Biologie SE5 Kader: Erfelijkheid en evolutie

Biologie SE5 Kader: Erfelijkheid en evolutie

Introductie

Welkom bij de quest die jou op weg gaat helpen om een goed cijfer te halen voor het vijfde SE.

Deze keer ga je het boekje van "Examenoverzicht" NIET gebruiken, omdat de aangeboden stof WEL verplicht is voor het schoolexamen (=SE), maar NIET getoetst wordt op het centraal examen (=CE)

Het SE is ook deze keer een "papieren toets", dat wil zeggen, dat je in de SE-week een blad met vragen krijgt die je schriftelijk moet gaan beantwoorden.

Veel plezier!

De onderzoeksvraag waar jij je deze quest mee bezig gaat houden is:

Op welke wijze worden erfelijke eigenschappen aan de volgende generatie doorgegeven?

Succes!

Tijdbesteding

  (12 uur)

Begeleiding

Biologie is een mooi vak, maar soms wat lastig. Als je vragen hebt zoek mij dan op, dan gaat het vast lukken om goede antwoorden (en misschien zelfs weer nieuwe vragen!) te vinden. Ik ben iedere dag op HVX, behalve op woensdag, dus zoek mij gewoon even op.

Mate van vrijheid

Dit is een gestructureerde quest. Je bepaalt zelf wanneer en waar je deze quest doet. Het onderwerp en de vraagstelling zijn bepaald door de docent.

Attitude:

Bij het maken van deze quest train je alle spieren van de Building Learning Power.

Voor de hele quest geldt, dat je goed moet plannen (=Reflectie) Er zijn opdrachten waarbij er van je gevraagd wordt om logisch te redeneren (Vindingrijkheid), maar bovenal heb je doorzettingsvermogen (Veerkracht) nodig om tot een mooi resultaat te komen.

Ondersteuning

Heb je moeite met het lezen van de (soms lange) teksten? Jouw iPad kan deze teksten voor je voorlezen. Daarvoor moet je de volgende dingen doen.

1. Ga naar je instellingen.

2. Kies 'Toegankelijkheid'.

3. Kies 'Spraak'.

4. Tik op het schuifje achter 'Spreek selectie uit'. Het balkje wordt groen.

5. Selecteer de tekst in de wikiwijspagina die je wilt laten voorlezen.

6. Kies 'Spreek uit'.

Routeplanner

 

In de onderstaande tabel zie je welke opdrachten je per week moet maken om je goed te kunnen voorbereiden. Ook zie je welke opdrachten ingeleverd moeten worden in Seesaw

Je mag er natuurlijk ook altijd voor kiezen om "een eigen route" te maken, mits deze voldoet aan de leerdoelen die je in Egodact kunt vinden, het werk gemaakt en ingeleverd is voor 8/2 en natuurlijk altijd in overleg met mevrouw Buren.

De toets is verplicht, omdat dit een schoolexamen (SE) of PTA onderdeel is.

Kijk voordat je jouw opdracht inlevert goed of jouw post voldoet aan de eisen die wij heraan hebben gesteld.

Week Data Welk onderdeel moet je doen? Hoe laat je jouw leren zien in Seesaw
1

10/5

tm

14/5

Genotype en fenotype

Chromosomen en Genen

  • Maak de opdracht en stuur een foto in via Seesaw
  • De begrippenlijsten
2

17/5

tm

21/5

Genenparen

Geslachtcellen en

geslachtchromosomen

  • De 2 opdrachtenmet de juiste begrippen Maak een screenshot van jouw antwoorden
  • Leg in jouw eigen woorden uit waarom geslachtscellen slechts 23 chromosomen hebben
  • De begrippenlijsten
3

24/5

tm

28/5

Kruisingen

 

  • Maak alle opdrachten (in totaal 10) en maak hiervan een screenshot
  • Maak de vragen op het antwoordvel en lever deze is. Het antwoordvel krijg je van mij via de mail
  • De begrippenlijst
4

31/5

tm

4/6

Stambomen

Intermediaire fenotypen

  • Maak een samenvatting van de video over stambomen en intermediaire fenotypen
  • Maak de opdrachten over stambomen en intermediaire fenotypen
  • De begrippenlijst
5

7/6

tm

11/6

Geslachtelijke en ongeslachtelijke voortplanting

Mutaties

 

  • Maak de puzzle
  • Ga op internet op zoek naar minimaal 3 manieren waarop planten zich ongeslachtelijk kunnen voortplanten
  • Maak een verslag over de video's
  • De opdracht met de juiste begrippen
6

8/6

tm

18/6

De evolutietheorie

Oefenen voor het SE

 

  • Bekijk de film over Darwin
  • Oefentoets en Eindtoets maken
7

23/6

tm

29/6

SE 5:

Schriftelijke toets

 

 

Reis(blog)

In het reis(blog) vind je de opdrachten die je moet gaan uitvoeren. Er staat telkens een stukje introductietekst, de opdracht is beschreven en er staat stap voor stap uitgelegd hoe je de opdracht kan uitvoeren.

Volg je alle stappen goed op, dan gaat het je zeker lukken om een goed cijfer te behalen bij de toets.

Inleiding

Om deze quest goed te kunnen doorlopen is het de bedoeling, dat je alle opdrachten en vragen zo goed mogelijk probeert te maken en alles op een juiste wijze inlevert via Seesaw.

Genotype en fenotype

De theorie:

Wanneer je wordt geboren, kan je op je vader en/of op je moeder lijken. Dan vertoon je eigenschappen die je vader en moeder ook hebben. Het kan ook zo zijn dat je eigenschappen hebt die niet terug te zien zijn bij je vader en/of moeder. Wanneer je een eigenschap hebt overgenomen van je ouders noem je dat een erfelijke eigenschap.

Alle uiterlijke kenmerken van een organisme samen noemen we het fenotype van dat organisme. De uiterlijke kenmerken zijn de zichtbare eigenschappen van een organisme; vele daarvan zijn erfelijk maar dat zijn ze lang niet allemaal.

De informatie voor alle erfelijke eigenschappen bij elkaar noemen we het genotype van een organisme. In het woord genotype zit ook het woordje 'gen'. Het genotype bestaat dus uit alle genen bij elkaar. Het genotype heeft veel invloed op je eigenschappen maar het bepaalt niet álle eigenschappen. De kleur van je haar bijvoorbeeld wordt bepaald door je genotype, maar deze haarkleur is weer onderdeel van je fenotype. Het is mogelijk om een verandering te doen aan je fenotype. Zo zou je je haarkleur bijvoorbeeld kunnen veranderen door het te verven. Hierdoor veranderd je fenotype, maar in je chromosomen blijft de informatie aanwezig voor de eigenschap bruin haar. Uiteindelijk zal de oorspronkelijke haarkleur dus weer teruggroeien. Deze erfelijke eigenschap voor bruin haar kun je doorgeven aan je nakomelingen. Of jou haar op dat moment geverfd is of niet maakt dan niet uit.

Het fenotype wordt dus deels bepaald door het genotype, maar door allerlei oorzaken kan het fenotype veranderingen ondergaan zonder dat het genotype veranderd. Zulke oorzaken voor veranderingen noemen we invloeden uit het milieu. In het kort valt te zeggen dat het fenotype van een organisme tot stand komt door het genotype én door invloeden uit het milieu.

Hieronder vind je een uitlegvideo's  over de begrippen: genotype en fenotype

Erfelijkheid: genotype en fenotype

De opdrachten:

  • Maak onderstaande opdracht en stuur een foto in via Seesaws
  • Maak een begrippenlijst van de groene woorden
  • Stuur mij een berichtje via teams zodat ik het kan nakijken.

 

 

Chromosomen en genen

De theorie

In de kern van elke (normale) menselijke cel zitten 46 chromosomen en deze chromosomen dragen voor de informatie alle erfelijke eigenschappen. Op een chromosoom liggen vele genen. Elk gen is een klein stukje van het chromosoom dat de informatie draagt voor één erfelijke eigenschap. Het totaal aan genen in een celkern is het genotype.

Chromosomen zitten in de celkern van ieder organisme (behalve natuurlijk bij bacterien, maar dat wist je al).

Bij jou zijn dit er 46 in totaal ,maar deze liggen in paren. Er zijn dus 23 paar chromosomen.

Dit geldt voor de soort "Homo Sapiens" (=de mens), maar het aantal chromosomen is per soort verschillend. Het aantal chromosomen van een cavia is bijvoorbeeld 64 (dus 32 paar), die van een kikker 26 (dus 13 paar) en die van een tulp 24 (dus 12 paar)

Chromosomen zijn ingewikkelde structuren die bestaan uit de stof DNA. DNA bevat een code voor cellen zodat deze weten wat ze moeten gaan doen.

Bekijk afbeelding 2.1. Hier is te zien dat in de celkern van de cel chromosomen liggen. Wanneer we inzoomen op zo'n chromosoom zien we dat het een in elkaar gedraaide DNA-kettting is. DNA heeft de vorm van een lange spiraal of wenteltrap, en het is de stof waaruit een chromosoom bestaat. Het DNA kan worden opgedeeld in vele stukjes en al deze stukjes noemen we de genen. In de afbeelding is te zien dat de traptreden van de DNA-spiraal uit vier verschillende kleuren bestaat. Dit zijn de onderdelen van DNA. De volgorde van deze onderdelen, dus de volgorde van de vier kleuren, is het recept of ook wel de code voor een gen.

Afbeelding 2.1: Cel, celkern, chromosomen, DNA en genen.
Afbeelding 2.1: Cel, celkern, chromosomen, DNA en genen.

Lichaamscellen zijn diploïd. Bij diploïde cellen komen de chromosomen in paren voor. Lichaamscellen ontstaan door de gewone celdeling; de mitose. De twee chromosomen van een paar zijn gelijk aan elkaar. Op beide chromosomen zitten dan ook de genen voor dezelfde erfelijke eigenschappen. Omdat in lichaamscellen de genen dus ook in paren voorkomen, bevat één genenpaar de informatie voor één erfelijke eigenschap.

Alle genen hebben een specifieke plaats op een chromosoom. De plaats waar een gen in het chromosoom te vinden is heet een locus (meervoud = loci). De twee chromosomen van een paar hebben dezelfde genensamenstelling en elk gen heeft dus een 'tweeling-gen'. Zo'n genenpaar noem je ook wel een allelenpaar. Allelen (enkelvoud = allel) zijn bepaalde varianten van genen en ze komen in precies dezelfde volgorde op precies dezelfde loci in het chromosomenpaar voor. Bijvoorbeeld voor het gen haarkleur kunnen allelen voor zwart, bruin, rood of blond haar aanwezig zijn.

Bekijk de video voor een opfrisser over hoe de mitose ook al weer in zijn werk gaat. In video wordt vervolgens ook alvast uitgelegd hoe de meiose werkt. Dit is de celdeling voor geslachtscellen.

Mitose en meiose

Wanneer de 46 chromosomen netjes worden gerangschikt in de 23 homologe chromosomenparen, kan men daar een karyogram van maken. Bekijk afbeelding 3.1 van een karyogram. Een karyogram is een afbeelding waarin de chromosomenparen netjes zijn geordend. Op een karyogram kan je grotere chromosoomafwijkingen terugvinden zoals afwijkingen in het aantal en de vorm van chromosomen.

In afbeelding 3.1 kun je zien dat er 22 chromosomenparen zijn gevormd. Deze 44 chromosomen heten autosomen. Dit wordt in de afbeelding aangevuld met één X-chromosoom en één Y-chromosoom. Dit zijn de twee geslachtschromosomen en deze vormen samen het laatste, 23e chromsomenpaar. Geslachtschromosomen komen voor in alle 'normale' lichaamscellen. In afbeelding 3.1 zijn de geslachtschromosomen niet hetzelfde. Daarom weten we dat dit karyogram gemaakt is met de chromosomen van een man.

Afbeelding 3.1: Karyogram
Afbeelding 3.1: Karyogram

Een man heeft in het 23e chromosomenpaar één X-chromosoom en één Y-chromosoom zitten.

Een vrouw heeft in het 23e chromsomenpaar twee X-chromosomen zitten en géén Y-chromosoom.

In afbeelding 3.2 is de indeling van de chromosomen van de man en de vrouw nogmaals in het kort weergegeven.

Afbeelding 3.2: Geslachtschromosomen bij de bevruchting.
Afbeelding 3.2: Geslachtschromosomen bij de bevruchting.
Afbeelding 3.2: Indeling chromosomen man/ vrouw.
Afbeelding 3.2: Indeling chromosomen man/ vrouw.

De opdrachten:

  • Hieronder vind je nogmaals de video's die je voor SE 4 ook al hebt bekeken
  • Bekijk deze nog een keer als opfrisser of bekijk jouw aantekeningen die je gemaakt hebt
  • Maak een begrippenlijst in jouw eigen woorden van alle groene woorden uit de tekst.
  • Lever de begrippenlijst in via Seesaw

DNA, puzzel stukjes van het lichaam

Celdeling

DNA zit in al jouw cellen

Hoe werkt DNA?

Genenparen

De 46 chromosomen die in de kern van elke lichaamscel vormen 23 chromosomenparen. Per chromosomenpaar is er één chromosoom afkomstig van je vader en één chromosoom afkomstig van je moeder. De chromosomen zijn opgebouwt uit DNA en op dit DNA liggen de erfelijke eigenschappen in de vorm van genen. Genen zijn stukjes DNA die coderen voor een erfelijke eigenschap.

Met de 23 chromosomen die je van je moeder hebt gekregen, heb je ook ongeveer 20.000 erfelijke eigenschappen geërfd. De 23 chromosomen afkomstig van je vader hebben ook ongeveer 20.000 erfelijke eigenschappen met zich meegenomen. Het komt erop neer dat je elke erfelijke eigenschap dus twee keer hebt. Je moeder geeft je dus informatie mee over je oogkleur maar je vader ook.

Een gen is een erfelijk eigenschap en een gen bestaat dus uit twee onderdelen. Eén onderdeel komt van je moeder en één onderdeel komt van je vader. Zo'n onderdeel van een gen noem je een allel. Samengevat komt het erop neer dat één erfelijke eigenschap (gen) is opgebouwd uit twee allelen.

Afbeelding 4.1: Oorlellen kunnen wel of niet aan het hoofd aangehecht zitten. Dit is een erfelijk eigenschap.
Afbeelding 4.1: Oorlellen kunnen wel of niet aan het hoofd aangehecht zitten. Dit is een erfelijk eigenschap.

Bekijk afbeelding 4.1. Sommige mensen hebben vrijstaande oorlellen en sommige mensen hebben oorlellen die vergroeid zijn met het hoofd. Dit is een erfelijke eigenschap. Er bestaan allelen met de informatie voor vrijstaande oorlellen en er bestaan allelen met de informatie voor aangehechte oorlellen.

Personen met vergroeide oorlellen hebben een genenpaar met twee allelen​ voor vergroeid. Deze twee allelen zijn dan dus aan elkaar gelijk. In de erfelijkheid noemen we deze persoon dan homozygoot (homo = gelijk) voor de eigenschap aanhechting van de oorlellen. Er kan ook sprake zijn van een genenpaar met twee allelen voor vrijstaand. Deze persoon is dan homozygoot voor de eigenschap vrijstaande oorlellen.

 


Sommige personen hebben een genenpaar met één allel voor vrijstaande oorlellen en één allel voor vergroeide oorlellen. Deze twee allelen van het genenpaar zijn ongelijk aan elkaar. In dit geval is deze persoon heterozygoot (hetero = ongelijk) voor de eigenschap aanhechting van de oorlellen. Deze personen bezitten dus zowel het allel voor vrijstaande oorlellen als het allel voor vergroeide oorlellen.

Als je heterozygoot bent voor de eigenschap aanhechting oorlellen, betekent dat niet dat je aan een oor een vergroeide oorlel heb en aan het andere oor een vrijstaande oorlel. Slechts één van de allelen van het genenpaar komt in het fenotype tot uiting. Wanneer blijkt dat deze persoon vrijstaande oorlellen heeft, dan betekent het dat het allel voor vrijstaande oorlellen tot uiting is gekomen. Het allel dat dan tot uiting komt is het dominante allel. Het andere allel is het recessieve allel.

Een dominant allel is 'sterker' dan een recessief allel. Als in een chromosomenpaar een dominant allel aanwezig is, dan kan het recessieve allel niet tot uiting komen in het fenotype.

Bekijk nu de onderstaande video's over dominant, recessief, homozygoot en heterozygoot.

Dominant, recessief, homozygoot en heterozygoot

Voor de meeste erfelijke eigenschappen bestaan er twee verschillende genen, dus twee allelen. Een persoon is dan dus heterozygoot voor die erfelijke eigenschappen. Welke van die twee allelen dan tot uiting komt, dus welke van die twee dominant en welke recessief is, verschilt per soort organisme.

Een aantal voorbeelden:

  • Bij erwtenplanten is het allel voor rode bloemkleur dominant over het gen voor witte bloemkleur.
  • Bij koeien met een rode vachtkleur komt slechts één genotype voor. De koeien zijn homozygoot voor de vachtkleur. Het allel voor een rode vachtkleur is namelijk recessief. Een recessief allel kan alleen tot uiting komen als er geen dominant gen aanwezig is. Deze koe is homozygoot recessief voor de rode vachtkleur.
  • Bij koeien met een zwarte vachtkleur zijn er twee genotypen mogelijk. Deze koeien kunnen homozygoot óf heterozygoot zijn voor de zwarte vachtkleur. Het gen voor een zwarte vachtkleur is dominant. Wanneer een dominant gen tot uiting komt, kan je niet weten of een organisme homozygoot of heterozygoot is voor die eigenschap.

 

De opdrachten:

  • In de opdracht hieronder vul je de juiste begrippen in op de juiste plekken. De begrippen kunnen meerdere keren gebruikt worden. Maak een screenshot van jouw antwoorden
  • Maak een begrippenlijst van de groene woorden uit de tekst
  • Stuur beide opdrachten in via Seesaw

Geslachtscellen en geslachtschromosomen

De theorie:

Tijdens de vorige onderdelen heb je geleerd, dat er in alle kernen van jouw cellen 46 chromosomen zitten.

Toch is er in jouw lichaam één groep van cellen die maar de helft van deze chromosomen heeft, dus 23. Deze chromosomen liggen dan ook niet in paren, maar zijn enkelvoudig.Deze cellen noemt men geslachtscellen.

Bij de man zijn dat de zaadcellen en bij de vrouw zijn dat de eicellen.Deze ontstaan door de meiose.Geslachtscellen zijn haploïd. Dat betekent dat de chromosomen hier enkelvoudig voorkomen. In de kernen van geslachtscellen liggen dan ook geen 46 chromosomen maar zijn dat er 23.

Bekijk onderstaande video's over het ontstaan van de geslachtscellen door middel van meiose.

Erfelijkheid: Reductiedeling (meiose)

In tegenstelling tot de lichaamscellen komen de chromosomen in de geslachtscellen  dus enkelvoudig voor. De vorming van geslachtscellen vindt plaats door middel van meiose. Dit wordt ook wel de reductiedeling genoemd. Tijdens de meiose komt van elk chromosomenpaar één chromosoom terecht in een geslachtscel. Dit geldt voor de autosomen én voor de geslachtschromosomen.

Na de meiose bij een vrouw (XX) bevat een eicel altijd één X-chromosoom.

Na de meiose bij een man (XY) bevat een zaadcel een X-chromosoom óf een Y-chromosoom.

Na geslachtsgemeenschap kan er een bevruchting plaatsvinden. Tijdens de bevruchting versmelt de kern van een eicel met de kern van een zaadcel. De kern van de eicel bevat altijd een X-chromoom. Als de kern van de zaadcel ook een X-chromosoom bevat, ontstaat er een bevruchte eicel met twee X-chromosomen en zal het embryo uiteindelijk uitgroeien tot een meisje (XX). Als de kern van de zaadcel een Y-chromosoom bevat, ontstaat er een bevruchte eicel met een X- en een Y-chromosoom en zal het embryo uiteindelijk uitgroeien tot een jongetje (XY).

Bekijk onderstaande video's goed

Chromosomen in een geslachtscel

Erfelijkheid: Geslachtschromosomen

 

Tijdens de bevruchting komen de enkelvoudige chromosomen uit de zaadcel en de enkelvoudige chromosomen uit de eicel bij elkaar. De zygote is de bevruchte eicel. Deze bevat wel weer chromosomenparen en dus ook weer genenparen. De zygote is dus diploïd. Via mitose groeit de zygote uit tot een nieuw organisme. Bij een celdeling verandert het genotype niet. De chromosomen in de dochtercellen zijn kopieën van de chromosomen in de moedercel.

Bij een normale ontwikkeling blijft het genotype van een persoon dan ook onveranderd vanaf de bevruchting. Je kunt daarmee dus stellen dat het genotype van een organisme vast ligt op het moment van de bevruchting.

De opdracht:

  • Leg in jouw eigen woorden uit waarom geslachtscellen slechts 23 chromosomen hebben
  • Maak de onderstaande opgave en maak een screenshot van jouw antwoorden
  • Maak een begrippenlijst van de groene woorden
  • Stuur alles in via Seesaw

Kruisingen

Kruisingsschema's

Wanneer ouders een kind krijgen, geven beide ouders eigenschappen door aan dit kind. Aan de hand van een kruisingsschema kunnen we bepalen hoe groot de kans is dat het kind bepaalde eigenschappen heeft. In dit onderdeel leer je stap voor stap hoe je zo'n kruisingsschema kunt maken en gebruiken.

Generaties:

Bij kruisingsschema's maken we gebruik van 'generaties'. Om een goed kruisingsschema te maken, is het belangrijk dat je snapt hoe die generaties werken.

Als eerste hebben we ouders, deze geven we aan met de P van Parentes (Latijn voor ouders)

Daarna komt de eerste generatie nakomelingen, deze geven we aan met F1

De tweede generatie nakomelingen (dus de kinderen van F1) noemen we F2

Herhalen van belangrijke begrippen:

Voordat we gaan beginnen met de kruisingsschema's, moeten we een aantal begrippen kennen. Sommige begrippen hebben we al eerder in het hoofdstuk besproken, andere begrippen zijn nieuw.

In een kruisingsschema kijken we naar genotypen, dit zijn alle erfelijke eigenschappen van een mens. Vaak kijken we in een kruisingsschema naar één bepaalde eigenschap, bijvoorbeeld haarkleur of oogkleur. Als een organisme twee gelijke allelen heeft voor deze erfelijke eigenschap, dan is het organisme homozygoot voor deze eigenschap. Als een organisme twee verschillende allelen heeft voor deze erfelijke eigenschap, dan is het organisme heterozygoot voor deze erfelijke eigenschap. Allelen van erfelijke eigenschappen kunnen dominant of recessief zijn. Het dominante allel is 'sterker' dan het recessieve allel. Als een organisme heterozygoot is en zowel een dominant als een recessief allel heeft voor een bepaalde eigenschap, zal het dominante allel tot uiting komen in het fenotype van het organisme. In een kruisingsschema geven we de verschillende allelen aan met verschillende letters. (Deze letter wordt gegeven in de opdracht. Als dat niet het geval is, mag je zelf een letter kiezen). Het dominante allel geven we aan met een hoofdletter, het recessieve allel geven we aan met een kleine letter.

Het maken van een kruisingsscheme

Wanneer een mannetje en een vrouwtje nakomelingen krijgen, krijgen de nakomelingen voor iedere eigenschap één allel van de vader en één allel van de moeder. Wanneer we weten welke allelen de vader heeft en welke allelen de moeder heeft, kunnen we berekenen hoe groot de kans is dat de nakomelingen een bepaald genotype (en dus fenotype) krijgen.

Beide honden zijn heterozygoot voor de eigenschap vachtkleur. De helft van de spermacellen van de vader bevat het dominante allel (A, voor een zwarte vacht), de andere helft bevat het recessieve allel (a, voor een blonde vacht). De helft van de eicellen van de moeder bevat het dominante allel (A, voor een zwarte vacht), de andere helft bevat het recessieve allel (a, voor een blonde vacht). Deze allelen vullen we in in het kruisingsschema.

Wanneer we het kruisingsschema verder invullen, ziet deze er als volgt uit. De nakomelingen van de honden kunnen dus het genotype AA, Aa of aa hebben

Een kruising van iemand met blauwe ogen en iemand met bruine ogen
Een kruising van iemand met blauwe ogen en iemand met bruine ogen
Een kruising tussen een konijn met rechte oren en een konijn met hangoren
Een kruising tussen een konijn met rechte oren en een konijn met hangoren

Het rekenen aan kruisingsschema's

Als we een kruisingsschema ingevuld hebben, kunnen we berekenen welk percentage van de nakomelingen een bepaald genotype zou hebben. Dit gaat als volgt.

Je telt hoe vaak een bepaald genotype voorkomt in de kruisingstabel. Dit deel je door 4 (het totaal aantal vakjes) en doe je vervolgens keer 100%.

Als we dit doen voor het genotype BB in de bovenstaande tabel ziet dat er zo uit:

Het genotype komt 1 keer voor. 1/4 = 0,25. 0,25 x 100 = 25%

Bij deze opdracht ga je meer zelfstandig aan het werk met kruisingsschema's. Als je er niet uitkomt, kun je natuurlijk altijd om hulp vragen. Maar probeer eerst te kijken hoe ver je zelf komt met alle informatie uit deze wikiwijs.

Opdrachten:

  • Maak een begrippenlijst van alle groene woorden
  • Maak alle opdrachten (in totaal 10) en maak hiervan een screenshot
  • Maak de vragen op het antwoordvel en lever deze is. Het antwoordvel krijg je van mij via de mail
  • Lever alles in via Seesaw en stuur mij een berichtje via Teams

Stambomen

Symbolen bij een stamboom
Symbolen bij een stamboom

De theorie:

In een stamboom kun je zien of een bepaalde erfelijke eigenschap in een familie voorkomt en bij welke familieleden. Kijk naar de stamboom hieronder:

Een vierkantje stelt een man voor en een rondje een vrouw. Streepjes tussen een rondje en vierkantje in betekenen: ‘Hebben zich voortgeplant.’ De kinderen die zij hebben gekregen worden met een lijn en vertakkingen naar beneden aangegeven.

In de legenda is af te lezen hoe de fenotypen worden weergegeven in de stamboom.

Je ziet in de legenda dat de individuen die zwart zijn, een bepaalde ziekte hebben.

Wat kan je nu allemaal afleiden uit de bovenstaande stamboom?

1. Het gen voor de ziekte is dominant.
Hoe kan je dit nu weten?
Om uit te vinden of een bepaalde eigenschap dominant of recessief is, zoek je in een stamboom naar 2 ouders met dezelfde eigenschap, die een kind krijgen die die eigenschap niet heeft. In dit voorbeeld is dat bij kruising E. Daar hebben de ouders (nummer 9 en 10) allebei de ziekte. Ze krijgen een kind (nummer 19) die de ziekte niet heeft. Dit kan alleen maar als de ziekte dominant is. Zou de ziekte namelijk recessief zijn, dan zouden de ouders allebei het genotype aa moeten hebben. Dan kunnen ze alleen kinderen krijgen met het genotype aa.

2. Van alle gezonde individuen weet je dat het genotype homozygoot recessief is (aa).
Dit weet je, omdat het gen voor de ziekte dominant is, en daarom ben je alleen gezond als je beide recessieve allelen hebt (aa dus)

3. Van alle zieke individuen weet je dat ze heterozygoot zijn.
Dit weet je, omdat de indivuduen 1, 4, 8, 9 en 10 allemaal minimaal 1 gezond kind hebben gekregen. Dat kind moet homozygyoot recessief zijn (anders zou het ziek zijn), en dus moeten beide ouders een recessief allel hebben gehad. Maar ze zijn ziek, dus ook een dominant allel.

Bekijk onderstaande video goed

De opdrachten

  • Maak een samenvatting van de video over stambomen
  • Maak de opdrachten over stambomen op het antwoordvel, dat je van mij krijgt
  • Beantwoord onderstaande vraag
  • Lever alles in via Seesaw

Intermediaire fenotypen

De theorie:

Bij het onderdeel over kruisingen heb je geleerd, dat een erfelijke eigenschap dominant is (dus altijd tot uiting komt in het fenotype) of dat deze recesief kan zijn (dan komt dit pas tot uiting in het fenotype bij twee allelen).

Er is nog een andere manier van overerven: Namelijk intermediair.

Bij deze vorm van overerven zijn beide allelen "even sterk" en ontstaat er in het fenotype een mengvorm.

Bekijk onderstaande tekeningen van de kippen en de haan eens goed:

 

Intermediaire kenmerken
Intermediaire kenmerken

Zoals je ziet ontstaat er een nieuwe kleur, namelijk grijs.

Let ook goed op de schrijfwijze!!!

Intermediaire kruisingen kunnen bij veel organismen voorkomen: Planten kunnen bijvoorbeeld rode  en witte bloemen hebben, maar hun "kinderen" zouden roze bloemen kunnen krijgen.

Bij de vraagstukken over kruisingen tijdens de toets wordt altijd aangegeven of de eigenschap dominant/recesief of intermediair overerft.

Bekijk nu onderstaande video.

De opdrachten:

  • Maak een verslag over de video
  • Maak onderstaande opdrachten en maak een screenshot van jouw antwoorden
  • Stuur beiden in via Seesaw.

Geslachtelijke en ongeslachtelijke voortplanting

De theorie

Tot nu toe heb je geleerd, dat overerving plaatsvindt als er een eicel samensmelt met een zaadcel (bij dieren) of een stuifmeelkorrel (bij planten). Dit noemen we geslachtelijke voortplanting

Door geslachtelijke voortplanting ontstaan er nieuwe individuen met andere genetische eigenschappen dan die van hun ouders.

Er zijn echter ook organismen, die zich ongeslachtelijk voortplanten. Zij maken zogenaamde klonen van zichzelf. De organismen die dan ontstaan zijn genetisch gelijk aan die van de moeder

Hieronder vind je twee uitlegvideo's over geslachtelijke en ongeslachtelijke voortplanting

 

 

De opdrachten

  • Maak de onderstaande puzzle
  • Ga op internet op zoek naar minimaal 3 manieren waarop planten zich ongeslachtelijk kunnen voortplanten
  • Lever alles in via Seesaw en staaur mij een berichtje via teams

Hieronder kun je een kruiswoordpuzzel maken. Vul het juiste begrip in bij de betekenis.

 

Mutaties

De theorie:

Tot nu toe heb je geleerd, dat erfelijke eigenschappen zich bevinden op de genen van chromosomen en dat deze door geslachtelijke voortplanting worden doorgegeven aan de nakomelingen. Soms gebeurt het, dat er door verandering in dat genetische materiaal een andere eigenschap ontstaat. De gevolgen kunnen negatief zijn (bijvoorbeeld als deze verandering een ziektebeeld veroorzaakt), maar kan ook zeker positief uitpakken voor de soort. Denk maar eens aan een veranderende vachtkleur, die beter camoufleert, dan die van de ouders. 

Hieronder zie je een plaatje met de mogelijke chromosoomveranderingen. Bekijk deze goed.

 

Soorten mutaties
Soorten mutaties
Crossing over
Crossing over

Hieronder vind je de uitlegvideo over mutaties. Bekijk deze goed.

 

 

Mutaties

De opdrachten:

  • Maak een verslag over de video
  • In de opdracht hieronder vul je de juiste begrippen in op de juiste plekken. De begrippen  kunnen (eventueel) meerdere keren gebruikt worden. Maak een screenshot van jouw antwoorden
  • Stuur alles in via Seesaw en bericht mij hierover via Teams.

De evolutietheorie van Darwin

De theorie:

In 1831 vertrok Darwin met zijn boot "The Beagle" richting de Galapagoseilanden

Hij ontdekte daar, dat er op een verschillende eiland groep, verschillende soorten vinken leefden, afhankelijk van het voedsel dat zij tot hun beschikking hadden.

Darwin verklaarde deze verschillen door de Evolutietheorie en publiceerde het beroemde boek: "On the origin of Species"

De opdracht:

Bekijk onderstaande video's goed.

 

Show

Inleiding:

In leerjaar één en twee kregen jullie de opdracht om de quest af te sluiten met een show. Vanaf dit  leerjaar heet dit geen show meer, maar noemen we het een PTA (=programma voor toetsing en afsluiting) of ook wel een SE (=schoolexamen) en telt het mee voor de cijfers op jouw diploma.

Dit PTA kan een presentatie zijn, een mondelinge overhoring, maar ook een schriftelijke toets.

Op welke wijze een onderdeel getoetst gaat worden, kan je vinden op de site van het HVC (hvc.nl) in de zogenaamde PTA gids. Let op: sommige PTA's zijn herkansbaar, maar sommige helaas niet.

Ik ga jullie vanaf nu, dan ook beoordelen met cijfers in plaats van met sterren.

De cijfers zitten op een schaal van 1 tot en met 10 waarbij een 1 het laagste cijfer is en 10 het hoogste.

Mocht je nog vragen hebben, kom dan even langs.

Uitvoering:

Deze stof wordt afgesloten met een schriftelijke toets waarin je laat zien wat je hebt geleerd tijdens deze quest. In de week van 23/6 tot en met 29/6 zal de schriftelijke toets worden afgenomen

 

Je moet ervoor zorgen, dat je over alle onderdelen die behandeld zijn in deze quest vragen kunt beantwoorden. In Egodact kan je ook nog eens controleren of je echt over alle onderdelen iets weet.

Om biologie te leren, kan je ook gebruik maken van de tips die in deze quest zijn gegeven.

Heel veel succes.

Tips om het vak biologie goed te leren

Inleiding:

Biologie is een prachtig vak, maar wordt door sommige leerlingen wel ervaren als een vak waar je heel veel voor moet leren. En dat is ook zo.

Met behulp van onderstaande tips gaat dat leren echt een stuk gemakkelijker:

Tip 1:

Maak een uittreksel in eigen woorden. Dit heb je eigenlijk al gedaan, door alle moeilijke woorden te omschrijven aan het eind van ieder onderwerp in deze quest.

Tip 2:

Maak flipkaartjes. Hierbij zet je het onderwerp op de ene kant en op de andere kant de omschrijving. Als je gaat leren kan je de kaartjes die je al kent op een ander stapeltje leggen zodat je "de moeilijke gevallen" wat vaker kunt oefenen.

Tip 3:

Als je de stof goed geleerd hebt, vertel hierover aan jouw ouders/vrienden/docent. Je onhoudt het beste als je de stof aan een ander vertelt.

Tip 4:

Maak op biologiepagina.nl de examenopgaven per onderdeel, zodat je alvast went aan de maknier van vragen op het centraal examen.

Tip 5:

Als je iets (nog) niet begrijpt, kom vooral even langs.

Veel succes!

Oefentoets

Toets:Oefentoets Erfelijkheid

Eindtoets

Hieronder vind je de "eindtoets" voor het onderwerp erfelijkheid. Aan het einde van de toets kan je feedback geven over deze website.

 

Succes!

 

 

Bronnen

Klik op de afbeelding hieronder om naar een herhalende video te gaan over het onderwerp Erfelijkheid.

NPO start. (2012, 8 november). Bio-Bits onderbouw: Mens en lichaam; Erfelijkheid. https://www.npostart.nl/bio-bits/08-11-2012/NPS_1207530