De theorie:
Tijdens de vorige onderdelen heb je geleerd, dat er in alle kernen van jouw cellen 46 chromosomen zitten.
Toch is er in jouw lichaam één groep van cellen die maar de helft van deze chromosomen heeft, dus 23. Deze chromosomen liggen dan ook niet in paren, maar zijn enkelvoudig.Deze cellen noemt men geslachtscellen.
Bij de man zijn dat de zaadcellen en bij de vrouw zijn dat de eicellen.Deze ontstaan door de meiose.Geslachtscellen zijn haploïd. Dat betekent dat de chromosomen hier enkelvoudig voorkomen. In de kernen van geslachtscellen liggen dan ook geen 46 chromosomen maar zijn dat er 23.
Bekijk onderstaande video's over het ontstaan van de geslachtscellen door middel van meiose.
Erfelijkheid: Reductiedeling (meiose) https://www.youtube.com/watch?v=8f5kGI90uNI
In tegenstelling tot de lichaamscellen komen de chromosomen in de geslachtscellen dus enkelvoudig voor. De vorming van geslachtscellen vindt plaats door middel van meiose. Dit wordt ook wel de reductiedeling genoemd. Tijdens de meiose komt van elk chromosomenpaar één chromosoom terecht in een geslachtscel. Dit geldt voor de autosomen én voor de geslachtschromosomen.
Na de meiose bij een vrouw (XX) bevat een eicel altijd één X-chromosoom.
Na de meiose bij een man (XY) bevat een zaadcel een X-chromosoom óf een Y-chromosoom.
Na geslachtsgemeenschap kan er een bevruchting plaatsvinden. Tijdens de bevruchting versmelt de kern van een eicel met de kern van een zaadcel. De kern van de eicel bevat altijd een X-chromoom. Als de kern van de zaadcel ook een X-chromosoom bevat, ontstaat er een bevruchte eicel met twee X-chromosomen en zal het embryo uiteindelijk uitgroeien tot een meisje (XX). Als de kern van de zaadcel een Y-chromosoom bevat, ontstaat er een bevruchte eicel met een X- en een Y-chromosoom en zal het embryo uiteindelijk uitgroeien tot een jongetje (XY).
Bekijk onderstaande video's goed
Chromosomen in een geslachtscel
Erfelijkheid: Geslachtschromosomen https://www.youtube.com/watch?v=SzEF4kmv9RA
Tijdens de bevruchting komen de enkelvoudige chromosomen uit de zaadcel en de enkelvoudige chromosomen uit de eicel bij elkaar. De zygote is de bevruchte eicel. Deze bevat wel weer chromosomenparen en dus ook weer genenparen. De zygote is dus diploïd. Via mitose groeit de zygote uit tot een nieuw organisme. Bij een celdeling verandert het genotype niet. De chromosomen in de dochtercellen zijn kopieën van de chromosomen in de moedercel.
Bij een normale ontwikkeling blijft het genotype van een persoon dan ook onveranderd vanaf de bevruchting. Je kunt daarmee dus stellen dat het genotype van een organisme vast ligt op het moment van de bevruchting.
De opdracht: