was in 2015 gemiddeld € 31.410,315593 per kilo.
Omdat het om grote bedragen gaat, wordt vaak een prijs in 4 decimalen gebruikt.
€ 31.410,315593 → wordt € 31.410,3156. Door de 9 moet je naar boven afronden.

Grote getallen

Ook grote getallen worden vaak afgerond als de precieze waarde niet belangrijk is.

 

Voorbeeld:
Op 1 januari in 2016 had Nederland 16.879.819 inwoners.
Dat ronden we vaak af op miljoenen met één decimaal.
Dus 16.879.819 → wordt 16,9 miljoen inwoners. Door de 7 moet je naar boven afronden.

Het afronden van getallen

Rekenoefeningen
    Oefenen met afronden 1
    Oefenen met afronden 2
    Oefenen met afronden 3

Bedragen omrekenen

Bedragen omrekenen

Van week naar maand en omgekeerd.

 

Het komt vaak voor dat je getallen per periode moet uitreken. Bijvoorbeeld per maand, per week, per kwartaal of per jaar.
Maar soms gaan de gegevens niet allemaal over dezelfde periode. Dan moet je omrekenen.

Om te onthouden:

  • 1 jaar =

  • 4 kwartalen =

  • 12 maanden =

  • 52 weken =

  • 365 dagen.

Weken en maanden

Omrekenen doe je altijd via 1 jaar!

weken en maanden

Voorbeeld:
Wanneer je elke week € 15 zakgeld krijgt. Hoeveel krijg je dan gemiddeld per maand?

Bedrag per jaar: 52 weken x € 15 = € 780
Bedrag per maand: € 780 : 12 maanden = € 65

Pas op!

1 maand heeft GEEN 4 weken

Veel mensen gaan voor het gemak ervan uit dat een maand 4 weken heeft.
Wanneer we dat zouden gebruiken voor de vorige berekening, zou je € 60 per maand (€ 15 x 4 = € 60) krijgen.

Dat klopt dus niet!!
Reken dus altijd alles om door eerst 1 jaar uit te rekenen!

Andere periode

Wat geldt voor weken en maanden, geldt eigenlijk voor alle periodes.

Reken altijd via 1 jaar!

Bijvoorbeeld van week naar kwartaal. Of van kwartaal naar week.

week_jaar_kwartaal

Rekenen van maand naar week en andersom

Oefenopgaves

Bedragen omrekenen van week naar maand en andersom 1
   Bedragen omrekenen van week naar maand en andersom 2
   Bedragen omrekenen van week naar maand en andersom 3

Rekenen met grote getallen

Rekenen met grote getallen

aak gebruiken we bij economie grote getallen. Meestal gaat het dan om miljoenen of miljarden.

Leer jezelf aan om bij alle getallen steeds puntjes te zetten om de drie cijfers (van achteren naar voren).
Zo kun je de getallen beter lezen. Probeer het maar. Wat lees beter?  123654   of   245.874

Onthou ook:
1 miljoen = 1 mln. = 6 nullen = 1.000.000
1 miljard = 1 mld. = 9 nullen = 1.000.000.000

Delen met grote getallen: wegstrepen van nullen

In plaats van allemaal nullen in te type, kun je ook zoveel mogelijk nullen wegstrepen tegen elkaar.

grootgetal_breuk0   of   grootgetal_breuk1  of   grootgetal_breuk2  ⇒ het is allemaal 1.

Je kunt de nullen die onder de deelstreep staan wegstrepen tegen de nullen die boven de deelstreep staan!

grootgetal_breuk3 ⇒ die laatste kun je zelfs zonder rekenmachine.

Op je rekenmachine

De meeste rekenmachines hebben een toets om snel grote getallen in te voeren. Dan hoef je niet allemaal nullen in te hoeven. Dat is niet handig en het voorkomt typefouten.

Zoek op je rekenmachine naar één van deze toetsen:
EXP
EE
of 10E

Probeer uit hoe het werkt op jouw rekenmachine! Sommige rekenmachines willen haakjes bij het invoeren.

Het rekenen met miljoenen en miljarden

Oefenopgaves
    Rekenen met grote getallen (miljoenen en miljarden) 1
    Rekenen met grote getallen (miljoenen en miljarden) 2

Rekenen met procenten

Rekenen met procenten

Eén procent is 1_100ste deel van het totaal.

Het totaal is het getal waarmee je vergelijkt. Dat is 100%.

 

VAN of DAN - regel

De woorden VAN of DAN staan in een zin altijd vóór het gegeven dat 100% is.
Dat is namelijk het getal waarmee je gaat vergelijken.

 

Dus als de vraag is: reken uit hoeveel procent Jan meer verdient DAN Kees.
Het inkomen van Kees is 100%, want dat staat achter het woordje DAN.

Procenten

Er zijn veel manieren om met procenten te rekenen.
De beste manier is om steeds te rekenen via 1%.

Deze manier werkt in drie stappen:

  • Zoek eerst een gegeven waarde en de bijbehorende procenten bij elkaar
    (de VAN / DAN – regel wijst naar het getal dat 100% is)

  • reken met deze gegevens uit hoeveel 1% is

  • reken het gevraagde gegeven uit.

Voorbeeld:
In de winkel staat een tablet die je graag wil kopen.
De normale prijs is € 200. Maar vandaag krijg je 15% korting.
Hoeveel euro korting krijg je?

STAP 1 – Zoek eerst een gegeven waarde en de bijbehorende procenten bij elkaar

De korting is 15% van de normale prijs.

De normale prijs is dus 100%.

Zet dit in het eerste deel van je verhoudingstabel.

procent1

STAP 2 – reken met deze gegevens uit hoeveel 1% is

Vanuit 100% kun je 1% uitreken door te delen door 100.

In de bovenste en onderste regel van de tabel deel je dus door 100.
Zo weet je hoeveel euro 1% is.

procent2

STAP 3 – reken het gevraagde gegeven uit.

De korting is 15%.
Je krijgt dus 15x 1% korting.

In de bovenste en onderste regel van de tabel vermenigvuldig je dus met 15.
Zo weet je dat 15% gelijk is aan €30 korting.

procenten

Deze manier van rekenen met procenten werkt altijd.
Het lastigste is soms om het juiste getal aan het juiste percentage te koppelen. Je begint namelijk niet altijd met het hele getal (100%).

Rekenen met procenten: Los het op met de verhoudingstabel

Oefenopgaves

Met procenten rekenen (getal:100xpercentage) 1
   Met procenten rekenen (getal:100xpercentage) 2
   Met procenten rekenen (getal:100xpercentage) 3
   Met procenten rekenen (getal:100xpercentage) 4
   Met procenten rekenen (getal:100xpercentage) 5

Een getal bereken met procenten

Een getal berekenen met procenten

Procenten

Er zijn veel manieren om te rekenen met procenten. Sommigen gebruiken een kruistabel, anderen rekenen terug naar 1% en weer anderen gebruiken een formule. In dit deel worden alle drie manieren getoond. Hoewel ze eigenlijk allemaal hetzelfde zijn, moet je hier maar gewoon de methode kiezen die je zelf het makkelijkst vindt.

Procenten zijn verhoudingsgetallen.
Bij procenten vergelijk je een getal met een andere waarde. De waarde waarmee je vergelijkt is (de basis) 100%.
Het eerste wat je dus moet bedenken is welk getal 100% is.

VAN of DAN - regel

De woorden VAN of DAN staan in een zin altijd vóór het gegeven dat 100% is.
Dat is namelijk het getal waarmee je gaat vergelijken.

Dus als de vraag is: reken uit hoeveel procent Jan meer verdient DAN Kees.
Het inkomen van Kees is 100%, want dat staat achter het woordje DAN.

Via 1% rekenen

Via deze manier weet je in ieder geval wat je aan het uitrekenen bent. Bovendien werkt deze methode op elke procentsom.

Je volgt steeds dezelfde drie stappen:
Stap 1 – zoek eerst een gegeven waarde en het bijbehorende procentage bij elkaar
Stap 2 – reken met deze gegevens uit hoeveel 1% is
Stap 3 – reken dan het gevraagde gegeven uit.

Twee voorbeelden ter verduidelijking:

Voorbeeld 1

Karel’s salaris stijgt
van € 1.500 naar € 1.580
per maand.

Stap 1: zoek eerst een gegeven waarde en de bijbehorende procenten bij elkaar
het beginsalaris (€ 1.500) van Karel is 100%

Stap 2: reken met deze gegevens uit hoeveel 1% bedraagt
als 100% gelijk is aan € 1.500,
dan is 1% gelijk aan € 15

Stap 3: reken het gevraagde gegeven uit.
zijn salaris is met € 80 gestegen. dat is gelijk aan  

Je kunt dit het beste netjes onder elkaar zetten:

procenten

 

Voorbeeld 2

Een auto kost € 25.000.
Dat is inclusief 21% BTW.

Hoeveel BTW betaal je?

Stap 1: zoek eerst een gegeven waarde en de bijbehorende procenten bij elkaar
de auto kost € 25.000 inclusief BTW.
Het bedrag is dus gelijk aan de kale prijs (100%) + 21% BTW (=121%)

Stap 2: reken met deze gegevens uit hoeveel 1% bedraagt
als 121% gelijk is aan € 25.000,
dan is 1% gelijk aan € 206,611

Stap 3: reken het gevraagde gegeven uit.
je betaalt 21% BTW,
dus 21 × € 206,611 = € 4.338,84

Je kunt dit het beste netjes onder elkaar zetten:

 

Het ziet er misschien erg omslachtig uit. Maar het gaat heel snel. Én deze methode zorgt dat je niet zomaar domme kunstjes uitvoert.

Een formule gebruiken

Een vaste formule heeft één groot voordeel: het werkt lekker snel.

Nadeel is dat zo’n formule niet in elke situatie werkt. Deze formule werkt alleen voor een procentuele verandering.

Formule procentuele verandering:

Formule procentuele verandering

Hierbij is oud het startgetal, de beginwaarde, het getal waarmee je wilt vergelijken: het getal dat 100% is.
Met nieuw wordt het eindgetal bedoeld.


Voorbeeld

In 2015 verdiende je € 4,50 per uur (oud).
In 2017 verdien je € 5,10 per uur (nieuw).

Een kruistabel / verhoudingstabel gebruiken

In zo’n verhoudingstabel zet je in de bovenste regel de gegeven getallen. In de onderste regel de procenten.
Eén cel blijft leeg. Vervolgens moet je de getallen die diagonaal staan t.o.v. elkaar vermenigvuldigen en dan delen door het overgebleven getal.

Let op! — gebruik de DAN- of VAN- regel om te bepalen welk getal 100% is.

Twee voorbeelden ter verduidelijking:

Voorbeeld 1

Karel’s salaris stijgt van € 1.500 naar € 1.580 per maand.

Van 100% naar 105,33%. Dus +5,33%

Voorbeeld 2

Vorige week verkocht de supermarkt 12.000 broden. Deze week 11.500.

Van 100% naar 95,83%. Dus -4,17%

Rekenen met procenten: een nieuw getal berekenen

Rekenen met procenten: De 100% onbekend

Oefenopgaves

Een deel van een geheel berekenen (deel:geheelx100) 1

    Een deel van een geheel berekenen (deel:geheelx100) 2
    Een deel van een geheel berekenen (deel:geheelx100) 3

Een percentage berekenen

Een percentage berekenen

Een deel van een geheel uitdrukken in een percentage

Niet altijd is er een percentage bekend, maar wordt jou gevraagd juist uit te rekenen welk percentage bij iets hoort. Je hebt hier te maken met het berekenen van een deel van een geheel. nHieronder wordt dit uitgelegd met een verhoudingstabel, maar ook met de formule 'deel:geheelx100%. Het werkt zo:

 

Voorbeeld 1

Deze straat heeft 25 huizen, waarvan 7 huizen een rode deur hebben. Hoeveel procent van de huizen heeft een rode deur?

Dit kun je met een verhoudingstabel berekenen:

huizen

25

1

7

procenten

100%

4

?

    :25  

 

Als 25 huizen samen 100% zijn, dan is één huis 100 : 25 = 4%.

Als 1 huis 4% is, dan zijn 7 huizen 7x4=28%. Het antwoord is dus 28%.

huizen

25

1

7

procenten

100%

4

28

    :25 x7

7 huizen is dus 28% van het geheel.


Met de formule 'deel : geheel x 100%' werk het sneller!

Het geheel aantal huizen is 25, dus 25 huizen = 100%

7 huizen is het deel waarvan we een percentage willen weten.

Vul de formule in:

7 : 25 x 100 = 28%


 

Voorbeeld 2

In een dorp wonen 4.000 mensen. Als je ze verdeelt in drie leeftijdsgroepen, krijg je de volgende aantallen:

  • JONGER: 1000 mensen zijn jonger dan 20 jaar
  • MIDDEN: 2400 mensen zijn 20 tot 60 jaar
  • OUDER: 600 mensen zijn 60 jaar of ouder

Hoe kun je de drie groepen in procenten uitdrukken? Dit kun je met een verhoudingstabel berekenen:

mensen

4.000

?

1.000

2.400

600

procenten

100%

1%

?

?

?

  • Er is een kolom voor het hele dorp (4000 mensen = 100%)
  • De volgende kolom is een hulpje: hoeveel mensen zijn samen 1%?

1/100 deel van 4.000 mensen = 40 mensen.

mensen

4.000

40  

1.000

2.400

600

procenten

100%

1%

?

?

?

 

 

: 100

 

 

 

 

Nu je weet dat 1% gelijk is aan 40 mensen, kun je de procenten in de overige kolommen uitrekenen.

In deze opgave is één procent hetzelfde als 40 mensen. Je moet de getallen 1000, 2400 en 600 door 40 delen:

  • 1.000 : 40 = 25
  • 2.400 : 40 = 60
  • 600 : 40 = 15

mensen

4.000

40

1.000

2.400

600

procenten

100%

1%

25%

60%

15%

Je kunt over het dorp dus ook schrijven:

  • 25% is jonger dan 20 jaar
  • 60% is 20 tot 60 jaar
  • 15% is 60 jaar of ouder

 

Met de formule 'deel : geheel x 100%' werk het sneller!

Het geheel aantal mensen is 4.000, dus 4.000 mensen = 100%

1.000, 2.400 en 600 mensen is steeds het deel waarvan we een percentage willen weten.

Vul de formule steeds in:

1.000 : 4.000 x 100 = 25%

2.400 : 4.000 x 100 = 60%

600 : 4.000 x 100 = 15%

Rekenen met procenten: een deel van het geheel berekenen

Oefenopgaves

Een stijging/daling berekenen ((nieuw-oud):oudx100) 1
    Een stijging/daling berekenen ((nieuw-oud):oudx100) 2
    Een stijging/daling berekenen ((nieuw-oud):oudx100) 3

Een verschil in procenten berekenen

Een verschil in procenten berekenen

Een stijging/daling berekenen in procenten

Niet altijd is er een percentage bekend, maar wordt jou gevraagd hoeveel procent iets is toegenomen/afgenomen, hoeveel procent het duurder is geworden of hoeveel procent korting je nu krijgt. Hieronder wordt uitgelegd hoe je dit moet berekenen met een verhoudingstabel, maar ook met de formule '(nieuw-oud):oudx100%. Het werkt zo:

 

Voorbeeld 1

Deze wijk telt in totaal 200 huizen. Er worden 30 huizen bijgebouwd. Hoeveel procent neemt het aantal huizen in de wijk toe?

Dit kun je met een verhoudingstabel berekenen:

huizen

200

1

30

procenten

100%

0,5

?

    :200  

 

Als 200 huizen samen 100% zijn, dan is één huis 100 : 200 = 0,5%.

Als 1 huis 0,5% is, dan zijn 30 huizen 30x0,5=15%. Het antwoord is dus 15%.

huizen

200

1

30

procenten

100%

0,5

15

    :200 x30

30 huizen meer dan 200 is dus 15%.


Met de formule '(nieuw - oud) : oud x 100%' werk het sneller!

Het geheel aantal huizen is 200, dus 200 huizen = 100%

30 huizen extra maakt het nieuwe aantal 230 huizen.

,,Vul de formule in:

(230 - 200) : 200 x 100 = 15%

 

Of met de formule 'verschil : oud x 100%'

Vul de formule in:

30 : 200 x 100 = 15%


Voorbeeld 2

Het treinkaartje hiernaast kost nu slechts €13,99. De oude prijs is €49,20. Een flinke korting dus, maar hoeveel procent krijg je eigenlijk?

We krijgen hier €49,20 - €13,99 = €35,21 korting. Hiervan willen we het percentage berekenen.

Dit kun je met een verhoudingstabel berekenen:

euro's

€49,20

?

€35,21

procenten

100%

1%

?

  • Er is een kolom voor de oude prijs (€49,20 = 100%)
  • De volgende kolom is een hulpje: hoeveel euro is eigenlijk 1%?

1/100 deel van €49,20 = €0,4920.

euro's

€49,20

€0,4920

€35,21

procenten

100%

1%

?

 

 

: 100

 

 

Nu je weet dat 1% gelijk is aan €0,4920 kun je de procenten in de ontbrekende kolom berekenen.

In deze opgave is één procent hetzelfde als €0,4920. Je moet de het prijsverschil (de korting) hierdoor delen.

  • €35,21 : €0,4920 = 71,6% korting krijg je hier dus.

 

Met de formule '(nieuw - oud) : oud x 100%' werk het sneller!

De oude prijs is €49,20, dus €49,20 = 100%

Je betaalt nu slechts €13,99, dat is de nieuwe prijs. Je korting is dus €35,21.

,,Vul de formule in:

(€13,99 - €49,20) : €49,20 x 100 = 71,6%

 

Of met de formule 'verschil : oud x 100%'

Vul de formule in:

€35,21 : 49,20 x 100 = 71,6%

Rekenen met procenten: een stijging/daling berekenen

Rekenen met procenten: het procentuele verschil berekenen

Oefenopgaves

Het verschil berekenen (wat:waarvanx100) 1
    Het verschil berekenen (wat:waarvanx100) 2
    Het verschil berekenen (wat:waarvanx100) 3

Oefenopgaves

De 100% berekenen (getal:percentagex100) 1

    De 100% berekenen (getal:percentagex100) 2
    De 100% berekenen (getal:percentagex100) 3

Rekenen met indexcijfers (mavo)

Rekenen met indexcijfers

Rekenen met indexcijfers

Indexcijfers,  waarom al die moeite ?

Indexcijfers zijn verhoudingsgetallen, net als percentages; alleen wordt een indexcijfer geschreven zonder %-teken. Getallen hebben op zich vaak geen betekenis; pas als we ze kunnen vergelijken met andere getallen kunnen ze informatie geven. Vooral bij hele grote getallen is het makkelijker als ze omgerekend zijn in indexcijfers, ze zijn dan veel makkelijker met elkaar te vergelijken.

 

Bijvoorbeeld:
De omzet van een groot bedrijf is gestegen met €30 mln van €300 mln naar €330 mln. De omzet van een fitnesscentrum is met €50.000 gestegen, van €100.000 naar €150.000. Deze cijfers kun je ook in indexcijfers schrijven. De omzet van het grote bedrijf is gestegen van 100 naar 110, De omzet van het fitnesscentrum is gegroeid van 100 naar 150. We zien dan direct dat de omzet van het fitnesscentrum in verhouding meer is gestegen dan de omzet van het grote bedrijf: 50% versus 10%.  

 

VAN GETALLEN NAAR INDEXCIJFERS

Formule:  Indexcijfer jaar x  =  getal jaar x        
                                              getal basisjaar   x 100

 

In een reeks indexcijfers moet in principe bekend zijn welk jaar als basisjaar gebruikt wordt, alle andere jaren worden dan met dát jaar vergeleken. Het indexcijfer van het basisjaar is altijd 100. We drukken dus alle andere getallen uit in 'procenten' van het basisjaar. (In plaats van een jaar kan ook een ander gegeven als basis  dienen.)

Voorbeeldopgave 1
Het volgende overzicht toont de ontwikkeling van het BBP (bruto binnenlands product) van Nederland voor de jaren 1995 t/m 1998 in miljarden guldens.
(Het BBP is de optelsom van de waarde van alle goederen en diensten die in Nederland worden geproduceerd.)

Jaar 1995   1996   1997   1998  
BBP €302 €315 €330 €352
Indexcijfer (1996 = basisjaar)   100    

 

a) Bereken het ontbrekende indexcijfer bij 1995. Rond af op een heel getal.

b) Bereken het ontbrekende indexcijfer bij 1997. Rond af op een heel getal.

c) Bereken het ontbrekende indexcijfer bij 1998. Rond af op een heel getal.

   

*Uitwerking a) €302 : €315 x 100 = 96

*Uitwerking b) €330 : €315 x 100 = 105

*Uitwerking c) €352 : €315 x 100 = 112

 

Jaar 1995   1996   1997   1998  
BBP €302 €315 €330 €352
Indexcijfer (1996 = basisjaar) 96 100 105 112

 

 

d) Met hoeveel procent is het BBP gestegen in 1998 t.o.v. 1996? Rond af op 1 decimaal.

e) Met hoeveel procent is het BBP gestegen in 1998 t.o.v. 1997? Rond af op 1 decimaal.

   

*Uitwerking d) Je vergelijkt hier met het basisjaar. In dit geval mag je dus de procentuele verandering aflezen. (112-100=) dus 12,0% verandering.

Je mag dit ook berekenen met de formule voor procentuele veranderingen. (Nieuw-Oud):Oudx100 >>> (112-100):100x100 = 12,0%

*Uitwerking e) Je vergelijkt hier niet met het basisjaar. Je mag hier de verandering niet zomaar aflezen, maar je moet rekenen met de formule voor procentuele veranderingen. (112-105):105x100=6,7%

 

 

VAN INDEXCIJFER NAAR GETAL

Soms worden indexcijfers gegeven en wordt gevraagd de getallen er juist bij uit te rekenen. Je hebt dan natuurlijk altijd minimaal één 'koppeltje' nodig.

 

Voorbeeldopgave 2
De volgende tabel toont de ontwikkeling van de Nederlandse goederenuitvoer in indexcijfers. Het basisjaar is 1995. Toen bedroeg de goederenuitvoer €127,7 mld. (koppeltje is hier dus: €127,7=100)

Jaar 1990     1995     1996     1997     1998    
Indexcijfer 84 100 105 116 121
Goederenuitvoer in mld euro's   €127,7      

 

a) Bereken het bedrag van de goederenuitvoer in 1990.

b) Bereken het bedrag van de goederenuitvoer in 1996.

c) Bereken het bedrag van de goederenuitvoer in 1997.

d) Bereken het bedrag van de goederenuitvoer in 1998.

 

*Uitwerking a) €127,7 : 100 x 84 = €107,3 mld

*Uitwerking b) €127,7 : 100 x 105 = €134,1 mld

*Uitwerking c) €127,7 : 100 x 116 = €148,1 mld

*Uitwerking d) €127,7 : 100 x 121 = €154,5 mld

 

Jaar 1990     1995     1996     1997     1998    
Indexcijfer 84 100 105 116 121
Goederenuitvoer in mld euro's €107,3 €127,7 €134,1 €148,1 €154,5


e) De uitvoer van diensten bedroeg in 1998 €47,7 mld. Het indexcijfer voor dat jaar is 136. Bereken de waarde van de dienstenuitvoer voor 1997 (index 131).

*Uitwerking e) €47,7 mld = 136

€47,7 : 136 x 131 = €45,9 mld

Indexcijfers berekenen 1

Indexcijfers berekenen 2

CPI en inflatie berekenen

Oefenopgaves

Rekenen met indexcijfers 1
   Rekenen met indexcijfers 2
   Rekenen met indexcijfers 3
 
    Het CPI berekenen (ConsumentenPrijsIndexcijfer)

Prijzen omrekenen

Prijzen omrekenen

Prijs omrekenen naar een standaardgewicht

Wanneer je producten met verschillende wil vergelijken om te kijken welke het goedkoopst is moet je eerst uitrekenen hoeveel een standaardgewicht (bijvoorbeeld 1 kilo of 100 gram) kost. Op deze manier kan je zien welk product het goedkoopst is. Om dit te doen maak je gebruik van een verhoudingstabel. In de bovenste rij zet je het gewicht neer en in de onderste de prijs. Op plek A zet je het gewicht neer van het product waar je de prijs wil berekenen, op plek B de prijs.

Op plek C zet je het standaardgewicht neer, op plek D komt uiteindelijk de prijs van het product bij dit gewicht. De plek onder de 1 gram vul je tussendoor niet in, op je rekenmachine reken je verder met het getal zonder af te ronden.

BTW

BTW

BTW berekenen

De btw is een vorm van belasting. Over alle producten en diensten die je koopt betaal je deze gebruikersbelasting. Btw is een belasting die beter bekend is als belasting toegevoegde waarde. Als je iets koopt, zit de belasting toegevoegde waarde bij de prijs inbegrepen. Jij betaalt het bedrag aan de verkoper en de verkoper draagt dat vervolgens af aan de belastingdienst. Een bedrijf betaalt bij het inkopen van goederen ook btw, echter kunnen ze deze terugvorderen van de belastingdienst. Er zijn verschillende btw-tarieven: 0 procent, 6 procent en 21 procent. Welk tarief het is, hangt af van de producten of diensten die je koopt.

Verkoopprijs exclusief btw 100%       100%
+ btw                                 + 21%   + 6%
Verkoopprijs inclusief btw 121%   106%

 

Van verkoopprijs exclusief btw naar verkoopprijs inclusief btw

Een winkelier berekent de verkoopprijs van een product, maar moet daar van de belastingdienst nog btw bij optellen om de winkelprijs te berekenen. De winkelprijs is de prijs inclusief de btw, ook wel de consumentenprijs genoemd. De verkoopprijs exclusief btw is altijd 100%. Hieronder een getallenvoorbeeld:

Voorbeeld 1: De winkelier heeft zijn verkoopprijs exclusief btw berekend, deze bedraagt €200. Het btw-percentage is 21%. Bereken de consumentenprijs.

Uitwerking voorbeeld 1: Met bovenstaande gegevens kunnen we een deel van het schema invullen. Alle percentages kunnen we op de juiste plaats zetten én we kunnen de gegeven €200 invullen. We zien dan gelijk dat we een koppeltje hebben, €200 = 100%.

Verkoopprijs exclusief btw €200    =   100%  
+ btw                                 + €   + 21%                         
Verkoopprijs inclusief btw   121%  

 

Als we hebben gezien dat we een koppeltje is ontstaan in het schema is de rest eenvoudig te berekenen. De btw bedraagt €42 en opgeteld is het €242 (zie het schema hieronder). De €200 is voor de winkelier, de €42 btw draagt de winkelier af aan de belastingdienst.

Verkoopprijs exclusief btw €200       100%  
+ btw                                 + €42   + 21% (€200 : 100 x 21)
Verkoopprijs inclusief btw €242   121%  

 

            Er is ook een hele snelle manier naar het antwoord
                                        €200 x 1,21 = €242

 

Van verkoopprijs inclusief btw naar verkoopprijs exclusief btw

Soms wordt echter alleen de verkoopprijs inclusief btw (consumentenprijs) gegeven en wordt je gevraagd om de btw uit deze prijs te halen. Je moet dan de verkoopprijs exclusief btw berekenen.

Voorbeeld 2: De winkelier verkoopt zijn tv voor €605, dit is inclusief 21% btw. Bereken de verkoopprijs exclusief btw.

Uitwerking voorbeeld 2: Met bovenstaande gegevens kunnen we wederom een deel van het schema invullen. Alle percentages kunnen we weer op de juiste plaats zetten én we kunnen de gegeven €605 invullen. We zien dan gelijk dat we een koppeltje hebben, €605 = 121%.

Verkoopprijs exclusief btw       100%  
+ btw                                 + €     + 21%                      
Verkoopprijs inclusief btw €605 = 121%  

 

Als we hebben gezien dat we een koppeltje is ontstaan in het schema is de rest weer eenvoudig te berekenen. De btw bedraagt €105 en de verkoopprijs exclusief is €500 (zie het schema hieronder). De €500 is voor de winkelier, de €105 btw draagt de winkelier af aan de belastingdienst.

Verkoopprijs exclusief btw €500       100%  
+ btw                                 + €105   + 21% (€605 : 121 x 21)
Verkoopprijs inclusief btw €605   121%  

 

            Er is ook een hele snelle manier naar het antwoord
                                        €605 : 1,21 = €500

 

Hoeveel moet de winkelier afdragen aan de belastingdienst?

De winkelier betaalt zelf bij het inkopen van goederen ook gewoon btw, echter krijgt hij deze terug van de belastingdienst. Hij mag dit verrekenen met de btw die hij ontvangen heeft van zijn klanten. Hij draagt op deze manier alleen de btw af over de waarde die hij toevoegt aan het product. Het is een belasting over de toegevoegde waarde!

Voorbeeld 3: Een winkelier koopt een artikel in voor €10 ex. btw en verkoopt het voor €30 ex. btw. Het geldende btw-percentage is 21%. Hoeveel btw gaat er daadwerkelijk naar de belastingdienst?

> Bij het inkopen betaalt hij btw. €10 : 100 x 21 = €2,10

> Bij het verkopen ontvangt hij btw. €30 : 100 x 21 = €6,30

>Het verschil tussen de ontvangen btw en de betaalde btw moet hij afdragen aan de belastingdienst. €6,30 - €2,10 = €4,20

 

>De toegevoegde waarde van deze winkelier €20 (€30 - €10 = €20). Over dit bedrag moet de btw naar de belastingdienst. €20 : 100 x 21 = €4,20

Belasting toegevoegde waarde (btw)

Wanneer je iets koopt betaal je hierover belasting. Deze belasting noemen we belasting toegevoegde waarde, afgekort btw. Er zijn twee btw-tarieven in Nederland, 21% en 9%. Op de meeste goederen en diensten betaal je 21% btw, op sommige uitzonderingen zoals voedingsmiddelen, geneesmiddelen, kunst, boeken, diensten van kappers en fiets reparaties betaal je 9% btw.

Producten 21% btw Producten 21% btw

21% 9%
   
Op de meeste goederen en diensten betaal je 21% btw, dit is het standaard btw-tarief in Nederland. Voor voedingsmiddelen, geneesmiddelen, kunst, boeken, diensten van kappers en fiets reparaties betaal je 9% btw in Nederland.

Er zijn twee berekeningen die je moet kunnen maken met de btw, de eerste is het berekenen van de prijs inclusief btw en de tweede is het berekenen van de prijs exclusief btw. Inclusief btw betekend met btw, exclusief betekend zonder btw.

Van exclusief btw naar inclusief btw met verhoudingstabel

Wanneer je de prijs exclusief btw weet en je de prijs inclusief btw wil berekenen gebruik je de volgende verhoudingstabel. In deze tabel is de prijs exclusief btw 100%, de prijs inclusief btw is 121% of 109% (afhankelijk of voor het product 21% of 9% btw geldt).

Verhoudingstabel btw van exclusief naar inclusief

Van exclusief btw naar inclusief btw met groeifactor

Naast de methode met de verhoudingstabel kunnen we ook de groeifactor gebruiken wanneer we het bedrag inclusief btw willen berekenen. Wanneer we deze methode gebruiken vermenigvuldigen we de prijs exclusief btw met de groeifactor 1,21 of 1,09. De volgende twee berekeningen passen we toe:

prijs inclusief 21% btw = bedrag exclusief btw × 1,21
prijs inclusief 9% btw = bedrag exclusief btw × 1,09

Voorbeeld

De prijs van een zak appels exclusief btw is €2, wat is de prijs van deze zak appels inclusief 9% btw?

€2 × 1,09 = €2,18

 

Van inclusief btw naar exclusief btw met verhoudingstabel

Wanneer je de prijs inclusief btw weet en je de prijs exclusief btw wil berekenen gebruik je de volgende verhoudingstabel. In deze tabel is de prijs inclusief btw 121% of 109% (afhankelijk of voor het product 21% of 9% btw geldt). De prijs exclusief btw is 100%.

Verhoudingstabel btw van inclusief naar exclusief

 

Verhoudingstabel btw van inclusief naar exclusief voorbeeld

Van inclusief btw naar exclusief btw met groeifactor

Ook bij het berekenen van de prijs exclusief btw kunnen we de groeifactor gebruiken. Ditmaal delen we het bedrag inclusief btw door de groeifactor. De brekingen die we hier voor gebruiken zijn als volgt:

prijs exclusief 21% btw = bedrag inclusief btw ÷ 1,21
prijs exclusief 9% btw = bedrag inclusief btw ÷ 1,09

Het berekenen van de btw/omzetbelasting

Oefenopgaves

BTW berekenen 1
   BTW berekenen 2
   BTW berekenen 3

Wisselkoersen

Wisselkoersen

Rekenen met wisselkoersen

Wanneer je buiten de eurozone iets wil kopen moet je euro’s omwisselen voor vreemde valuta (vreemd geld). In landen buiten de eurozone kan je namelijk niet met euro’s betalen, zo heb je in de VS dollars nodig en in Noorwegen Noorse Kronen. Bij het omwisselen van euro’s naar vreemd geld of van vreemd geld naar euro’s zijn er altijd twee koersen, u koopt of u verkoopt. In de volgende tabel staan de wisselkoersen van de dollar, kroon en pond.

Fictieve wisselkoersen voor de euro
Wisselkoers euro U koopt U verkoopt
USD (VS Dollar) 1,18 1,23
GBP (Groot-Brittanië Pond) 0,89 0,95
NOK (Noorwegen Kroon) 10,50 11,80

U koopt

Wanneer je vreemd geld wil kopen en euro’s inwisselt gebruik je de wisselkoers die staat bij u koopt.

U verkoopt

Wanneer je vreemd geld wilt verkopen voor euro’s gebruik je de wisselkoers die staat bij u verkoopt.

De wisselkoers geeft aan hoeveel vreemd geld gelijk is aan €1 wanneer je dit vreemde geld wil kopen of verkopen. Om vreemd geld om te rekenen naar euro’s of andersom gebruik je een verhoudingstabel. We zullen dit toelichten met behulp van een aantal voorbeelden.

Vreemd geld kopen

Je wilt 400 dollar om mee te nemen op vakantie naar de VS, hoeveel euro moet je hiervoor betalen?

We maken gebruik van de wisselkoers bij U koopt, omdat we dollars (vreemd geld) gaan kopen. Dit vullen we in de verhoudingstabel samen met de $400 die we willen hebben in.

Verhoudingstabel vreemd geld kopen 1

Vervolgens gaan we de verhoudingstabel verder invullen. We willen weten hoeveel euro we moeten betalen om $400 dollar te ontvangen. Hiervoor gaan we eerst uitrekenen hoeveel euro we moeten betalen voor 1 dollar. Dit bedrag in euro’s zetten we niet in de tabel omdat je tussendoor niet mag afronden, je rekent op je rekenmachine met het hele getal verder.

Verhoudingstabel vreemd geld kopen 2

Nu kunnen we de tabel verder invullen en beginnen met rekenen.

Verhoudingstabel vreemd geld kopen 3

We delen de €1 door 1,18, vervolgens doen we dit keer 400. De berekening is:

€1 ÷ 1,18 × 400 = €338,98

Wanneer we $400 willen kopen moeten we €338,98 betalen.

Vreemd geld verkopen

Je wilt £200 (Britse pond) inwisselen voor euro’s. Hoeveel euro krijg je hiervoor?

We maken gebruik van de wisselkoers bij u verkoopt, omdat we Britse ponden (vreemd geld) gaan verkopen. Dit vullen we in de verhoudingstabel samen met de £200 die we willen verkopen in.

Verhoudingstabel vreemd geld verkopen 1

Vervolgens gaan we de verhoudingstabel verder invullen. We willen weten hoeveel euro we ontvangen wanneer we £200 gaan verkopen. Hiervoor gaan we eerst uitrekenen hoeveel euro we ontvangen voor 1 pond. Dit bedrag in euro’s zetten we niet in de tabel omdat je tussendoor niet mag afronden, je rekent op je rekenmachine met het hele getal verder.

Verhoudingstabel vreemd geld verkopen 2

Nu kunnen we de tabel verder invullen en beginnen met rekenen.

Verhoudingstabel vreemd geld verkopen 3

We delen de €1 door 0,95, vervolgens doen we dit keer 200. De berekening is:

€1 ÷ 0,95 × 200 = €210,52

Wanneer we £200 inwisselen ontvangen we €210,52.

Euro’s verkopen

Je wilt €500 omwisselen naar Noorse kronen, hoeveel Noorse Kronen ontvang je dan?

Wanneer je een bepaald bedrag aan euro’s wil omwisselen naar een vreemde valuta maak je gebruik van de wisselkoers bij u koopt. We gaan namelijk vreemde valuta kopen. We vullen deze wisselkoers samen met de €500 in de verhoudingstabel in.

Verhoudingstabel euro’s verkopen 1

De verhoudingstabel is nu een stap korter omdat we niet hoeven uit te rekenen hoeveel euro gelijk is aan 1 kroon. We kunnen gelijk beginnen met rekenen en vermenigvuldigen de 10,50 kronen met 500.

Verhoudingstabel euro’s verkopen 2

Berekening:

10,50 × 500 = kr 5.250.

Wanneer we €500 inwisselen ontvangen we kr 5250.

Euro’s kopen

Je wilt Amerikaanse dollars inwisselen om €200 te kopen. Hoeveel Amerikaanse dollars moet je hiervoor verkopen?

Wanneer je een bepaald bedrag aan euro’s wil kopen met een vreemde valuta maak je gebruik van de wisselkoers bij u verkoopt. We gaan namelijk de vreemde valuta verkopen. We vullen deze wisselkoers samen met de €200 in de verhoudingstabel in.

Verhoudingstabel euro’s kopen 1

De verhoudingstabel is nu een stap korter omdat we niet hoeven uit te rekenen hoeveel euro gelijk is aan 1 dollar. We kunnen gelijk beginnen met rekenen en vermenigvuldigen de $1,23 met 200.

Verhoudingstabel euro’s kopen 2

Berekening:

1,23 × 200 = $246.

Wanneer we €200 willen kopen moeten we €246 dollar betalen.

Vreemde valuta aankopen/verkopen

Oefenopgaves

Rekenen met vreemde valuta 1
   Rekenen met vreemde valuta 2
   Rekenen met vreemde valuta 3

Afschrijving

Afschrijving

Afschrijving/reservering berekenen

Van bepaalde goederen weet je dat ze een aantal jaar meegaan en daarna kapotgaan. Je weet dat je in de toekomst grote uitgaven verwacht om deze goederen opnieuw te kopen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een auto, na een paar jaar heeft deze een grote onderhoudsbeurt nodig of is het tijd om een nieuwe te kopen. Om deze incidentele uitgaven te betalen is het handig om bij het budgetteren geld opzij te zetten en te reserveren.

Om de reserveringen te berekenen gebruiken we de volgende berekening:

reservering per maand = (toekomstige aanschafwaarde − restwaarde) ÷ aantal maanden.

De restwaarde is de waarde die het goed aan het eind van de looptijd nog heeft. Voor hoeveel kan je het goed nog verkopen.

We zullen deze berekening toelichten met een voorbeeld.

Voorbeeld

Je koopt een nieuwe auto van €20.000 je verwacht 6 jaar in deze auto rond te rijden. Na deze 6 jaar kan je de auto inruilen voor €8.000. Over 6 jaar wil je een auto kopen van €26.000, hoeveel moet je hier elke maand voor reserveren?

aantal maanden = 6 jaar × 12 maanden = 72 maanden
reservering per maand = (€26.000 − €8.000) ÷ 72 = €250

Uitleg over afschrijvingen en reserveringen

Oefenopgave

Afschrijvingskosten berekenen

Diversen rekenonderwerpen

Arbeidsproductiviteit

Arbeidsproductiviteit is de productie van een werknemer in een bepaalde tijd. Wanneer iemand een hoge arbeidsproductiviteit heeft, betekent dit dat er weinig tijd nodig is om iets te maken.
De arbeidsproductiviteit berekenen we door de volgende formule te gebruiken:

Arbeidsproductiviteit = totale productie periode/tijd

Voorbeeld

In een fabriek waar dakpannen worden gemaakt werken 5 werknemers die allemaal 40 uur per week werken. In een week maken zij 30.000 dakpannen.
De arbeidsproductiviteit per uur per werknemer berekenen we als volgt:
5 werknemers × 40 uur per week = 200 uur

Arbeidsproductiviteit = 30.000 producten/  200 uur = 150 dakpannen

De arbeidsproductiviteit per werknemer per uur is 150 dakpannen.

Arbeidsproductiviteit kan toenemen door:

  • Technologische ontwikkelingen zoals automatisering
  • Arbeidsiverdeling. Het werk wordt zo verdeeld dat iedereen doet waar hij goed in is.
  • Scholing. Mensen worden opgeleid en kunnen beter presteren.
  • Prestatiebeloning. Wie beter werkt, krijgt meer betaald.

Oefenopgave

Arbeidsproductiviteit berekenen 1

Bbp per hoofd van de bevolking

De groei van het bbp zegt nog niet alles over de toename van de welvaart voor de inwoners van het land. Zo kan in een aantal jaar tijd het bbp wel gestegen zijn maar als er meer mensen in dit land zijn gekomen moeten zij al deze waarde met meer mensen delen. Hierdoor is het lastig om de groei van het bbp te vertalen naar de groei van de welvaart van het land. Ook is het lastig om het bbp van verschillende landen te vergelijken. Het bbp van de Verenigde Staten is hoger dan dat van Nederland, maar betekend dit dan ook dat een Amerikaan welvarender is dan een Nederlander?
Om deze twee problemen op te lossen wordt er vaak gekeken naar het bbp per hoofd van de bevolking. Om dit te doen deel je het bbp door het aantal inwoners van het land

bbp per hoofd van de bevoking = bbp/aantal inwoners

Inkomen per hoofd van de bevolking berekenen

Oefenopgave 

BBP per hoofd van de bevolking berekenen

Consumentenprijs

Een winkel verkoopt zijn producten voor de consumentenprijs. Om de consumentenprijs te berekenen moeten we eerst bij de inkoopprijs van de winkel de brutowinstmarge optellen, we krijgen dan eerst de verkoopprijs. Hier bovenop komt nog de btw, wanneer we deze bij de verkoopprijs hebben opgeteld krijgen we de consumentenprijs, dit is de prijs die de consument betaald.

Om de consumentenprijs te berekenen gebruiken we de volgende berekening:

verkoopprijs = inkoopprijs + brutowinstmarge
consumentenprijs = verkoopprijs + btw

We kunnen dit ook als volgt opschrijven:

Inkoopprijs  
Brutowinstmarge +
Verkoopprijs  
Btw +
Consumentenprijs  

 

Voorbeeld

Een lampenwinkel koopt lampen in voor €30 per stuk, de brutowinstopslag is 40% en de btw bedraagt 21%.

Inkoopprijs €30  
Brutowinstmarge 40% €12 +
Verkoopprijs €42  
Btw €8,82 +
Consumentenprijs €50,82

Consumentenprijs berekenen

Oefenopgaves

Rekenen met brutowinstmarge en consumentenprijs 1
   Rekenen met brutowinstmarge en consumentenprijs 2
    Rekenen met brutowinstmarge en consumentenprijs 3

Enkelvoudige rente/interest

De berekening voor de enkelvoudige rente is makkelijker te berekenen dan samengestelde rente. Bij enkelvoudige rente ontvang je namelijk rente over de rente en blijft het bedrag op de rekening gelijk.

Om de enkelvoudige rente te berekenen gebruiken we de volgende berekening:

enkelvoudige rente = spaarbedrag × rentepercentage × jaren

We zullen laten zien hoe dit werkt met behulp van het volgende voorbeeld.

Voorbeeld

Je zet €10.000 op je spaarrekening waarop je 5% enkelvoudige rente per jaar op ontvangt. Welk bedrag staat er na 3 jaar op je spaarrekening?

enkelvoudige rente = €10.000 × 5% × 3 jaar = €1.500

In drie jaar tijd ontvang je €1.500 rente, aan het eind van de drie jaar heb je dus €10.000 + €1.500 = €11.500

Samengestelde rente/interest

Wanneer je een spaarrekening hebt ontvang je hier waarschijnlijk samengestelde rente op. De rente die je ontvangt wordt op je spaarrekening bijgestort, hierdoor heb je elk jaar meer spaargeld. In het volgende jaar krijg je rente op het bedrag wat je op je spaarrekening hebt gezet plus de bijgeschreven rente van de voorgaande jaren.

Om de samengestelde rente te berekenen gebruik je de volgende berekening:

samengestelde rente = rentepercentage × (spaarbedrag + eerder bijgeschreven rente)

We zullen laten zien hoe dit werkt met behulp van het volgende voorbeeld.

Voorbeeld

Je zet €10.000 op je spaarrekening waarop je 5% samengestelde rente per jaar op ontvangt. Welk bedrag staat er na 3 jaar op je spaarrekening?

rente jaar 1: 5% × €10.000 = €500
Na 1 jaar heb je €10.000 + €500 = €10.500

rente jaar 2: 5% × €10.500 = €525
Na 2 jaar heb je €10.500 + €525 = €11.025

rente jaar 3: 5% × €11.025 = €551,25
Na 3 jaar heb je €10.500 + €525 = €11.576,25

Het berekenen van enkelvoudige/samengestelde rente

Oefenopgaves

Enkelvoudige rente berekenen
    Samengestelde rente berekenen (rente op rente) 1
    Samengestelde rente berekenen (rente op rente) 2
    Samengestelde rente berekenen (rente op rente) 3

Exportquote en importquote

De exportquote en importquote geeft het percentage van het nationaal inkomen aan dat we verdienen aan export en uitgeven aan import.

Exportquote

Het percentage van het nationaal inkomen wat we verdienen aan export. De export quote wordt berekend met behulp van de volgende berekening:

exportquote = totale uitvoerwaarde ÷ nationaal inkomen × 100%

Importquote

Het percentage van het nationaal inkomen wat we uitgeven aan import. De importquote wordt berekend met de behulp van de volgende berekening:

importquote = totale invoerwaarde ÷ nationaal inkomen × 100%

Importquote en exportquote berekenen

Oefenopgave

  Importquote en exportquote berekenen

Inkomstenbelasting (mavo)

Over je inkomen moet je belasting betalen, dit noemen we inkomstenbelasting. Elk jaar krijg je van de belastingdienst een brief waarin staat dat je belastingaangifte moet doen. Dit betekend dat je aan de belastingdienst moet doorgeven hoeveel je het afgelopen jaar hebt verdiend en hoeveel belasting je werkgever al heeft ingehouden. De inkomstenbelasting betaal je over de verschillende inkomsten die je hebt, over elke soort van inkomen betaal je in een andere box belasting.

  • Box 1 Inkomen uit werk en woning
    Het loon wat je ontvangt of de winst die je maakt met je eigen bedrijf wordt belast in box 1. Ook wanneer je een eigen huis hebt moet je hier in box 1 inkomstenbelasting over betalen.

  • Box 2 aanmerkelijk belang
    Over het inkomen wat je ontvangt uit een bedrijf waar je veel aandelen van bezit betaal je belasting in box 2.

  • Box 3 inkomen uit vermogen
    Heb je veel spaargeld, beleggingen of een vakantiehuisje? Over deze bezittingen betaal je belasting in box 3.

Wanneer je belastingaangifte gaat doen over de inkomstenbelasting vul je de gegevens in op de site van de belastingdienst. Veel gegevens hebben ze al voor je ingevuld, je loon is vaak al doorgegeven door je werkgever bijvoorbeeld, je hoeft dit alleen nog maar te controleren. Wanneer je alle gegevens hebt ingevuld wordt er berekend hoeveel belasting je moet betalen. Het is niet zo dat je dit geld ook direct moet betalen aan de overheid, je werkgever heeft tijdens het jaar al geld ingehouden op je loon en afgedragen aan de belastingdienst. Op deze manier heb je tijdens het jaar al belasting betaalt. Soms komt het wel voor dat je nog een beetje belasting bij moet betalen omdat je werkgever te weinig belasting ingehouden heeft. Wanneer je werkgever te veel belasting ingehouden heeft en aan de belastingdienst heeft gegeven ontvang je dit geld weer terug.

Box 1: het belastbaar inkomen berekenen

Box 1: Rekenen met de belastingschijven

Box 3: Vermogensrendementsheffing berekenen

Oefenopgaves

Reëele inkomen (koopkracht) berekenen
 
    BOX 1: Inkomstenbelasting box 1 berekenen
    BOX 3: Vermogensbelasting box 3 berekenen
 

Kostprijs per product

De kostprijs per product zijn alle kosten die je hebt voor het maken van één product. Om de kostprijs te berekenen gebruiken we de volgende formule:

kostprijs per product = (vaste kosten + variabele kosten) ÷ aantal producten

Voorbeeld

Stel je voor dat de vaste kosten van een bedrijf wat nietmachines maakt €7 miljoen is, de variabele kosten zijn €2 miljoen en het bedrijf maakt 3 miljoen nietmachines. De kostprijs voor een rekenmachine is dan:

kostprijs per product = (€7.000.000 + €2.000.000) ÷ 3.000.000 = €3

De kostprijs per product berekenen

Oefenopgaves

    De kostprijs berekenen (variabele + vaste kosten) 1
    De kostprijs berekenen (variabele + vaste kosten) 2
    De kostprijs berekenen (variabele + vaste kosten) 3

Krediet kosten

Wanneer je geld leent moet je altijd meer betalen dan dat je hebt geleend. Alles wat je meer terugbetaald dan het bedrag wat je hebt geleend noemen we kredietkosten. Deze kredietkosten bestaan voor het grootste gedeelte uit rente maar ook andere kosten vallen hier onder.

Om de kredietkosten te berekenen gebruiken we de volgende berekening:

Kredietkosten = (aantal termijnen × termijnbedrag) − lening

We zullen deze berekening toelichten in een voorbeeld.

Voorbeeld

Je ziet de volgende advertentie voor een mobiele telefoon. Wat zijn de kredietkosten wanneer je besluit om de telefoon in termijnen te betalen?

kredietkosten = (12 × €125) − €1.200 = €300

Het berekenen van kredietkosten

Oefenopgaves

    Kredietkosten van een lening berekenen
    Kredietkosten berekenen bij een doorlopend krediet

Loon

Het loon wat je ontvangt staat in je arbeidsovereenkomst, hier staan namelijk de arbeidsvoorwaarden in. Het bruto loon is het loon wat je met je werkgever afspreekt, maar dit is niet het bedrag dat je elke maand ontvangt. Je werkgever houdt namelijk belastingen en premies voor de werknemersverzekeringen in. Deze belastingen en premies draagt je werkgever voor jou af aan de belastingdienst. Het loon dat je overhoudt en ontvangt is het nettoloon.

brutoloon − (belastingen + premies) = nettoloon

Van brutoloon naar nettoloon berekenen

Brutowinst

De brutowinst is het verschil tussen de omzet en de inkoopwaarde van je producten.

De brutowinst wordt berekend met de volgende berekening:

brutowinst = omzet − inkoopwaarde

Nettoresultaat

Het nettoresultaat is de winst of het verlies wat het bedrijf maakt. Voor het berekenen van het nettoresultaat gebruiken we de omzet, inkoopwaarde en de bedrijfskosten. Met deze gegevens vullen we het volgende rijtje in:

Omzet  
Inkoopwaarde
Brutowinst  
Bedrijfskosten
Nettoresultaat  

Voorbeeld

Een bedrijf wat wasmachines verkoopt, verkoopt deze voor €600 per stuk. Elk jaar verkoopt het bedrijf 250 wasmachines. Deze wasmachines zijn ingekocht voor €200 per stuk. De bedrijfskosten zijn €40.000, bereken het nettoresultaat.

Omzet 250 × €600 = €150.000  
Inkoopwaarde 250 × €200 = €50.000
Brutowinst   €100.000  
Bedrijfskosten   €40.000
Nettoresultaat   €60.000  

Het nettoresultaat is €60.000

 

Omzet

De omzet is de totale opbrengst van de verkopen die een bedrijf in een bepaalde periode behaald. De omzet bereken we door de prijs van de producten te vermenigvuldigen met de afzet.

Omzet = prijs × afzet

ofwel

Omzet = p × q

Voorbeeld

Een onderneming verkoopt 150 producten voor een prijs van €10,- per stuk. De omzet van deze onderneming is €10,- × 150 = €1.500,-

De omzet en het nettoresultaat berekenen

Oefenopgaves omzet, brutowinst en nettowinst

 Rekenen met omzet, brutowinst en nettowinst 1
   Rekenen met omzet, brutowinst en nettowinst 2
   Rekenen met omzet, brutowinst en nettowinst 3

Reële verandering inkomen

Wanneer je loon stijgt ben je natuurlijk blij, je gaat meer verdienen en je gaat er vanuit dat je meer kan gaan kopen en je koopkracht stijgt. Echter hoeft dit niet altijd zo te zijn, niet alleen je loon kan stijgen, de prijzen van producten kunnen ook stijgen (inflatie). Wanneer de prijzen van producten stijgen kan je juist minder kopen.

Als je alleen kijk naar de stijging van je loon dan noem je dit de nominale verandering, de verandering in euro’s eigenlijk. Wanneer je ook rekening houdt met de inflatie dan berekenen we de reële verandering. Reëel betekend echt, een reële verandering is dus de echte verandering. Om de reële verandering te berekenen gebruiken we de volgende berekening:

reële verandering in % = nominale verandering in % − inflatie in %

Voorbeeld

Je inkomen stijgt met 3%, in datzelfde jaar stijgt de inflatie met 1,8%. Wat is de reële verandering?

reële verandering in % = 3% − 1,8% = 1,2%

De reële verandering van je inkomen is 1,2%.

Koopkracht/reeele inkomen berekenen

Oefenopgave

Reëele inkomen (koopkracht) berekenen

Saldo op de bank

Het geld wat op je betaalrekening staat is je saldo. Wanneer je geld op je bank hebt staan heb je een positief saldo, dit noemen we ook wel creditsaldo. Wanneer je rood staat heb je een negatief saldo, dit noemen we ook wel een debetsaldo.

Je saldo kan je berekenen met behulp van de volgende berekening:

nieuw saldo = oud saldo + ontvangsten − betalingen

We zullen deze berekening toelichten met een voorbeeld.

Voorbeeld

Je hebt een positief Saldo van €15. Je ontvangt deze maand €65 loon en betaald €100 huur. Wat is je nieuwe saldo?

nieuw saldo = €15 + €65 − €100 = −€20

Je staat €20 rood, je hebt een debet saldo van €20.

Banksaldo berekenen

Oefenopgave 

Banksaldo (debet- en creditsaldo) berekenen

Oefenen voor het SE