Kruisingen

Kruisingsschema's

Wanneer ouders een kind krijgen, geven beide ouders eigenschappen door aan dit kind. Aan de hand van een kruisingsschema kunnen we bepalen hoe groot de kans is dat het kind bepaalde eigenschappen heeft. In dit onderdeel leer je stap voor stap hoe je zo'n kruisingsschema kunt maken en gebruiken.

Generaties:

Bij kruisingsschema's maken we gebruik van 'generaties'. Om een goed kruisingsschema te maken, is het belangrijk dat je snapt hoe die generaties werken.

Als eerste hebben we ouders, deze geven we aan met de P van Parentes (Latijn voor ouders)

Daarna komt de eerste generatie nakomelingen, deze geven we aan met F1

De tweede generatie nakomelingen (dus de kinderen van F1) noemen we F2

Herhalen van belangrijke begrippen:

Voordat we gaan beginnen met de kruisingsschema's, moeten we een aantal begrippen kennen. Sommige begrippen hebben we al eerder in het hoofdstuk besproken, andere begrippen zijn nieuw.

In een kruisingsschema kijken we naar genotypen, dit zijn alle erfelijke eigenschappen van een mens. Vaak kijken we in een kruisingsschema naar één bepaalde eigenschap, bijvoorbeeld haarkleur of oogkleur. Als een organisme twee gelijke allelen heeft voor deze erfelijke eigenschap, dan is het organisme homozygoot voor deze eigenschap. Als een organisme twee verschillende allelen heeft voor deze erfelijke eigenschap, dan is het organisme heterozygoot voor deze erfelijke eigenschap. Allelen van erfelijke eigenschappen kunnen dominant of recessief zijn. Het dominante allel is 'sterker' dan het recessieve allel. Als een organisme heterozygoot is en zowel een dominant als een recessief allel heeft voor een bepaalde eigenschap, zal het dominante allel tot uiting komen in het fenotype van het organisme. In een kruisingsschema geven we de verschillende allelen aan met verschillende letters. (Deze letter wordt gegeven in de opdracht. Als dat niet het geval is, mag je zelf een letter kiezen). Het dominante allel geven we aan met een hoofdletter, het recessieve allel geven we aan met een kleine letter.

Het maken van een kruisingsscheme

Wanneer een mannetje en een vrouwtje nakomelingen krijgen, krijgen de nakomelingen voor iedere eigenschap één allel van de vader en één allel van de moeder. Wanneer we weten welke allelen de vader heeft en welke allelen de moeder heeft, kunnen we berekenen hoe groot de kans is dat de nakomelingen een bepaald genotype (en dus fenotype) krijgen.

Beide honden zijn heterozygoot voor de eigenschap vachtkleur. De helft van de spermacellen van de vader bevat het dominante allel (A, voor een zwarte vacht), de andere helft bevat het recessieve allel (a, voor een blonde vacht). De helft van de eicellen van de moeder bevat het dominante allel (A, voor een zwarte vacht), de andere helft bevat het recessieve allel (a, voor een blonde vacht). Deze allelen vullen we in in het kruisingsschema.

Wanneer we het kruisingsschema verder invullen, ziet deze er als volgt uit. De nakomelingen van de honden kunnen dus het genotype AA, Aa of aa hebben

Een kruising van iemand met blauwe ogen en iemand met bruine ogen

Een kruising tussen een konijn met rechte oren en een konijn met hangoren

Het rekenen aan kruisingsschema's

Als we een kruisingsschema ingevuld hebben, kunnen we berekenen welk percentage van de nakomelingen een bepaald genotype zou hebben. Dit gaat als volgt.

Je telt hoe vaak een bepaald genotype voorkomt in de kruisingstabel. Dit deel je door 4 (het totaal aantal vakjes) en doe je vervolgens keer 100%.

Als we dit doen voor het genotype BB in de bovenstaande tabel ziet dat er zo uit:

Het genotype komt 1 keer voor. 1/4 = 0,25. 0,25 x 100 = 25%

Bij deze opdracht ga je meer zelfstandig aan het werk met kruisingsschema's. Als je er niet uitkomt, kun je natuurlijk altijd om hulp vragen. Maar probeer eerst te kijken hoe ver je zelf komt met alle informatie uit deze wikiwijs.

Opdrachten: