Economie SE 5: Arbeid en productie/Arbeid en bedrijfsleven

Economie SE 5: Arbeid en productie/Arbeid en bedrijfsleven

Introductie


Introductie:

Wat leuk, dat jullie gekozen hebben om eindexamen te gaan doen in het vak economie. Ook met deze quest Arbeid en productie/Arbeid en bedrijfsleven zetten jullie weer een volgende stap richting het eindexamen.

Veel plezier!

Tijdbesteding

Je zult ongeveer 6 uur per week aan economie werken om goed voorbereid  je vijfde SE te kunnen gaan maken.

Begeleiding

Economie is een mooi vak, maar soms wat lastig. Het gaat om een combinatie van redeneren en rekenen. Als je vragen hebt zoek mij dan op, dan gaat het vast lukken om goede antwoorden (en misschien zelfs weer nieuwe vragen!) te vinden. Ik ben iedere dag op HVX, behalve op woensdag, dus kom gewoon even langs.

Mate van vrijheid

Dit is een gestructureerde quest. Deze quest wordt afgesloten met een schoolexamen en telt dus al mee voor jouw eindexamencijfer economie. In deze quest vind je ook een weekschema. Als je je hieraan houdt, dan gaat het helemaal goed komen.

SE voorbereiding:

Het (school)examen is niet alleen maar begrippen kennen, maar (vooral) kunnen argumenteren, uitleggen en berekenen. Dát kun je trainen! Hoe kan ik dat het best leren? Je wordt beter in het maken van (school)examens door heel veel te oefenen!

  • Maak eigen aantekeningen tijdens het doorwerken van de modules en neem alle aantekeningen nog een keer door.
  • Bouw aan je eigen economische woordenlijst tijdens de modules en oefen of je de begrippen kent.
  • Maak van elk module nog een keer de examenopgaven. Zorg dat je ze goed nakijkt! Zo kun je zien welke onderwerpen je al beheerst en waar je meer in moet oefenen.
  • Maak minstens vier oude examens en kijk ze goed na!

Attitude:

Bij het maken van deze quest train je alle spieren van de Building Learning Power.

Voor de hele quest geldt, dat je goed moet plannen (=Reflectie) Er zijn opdrachten waarbij er van je gevraagd wordt om logisch te redeneren (Vindingrijkheid), maar bovenal heb je doorzettingsvermogen (Veerkracht) nodig om tot een mooi resultaat te komen.

SE maken:

Wat is er belangrijk tijdens het (school)examen?

  • Neem rustig de tijd.
  • Het (school)examen is altijd onderverdeeld in een stuk of acht verhaaltjes, waar telkens meerdere vragen bij horen. Neem tussen elk verhaaltje voor jezelf even een halve minuut pauze om weer fris aan de volgende te kunnen beginnen.
  • Lees de vragen goed!! Kijk bijvoorbeeld heel goed of bedragen per week of per maand zijn en of hoeveelheden in kilo’s of tonnen aangegeven staan. Er zitten altijd wel een paar instinkers in!
  • Let op afronden bij rekenvragen! Procenten op 1 decimaal en geld op 2 decimalen tenzij er in de vraag staat dat je anders moet afronden. Rond je verkeerd af, moet ik een punt aftrekken!
  • Schrijf netjes, iedereen moet het kunnen lezen!
  • Sla steeds één regel over tussen alle opgaven, dat staat wel zo netjes.
  • Geef bij een meerkeuzevraag altijd antwoord. Weet je het niet; gok dan gewoon!

 

Hoe moet ik mijn antwoorden op het examen opschrijven?

  • Antwoord op het (school)examen altijd met een volledige zin, welke dus begint met een hoofdletter en eindigt met een punt.
  • Begin altijd met het herhalen van een deel van de vraag, geef dan antwoord en eindig met je conclusie.

 

Voorbeelden:
Vraag: Leg uit hoe gratis kinderopvang een oplossing kan zijn voor krapte op de arbeidsmarkt.
Fout antwoord: “Zo kunnen ze makkelijker aan het werk”
Goed antwoord: “Gratis kinderopvang kan een oplossing zijn voor krapte op de arbeidsmarkt, omdat ouders dan sneller hun kinderen naar de opvang zullen brengen. Hierdoor kunnen zij aan het werk gaan, waardoor de krapte op de arbeidsmarkt zal verminderen.”

Vraag: Leg uit op welke manier hogere werkloosheid oorzaak kan zijn van een toename van de overheidsuitgaven.
Fout antwoord: “Dat kost veel geld voor uitkeringen”
Goed antwoord: “Hogere werkloosheid kan de oorzaak zijn van een toename van de overheidsuitgaven, omdat deze mensen een uitkering zullen ontvangen die door de overheid moet worden betaald. Daarom zullen de overheidsuitgaven dus toenemen”

Routeplanner

Deze routeplanner kun je gebruiken om te kijken welke opdrachten je per week moet afronden, zodat je op tijd klaar bent voor het eerste schoolexamen (=SE)  onderdeel van het PTA (=programma van toetsing en afsluiting).

Let op: het is van groot belang dat je alle opdrachten maakt, omdat je dan oefent met de stof en dit zorgt ervoor dat je een goed SE kunt maken.

In de onderstaande tabel zie je welke onderdelen je per week moet maken om je goed te kunnen voorbereiden. Laat jouw leren zien door het inleveren van opdrachten uit de onderdelen in Seesaw

Kijk voordat je jouw opdracht inlevert goed of jouw post voldoet aan de eisen die wij hieraan hebben gesteld.

Week Data Welk onderdeel moet je doen? Laat jouw leren zien in Seesaw
1   Arbeidsverhoudingen 4 modules

 

2   Produceren 4 modules

 

3   Een product verkopen 4 modules  
4   Marktvormen 3 modules  
5   Arbeidsmarkt 4 modules

 

6  

Werkloosheid 4 modules

 
7  

SE Oefenen

 
8   SE   

Motivatiemotor

Passie uitoefenen

Naar een doel streven

Nieuwsgierigheid

Iets totaal nieuws leren

       

 

Zet in Seesaw welke van deze vier pijlers jou het meest motiveert om deze Quest tot een goed einde te brengen en waarom.

Reis(blog)

In dit gedeelte van de quest vind je de stof die je moet doornemen en alle opdrachten die ervoor gaan zorgen, dat je de stof gaat beheersen.

Het is belangrijk om te laten zien wat je leert van de onderdelen, dus plaats jouw gemaakte opdrachten in Seesaw

 

EC/K/5A en B Arbeid en productie/Arbeid en bedrijfsleven

De kandidaat heeft inzicht in aspecten van het producentengedrag zoals kosten, opbrengsten, winst, toegevoegde waarde, arbeid, arbeidsverdeling, arbeidsproductiviteit, werkgelegenheid, werkloosheid en kan dit inzicht toepassen in een gegeven casus.

De kandidaat heeft inzicht in de productie van goederen en diensten en in de fasen die een product doorloopt vanaf de producent van grondstoffen tot en met de detaillist/winkelier, en kan voorbeelden geven van beroepen/werkzaamheden die typerend zijn voor verschillende economische sectoren.

Arbeidsverhoudingen

Arbeidsverhoudingen

Als je gaat werken, is het belangrijk dat je duidelijke afspraken maakt met je baas. Bij het maken van die afspraken moet je je houden aan bepaalde regels. Sommige regels zijn opgesteld door de werkgevers en werknemers. Andere regels komen van de overheid.

Aan het eind van het thema kun je:

  • de begrippen werknemer en werkgever omschrijven.
  • het belang van een individuele arbeidsovereenkomst uitleggen.
  • (met behulp van voorbeelden) uitleggen wat het verschil is tussen primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden.
  • de begrippen jaarcontract, contract voor onbepaalde tijd, opzegtermijn en proeftijd omschrijven.
  • twee redenen noemen waardoor iemand op staande voet kan worden ontslagen.
  • uitleggen wat het verschil is tussen een individuele arbeidsovereenkomst en een collectieve arbeidsovereenkomst (cao).
  • (met behulp van voorbeelden) duidelijk maken dat een cao voor werknemers gunstig is.
  • de begrippen vakbond, vakcentrale en werkgeversorganisatie omschrijven.
  • (met behulp van voorbeelden) duidelijk maken dat er regels gelden voor het soort werk dat door jongeren gedaan mag worden en het aantal uur dat jongeren mogen werken.
  • de naam van de wet noemen waarin geregeld is wat jongeren wel en niet mogen als het gaat om werken.
  • omschrijven wat het minimumjeugdloon is en kun je aangeven voor wie het minimumjeugdloon geldt.
  • minimaal twee verschillende arbeidsmotieven noemen.
  • (met behulp van een voorbeeld) duidelijk maken hoe de overheid zich bemoeit met de werkomstandigheden in bedrijven.
  • een omschrijving geven van positieve discriminatie.
  • uitleggen waarom de overheid wil dat werknemers het recht hebben om in deeltijd te werken.

 

Bij Arbeidsverhoudingen horen vier modules. Deze staan hieronder. Klik op de link om de module te openen en doorloop alle stappen t/m Afronding Samenvatting en Eindopdracht (als dit een toets is).

Individuele overeenkomst

Aan het eind van de module Individuele overeenkomst kun je:

  • de begrippen werknemer en werkgever omschrijven.
  • het belang van een individuele arbeidsovereenkomst uitleggen.
  • (met behulp van voorbeelden) uitleggen wat het verschil is tussen primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden.
  • de begrippen jaarcontract, contract voor onbepaalde tijd, opzegtermijn en proeftijd omschrijven.
  • twee redenen noemen waardoor iemand op staande voet kan worden ontslagen

Collectieve overeenkomst

Aan het eind van de module Collectieve overeenkomst kun je:

  • uitleggen wat het verschil is tussen een individuele arbeidsovereenkomst en een collectieve arbeidsovereenkomst (cao).
  • (met behulp van voorbeelden) duidelijk maken dat een cao voor werknemers gunstig is.
  • de begrippen vakbond, vakcentrale en werkgeversorganisatie omschrijven.

Jongeren

Aan het eind van de module Jongeren kun je:

  • (met behulp van voorbeelden) duidelijk maken dat er regels gelden voor het soort werk dat door jongeren gedaan mag worden en het aantal uur dat jongeren mogen werken.
  • de naam van de wet noemen waarin geregeld is wat jongeren wel en niet mogen als het gaat om werken.
  • omschrijven wat het minimumjeugdloon is en kun je aangeven voor wie het minimumjeugdloon geldt.
  • minimaal twee verschillende arbeidsmotieven noemen

De overheid en de werkplek

Aan het eind van de module De overheid en de werkplek kun je:

  • (met behulp van een voorbeeld) duidelijk maken hoe de overheid zich bemoeit met de werkomstandigheden in bedrijven.
  • een omschrijving geven van positieve discriminatie.
  • uitleggen waarom de overheid wil dat werknemers het recht hebben om in deeltijd te werken.

Samenvattend

Hier vind je de Kennisbankitems die horen bij dit thema.

Arbeidsovereenkomst

CAO

Jongeren aan het werk

werknemer
iemand die werkt in dienst van een ander.

jaarcontract
arbeidsovereenkomst voor één jaar.

werkgever
iemand die werknemers in dienst heeft.

contract voor onbepaalde tijd
het tijdstip van het beëindigen van de overeenkomst ligt niet vast.

individuele arbeidsovereenkomst
overeenkomst waarin de rechten en plachten van de werkgever en werknemer zijn vastgelegd.

opzegtermijn
tijd tussen het bekendmaken dat je ontslag neemt en het moment dat je vertrekt.

arbeidsvoorwaarden
werkafspraken tussen de werkgever en de werknemer. Bijvoorbeeld over lonen en werktijden.

arbeidsmotieven
redenen om te gaan werken.

ontslag op staande voet
ontslag zonder opzegtermijn.

Arbeidstijdenwet (ATW)
wet waarin voor jongeren geregeld is wat voor soort werk ze mogen doen en op welke tijden ze mogen werken.

schoolverlater
iemand die (vaak zonder diploma) de school verlaat om te gaan werken.

positieve discriminatie
een groep werknemers bij gelijke geschiktheid de voorkeur geven.

collectieve arbeidsovereenkomst (CAO)
gemeenschappelijke afspraken voor werkgevers en werknemers in dezelfde beroepsgroep.

minimumjeugdloon
loon dat personen jonger dan 23 jaar minimaal moeten verdienen.

Arbowet
wet op de arbeidsomstandigheden.

voltijdbaan (fulltime baan)
baan voor de hele week (36 of 40 uur).

deeltijdbaan (parttime baan)
baan voor een deel van de week.

primaire arbeidsvoorwaarden
afspraken over lonen en werktijden.

secundaire arbeidsvoorwaarden
afspraken over andere zaken dan over lonen en werktijden.

vakbond
vereniging van werknemers in ongeveer dezelfde beroepsgroep.

vakcentrale
samenwerkingsverband van verschillende vakbonden.

werkgeversorganisatie
samenwerkingsverband van werkgeversbonden.

algemeen verbindend
de minister verklaart een cao geldend voor alle werknemers van een beroepsgroep.

proeftijd
een periode van maximaal twee maanden waarin de werkgever en de werknemer de overeenkomst per dag kunnen opzeggen.

Diagnostische toets

Test je kennis. Maak de diagnostische toets.

Examenvragen

Examenvragen
Op deze pagina vind je enkele examenvragen uit examens van vorige jaren.
De vragen sluiten zo goed mogelijk aan bij dit thema.

Maak bij het beantwoorden ook gebruik van wat je al eerder geleerd hebt.
Als je de vraag niet kunt beantwoorden, probeer het dan later opnieuw.
Nadat je de vragen beantwoord hebt, kun je de vraag zelf nakijken en je score aangeven.

VMBO GT34 2017-TV2

2017-TV2 Vraag 6
2017-TV2 Vraag 34
2017-TV2 Vraag 35

VMBO GT34 2018-TV2

2018-TV2 Vragen 6-10

VMBO GT34 2019-TV2

2019-TV2 Vraag 20
2019-TV2 Vragen 23-27

 

Meer oefenen?
Wil je meer oefenen met examens? Ga dan naar ExamenKracht.

Produceren

Produceren

Als je een brood wilt kopen, ga je naar de bakker. Voor een broek ga je naar een kledingwinkel en voor een televisie ga je naar een audiozaak.
Er is Nederland van alles te koop. Maar heb je je eigenlijk wel eens afgevraagd wat er bij het maken van producten allemaal komt kijken?
Producten worden gemaakt in bedrijven. Je hebt verschillende soorten bedrijven. Bedrijven waar veel mensen werken, of juist bedrijven waar het werk door machines wordt gedaan. En al die bedrijven zijn op hun eigen manier georganiseerd.
Voor alle bedrijven geldt dat zij bij het maken van goederen en diensten rekening moeten houden met het milieu.

Aan het eind van het thema kun je:

  • omschrijven wat wordt bedoeld met produceren en kun je de vier productiefactoren (en de bijbehorende beloning) noemen.
  • omschrijven wat bedoeld wordt met de productieweg van een product en kun je een bedrijfskolom tekenen.
  • (met behulp van voorbeeld) omschrijven wat bedoeld wordt met het begrip toegevoegde waarde.
  • (aan de hand van een voorbeeld) uitleggen wat het verschil is tussen mechanisatie en automatisering.
  • begrip investeren omschrijven.
  • het begrip arbeidsproductiviteit omschrijven.
  • (met een voorbeeld) uitleggen wat bedoeld wordt met een arbeidsintensief bedrijf en met een kapitaalintensief bedrijf.
  • de begrippen arbeidsverdeling en specialisatie omschrijven.
  • (met behulp van voorbeelden) duidelijk maken dat er verschillende soorten arbeidsverdeling zijn.
  • de organisatiestructuur van een eenvoudig georganiseerd bedrijf tekenen.
  • omschrijven waarom produceren nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.
  • de volgende vormen van milieuvervuiling onderscheiden: luchtvervuiling, watervervuiling, bodemvervuiling en horizonvervuiling.
  • het begrip duurzaam omschrijven en aangeven of een productieproces duurzaam of niet duurzaam is.

Bij Produceren horen vier modules. Deze staan hieronder. Klik op de link om de module te openen en doorloop alle stappen t/m Afronding Samenvatting en Eindopdracht (als dit een toets is).

Grondstof tot eindproduct

Aan het eind van de module Grondstof tot eindproduct kun je:

  • omschrijven wat wordt bedoeld met produceren en kun je de vier productiefactoren (en de bijbehorende beloning) noemen.
  • omschrijven wat bedoeld wordt met de productieweg van een product en kun je een bedrijfskolom tekenen.
  • (met behulp van voorbeeld) omschrijven wat bedoeld wordt met het begrip toegevoegde waarde.

Arbeid of kapitaal?

Aan het eind van de module Arbeid of kapitaal? kun je:

  • (aan de hand van een voorbeeld) uitleggen wat het verschil is tussen mechanisatie en automatisering.
  • begrip investeren omschrijven.
  • het begrip arbeidsproductiviteit omschrijven.
  • (met een voorbeeld) uitleggen wat bedoeld wordt met een arbeidsintensief bedrijf en met een kapitaalintensief bedrijf.

Bedrijfsorganisatie

Aan het eind van de module Bedrijfsorganisatie kun je:

  • de begrippen arbeidsverdeling en specialisatie omschrijven.
  • (met behulp van voorbeelden) duidelijk maken dat er verschillende soorten arbeidsverdeling zijn.
  • de organisatiestructuur van een eenvoudig georganiseerd bedrijf tekenen.

Produceren en milieu

Aan het eind van de module Produceren en milieu kun je:

  • omschrijven waarom produceren nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.
  • de volgende vormen van milieuvervuiling onderscheiden: luchtvervuiling, watervervuiling, bodemvervuiling en horizonvervuiling.
  • het begrip duurzaam omschrijven en aangeven of een productieproces duurzaam of niet duurzaam is.

Samenvattend

Hier vind je de Kennisbankitems die horen bij dit thema.

Productiefactoren

Bedrijskolom

Specialisatie en arbeidsverdeling

Arbeid of kapitaal?

Arbeidsproductivteit

Produceren en milieu

produceren
het voortbrengen van goederen en/of diensten.

productiefactoren
om te produceren heeft een bedrijf productiefactoren nodig: natuur, arbeid, kapitaal en ondernemerschap.

productieweg
de weg die een product doorloopt van grondstof tot eindproduct.

bedrijfskolom
geeft aan welke bedrijven in een productieweg voorkomen.

bedrijfstak
alle bedrijven op gelijke hoogte in de bedrijfskolom.

mechanisatie
het in gebruik nemen van machines.

automatisering
mensen vervangen door machines.

investeren
het kopen van nieuwe machines door bedrijven.

arbeidsverdeling
de manier waarop het werk verdeeld is.

arbeidsproductiviteit
het aantal producten dat een werknemer in een bepaalde periode kan produceren.

specialisatie
het zich toeleggen op het maken van één soort producten.

organisatiestructuur
de manier waarop de functies binnen een bedrijf zijn verdeeld.

arbeidsintensief bedrijf
een bedrijf dat veel gebruik maakt van mensen.

kapitaalintensief bedrijf
een bedrijf dat veel gebruik maakt van machines.

recycling
het hergebruik van afval.

Diagnostische toets

Test je kennis. Maak de diagnostische toets.

Examenvragen

Examenvragen
Op deze pagina vind je enkele examenvragen uit examens van vorige jaren.
De vragen sluiten zo goed mogelijk aan bij dit thema.

Maak bij het beantwoorden ook gebruik van wat je al eerder geleerd hebt.
Als je de vraag niet kunt beantwoorden, probeer het dan later opnieuw.
Nadat je de vragen beantwoord hebt, kun je de vraag zelf nakijken en je score aangeven.

VMBO GT34 2017-TV1

2017-TV1 Vraag 37
2017-TV1 Vraag 38

VMBO GT34 2018-TV1

2018-TV1 Vragen 22-28

VMBO GT34 2018-TV2

2018-TV2 Vraag 11-14

VMBO GT34 2021-TV3

2021-TV3 Vraag 29
2021-TV3 Vraag 31

 

Meer oefenen?
Wil je meer oefenen met examens? Ga dan naar ExamenKracht.

Een product verkopen

Een product verkopen

Als een bedrijf producten maakt om ze later te verkopen, maakt het bedrijf allerlei kosten. Natuurlijk probeert het bedrijf de kosten zo laag mogelijk te houden, want hoge kosten betekent een hoge verkoopprijs. En een hoge verkoopprijs betekent vaak minder afzet en soms ook minder winst. Maar niet alleen de prijs van een artikel bepaalt of het veel of weinig wordt verkocht. Daar komt nog heel wat meer bij kijken.

Aan het eind van het thema kun je:

  • (minimaal) drie voorbeelden van bedrijfskosten noemen.
  • (met behulp van een voorbeeld) duidelijk maken wat afschrijvingskosten zijn en kun je in verschillende situaties de afschrijvingskosten berekenen.
  • (met behulp van voorbeelden) duidelijk maken wat het verschil is tussen constante kosten en variabele kosten.
  • (met behulp van een voorbeeld) het verschil tussen afzet en omzet duidelijk maken.
  • (met behulp van een voorbeeld) het verschil tussen brutowinst en nettowinst duidelijk maken.
  • omschrijven wat wordt bedoeld met de Belasting Toegevoegde Waarde.
  • de prijs exclusief BTW uitrekenen als je de prijs inclusief BTW en het BTW-percentage weet (en omgekeerd).
  • (met behulp van voorbeelden) omschrijven wat bedoeld wordt met de doelgroep van een product en met het marketingbeleid van een ondernemer.
  • (met behulp van voorbeelden) duidelijk maken wat wordt bedoeld met een speciaalzaak en met een parallelzaak.
  • uitleggen waarom plaats en personeel twee belangrijke instrumenten in het marketingbeleid zijn.
  • drie factoren noemen die mede bepalend zijn voor het vaststellen van de verkoopprijs van een product.
  • (met behulp van voorbeelden) uitleggen wat het verschil is tussen prijspromotie en productpromotie.

Bij Een product verkopen horen vier modules. Deze staan hieronder. Klik op de link om de module te openen en doorloop alle stappen t/m Afronding Samenvatting en Eindopdracht (als dit een toets is).

Bedrijfskosten

Aan het eind van de module Bedrijfskosten kun je:

  • (minimaal) drie voorbeelden van bedrijfskosten noemen.
  • (met behulp van een voorbeeld) duidelijk maken wat afschrijvingskosten zijn en kun je in verschillende situaties de afschrijvingskosten berekenen.
  • (met behulp van voorbeelden) duidelijk maken wat het verschil is tussen constante kosten en variabele kosten.

Afzet, omzet en winst

Aan het eind van de module Afzet, omzet en winst kun je:

  • (met behulp van een voorbeeld) het verschil tussen afzet en omzet duidelijk maken.
  • (met behulp van een voorbeeld) het verschil tussen brutowinst en nettowinst duidelijk maken.
  • omschrijven wat wordt bedoeld met de Belasting Toegevoegde Waarde.
  • de prijs exclusief BTW uitrekenen als je de prijs inclusief BTW en het BTW-percentage weet (en omgekeerd).

De marketingmix

Aan het eind van de module De marketingmix kun je:

  • (met behulp van voorbeelden) omschrijven wat bedoeld wordt met de doelgroep van een product en met het marketingbeleid van een ondernemer.
  • (met behulp van voorbeelden) duidelijk maken wat wordt bedoeld met een speciaalzaak en met een parallelzaak.
  • uitleggen waarom plaats en personeel twee belangrijke instrumenten in het marketingbeleid zijn.

Prijs en promotie

Aan het eind van de module Prijs en promotie kun je:

  • drie factoren noemen die mede bepalend zijn voor het vaststellen van de verkoopprijs van een product.
  • (met behulp van voorbeelden) uitleggen wat het verschil is tussen prijspromotie en productpromotie.

Samenvattend

Hier vind je de Kennisbankitems die horen bij dit thema.

Bedrijfskosten

Afzet, omzet en winst

Marketingmix

bedrijfskosten
alle kosten die een bedrijf maakt bij het produceren van goederen en diensten.

afschrijvingskosten
kosten door het minder waard worden van machines.

kostprijs
alle kosten die een ondernemer maakt om één product te maken.

constante kosten
kosten die een ondernemer ook maakt als hij geen goederen of diensten produceert.

variabele kosten
kosten die samenhangen met de productie van de goederen en diensten.

parallelzaak
het assortiment bestaat uit producten die niets met elkaar te maken hebben.

speciaalzaak
het assortiment bestaat uit producten die bij elkaar horen.

productpromotie
reclame waarbij niet de prijs maar (de kwaliteit van) het product centraal staat.

assortiment
de producten die een ondernemer verkoopt.

afzet
het aantal verkochte producten.

omzet
het geldbedrag dat de verkoop van producten oplevert.
omzet = afzet x prijs.

brutowinst
bedrag dat overblijft als van de omzet de inkooppprijs is afgehaald.
brutowinst = omzet - inkoopprijs.

nettowinst
bedrag dat overblijft als van de brutowinst de bedrijfskosten zijn afgehaald.
nettowinst = brutowinst - bedrijfskosten.

Belasting Toegevoegde Waarde (btw)
belasting die je betaalt als je iets koopt.

marketingbeleid
alles wat een ondernemer doet om zijn doelgroep te bereiken. Het product-, plaats-, personeels-, prijs- en promotiebeleid.

doelgroep
de kopers op wie een ondernemer zich richt.

prijspromotie
reclame maken met de prijs.

Diagnostische toets

Test je kennis. Maak de diagnostische toets.

Examenvragen

Examenvragen
Op deze pagina vind je een aantal examenvragen uit examens van vorige jaren.
De vragen sluiten zo goed mogelijk aan bij dit thema.

VMBO-GT34 2017-TV1

2017-TV1 Vraag 36

VMBO-GT34 2017-TV2

2017-TV2 Vragen 6-11

VMBO-GT34 2018-TV1

2018-TV1 Vragen 11-16

VMBO-GT34 2019-TV2

2019-TV2 Vraag 8
2019-TV2 Vragen 28-32

 

Meer oefenen?
Wil je meer oefenen met examenvragen? Ga dan naar ExamenKracht.

Marktvormen

Marktvormen

Een consument is de vrager van producten.
Een producent is de aanbieder van producten.
De plek waar vragers en aanbieders elkaar tegenkomen, noem je een markt.
Een markt kan een concrete markt zijn, bijvoorbeeld een veiling of een kaasmarkt, maar ook een winkel.
Een markt kan ook abstract zijn, denk bijvoorbeeld aan de arbeidsmarkt.

Dit thema heet marktvormen. Je bestudeert de vraag naar en het aanbod van producten en ziet dat de prijs van een product te maken heeft met de vraag en het aanbod. Je bekijkt ook verschillende marktvormen. En leert dat een bedrijf verschillende ondernemingsvormen kan kiezen.

Aan het eind van het thema kun je:

  • uitleggen wat wordt bedoeld met de vraag naar en het aanbod van producten.
  • in een grafiek een vraaglijn en een aanbodlijn aanwijzen en vervolgens de evenwichtsprijs en evenwichtshoeveelheid aflezen.
  • twee factoren noemen die invloed hebben op de vraag naar een product.
  • twee factoren noemen die invloed hebben op het aanbod van een product.
  • de verschillen tussen de volgende marktvormen beschrijven:
    • volkomen concurrentie
    • monopolistische concurrentie
    • monopolie
    • oligopolie
  • de verschillen tussen de volgende ondernemingsvormen beschrijven:
    • éénmanszaak
    • vennootschap onder firma
    • besloten vennootschap
    • naamloze vennootschap
    • stichting

Bij Marktvormen horen drie modules. Deze staan hieronder. Klik op de link om de module te openen en doorloop alle stappen t/m Afronding Samenvatting en Eindopdracht (als dit een toets is).

Vraag en aanbod

Aan het eind van de module Vraag en aanbod kun je:

  • aangeven wie de vragers en aanbieders van producten zijn.
  • minimaal twee persoonlijke factoren noemen die invloed hebben op de vraag naar producten.
  • omschrijven wat met een vraaglijn en aanbodlijn wordt weergegeven.
  • (aan de hand van een voorbeeld) uitleggen waarom een vraaglijn daalt.
  • (aan de hand van een voorbeeld) uitleggen waarom een aanbodlijn stijgt.
  • omschrijven wat wordt bedoeld met de evenwichtsprijs en de evenwichtshoeveelheid en kun je uitleggen waarom die prijs vaak tot stand komt.

Marktvormen

Aan het eind van de module Marktvormen kun je:

  • met behulp van voorbeelden uitleggen wat het verschil is tussen een abstracte markt en een concrete markt.
  • met behulp van voorbeelden uitleggen wat het verschil is tussen een (bijna) homogeen product en een heterogeen product.
  • van de volgende vier marktvormen aangeven hoeveel aanbieders er zijn en welk soort producten worden aangeboden:
    • volkomen concurrentie
    • monopolistische concurrentie
    • monopolie
    • oligopolie
  • van elk van de bovengenoemde marktvormen een voorbeeld geven.

Ondernemingsvormen

Aan het eind van de module Ondernemingsvormen kun je:

  • vijf juridische ondernemingsvormen noemen.
  • omschrijven hoe het zit met de aansprakelijkheid binnen de ondernemingsvormen.
  • de verschillen in heffingen tussen de ondernemingsvormen noemen.
  • uitleggen wat wordt bedoeld met beleggen in aandelen en met beleggen in obligaties.

Samenvattend

Hier vind je de Kennisbankitems bij dit thema plus een begrippenlijst.

Marktvormen

Ondernemingsvormen

Vraaglijn
grafiek die de aangeeft hoe de gevraagde hoeveelheid verandert als de prijs verandert.

Aanbodlijn
grafiek die de aangeeft hoe de aangeboden hoeveelheid verandert als de prijs verandert.

Evenwichtsprijs
prijs waarbij de vraag en aanbod aan elkaar gelijk zijn.

Evenwichtshoeveelheid
aangeboden en gevraagde hoeveelheid die past bij de evenwichtsprijs.

Volkomen concurrentie
marktvorm met veel aanbieders en veel vragers en een homogeen product. Individuele ondernemers zijn hoeveelheidsaanpassers.

Monopolistische concurrentie
marktvorm met veel aanbieders en veel vragers en een heterogeen product. Bedrijven proberen zich te onderscheiden van de concurrenten.

Monopolie
marktvorm met een aanbieder. Vormen van monopolie zijn: overheidsmonopolie, natuurlijk monopolie en economisch monopolie.

Oligopolie
marktvorm met enkele aanbieders. Je maakt een onderscheidt tussen een homogeen oligopolie en een heterogeen oligopolie.

Eenmanszaak
onderneming is in handen van één persoon. Eigenaar is volledig aansprakelijk.

Vennootschap onder firma Vof
onderneming in handen van twee of meer firmanten. Iedere firmant is volledig aansprakelijk.

Besloten vennootschap Bv
onderneming in handen aandeelhouders. Aandeelhouders zijn bekend. Aandeelhouders zijn aansprakelijk voor het bedrag dat ze aan aandelen hebben.

Naamloze vennootschap Nv
onderneming in handen aandeelhouders. Aandelen staan niet op naam. Aandeelhouders zijn aansprakelijk voor het bedrag dat ze aan aandelen hebben.

Stichting
ondernemingsvorm met een maatschappelijk doel zonder winstoogmerk.

 

Diagnostische toets

Test je kennis. Maak de diagnostische toets.

Examenvragen

Op deze pagina vind je enkele examenvragen uit examens van vorige jaren.
De vragen sluiten zo goed mogelijk aan bij dit thema.

Maak bij het beantwoorden ook gebruik van wat je al eerder geleerd hebt.
Als je de vraag niet kunt beantwoorden, probeer het dan later opnieuw.
Nadat je de vragen beantwoord hebt, kun je de vraag zelf nakijken en je score aangeven.

VMBO GT34 2017-TV1

2017-TV1 Vraag 17

VMBO GT34 2019-TV1

2019-TV1 Vraag 6

VMBO GT34 2019-TV2

2019-TV2 Vragen 33-38

VMBO GT34 2021-TV1

2021-TV1 Vraag 17
2021-TV1 Vragen 38-43

 

Meer oefenen?
Wil je meer oefenen met examens? Ga dan naar ExamenKracht.

Arbeidsmarkt

Arbeidsmarkt

Je hebt in de krant of op internet vast al wel eens een personeelsadvertentie gezien. Of jij later gemakkelijk een baan vindt die je graag wilt hebben, hangt van veel factoren af. Zijn er veel banen beschikbaar? Zijn er veel mensen die solliciteren op dezelfde baan? Heb je de juiste opleiding? Ben je bereid op onregelmatige tijden te werken? Wil je een voltijdbaan of een deeltijdbaan? Of wil je juist als vrijwilliger aan de slag?

Aan het eind van het thema kun je:

  • omschrijven wat de arbeidsmarkt is.
  • (met behulp van een voorbeeld) uitleggen wat het verschil is tussen de vraag naar arbeid in personen en de vraag naar arbeid in volledige banen.
  • (met behulp van een voorbeeld) uitleggen wat het verschil is tussen een krappe (gespannen) arbeidsmarkt en een ruime arbeidsmarkt.
  • omschrijven wat het Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen is en wat het verschil is tussen het UWV en een commercieel uitzendbureau.
  • omschrijven wat wordt verstaan onder werkgelegenheid.
  • (met behulp van een voorbeeld) duidelijk maken dat de vraag naar arbeid kan veranderen.
  • duidelijk maken wanneer een particulier bedrijf een werknemer wel of niet in dienst zal nemen.
  • (met behulp van voorbeelden) uitleggen wanneer iemand wel en wanneer iemand niet tot de beroepsbevolking behoort.
  • (met behulp van voorbeelden) duidelijk maken dat de omvang van de beroepsbevolking steeds verandert.
  • het begrip baanmobiliteit omschrijven en een factor noemen die van invloed is op de baanmobiliteit.
  • (met voorbeelden) duidelijk maken wat bedoeld wordt met vrijwilligerswerk.
  • twee redenen noemen waarom mensen aan vrijwilligerswerk doen.
  • (met behulp van voorbeelden) uitleggen wat het verschil is tussen de formele sector en de informele sector.
  • het begrip zwartwerken omschrijven.

Bij Arbeidsmarkt horen vier modules. Deze staan hieronder. Klik op de link om de module te openen en doorloop alle stappen t/m Afronding Samenvatting en Eindopdracht (als dit een toets is).

Vraag en aanbod

Aan het eind van de module Vraag en aanbod kun je:

  • omschrijven wat de arbeidsmarkt is.
  • (met behulp van een voorbeeld) uitleggen wat het verschil is tussen de vraag naar arbeid in personen en de vraag naar arbeid in volledige banen.
  • (met behulp van een voorbeeld) uitleggen wat het verschil is tussen een krappe (gespannen) arbeidsmarkt en een ruime arbeidsmarkt.
  • omschrijven wat het Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen is en wat het verschil is tussen het UWV en een commercieel uitzendbureau.

Vraag naar arbeid

Aan het eind van de module Vraag naar arbeid kun je:

  • omschrijven wat wordt verstaan onder werkgelegenheid.
  • (met behulp van een voorbeeld) duidelijk maken dat de vraag naar arbeid kan veranderen.
  • duidelijk maken wanneer een particulier bedrijf een werknemer wel of niet in dienst zal nemen.

Aanbod van arbeid

Aan het eind van de module Aanbod van arbeid kun je:

  • (met behulp van voorbeelden) uitleggen wanneer iemand wel en wanneer iemand niet tot de beroepsbevolking behoort.
  • (met behulp van voorbeelden) duidelijk maken dat de omvang van de beroepsbevolking steeds verandert.
  • het begrip baanmobiliteit omschrijven en een factor noemen die van invloed is op de baanmobiliteit.

Soorten werk

Aan het eind van de module Soorten werk kun je:

  • (met voorbeelden) duidelijk maken wat bedoeld wordt met vrijwilligerswerk.
  • twee redenen noemen waarom mensen aan vrijwilligerswerk doen.
  • (met behulp van voorbeelden) uitleggen wat het verschil is tussen de formele sector en de informele sector.
  • het begrip zwartwerken omschrijven.

Samenvattend

Hier vind je de Kennisbankitems die horen bij dit thema.

Arbeidsmarkt

De vraag naar arbeid

Het aanbod van arbeid

Soorten werk

aanbod van arbeid
het aantal mensen met een baan en het aantal werkzoekenden.

vraag naar arbeid
het totaal aantal banen: bezette banen plus vacatures.

arbeidsmarkt
vraag naar en aanbod van arbeid.

deelmarkt
kosten die een ondernemer ook maakt als hij geen goederen of diensten produceert.

werkgelegenheid
de totale vraag naar arbeid.

beroepsgeschikte bevolking
alle personen tussen de 16 en 67 jaar.

beroepsbevolking
alle personen tussen de 16 en 67 jaar die minstens 12 uur per week willen en kunnen werken.

baanmobiliteit
de producten die een ondernemer verkoopt.

ruime arbeidsmarkt
het aanbod van arbeid is groter dan de vraag naar arbeid.

krappe (gespannen) arbeidsmarkt
de vraag naar arbeid is groter dan het aanbod van arbeid.

Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen​ (UWV)
probeert werknemers en werkzoekenden met elkaar in contact te brengen. Het UWV is een niet-commercieel bedrijf; het bedrijf hoeft geen winst te maken.

uitzendbureau
probeert mensen die werk zoeken in contact te brengen met bedrijven die personeel zoeken. Een uitzendbureau is wel commercieel.

vrijwilligerswerk
onbetaald werk buitenshuis.

formele sector
werk waarbij over het inkomen belasting wordt betaald.

informele sector
onbetaald werk of werk waarbij over het inkomen geen belasting wordt betaald.

zwartwerken
betaald werken zonder belasting te betalen.

Diagnostische toets

Test je kennis. Maak de diagnostische toets.

Examenvragen

Examenvragen
Op deze pagina vind je een aantal examenvragen uit examens van vorige jaren.
De vragen sluiten zo goed mogelijk aan bij dit thema.

Op deze pagina vind je binnenkort examenvragen van ExamenKracht om mee te oefenen.

 

 

 

Wil je meer oefenen en met recentere examens?
Ga dan naar ExamenKracht.

Werkloosheid

Werkloosheid

Als het aantal mensen dat wil werken groter is dan het aantal banen, dan is er werkloosheid. Werkloosheid kan ontstaan omdat we zijn allen minder producten kopen of bijvoorbeeld dat bedrijven failliet gaan. Om de werkloosheid te bestrijden neemt de overheid verschillende maatregelen. Werkloos zijn is niet leuk. Dat geldt niet alleen voor de werkloze zelf, maar ook voor de overheid.

Aan het eind van het thema kun je:

  • de begrippen werkgelegenheid, werkloosheid, geregistreerde werklozen en verborgen werklozen omschrijven.
  • omschrijven wat de gevolgen kunnen zijn als je werkloos wordt.
  • omschrijven wat bedoeld wordt met conjuncturele werkloosheid.
  • vier verschillende 'partijen' noemen die zorgen voor de vraag naar producten.
  • drie voorbeelden noemen van maatregelen die de overheid kan nemen om de conjuncturele werkloosheid te bestrijden.
  • het begrip structurele werkloosheid omschrijven.
  • minimaal drie oorzaken noemen waardoor structurele werkloosheid kan ontstaan.
  • het begrip arbeidstijdverkorting omschrijven en kun je een voorbeeld van arbeidstijdverkorting noemen.
  • uitleggen hoe je met arbeidstijdverkorting structurele werkloosheid kunt bestrijden.
  • de begrippen seizoenswerkloosheid, frictiewerkloosheid en kwalitatieve structurele werkloosheid omschrijven.
  • aangeven waarom omscholing en bijscholing kunnen helpen bij het bestrijden van kwalitatieve structurele werkloosheid.
  • uitleggen waarom loonmatiging een goed middel is ter bestrijding van de structurele werkloosheid.

Bij Werkloosheid horen vier modules. Deze staan hieronder. Klik op de link om de module te openen en doorloop alle stappen t/m Afronding Samenvatting en Eindopdracht (als dit een toets is).

Wat is werkloosheid?

Aan het eind van de module Wat is werkloosheid? kun je:

  • de begrippen werkgelegenheid, werkloosheid, geregistreerde werklozen en verborgen werklozen omschrijven.
  • omschrijven wat de gevolgen kunnen zijn als je werkloos wordt.

Conjuncturele werkloosheid

Aan het eind van de module Conjuncturele werkloosheid kun je:

  • omschrijven wat bedoeld wordt met conjuncturele werkloosheid.
  • vier verschillende 'partijen' noemen die zorgen voor de vraag naar producten.
  • drie voorbeelden noemen van maatregelen die de overheid kan nemen om de conjuncturele werkloosheid te bestrijden.

Structurele werkloosheid

Aan het eind van de module Structurele werkloosheid kun je:

  • het begrip structurele werkloosheid omschrijven.
  • minimaal drie oorzaken noemen waardoor structurele werkloosheid kan ontstaan.
  • het begrip arbeidstijdverkorting omschrijven en kun je een voorbeeld van arbeidstijdverkorting noemen.
  • uitleggen hoe je met arbeidstijdverkorting structurele werkloosheid kunt bestrijden.

Nog meer werkloosheid

Aan het eind van de module Nog meer werkloosheid kun je:

  • de begrippen seizoenswerkloosheid, frictiewerkloosheid en kwalitatieve structurele werkloosheid omschrijven.
  • aangeven waarom omscholing en bijscholing kunnen helpen bij het bestrijden van kwalitatieve structurele werkloosheid.
  • uitleggen waarom loonmatiging een goed middel is ter bestrijding van de structurele werkloosheid.

Samenvattend

Hier vind je de Kennisbankitems die horen bij dit thema.

Werkgelegenheid

Het aanbod van arbeid

Oorzaken werkloosheid

Werkloosheid bestrijden

werkloosheid
de vraag naar arbeid is kleiner dan de het aanbod van arbeid.

geregistreerde werkloosheid
Je behoort tot de geregistreerde werklozen als je:

  • tussen de 15 en 67 bent.

  • geen werk hebt en wilt werken.

  • staat ingeschreven bij het UWV.

  • direct beschikbaar bent.

verborgen werkloosheid
werklozen die niet voldoen aan één van de vier eisen van de geregistreerde werklozen.

frictiewerkloosheid
werkloosheid die het gevolg is van het verwisselen van baan.

seizoenswerkloosheid
werkloosheid die ontstaat doordat er in bepaalde maanden van het jaar minder werk is.

werkgelegenheid in personen
het totale aantal arbeidsplaatsen.

beroepsbevolking
alle werkenden en werkzoekenden tussen de 15 en 67 jaar die minimaal 12 uur per week willen en kunnen werken.

conjuncturele werkloosheid
werkloosheid die het gevolg is van een kleinere vraag naar producten.

structurele werkloosheid
werkloosheid die ontstaat als er arbeidsplaatsen verdwijnen.

arbeidstijdverkorting
werknemers gaan korter werken:

  • minder uren per dag/week;

  • minder dagen per jaar;

  • minder jaren per arbeidsleven

omscholen
werknemers volgen een opleiding om een nieuw beroep te leren.

loonmatiging
het niet of nauwelijks laten stijgen van de lonen.

kwalitatieve structurele werkloosheid
werkloosheid die ontstaat doordat de scholing van werknemers niet aansluit bij de vraag van bedrijven.

bijscholen
werknemers volgens cursussen om de kennis op hun eigen vakgebied op peil te houden.

Diagnostische toets

Test je kennis. Maak de diagnostische toets.

Examentraining

Je hebt de thema's die te maken hebben met Arbeid en productie afgerond.

Hier vind je de examentraining Arbeid en productie. In deze examentraining staat de examenstof nogmaals kort uitgelegd, kun je oefenopgaven maken en ga je aan de slag met opdrachten uit eerdere examens.

Overleg met de docent wanneer je de examentraining gaat doen.

Examentraining Arbeid en productie vmbo-kgt

 

Wil je meer oefenen en met recentere examens?
Ga dan naar ExamenKracht.

Oefenen voor het SE

Samenvatting

Wat kun je doen met groen?

In de economie hanteren we 4 sectoren:
- Primaire sector: landbouw, visserij en bosbouw
- Secundaire sector: industrie, bouwnijverheid, delfstoffenwinning en energiebedrijven
- Tertiaire sector: commerciële dienstverlenende ondernemingen
- Quartaire sector: dienstverlenende instellingen die geen winst hoeven te halen.

Voor de meeste banen heb je een opleiding nodig. Dit noemen we geschoold werk. Banen waar geen opleiding voor nodig is noemen we ongeschoold werk.

Er zijn verschillende functies: leidinggevende functies en uitvoerende functies. Mensen die een uitvoerende functie hebben, moeten de opdrachten van hun leidinggevende uitvoeren. Leidinggevend werk betaalt vaak beter dan uitvoerend werk.

Als een bedrijf veel gebruik maakt van machines bij het produceren noemen we dit kapitaalintensief. Als een bedrijf veel gebruik maakt van menselijk werk, en dus veel arbeiders gebruikt bij de productie, noemen we dit arbeidsintensief.

Soms veranderen producten dit heet innovatie (vernieuwing). De fabrikant maakt dan of een geheel nieuw product of het bestaande product wordt beter. Als de producent het product op een andere manier gaat maken heet dat ook innovatie.

Productie levert niet alleen winst op voor de producent. Waar er productie is, zijn er ook banen. Het levert dus werk op. Dit zorgt weer voor welvaart. De voordelen van productie voor de samenleving noemen we maatschappelijke opbrengsten.

Niet altijd is duidelijk wie voor vervuiling door productie zorgt. De maatschappij betaalt dan (via belastingen) de kosten voor het opruimen van het afval of het verbeteren van het milieu. Als de maatschappij deze kosten moet betalen noemen we dat maatschappelijke kosten. Iedereen betaalt dan de kosten van vervuiling.

Hoe kom je aan die broek?

Produceren is het maken van goederen en diensten. Een product begint altijd als grondstof en wordt verwerkt tot eindproduct. Tijdens de productie wordt het product bewerkt, dit noemen we de productieweg tot het product klaar is.

Meestal werken verschillende bedrijven aan een product. In een bedrijfskolom kun je alle bedrijven zien die aan een product werken tijdens de productieweg. De eerste stap is altijd een bedrijf uit de primaire sector, de laatste stap is altijd de winkel die het product aan de consument verkoopt.

Ieder bedrijf uit de bedrijfskolom voegt waarde toe. Het product wordt zo meer waard en zal daardoor in prijs stijgen. Niet alles wordt er in een bedrijf of fabriek gemaakt. Ook worden onderdelen ingekocht van andere bedrijven. Dit noemen we inkoop van toeleveringsbedrijven. Bedrijven kopen ook vaak diensten in van andere bedrijven. Bijvoorbeeld transport of het laten doen van de boekhouding. Dit noemen we diensten van derden.

In een organisatieschema of organogram kun je zien hoe de taken in een bedrijf verdeeld zijn.

Arbeidsproductiviteit is de hoeveelheid producten een persoon in een bepaalde periode kan maken. Als mensen meer producten gaan maken in dezelfde periode, dan neemt de arbeidsproductiviteit toe. Hierdoor worden de loonkosten per product lager. Het bedrijf kan dan de producten voor een lagere prijs verkopen en dus meer producten verkopen! Dit zorgt voor een hogere winst en ook voor meer werk!

Bedrijven kunnen de arbeidsproductiviteit op verschillende manieren verbeteren:
- Door automatisering en mechanisatie kan de arbeidsproductiviteit toenemen. Bij mechanisatie wordt menselijke spierkracht vervangen door machines. Bij automatisering wordt menselijk denkwerk vervangen door machines.
- Bedrijven kunnen aan arbeidsverdeling gaan doen. Werknemers gaan zich dan specialiseren in een bepaalde activiteit.
- Door scholing kunnen de medewerkers van een bedrijf ook een hogere arbeidsproductiviteit krijgen.

Als bedrijven met elkaar concurreren wil dat zeggen dat ze strijden om de klanten. Dit kan door lagere prijzen, betere service of een beter product.

Een bedrijfstak is een groep bedrijven die allemaal ongeveer hetzelfde product maken of in dezelfde sector actief zijn.

Werk aan de winkel?

Iedereen die werkt heeft recht op het wettelijk minimumloon. Dit is het loon dat je minimaal moet ontvangen. Voor mensen die jonger zijn dan 23 jaar geldt het minimumjeugdloon. Als je ouder wordt gaat je loon omhoog.

Bedrijven die allemaal hetzelfde product of dienst leveren (bedrijfstak) maken vaak afspraken voor de gehele bedrijfstak. Deze afspraken staan in een CAO (=Collectieve Arbeidsovereenkomst). Een CAO is een afspraak tussen werkgevers en werknemers over de arbeidsvoorwaarden. De werkgevers worden vertegenwoordigd door de werkgevers organisaties en de werknemers door de vakbonden. Alle bedrijven uit een bedrijfstak moeten zich aan de geldende CAO houden. Niet in iedere bedrijfstak is er een CAO.

De werkgever moet zich houden aan de arbeidstijdenwet. Hierin staat hoe lang iemand mag werken en welk werk iemand van een bepaalde leeftijd mag doen

De overheid heeft nog meer wetten gemaakt om de werknemer te beschermen. De arbeidsomstandighedenwet (=arbowet) beschrijft alles wat te maken heeft met de veiligheid, gezondheid en het welzijn van de werknemer. De arbeidsinspectie let er op dat werknemers en werkgevers zich aan de wetten houden.

In een arbeidsovereenkomst staan de afspraken tussen werkgever en werknemer. De werknemer levert arbeid en de werkgever betaalt hiervoor loon.

Een opzegtermijn is een periode waarin je nog moet werken nadat je je arbeidsovereenkomst hebt opgezegd of nadat je baas je wil ontslaan. De lengte van de opzegtermijn is een tot drie maanden.

De proeftijd is de periode waarin de werkgever en de werknemer de arbeidsovereenkomst kunnen opzeggen zonder dat hier een ontslagvergunning voor nodig is. In de proeftijd geldt er geen opzegtermijn. De proeftijd is bedoeld om de werkgever en de werknemer aan elkaar te laten wennen. De werkgever kan kijken of de werknemer bevalt en de werknemer kan kijken of het werk leuk is en goed bevalt. De proeftijd mag maximaal twee maanden duren.

Als je in vast dienst bent, hebt je een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Er staat dan geen einddatum in je arbeidsovereenkomst. Als je in tijdelijke dienst bent, stopt de arbeidsovereenkomst op de afgesproken datum.

Hoe werk je?

Niet alleen bedrijven maken goederen en diensten, de overheid doet dit ook. De overheid levert vooral diensten. Voorbeelden hiervan zijn: onderwijs en zorg voor ouderen. Deze voorzieningen worden vooral via de belastingen betaald. De overheid streeft niet naar winst.

Wanneer je betaald werk doet, werk je in de formele sector. Je hebt dan een arbeidsovereenkomst en je staat geregistreerd bij de belastingdienst. Wanneer je huishoudelijk werk doet of vrijwilligerswerk, dan ben je werkzaam in de informele sector. Ook zwart werken (je doet betaald werk, maar betaalt geen belasting en premies) hoort bij de informele sector.

Het brutoloon is het loon zonder dat hier de loonbelasting en premies vanaf zijn gehaald. Het nettoloon is het loon nadat de belasting en de premies er vanaf gehaald zijn. Het nettoloon is het loon dat je ook ontvangt.

Als een bedrijf een vacature heeft, is het bedrijf op zoek naar een medewerker. Er zijn verschillende redenen waarom een bedrijf een vacature kan hebben: er gaat iemand weg, het bedrijf groeit of er is iemand ontslagen.

Soms werken mensen op oproepbasis wil zeggen dat je werkt als je baas je nodig hebt. Bijvoorbeeld bij drukte of bij een evenement.

Als je op oproepbasis of via een tijdelijk contract werkt, werk je flexibel.

Wat wordt de prijs?

Bedrijven verdienen geld door inkoop, bewerking en daarna verkoop. De inkoopwaarde is de door het bedrijf betaalde prijs voor de ingekochte producten en grondstoffen.

De verkoopwaarde is de prijs die het bedrijf ontvangt als ze producten ontvangen.

Brutowinst = verkoopwaarde - inkoopwaarde

Verkoopprijs = inkoopwaarde + brutowinstmarge


De brutowinstmarge is het bedrag wat je bij de inkoopwaarde of inkoopprijs optelt om de verkoopprijs te bepalen. Een deel daarvan wordt gebruikt om de bedrijfskosten te betalen en de rest is winst.

Bedrijven hebben naast het inkopen ook kosten. Dit noemen we bedrijfskosten. Dit zijn bijvoorbeeld de kosten voor de lonen van de arbeiders, de kosten voor de machines en energiekosten.

Als jij een product in de winkel koopt, moet je BTW betalen. BTW staat voor belasting toegevoegde waarde. Soms noemt men die ook wel omzetbelasting. De BTW die jij betaalt moet het bedrijf weer aan de overheid afdragen.

In Nederland zijn twee BTW-tarieven. 21% voor de meeste (luxe) producten en 6% op dagelijkse levensmiddelen en noodzakelijke diensten. De consumentenprijs is de verkoopprijs inclusief BTW. Dit is dus de prijs die de klant betaalt.

Een markt is het geheel van vraag en aanbod. Mensen die producten willen kopen, bepalen de vraag en bedrijven die de producten maken bepalen het aanbod. Vraag en aanbod hebben ook invloed op de prijs. Als de vraag daalt zal de prijs ook dalen, stijgt de vraag dan zal de prijs stijgen. Bij aanbod is het andersom: stijgt het aanbod dan zal de prijs dalen. Als het aanbod daalt zal de prijs juist hoger worden

Maak je winst?

Het aantal producten dat een bedrijf verkoopt, noemen we de afzet.

De omzet (= verkoopwaarde) kun je berekenen door de afzet maal de verkoopprijs te doen.

Omzet (verkoopwaarde) = afzet x prijs

Bedrijven hebben naast het inkopen ook kosten. Dit noemen we bedrijfskosten. Dit zijn bijvoorbeeld de kosten voor de lonen van de arbeiders, de kosten voor de machines en energiekosten.

De verkoopwaarde is de prijs die het bedrijf ontvangt als ze producten ontvangen.

Brutowinst = verkoopwaarde - inkoopwaarde

De nettowinst van een bedrijf kun je bereken door van de brutowinst de bedrijfskosten af te halen.

Brutowinst = omzet - inkoopwaarde

Nettoresultaat = brutowinst - bedrijfskosten

Natuurlijk moet een bedrijf geld verdienen en zal de verkoopwaarde groter moeten zijn dan de inkoopwaarde!

Als producten duurder worden, zullen mensen deze minder kopen: de vraag daalt!
Als producten goedkoper worden, zullen mensen deze meer kopen: de vraag stijgt!

Omdat bedrijven werken met machines, etalages en bijvoorbeeld kassa's moeten ze om de zoveel tijd ook investeringen doen in nieuwe exemplaren. Dit komt door slijtage. Afschrijving is de jaarlijkse waardevermindering van kapitaalgoederen. Afschrijving hoort ook bij de bedrijfskosten. Bedrijven moeten jaarlijks reserveren om de nieuwe kapitaalgoederen te kunnen kopen. Soms kunnen ze bijvoorbeeld de machines nog verkopen, dit noemen we de restwaarde

Geen werk?

Werkloos zijn is vervelend, je hebt minder inkomen. Bovendien mis je contact met je collega's en je voelt je misschien minder nuttig.

Als je werk zoekt kan het UWV werkbedrijf je hierbij helpen. Lukt het vinden van werk niet, dan kun je aanspraak maken op een uitkering. Je bent wel verplicht te blijven zoeken naar werk.

De geregistreerde werkloosheid bestaat uit de mensen die tussen de 15 en 65 jaar oud zijn en die als werkzoekende staan ingeschreven bij het UWV werkbedrijf en ze moeten ook actief op zoek naar een baan zijn.

Er bestaat ook verborgen werkloosheid. Dit zijn de mensen die wel op zoek naar werk zijn, maar niet ingeschreven staan bij het UWV werkbedrijf.

Op de arbeidsmarkt is het totaal van de vraag naar arbeid en het totaal van het aanbod van arbeid te vinden. Mensen die werk zoeken noemen we het aanbod van arbeid. Bedrijven of de overheid die mensen zoeken noemen we de vraag naar arbeid.

Werkgelegenheid is het aantal arbeidsplaatsen dat er beschikbaar is bij bedrijven en bij de overheid. De werkgelegenheid is de vraag naar werk, of de vraag naar arbeid. De werkgelegenheid kan toenemen en afnemen.

Het aanbod van arbeid bestaat uit de mensen die werken en de mensen die een baan zoeken. Zij bieden hun arbeidskracht aan. Dit noemen we ook wel de beroepsbevolking.

De beroepsbevolking bestaat uit de mensen tussen de 15 en 65 jaar die minimaal 12 uur per week werken en de groep mensen die minimaal 12 uur per week willen werken en daarom ook staan ingeschreven bij het UWV werkbedrijf.

Er is werkloosheid als het aanbod van arbeid groter is dan de vraag naar arbeid.

Als de vraag naar arbeid groter is dan het aanbod van arbeid is er een tekort aan arbeiders. Als veel bedrijven mensen zoeken zal de werkloosheid dalen.

Wat voor werkloosheid?

De werkloosheid stijgt als het slecht gaat met de economie. Dit komt omdat de vraag naar goederen en diensten dan daalt. Mensen kopen dan minder. Hierdoor hoeven de bedrijven ook minder te maken en is er minder werk. Er zullen dan mensen ontslagen worden. Dit noemen we conjuncturele werkloosheid. Als het beter gaat met de economie neemt de conjuncturele werkloosheid af.

Bedrijven willen altijd zo goedkoop mogelijk produceren. Ze kunnen dit doen door mensen te vervangen door machines of bijvoorbeeld door de fabriek naar een ander land te verplaatsen. Hierdoor ontstaat er ook werkloosheid. Dit noemen we structurele werkloosheid. De banen die hierdoor verloren gaan komen niet meer terug! Ook als er wel banen zijn, maar je daar niet de juiste opleiding voor hebt, dan ben je ook structureel werkloos.

Als je ontslagen wordt dan kost het wat tijd om een nieuwe baan te vinden, dit noemen we frictiewerkloosheid. Eigenlijk is dat de tijd tussen twee banen is.

Mensen die werkloos zijn doordat ze hun werk maar een deel van het jaar kunnen doen horen bij de seizoenswerkloosheid.

Als er in de ene streek meer werkloosheid is dan in de andere, dan spreekt men van regionale werkloosheid.

Mensen die werkloos zijn ontvangen vaak een uitkering. De uitkering wordt door de werkenden via de premies betaald. Als er veel werklozen zijn moeten er meer premies betaald worden. De werkenden houden dan minder salaris over.

Ook de overheid kan werkloosheid proberen tegen te gaan:
- bedrijven minder belasting laten betalen (lagere kosten, meer ruimte om mensen aan te nemen)
- loonbelasting voor werknemers verlagen (netto meer over, dus mensen willen werken)
- bijscholing of omscholing voor werklozen organiseren (juiste opleiding = eerder werk)
- minimumloon verlagen (bedrijven kunnen goedkoper mensen aannemen)

Jongeren, ouderen en allochtonen lopen vaak het risico om eerder ontslagen te worden. Voor hun is het bovendien vaak lastiger om een baan te vinden.

 

Wie produceert dat?

Produceren is het maken van goederen en diensten. Een product begint altijd als grondstof en wordt verwerkt tot eindproduct. Tijdens de productie wordt het product bewerkt, dit noemen we de productieweg tot het product klaar is.

Productie in enge zin: De productie in de formele sectoren, oftewel de productie door bedrijven en de overheid. Wanneer je betaald werk doet, werk je in de formele sector. Je hebt dan een arbeidsovereenkomst en je staat geregistreerd bij de belastingdienst.

Wanneer je huishoudelijk werk doet of vrijwilligerswerk, dan ben je werkzaam in de informele sector. Ook zwart werken (je doet betaald werk, maar betaalt geen belasting en premies) hoort bij de informele sector. Productie in ruime zin zijn alle activiteiten om in behoeften te voorzien. Zowel uit de formele als informele sector.

Om te kunnen produceren heb je productiemiddelen nodig. Dit zijn bijvoorbeeld machines, computers, auto's arbeiders.

Productiefactoren zijn middelen die noodzakelijk zijn om te kunnen produceren. Er zijn vier productiefactoren:

- Natuur: alles wat uit de natuur komt
- Arbeid: de menselijk inspanning van mensen tijdens het produceren
- Kapitaal: gebouwen, machines en gereedschap die je nodig hebt tijdens het produceren.
- Ondernemerschap: een ondernemer combineert de bovengenoemde productiefactoren.

Mensen die goederen en diensten kopen doen dat om in hun behoeften te voorzien. De mensen leveren ook productiefactoren: mensen werken in een bedrijf of hebben zelf een bedrijf. Ze sparen geld voor de rente. De bank leent dit geld weer uit aan bedrijven zodat bedrijven investeringen kunnen doen.

Bij de vier productiefactoren horen ook vier beloningen:

- Natuur: pacht
- Arbeid: loon
- Kapitaal: rente
- Ondernemerschap: winst

Bij mechanisatie wordt menselijke spierkracht vervangen door machines. Bij automatisering wordt menselijk denkwerk vervangen door machines.

Als bedrijven nieuwe of betere machines kopen, noemen we dat investeren. Hierdoor kunnen bedrijven vaak goedkoper, meer en beter produceren.

Door mechanisering en automatisering kunnen werknemers in een bedrijf veel meer per persoon produceren dan vroeger. De arbeidsproductiviteit is toegenomen. Arbeidsproductiviteit is de hoeveelheid producten een persoon in een bepaalde periode kan maken.

Als een bedrijf veel gebruik maakt van machines bij het produceren noemen we dit kapitaalintensief. Als een bedrijf veel gebruik maakt van menselijk werk, en dus veel arbeiders gebruikt bij de productie, noemen we dit arbeidsintensief.

Meestal werken verschillende bedrijven aan een product. In een bedrijfskolom kun je alle bedrijven zien die aan een product werken tijdens de productieweg. De producent die de grondstof uit de natuur haalt, noemen we doe oerproducent. Als laatste staat de winkel waarin het product wordt verkocht.

Niet alle bedrijven maken goederen, zo zijn er ook bedrijven die diensten leveren. Dit noemen we een dienstverlenend bedrijf. Bijvoorbeeld een transportbedrijf of een schoonmaakbedrijf.

Er zijn drie soorten bedrijven. Industriële bedrijven maken goederen. Dienstverlenende bedrijven leveren diensten en agrarische bedrijven produceren vanuit de natuur.

Ieder bedrijf uit de bedrijfskolom voegt waarde toe. Het product wordt zo meer waard en zal daardoor in prijs stijgen. Dit noemen we de toegevoegde waarde. De hoogte van de waarde toevoeging hangt af van de hoeveelheid arbeid en de gebruikte machines.

Een bedrijfskolom kan langer worden, dan komt er een schakel bij. Als de bedrijfskolom korter wordt, gaan er schakels weg.

Wat kost het milieu?

Door te consumeren wordt het milieu belast. Milieuschade zijn alle negatieve gevolgen van consumptie voor het milieu. Er is steeds meer consumptie. Dit komt door: meer inwoners, hogere inkomens en mensen willen steeds vaker nieuwe dingen kopen.

Verschillende vormen van milieuschade: vervuiling, opraken van energiebronnen, verbruik van grondstof en veel afval.

Niet altijd is duidelijk wie voor de vervuiling zorgt. De maatschappij betaalt dan (via belastingen) de kosten voor het opruimen van het afval of het verbeteren van het milieu. Als de maatschappij deze kosten moet betalen noemen we dat maatschappelijke kosten. Iedereen betaalt dan de kosten van vervuiling.

Maatschappelijk verantwoord ondernemen: Als bedrijven rekening houden met mens en milieu tijdens hun productie.

Bij hergebruik worden er van afvalstoffen nieuwe producten gemaakt. Hierdoor kun je grondstoffen sparen. Ook is dit goed voor het milieu. Papier, glas, plastic en vele andere soorten afval kunnen opnieuw gebruikt worden.

Steeds meer bedrijven produceren duurzaam. Dat wil zeggen dat ze goederen en diensten maken die nu en in de toekomst geen schade opleveren voor de mens en de natuur.

Bij duurzame productie proberen bedrijven: zo min mogelijk afval te maken, veel hergebruiken, groene energie gebruiken en geen vervuiling te maken. Als bedrijven duurzaam produceren hebben ze vaak minder verspilling en minder afval. Dit is voor een bedrijf ook gunstig want ze hebben dan minder bedrijfskosten.

De overheid probeert op verschillende manier milieuschade te voorkomen:
- subsidies voor milieuvriendelijke activiteiten
- milieubelasting (ecotaks) heffen op milieuonvriendelijke producten
- regels en wetten instellen
- voorzieningen treffen die hergebruik makkelijker maken
- voorlichting geven
- convenanten sluiten. Een convenant is een afspraak tussen een bedrijf en de overheid.

Als een gebruiker voor afval of vervuiling betaalt geldt: de vervuiler betaalt. Dit wil zeggen dat degene die verantwoordelijk is voor afval of vervuiling er voor moet zorgen (betalen) dat dit opgelost wordt. Zo betaal je vaak verwijderingsbijdrage of energiebelasting.

Waar werk jij?

In de economie hanteren we 4 sectoren:
- Primaire sector: landbouw, visserij en bosbouw
- Secundaire sector: industrie, bouwnijverheid, delfstoffenwinning en energiebedrijven
- Tertiaire sector: commerciële dienstverlenende ondernemingen
- Quartaire sector: dienstverlenende instellingen die geen winst hoeven te halen.

De tertiaire sector en de quartaire sector zijn de dienstverlenende sectoren. De primaire sector en de secundaire sector zijn de sectoren die productie maken.

Als een bedrijf een vacature heeft, is het bedrijf op zoek naar een medewerker. Er zijn verschillende redenen waarom een bedrijf een vacature kan hebben: er gaat iemand weg, het bedrijf groeit of er is iemand ontslagen.

Soms werken mensen op oproepbasis wil zeggen dat je werkt als je baas je nodig hebt. Bijvoorbeeld bij drukte of bij een evenement. Als je op oproepbasis of via een tijdelijk contract werkt, werk je flexibel. Via flexibel werken kun je goed ervaring opdoen.

Bedrijven die allemaal hetzelfde product of dienst leveren (bedrijfstak of branche) maken vaak afspraken voor de gehele bedrijfstak. Deze afspraken staan in een CAO (=Collectieve Arbeidsovereenkomst). Een CAO is een afspraak tussen werkgevers en werknemers over de arbeidsvoorwaarden.

In een organisatieschema of organigram kun je zien hoe de taken in een bedrijf verdeeld zijn.

De werkgever moet zich houden aan de arbeidstijdenwet. Hierin staat hoe lang iemand mag werken en welk werk iemand van een bepaalde leeftijd mag doen. De overheid heeft nog meer wetten gemaakt om de werknemer te beschermen. De arbeidsomstandighedenwet (=arbowet) beschrijft alles wat te maken heeft met de veiligheid, gezondheid en het welzijn van de werknemer. De arbeidsinspectie let er op dat werknemers en werkgevers zich aan de wetten houden.

Is alles goed geregeld?

In een arbeidsovereenkomst staan de afspraken tussen werkgever en werknemer. De werknemer levert arbeid en de werkgever betaalt hiervoor loon.

Als je in vast dienst bent, hebt je een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Er staat dan geen einddatum in je arbeidsovereenkomst. Als je in tijdelijke dienst bent, stopt de arbeidsovereenkomst op de afgesproken datum. Dit noemen we bepaalde tijd.

Een opzegtermijn is een periode waarin je nog moet werken nadat je je arbeidsovereenkomst hebt opgezegd of nadat je baas je wil ontslaan. De lengte van de opzegtermijn is een tot drie maanden.

De proeftijd is de periode waarin de werkgever en de werknemer de arbeidsovereenkomst kunnen opzeggen zonder dat hier een ontslagvergunning voor nodig is. In de proeftijd geldt er geen opzegtermijn. De proeftijd is bedoeld om de werkgever en de werknemer aan elkaar te laten wennen. De werkgever kan kijken of de werknemer bevalt en de werknemer kan kijken of het werk leuk is en goed bevalt. De proeftijd mag maximaal twee maanden duren.

Werknemers mogen niet zomaar ontslagen worden door een bedrijf. De werkgever moet hier een goede reden voor hebben. Enkele voorwaarden:
- ontslagvergunning van het UWV Werkbedrijf
- de rechter ontbindt de arbeidsovereenkomst
- ontslag op staande voet
- ontslaan tijdens de proeftijd
- met wederzijds goedvinden (in overleg)

Bij ontslag moeten werknemer en werkgever wel rekening houden met een opzegtermijn.

Iedereen die werkt sluit een individuele arbeidsovereenkomst met zijn werkgever af.
In een CAO (collectieve arbeidsovereenkomst) zijn afspraken vastgelegd tussen
vakbonden en werkgeversbonden.

Bedrijven die allemaal hetzelfde product of dienst leveren (bedrijfstak) maken vaak afspraken voor de gehele bedrijfstak. Deze afspraken staan in een CAO (=Collectieve Arbeidsovereenkomst). Een CAO is een afspraak tussen werkgevers en werknemers over de arbeidsvoorwaarden. De werkgevers worden vertegenwoordigd door de werkgevers organisaties en de werknemers door de vakbonden. Alle bedrijven uit een bedrijfstak moeten zich aan de geldende CAO houden. Niet in iedere bedrijfstak is er een CAO.

Als de vakbond en de bedrijven een CAO hebben afgesproken kan de minister van Sociale zaken deze algemeen verbindend verklaren. De afspraken in de CAO zijn dan verplicht voor alle bedrijven en werknemers uit de betreffende bedrijfstak.

Er gelden ook algemene regels en wetten voor werkgevers en werknemers. Als werknemer moet je je werk natuurlijk goed doen. Je hebt ook recht op een aantal vakantiedagen. De werkgever heeft de plicht om loon of salaris te betalen aan de werknemer. Je moet als werknemer natuurlijk wel op de afgesproken tijden werken. Arbeidsvoorwaarden zijn alle rechten en plichten van de werknemer.

Primaire arbeidsvoorwaarden zijn afspraken over werktijden en loon. Secundaire arbeidsvoorwaarden zijn alle arbeidsvoorwaarden die niet primair zijn. Bijvoorbeeld: studiemogelijkheden, auto van de zaak, verlof en onkostenvergoedingen.

De reden waarom iemand werkt heet het arbeidsmotief. Mensen hebben verschillende redenen om te werken. Naast geld verdienen kun je jezelf willen ontwikkelen of wil je ervaring opdoen. Ook willen sommige mensen zich nuttig maken voor de samenleving.

Hoeveel kost het?

Het aantal producten dat een bedrijf verkoopt, noemen we de afzet.

De omzet (= verkoopwaarde) kun je berekenen door de afzet maal de verkoopprijs te doen. Andere benamingen voor omzet zijn: verkoopwaarde of opbrengst.

Omzet (verkoopwaarde) = afzet x prijs

Marktaandeel is de afzet of omzet dat een bedrijf heeft in verhouding tot de totale omzet of afzet op de gehele markt van dit product.

Bedrijven verdienen geld door inkoop, bewerking en daarna verkoop. De inkoopwaarde is de door het bedrijf betaalde prijs voor de ingekochte producten en grondstoffen.

De verkoopwaarde is de prijs die het bedrijf ontvangt als ze producten ontvangen.

Brutowinst = verkoopwaarde - inkoopwaarde

Bedrijven hebben naast het inkopen ook kosten. Dit noemen we bedrijfskosten. Dit zijn bijvoorbeeld de kosten voor de lonen van de arbeiders, de kosten voor de machines en energiekosten. Ook de huur van het gebouw en rente over een lening horen bij de bedrijfskosten.

De nettowinst van een bedrijf kun je bereken door van de brutowinst de bedrijfskosten af te halen.

Brutowinst = omzet - inkoopwaarde

Nettowinst = brutowinst - bedrijfskosten

De brutowinstmarge is het bedrag wat je bij de inkoopwaarde of inkoopprijs optelt om de verkoopprijs te bepalen. Een deel daarvan wordt gebruikt om de bedrijfskosten te betalen en de rest is winst.

Als je de winst moet berekenen, dan moet je alle bedragen exclusief (zonder) BTW berekenen. De BTW is namelijk niet voor de ondernemer. De BTW moet aan de belastingdienst worden betaald.

Als jij een product in de winkel koopt, moet je BTW betalen. BTW staat voor belasting toegevoegde waarde. Soms noemt men die ook wel omzetbelasting. De BTW die jij betaalt moet het bedrijf weer aan de overheid afdragen.

In Nederland zijn twee BTW-tarieven. 21% voor de meeste (luxe) producten en 6% op dagelijkse levensmiddelen en noodzakelijke diensten. De consumentenprijs is de verkoopprijs inclusief BTW. Dit is dus de prijs die de klant betaalt.

Omdat bedrijven werken met machines, etalages en bijvoorbeeld kassa's moeten ze om de zoveel tijd ook investeringen doen in nieuwe exemplaren. Dit komt door slijtage. Afschrijving is de jaarlijkse waardevermindering van kapitaalgoederen. Afschrijving hoort ook bij de bedrijfskosten. Bedrijven moeten jaarlijks reserveren om de nieuwe kapitaalgoederen te kunnen kopen. Soms kunnen ze bijvoorbeeld de machines nog verkopen, dit noemen we de restwaarde.

Arbeidsproductiviteit is de hoeveelheid producten een persoon in een bepaalde periode kan maken. Bedrijven willen een zo hoog mogelijke arbeidsproductiviteit. Als de arbeidsproductiviteit hoger wordt, dan dalen de loonkosten per product. Hierdoor kan het product goedkoper worden, en wordt er meer verkocht!

De arbeidsproductiviteit kan op verschillende manieren worden verhoogd:
- technologische ontwikkeling: automatisering en mechanisatie
- arbeidsverdeling of specialisatie: het productieproces wordt verdeeld
- scholing: beter opgeleid is een hogere arbeidsproductiviteit
- beloningen
- betere arbeidsomstandigheden

Voor de meeste banen heb je een opleiding nodig. Dit noemen we geschoold werk. Banen waar geen opleiding voor nodig is noemen we ongeschoold werk.

Er zijn verschillende functies: leidinggevende functies en uitvoerende functies. Mensen die een uitvoerende functie hebben, moeten de opdrachten van hun leidinggevende uitvoeren. Leidinggevend werk betaalt vaak beter dan uitvoerend werk.

De bedrijfstijd is het aantal uren dat een bedrijf per week geopend is. Als een bedrijf langer open is, kunnen er meer producten gemaakt worden. De machinekosten per product worden dan lager!

Hogere kosten worden vaak doorberekend in de verkoopprijzen. Door hogere kosten worden de verkoopprijzen hoger en zullen de klanten een hogere prijs moeten betalen.

Heb je werk?

Op de arbeidsmarkt is het totaal van de vraag naar arbeid en het totaal van het aanbod van arbeid te vinden. Mensen die werk zoeken noemen we het aanbod van arbeid. Bedrijven of de overheid die mensen zoeken noemen we de vraag naar arbeid.

Het aanbod van arbeid bestaat uit de mensen die werken en de mensen die een baan zoeken. Zij bieden hun arbeidskracht aan. Dit noemen we ook wel de beroepsbevolking.

De beroepsbevolking bestaat uit de mensen tussen de 15 en 65 jaar die minimaal 12 uur per week werken en de groep mensen die minimaal 12 uur per week willen werken en daarom ook staan ingeschreven bij het UWV werkbedrijf.

Werkgelegenheid is het aantal arbeidsplaatsen dat er beschikbaar is bij bedrijven en bij de overheid. De werkgelegenheid is de vraag naar werk, of de vraag naar arbeid. De werkgelegenheid kan toenemen en afnemen.

Op de arbeidsmarkt is het totaal van de vraag naar arbeid en het totaal van het aanbod van arbeid te vinden. Mensen die werk zoeken noemen we het aanbod van arbeid. Bedrijven of de overheid die mensen zoeken noemen we de vraag naar arbeid.

Er is werkloosheid als het aanbod van arbeid groter is dan de vraag naar arbeid.

Als de vraag naar arbeid groter is dan het aanbod van arbeid is er een tekort aan arbeiders. Als veel bedrijven mensen zoeken zal de werkloosheid dalen. Als een bedrijf een vacature heeft, is het bedrijf op zoek naar een medewerker.

Werkloos zijn is vervelend, je hebt minder inkomen. Bovendien mis je contact met je collega's en je voelt je misschien minder nuttig.

Als je werk zoekt kan het UWV werkbedrijf je hierbij helpen. Lukt het vinden van werk niet, dan kun je aanspraak maken op een uitkering. Je bent wel verplicht te blijven zoeken naar werk.

De geregistreerde werkloosheid bestaat uit de mensen die tussen de 15 en 65 jaar oud zijn en die als werkzoekende staan ingeschreven bij het UWV werkbedrijf en ze moeten ook actief op zoek naar een baan zijn.

Er bestaat ook verborgen werkloosheid. Dit zijn de mensen die wel op zoek naar werk zijn, maar niet ingeschreven staan bij het UWV werkbedrijf.

De werkloosheid stijgt als het slecht gaat met de economie. Dit komt omdat de vraag naar goederen en diensten dan daalt. Mensen kopen dan minder. Hierdoor hoeven de bedrijven ook minder te maken en is er minder werk. Er zullen dan mensen ontslagen worden. Dit noemen we conjuncturele werkloosheid. Als het beter gaat met de economie neemt de conjuncturele werkloosheid af.

Bedrijven willen altijd zo goedkoop mogelijk produceren. Ze kunnen dit doen door mensen te vervangen door machines of bijvoorbeeld door de fabriek naar een ander land te verplaatsen. Hierdoor ontstaat er ook werkloosheid. Dit noemen we structurele werkloosheid. De banen die hierdoor verloren gaan komen niet meer terug! Ook als er wel banen zijn, maar je daar niet de juiste opleiding voor hebt, dan ben je ook structureel werkloos.

Als je ontslagen wordt dan kost het wat tijd om een nieuwe baan te vinden, dit noemen we frictiewerkloosheid. Eigenlijk is dat de tijd tussen twee banen is.

Mensen die werkloos zijn doordat ze hun werk maar een deel van het jaar kunnen doen horen bij de seizoenswerkloosheid.

Als er in de ene streek meer werkloosheid is dan in de andere, dan spreekt men van regionale werkloosheid.

Met het werkloosheidspercentage kun je berekenen welk deel van de totale beroepsbevolking werkloos is. Je deelt dan het aantal werklozen door de totale beroepsbevolking en dan x 100.

Mensen die kort (=minder dan een jaar) werkloos zijn behoren tot de tijdelijke werkloosheid.

Mensen die langer dan een jaar werkloos zijn behoren tot de langdurige werkloosheid. Gemeenten kunnen mensen helpen die langdurig werkloos zijn.

Mensen die werkloos zijn doordat ze hun werk maar een deel van het jaar kunnen doen horen bij de seizoenswerkloosheid.

Mensen die onvrijwillig werkloos (=ontslagen door het bedrijf)  zijn ontvangen vaak een WW-uitkering. De uitkering wordt door de werkenden via de premies betaald. Als er veel werklozen zijn moeten er meer premies betaald worden. De werkenden houden dan minder salaris over.

De geregistreerde werkloosheid bestaat uit de mensen die tussen de 15 en 65 jaar oud zijn en die als werkzoekende staan ingeschreven bij het UWV werkbedrijf en ze moeten ook actief op zoek naar een baan zijn.

Er bestaat ook verborgen werkloosheid. Dit zijn de mensen die wel op zoek naar werk zijn, maar niet ingeschreven staan bij het UWV werkbedrijf.

Is er werk?

De werkloosheid daalt als het beter gaat met de economie. Dit komt omdat de vraag naar goederen en diensten dan stijgt. Mensen kopen dan meer en bedrijven gaan dan meer investeren. De overheid kan ook meer uitgeven. De overheid kan bijvoorbeeld wegen aanleggen en scholen bouwen.

Als het beter gaan met de economie gaan de lonen vaak omhoog. Of mensen dan ook meer gaan kopen hangt af van het consumentenvertrouwen. Dat is het vertrouwen dat mensen in de economische toekomst hebben. Als mensen veel vertrouwen hebben in de economie, dan geven ze veel uit. Als mensen weinig vertrouwen in de economie hebben, dan gaan ze liever sparen.

Loonmatiging wil zeggen dat de lonen stijgen niet of maar met een heel klein percentage.

De overheid kan door belastingverlaging of BTW-verlaging het levensonderhoud goedkoper maken. Door deze verlagingen gaan mensen meer kopen.

Arbeidsdeelname (= arbeidsparticipatie) is het percentage van de bevolking dat tot de beroepsbevolking behoort. Als er veel mensen werken dan ontvangt de overheid veel belasting en hoeven er weinig uitkeringen betaald te worden.

Je kunt in deeltijdwerken (parttime) of in voltijd (fulltime). Mensen die in deeltijd werken werken minder dan het maximaal aantal uren in een week. Mensen die voltijd werken werken het volledige aantal uren in een week. Een voltijdbaan heeft meestal 36 of meer uren per week.

Soms werken mensen op oproepbasis wil zeggen dat je werkt als je baas je nodig hebt. Bijvoorbeeld bij drukte of bij een evenement. Als je op oproepbasis of via een tijdelijk contract werkt, werk je flexibel.

Als er sprake is van arbeidstijdverkorting (atv) dan wordt de werkweek verkort. Er zal minder gewerkt worden dan de 40-urige werkweek. Het werk wat gedaan moet worden, wordt zo over meer mensen verdeeld.

Wanneer de overheid Nederland aantrekkelijker maakt voor bedrijven, dan wordt het ondernemersklimaat beter. Meer bedrijven vestigen zich dan in Nederland. Hierdoor is er dan meer werk beschikbaar.

 

Video's

Wat zijn productiefactoren? Hoe bereken je afschrijvingen en hoe bereken je btw?

Hoe bereken je brutowinst en nettowinst? Wat is productiecapaciteit en arbeidsproductiviteit?

Hoe teken je vraag en aanbod in een grafiek en past een minimumprijs daarin?

Welke marktvormen zijn er? Hoe werkt een fusie en wat is een kartel?

Welke ondernemingsvormen zijn er en welke aansprakelijkheid hoort daarbij?

Hoe werkt een arbeidsovereenkomst en wat doet de Arbeidsinspectie?

Wie doet wat op de arbeidsmarkt en welke productiesectoren zijn er?

Welke vijf soorten werkloosheid bestaan er en wat zijn mogelijke oplossingen?

LessonUp

De arbeidsmarkt

Ondernemingsvormen

Productiesectoren

Werkloosheid

Produceren

Winst of verlies?

De markt

Marktvormen

Productiecapaciteit en arbeidsproductiviteit

De prijs

Productie

Omzet en winst

Concurrentie

Arbeidsrecht

Krappe of ruime arbeidsmarkt