De 46 chromosomen die in de kern van elke lichaamscel vormen 23 chromosomenparen. Per chromosomenpaar is er één chromosoom afkomstig van je vader en één chromosoom afkomstig van je moeder. De chromosomen zijn opgebouwt uit DNA en op dit DNA liggen de erfelijke eigenschappen in de vorm van genen. Genen zijn stukjes DNA die coderen voor een erfelijke eigenschap.
Met de 23 chromosomen die je van je moeder hebt gekregen, heb je ook ongeveer 20.000 erfelijke eigenschappen geërfd. De 23 chromosomen afkomstig van je vader hebben ook ongeveer 20.000 erfelijke eigenschappen met zich meegenomen. Het komt erop neer dat je elke erfelijke eigenschap dus twee keer hebt. Je moeder geeft je dus informatie mee over je oogkleur maar je vader ook.
Een gen is een erfelijk eigenschap en een gen bestaat dus uit twee onderdelen. Eén onderdeel komt van je moeder en één onderdeel komt van je vader. Zo'n onderdeel van een gen noem je een allel. Samengevat komt het erop neer dat één erfelijke eigenschap (gen) is opgebouwd uit twee allelen.
Bekijk afbeelding 4.1. Sommige mensen hebben vrijstaande oorlellen en sommige mensen hebben oorlellen die vergroeid zijn met het hoofd. Dit is een erfelijke eigenschap. Er bestaan allelen met de informatie voor vrijstaande oorlellen en er bestaan allelen met de informatie voor aangehechte oorlellen.
Personen met vergroeide oorlellen hebben een genenpaar met twee allelen voor vergroeid. Deze twee allelen zijn dan dus aan elkaar gelijk. In de erfelijkheid noemen we deze persoon dan homozygoot (homo = gelijk) voor de eigenschap aanhechting van de oorlellen. Er kan ook sprake zijn van een genenpaar met twee allelen voor vrijstaand. Deze persoon is dan homozygoot voor de eigenschap vrijstaande oorlellen.
Sommige personen hebben een genenpaar met één allel voor vrijstaande oorlellen en één allel voor vergroeide oorlellen. Deze twee allelen van het genenpaar zijn ongelijk aan elkaar. In dit geval is deze persoon heterozygoot (hetero = ongelijk) voor de eigenschap aanhechting van de oorlellen. Deze personen bezitten dus zowel het allel voor vrijstaande oorlellen als het allel voor vergroeide oorlellen.
Als je heterozygoot bent voor de eigenschap aanhechting oorlellen, betekent dat niet dat je aan een oor een vergroeide oorlel heb en aan het andere oor een vrijstaande oorlel. Slechts één van de allelen van het genenpaar komt in het fenotype tot uiting. Wanneer blijkt dat deze persoon vrijstaande oorlellen heeft, dan betekent het dat het allel voor vrijstaande oorlellen tot uiting is gekomen. Het allel dat dan tot uiting komt is het dominante allel. Het andere allel is het recessieve allel.
Een dominant allel is 'sterker' dan een recessief allel. Als in een chromosomenpaar een dominant allel aanwezig is, dan kan het recessieve allel niet tot uiting komen in het fenotype.
Bekijk nu de onderstaande video's over dominant, recessief, homozygoot en heterozygoot.
Dominant, recessief, homozygoot en heterozygoot https://www.youtube.com/watch?v=0BCHKRRqIQU
Voor de meeste erfelijke eigenschappen bestaan er twee verschillende genen, dus twee allelen. Een persoon is dan dus heterozygoot voor die erfelijke eigenschappen. Welke van die twee allelen dan tot uiting komt, dus welke van die twee dominant en welke recessief is, verschilt per soort organisme.
Een aantal voorbeelden:
De opdrachten: