N4 Keten en product

Algemeen

Gebruik bij de lessen van Keten en product de onderstaande E-Learning. Daarnaast heeft blz 52 t/m 61 uit Handboek Varkenshouderij ook een toegevoegde waarde.  

E-learning varkenshouderij

De Nederlandse varkenssector is erg divers. In het onderstaande filmje van het voormalige productschap voor vee, vlees en eieren wordt de Nederlandse varkenshouderij toegelicht. Kijk de video hieronder. Na het bekijken van de video volgt een quiz.

Studiewijzer

Les

Datum

Wat behandeld

Huiswerk

Overig

1

8 feb

Opstart

Uitleg opdracht

 

 

In Helmond

2

15 feb

Beurs Den Bosch

 

 

 

22 feb

Carnaval

 

 

3

1 mrt

 

 

 

4

8 mrt

 

 

 

5

15 mrt

 

 

 

6

22 mrt

 

 

In de ochtend les

7

29 mrt

Geen les

Inleveren eindopdracht 1

 

Studiedag docenten

8

5 apr

Afsluiting

Uitvoeren discussie arena  

 

 

De varkenssector in Nederland

Ontwikkelingen varkenshouderij met focus op dier

De Nederlandse varkenshouderij en facts

In 2017 heeft de POV een factsheet gemaakt met feiten en cijfers van de Nederlandes varkenshouderij om varkenshouderij maar ook de burgerij te informeren.

Agrimatie

Een onderdeel van de Wageningen University & Research is de Wageningen Economic Research. Via de website agrimatie.nl stelen zij actuele cijfers beschikbaar. Bekijk de site en beantwoord de vragen onder deze afbeelding.

De varkensketen

Intensivering en concentratie

Rijdend over het platteland, zie je zomers vaak koeien buiten lopen. De grootte van de koppel, geeft je een indruk van de grootte van het bedrijf. Hoe meer grasland je ziet, hoe belangrijker de melkveehouderij voor dat gebied is. De varkenshouderij speelt zich veel meer af in de stal.

Intensieve veehouderij

Om varkens te houden heb je nauwelijks grond nodig, een varkensstal is voldoende. We spreken van intensieve veehouderij als op een kleine oppervlakte grond heel veel dieren worden gehouden.

Overal in Nederland zou je varkens kunnen houden. Toch kom je in bijvoorbeeld Noord-Holland veel minder varkens tegen dan in Noord-Brabant en op de Veluwe. Intensieve veehouderij tref je vooral aan op de zand- gronden. In het verleden kwamen op deze arme zandgronden her en der wat schaapkuddes voor. Dit was een armoedig bestaan. Totdat er mogelijkheden kwamen om op een intensieve, bijna fabrieksmatige, manier vee te houden. De boeren in deze gebieden maakten daar dankbaar gebruik van om hun inkomens te verbeteren. De varkens zelf leverden inkomsten op, en ook de grond werd vruchtbaarder door het gebruik van de varkensmest.

Concentratie op zandgronden Zuidoost-Nederland

De varkenshouderij is vooral te vinden op de zandgronden in het zuiden en oosten van Nederland. Dat is van oudsher zo gegroeid dankzij gunstige vestigingsfactoren. Dat leidde tot het intensiever houden van dieren en dus een hogere productie per oppervlakte-eenheid. De matige kwaliteit van de grond leent zich niet voor grootschalige grondgebonden activiteiten. Het verbouwen van mais als krachtvoer voor het eigen bedrijf vindt nog wel plaats.

De Nederlandse varkenshouderij is sterk geconcentreerd in de zandgebieden van Noord-Brabant, Noord-Limburg, Gelderland en Overijssel. Dat is historisch gegroeid dankzij gunstige vestigingsfactoren zoals goede ligging ten opzichte van grote consumptiegebieden (Ruhrgebied, Parijs), en de gunstige infrastructuur voor transport dankzij ruime beschikbaarheid van binnenhavens, vaarwegen en verkeerswegen.

Andere belangrijke drijvende krachten waren het hoge niveau van onderwijs, efficiënte  kennisuitwisseling, goedopgeleide arbeidskrachten. Al deze factoren in combinatie met beperkte beschikbaarheid van grond, met als gevolg hoge grondprijzen, stimuleerden het intensiever houden van dieren en dus een hogere productie per oppervlakte-eenheid.

Schaalvergroting

De laatste 50 jaar is het aantal varkens in Nederland fors gestegen. Het aantal bedrijven met varkens is daar- entegen flink gedaald. We spreken hier van een sterke schaalvergroting. Een van de oorzaken van deze sterke schaalvergroting is de automatisering. De verdergaande automatisering maakt het mogelijk steeds meer dieren per arbeidskracht te verzorgen.

Daarnaast stelt de overheid steeds strengere milieueisen aan het houden van varkens. Door de milieu wetgeving worden varkenshouders gedwongen dure investeringen te doen. Wanneer een bedrijf veel dieren heeft, worden deze investeringen en daarmee ook de kosten per dier lager.

Piramide structuur

Soorten bedrijven

Er zijn verschillende soorten varkenshouderijen, namelijk:

•   topfokbedrijven ook wel kernbedrijven of basisbedrijven genoemd.

•   subfokbedrijven;

•   vermeerderingsbedrijven;

•   vleesvarkensbedrijven.

Topfokbedrijven (ook wel kernbedrijven of basisbedrijven genoemd)

Op de topfokbedrijven of basisfokbedrijven houdt men de zuivere rassen in stand en probeert ze te verbeteren. Jonge beren en zeugen worden als uitgangsmateriaal geleverd aan de subfok bedrijven.

Subfokbedrijven

Op subfok-bedrijven wordt de vermeerderingszeug F1 gefokt, raszuivere zeugen gepaard met raszuivere beren / lijnen. Tevens worden op subfok-bedrijven zuiverras eindberen gefokt. De biggen die geschikt zijn voor de fokkerij worden geselecteerd en opgefokt tot dekrijpe leeftijd (7-8mnd). Daarna gaan ze naar de vermeerderaar. Daar worden ze gebruikt voor het fokken van mestbiggen.

Vermeerderingsbedrijven

Een vermeerderaar produceert biggen voor de vleesvarkenshouder. Zeugen en beren die hij daarvoor nodig heeft, zijn afkomstig van de subfok-bedrijven.

Vleesvarkensbedrijven

Op vleesvarkensbedrijven worden biggen afgemest tot vleesvarkens. De biggen worden aangekocht bij ver- meerderingsbedrijven. De vleesvarkens worden op slachtrijpe leeftijd geleverd aan de slachterij

De varkenshouderijbedrijven kunnen worden ondergebracht in een zogenoemde productiepiramide. Deze is in figuur 6 weergegeven. Van boven naar beneden worden dieren geleverd. De piramidevorm geeft het aantal dieren weer dat zich in iedere fokkerij laag bevindt.

 

Gesloten bedrijven

Sommige bedrijven zijn een combinatie van de genoemde bedrijfstypen. Steeds meer bedrijven mesten de geproduceerde biggen zelf af. Dit zijn gesloten bedrijven. Bij gesloten bedrijven hoeven er niet zo veel dieren verplaatst te worden van het ene bedrijf naar het andere. Daardoor is de kans kleiner dat ziektes overgebracht worden.

Productiekolom

De productie in bedrijven is gericht op het maken van producten of consumptiegoederen. Dit zijn goederen die jij (de consument) koopt, zoals radio's, stoelen, aardappelen, melk en vlees. Ook diensten kun je kopen, bijvoor- beeld de diensten van kappers, verzekeringsadviseurs en onderwijzers.

Consumenten willen varkensvlees kopen, er is vraag naar dit product. Zij willen daarvoor betalen. Mensen die het product produceren, proberen daarmee een inkomen te verdienen. Er zijn heel veel bedrijven die meewerken aan de productie van het product varkensvlees. Zij zijn bezig goederen geschikt te maken voor menselijke consumptie. Voordat je vlees in de winkel kunt kopen, zullen eerst alle grondstoffen geproduceerd moeten worden. Dat wil zeggen dat er een zeug moet zijn die biggen produceert en de biggen zullen gemest moeten worden. De voerfirma zal voer moeten leveren, transportbedrijven zullen voer en varkens moeten vervoeren. De varkens moeten geslacht worden en het vlees bewerkt.

Alle bedrijven die zich bezighouden met één product, kun je in een schema onder elkaar zetten. Je ziet dan hoe een product alle bedrijven doorloopt van grondstof tot eindproduct. Zo'n schema heet een productiekolom. De verschillende veehouderijbedrijven hebben allemaal een plaats in een productiekolom. Als je het productie- proces bekijkt vanuit de boer, zie je vóór hem de toeleverende bedrijven en na hem de verwerkende bedrijven.

Toeleverende en verwerkende bedrijven

Wanneer je wat langer op een varkensbedrijf rondloopt, merk je dat varkenshouder zijn meer inhoudt dan alleen maar het verzorgen van de varkens. Bijna dagelijks komen er mensen op het bedrijf, die te woord gestaan moeten worden. Er moet voer besteld worden. De varkens moeten verkocht en weer aangekocht worden. Kortom er zijn nogal wat andere bedrijven waar je als varkenshouder mee te maken hebt.

Inventarisatie toeleveranciers en afnemers

Ook jouw leerbedrijf heeft diverse contacten met andere bedrijven. Wanneer je dit gedurende twee weken bijhoudt, merk je dat er nogal wat mensen over de vloer komen.

Maak een inventarisatie van bedrijven die goederen leveren aan je leerbedrijf of die goederen afnemen van je leerbedrijf. Houd dit gedurende twee weken bij.

Ga na welke leveranciers en afnemers het bedrijf bezoeken en om welke grondstoffen, producten of diensten het daarbij gaat. Noteer je gegevens op werkblad 2

In de schoolopdracht bespreken we deze inventarisatie.

Productiekolom

De productie in bedrijven is gericht op het maken van producten ofwel consumptiegoederen. Dit zijn goederen die jij (de consument) koopt, zoals radio’s, stoelen, aardappelen, melk en vlees. Ook diensten kun je kopen, bijvoorbeeld de diensten van de kapper en bijvoorbeeld verzekeringen en adviezen.

Consumenten willen graag varkensvlees kopen. Er is vraag naar dit product. Zij willen daar voor betalen. Mensen die het product produceren, proberen daarmee een inkomen te verdienen.

Er zijn heel veel bedrijven die meewerken aan de productie van het product varkensvlees. Zij zijn bezig goederen geschikt te maken voor de menselijke consumptie. Voordat je vlees in de winkel kunt kopen, zullen eerst alle grondstoffen geproduceerd moeten worden. Dat wil zeggen er moet een zeug zijn die biggen produceert, biggen zullen gemest moeten worden. De voerfirma zal voer moeten leveren, transportbedrijven zullen voer en varkens moeten vervoeren. De varkens moeten geslacht worden en het vlees bewerkt.

Alle bedrijven die zich bezig houden met één product, kun je in een schema onder elkaar zetten. Je ziet dan hoe een product alle bedrijven doorloopt van grondstof tot eindproduct. Zo’n schema noemen we een productiekolom.

De veehouderijbedrijven hebben allemaal een plaats in een productiekolom. Als we het productieproces bekijken vanuit de boer, zien we vóór hem de toeleverende bedrijven en na hem de verwerkende bedrijven. In figuur 5 wordt dit weergegeven voor varkensvlees.

Handel

In een productiekolom kun je ook de handel een plaats geven. Telkens als het product verder naar de consument gaat, is er sprake van handel.

Tussen iedere productiefase vinden we een markt, waarop de ene partij het product aanbiedt en de andere partij het product vraagt. De laatste markt in de productiekolom noemen we een consumentenmarkt. De anderen zijn allemaal producentenmarkten.

Opdracht Inventarisatie toeleveranciers en afnemers

Kengetallen zeugen

Om de kengetallen in zeugenhouderij  goed te kunnen analyseren is het belangrijk de samnhang van de verschillnede kengetallen te weten. Een analyseschema is hiervoor een goed hulpmiddel. Aan de hand van zo’n schema kunnen de verschillende componenten die van invloed zijn op de biggenproductie nader bekeken worden. Belangrijk bij het analyseren van de getallen is om deze te vergelijken met de gemiddelden van een overeenkomstige groep bedrijven, of met van te voren vastgestelde streefwaarden voor het bedrijf. Uiteraard moeten die streefwaarden wel realistisch gekozen zijn.

Analyse schema technische kengetallen vermeerdering

 

Het is natuurlijk belangrijk om met dezelfde, uniforme rekenregels te werken om deze technische resultaten te kunnen vergelijken met andere bedrijven.

 

Kengetallen vleesvarkens

Om juiste conclusies te trekken uit cijfers, moet je weten hoe deze cijfers berekend zijn. Evenals in de vermeerdering zijn over de berekening van kengetallen voor vleesvarkens uniformeringsafspraken gemaakt. Daardoor kunnen de technische kengetallen berekend met verschillende managementprogramma’s met elkaar vergeleken worden. Welke technische kengetallen worden berekend in de vleesvarkenshouderij? Wij gaan in dit hoofdstuk enkele belangrijke kengetallen in de vleesvarkenshouderij toelichten.

Aanwezige dieren

Het is voor een goede bedrijfsvoering erg belangrijk dat de stal goed benut wordt. Elke onbenutte plaats in de stal geen een lagere opbrengt terwijl de kosten, behalve deoverkosten, niet omlaag gaan. Of een vleesvakensplaast bezet wordt door een vleesvarken of niet, de stal zal toich betaalt moeten worden.

Gemiddel aanwezige vleesvarkens

 

Rekenregels enkele kengetallen

Bedrijfsworpindex

Aantal worpen per jaar gedeeld door het gemiddeld aantal zeugen.

Aandachtsvelden: interval spenen - 1e inseminatie, interval 1e inseminatie - laatste inseminatie, verliesdagen per afgevoerde zeug, percentage herinseminaties, afbigpercentage van 1e inseminaties en bedrijfscyclusindex.

 

Bedrijfscyclusindex

Berekend als 365 gedeeld door de (gemiddelde) cyclusduur. Kengetal is vergelijkbaar met bedrijfsworpindex met het grootste verschil dat verliesdagen van afgevoerde zeugen niet zijn meegenomen.

Aandachtsvelden: zie Bedrijfsworpindex.

 

Afgeleverde biggen per zeug per jaar

Totaal aantal afgeleverde biggen per jaar gedeeld door het gemiddeld aantal zeugen. Aandachtsvelden: gespeende biggen per zeug per jaar en het percentage sterfte na spenen.

Levend geboren biggen per zeug per jaar

Aantal levend geboren biggen per jaar gedeeld door het aantal worpen in dat jaar.

Aandachtsvelden: dekmanagement, voedingsstrategie en conditie zeugen, huisvesting en klimaat (temperatuur dekstal), ziekte bij zeugen en beer, lengte vorige zoogperiode, opvoeding opfokzeugen en worpnummer.

 

Gespeende biggen per zeug per jaar

Totaal aantal gespeende biggen gedeeld door het gemiddeld aantal zeugen.

Aandachtsvelden: levend geboren biggen per zeug per jaar, percentage sterfte tot spenen en aantal gespeende biggen per worp.

 

Percentage uitval biggen tot spenen

Aantal levend geboren biggen - aantal gespeende biggen. Deze uitkomst delen door het aantal levend geboren biggen. De speendatum moet in het betreffende jaar liggen. De werpdatum ligt mogelijk in voorgaande jaar.

Aandachtsvelden: de verdeling van de oorzaken (doodliggen, te klein, diarree), ziekten bij zeug en big, voedingsstrategie zeugen, huisvesting en klimaat kraamstal, worpnummer en aantal levend geboren biggen.

 

Aantal gespeende biggen per worp

Aantal gespeende biggen per jaar gedeeld door het aantal worpen in dat jaar.

 

 

 

Afzet van producten

Productsoorten

De aanvoer van grondstoffen en gegevens is nodig om het productieproces op gang te houden. In het productie proces worden producten gemaakt. Deze producten moeten op hun beurt weer afgevoerd worden.

Een veehouderijbedrijf is een productiebedrijf. Er wordt een product gemaakt. Er zijn verschillende soorten producten:

•    Tussenproducten;

•    Eindproducten;

•    Nevenproducten.

Tussenproducten

Vaak wordt bij de producten van een veehouderijbedrijf gesproken over eindproducten, maar dit is niet in alle gevallen juist. Een eindproduct kan direct door de consument gekocht en gebruikt worden. Veehouderijbedrijven produceren echter meestal een tussenproduct. In een melk verwerkend bedrijf wordt de melk verder verwerkt voor menselijke consumptie. De melk van een veehouderijbedrijf is een tussenproduct.

Een slachterij levert in de regel producten die door de consument nog niet direct te gebruiken zijn. De varkens die de varkenshouder levert, zijn een tussenproduct, net als de karkassen uit de slachterij. Een slager of een vleesverwerkend bedrijf zorgt voor het eindproduct. Tijdens de processen in de melkfabriek, de slachterij, het vleesverwerkend bedrijf en bij de slager wordt waarde toegevoegd aan het product.

Eindproducten

Om zijn inkomen te vergroten, zou een veehouder meer kunnen gaan produceren. Een andere mogelijkheid is, dat hij meer waarde aan het product toevoegt. Hij gaat dan een deel van de vervolgbewerkingen zelf uitvoeren. Deze vervolgbewerkingen kunnen heel verschillend zijn, afhankelijk van de bedrijfstak. Voorbeelden van ver- volgbewerkingen zijn:

  • Een vermeerderaar die eerst biggen verkocht, verandert zijn bedrijf in een gesloten bedrijf door de eigen biggen te gaan mesten en alleen slachtvarkens te verkopen.
  • Een melkveehouder gaat zelf kaas maken en verkoopt deze rechtstreeks aan de consument.
  • Een veehouder laat dieren slachten en verkoopt vleespakketten rechtstreeks aan de consument.
  • Een groenteteler verkoopt groentepakketten rechtstreeks aan de consument.

De laatste jaren proberen steeds meer bedrijven hun eindproduct rechtstreeks aan de consument te verkopen.

De afzet van het product kost echter veel organisatie en tijd. Als melkveehouder bijvoorbeeld moet je de melk niet alleen produceren, maar deze ook tot kaas, ijs of andere producten kunnen verwerken. Daarnaast moet je met klanten kunnen omgaan en de klant moet jou weten te vinden. Een diepvries vol vleespakketten kun je niet onbeperkt in de schuur laten staan! Je loopt als veehouder dan dus andere en meer risico’s die anders de slager, zuivelfabriek, enzovoort lopen.

Nevenproducten

Naast de tussenproducten en eindproducten worden altijd nevenproducten afgevoerd. Enkele voorbeelden van nevenproducten zijn:

  • Koeien. Om melk te produceren moet je koeien hebben. Koeien die te weinig melk geven, worden afgezet voor de slacht;
  • Zeugen. Vermeerderaars produceren biggen, uitgeselecteerde zeugen worden als slachtzeugen afgezet;
  • Wei. Een veehouder die de melk tot kaas verwerkt, heeft als nevenproduct wei. Dat kan aan kalveren en aan varkens gevoerd worden. Het brengt geen geld op, maar het bespaart mogelijk de aankoop van voer of andere grondstoffen;
  • Mest. Dit is een nevenproduct dat eerder geld kost dan dat het geld opbrengt. Voor de afvoer van mest moeten namelijk vaak behoorlijke kosten gemaakt worden.

Opdrachten

  1. Wat is het verschil tussen een eindproduct en een tussenproduct?
  2. Welke producten kan een vleesvarkenshouderij afzetten?
  3. Welke producten kan een vermeerderingsbedrijf afzetten?

 

Producten varkenshouderij

Varkensbedrijven verhandelen alleen maar dieren. Hierna worden biggen en vleesvarkens besproken. Anders dan in de melkveehouderij en de pluimveehouderij produceren varkens naast vlees geen andere dierlijke producten die verkocht kunnen worden. Wat betreft de opbrengsten spreken we hier dus alleen over omzet en aanwas. Die post wordt als volgt berekend:

Omzet = veeverkoop - veeaankoop

Aanwas = waarde vee einde periode - waarde vee begin periode

De gegevens voor deze berekening komen uit de veestaat die de veehouder bijhoudt. Hierop houdt hij precies bij hoeveel dieren geboren worden, sterven, aangekocht en verkocht worden. Op het einde van de periode moet de varkenshouder de groei van de dieren schatten. Ook groei van dieren is een opbrengst, hoewel deze nog niet in geld is omgezet.

Biggen

Op de vermeerderingsbedrijven vindt de productie plaats van biggen voor de vleesvarkenshouderij. De verkoop van deze biggen is de belangrijkste opbrengstenpost. Naast de verkoop van biggen is er verkoop van zeugen die onvoldoende produceren. Deze slachtzeugen worden verkocht tegen een prijs per kilo levend of geslacht gewicht.

De geproduceerde biggen kunnen aan de volgende afnemers worden verkocht:

•   Vleesvarkenshouder;

•   Particuliere handelaar;

•   Via een fokkerij, slachterij of veevoerfabriek aan een vaste afnemer.

Het verhandelen van biggen brengt ziekterisico's met zich mee. Om het risico van ziekte-insleep te verkleinen streeft men naar een vaste relatie tussen vleesvarkenshouder en vleesvarkensvermeerderaar. Het is het meest ideale als er helemaal geen biggen van het ene naar het andere bedrijf verplaatst hoeven te worden. Daarom werken veel bedrijven naar een gesloten bedrijfsvoering toe.

De biggenprijzen zijn vrijemarktprijzen. Hierdoor schommelen de biggenprijzen nogal. De betaalde prijs komt tot stand door de grootte van de vraag en de grootte van het aanbod. Daarnaast speelt de vleesprijs die vleesvarkenshouders voor hun vleesvarkens ontvangen, een belangrijke rol. Als er vaste relaties bestaan tussen vleesvarkenshouder en vleesvarkensvermeerderaar, worden vaak afspraken gemaakt over de te betalen biggenprijs. Deze wordt berekend aan de hand van de dan geldende vleesprijs.

Het aantal af te zetten biggen is afhankelijk van:

  • Het aantal zeugen
  • het aantal worpen per zeug per jaar;
  • De worpgrootte;
  • De uitval van biggen tot het moment van afzet.

Vleesvarkens

Een mester koopt biggen met een gewicht van ongeveer 25 kilo van een vermeerderaar en mest deze tot ze een levend gewicht van 115 à 130 kilo hebben. De varkens worden vervolgens verkocht aan een van de slachterijen in ons land. Daarnaast gaat een deel van de varkens naar het buitenland om daar geslacht te worden. De mester heeft dan wel met extra transportkosten te maken, maar door de verkoop van te slachten varkens kan de handelaar net voldoende extra marge behalen. Zo kan de mester een iets betere prijs voor zijn varkens krijgen, dan wanneer ze in Nederland worden geslacht.

Een vleesvarkensbedrijf kan jaarlijks ongeveer 3 mestronden halen. Dus bij 1000 plaatsen kan een mester ongeveer 3000 vleesvarkens verkopen. Daarbij moet wel rekening worden  gehouden met een uitval door sterfte van circa 1%.

Markt en afzet

Veel mensen eten iedere dag vlees. In tabel 6 zie je het verbruik van vlees in Nederland in kilo’s per hoofd van de bevolking. De vleesconsumptie is de laatste jaren veranderd. Het aandeel varkensvlees neemt wat af. Het aandeel rundvlees daalde eerst, maar lijkt nu weer wat toe te nemen. De welvaart heeft invloed op de vlees- consumptie, maar ook hormoonschandalen, varkenspest, BSE, bewustwording van de consument en de hogere kwaliteitseisen  spelen  een rol bij het koopgedrag. De  consument  lijkt  meer  belangstelling  te  hebben  voor duurdere producten. Minder vaak vlees, maar dan wel van zeer goede kwaliteit. Verder lijkt de consument door de toename van tweeverdieners en eenpersoonshuishoudens meer interesse te hebben in kant-en-klaarpro- ducten of ‘snel-klaarproducten’. Ook is er meer vraag naar variatie.

 

Pluimveevlees               Varkensvlees        Rund-/kalfsvlees          Ander vlees

                     Pluimveevlees       Varkensvlees        Rund-/kalfsvlees          Ander vlees

De consumptie van vleessoorten is seizoensgebonden. In de winter is er bijvoorbeeld veel vraag naar rookworst. In de zomer, het barbecueseizoen, is er vraag naar een grote variatie van producten. In figuur 8 zie je een tekening van een karkas met de bestemming van diverse delen.

Voor  de  prijsvorming  van  varkensvlees  is  het  van  belang,  dat  er  een  grote  vraag  is  naar  de  goedkopere onderdelen van het karkas. Deze zijn meestal moeilijk te verkopen en drukken daarmee de uitbetalingsprijs van de slachthuizen.

Een gemiddelde Nederlander eet ongeveer een half varkenskarkas per jaar. De ruim 16 miljoen inwoners van ons land verbruiken dus jaarlijks bijna 8 miljoen karkassen. De Nederlandse varkenssector is ruimschoots in staat die hoeveelheid te produceren. Nederland exporteert zelfs varkensvlees. De zelfvoorzieningsgraad is hoger dan 100% (zie de formule verderop in deze paragraaf).

Van de in totaal ruim 88 kilo vlees, bot en afsnijvet wordt lang niet alles gegeten. In figuur 9 is aangegeven hoeveel daadwerkelijk gegeten wordt.

De markt voor varkensvlees kent vrijwel geen ondersteuning vanuit de EU. Daardoor is de opbrengstprijs voor de varkenshouder sterk afhankelijk van de vraag van de consument en het aanbod aan varkensvlees op de markt.

Voor een varkenshouderij in een land is niet zozeer het aantal varkens belangrijk, maar het aantal slachtingen en de import en export van vlees. Ons land telt ruim 11 miljoen varkens, maar levert veel meer slachtvarkens. Jaarlijks  worden  er  in  Nederland  ongeveer  19  miljoen  slachtvarkens  gemest.  Een  geslacht  varken  weegt ongeveer 87 kilo. Wij gebruiken per hoofd van de bevolking (16 miljoen personen) ruim 42 kilo varkensvlees per jaar.

 

In hoeverre een land zelfvoorzienend is voor een bepaald product kun je weergeven met de zelfvoorzienings- graad. Om de zelfvoorzieningsgraad te berekenen deel je de totale productie per jaar door de totale consumptie per jaar, dus:

Zelfvoorzieningsgraad = (totale productie/totale consumptie) x 100%

In Nederland is de zelfvoorzieningsgraad dus: ((19 miljoen x 87 kg) / (16 miljoen x 42.5 kg)) x 100% = 243%

 

Export varkens

Het belang van de varkenshouderij in een bepaald land hangt niet zozeer af van het aantal aanwezige varkens, maar veel meer van het aantal slachtingen en van de import en export van vlees.

Ons land telt ruim 12 miljoen varkens, maar levert veel meer slachtvarkens. Ieder jaar worden er in ons land ± 19 miljoen slachtvarkens gemest.

Een geslacht varken weegt ± 87 kg. Wij gebruiken per hoofd van de bevolking ± 42 kg varkensvlees per jaar. We kunnen dus zelf ruimschoots in onze behoefte aan varkensvlees voorzien.

In hoeverre een land zelfvoorzienend is voor een bepaald product wordt weergegeven met de zelfvoorzienings- graad. Om de zelfvoorzieningsgraad te berekenen deel je de totale jaarlijkse productie door de totale jaarlijkse consumptie, dus:

 

 

 

Waar gaar het varken naartoe.
Waar gaar het varken naartoe.

Slachtproces

Het slachtproces

Slachten is volgens het woordenboek van van Dale: ‘doden met het oog op het te verkrijgen vlees, m.n. op een wijze die aan een zekere vakkennis gebonden is.’ Slachten is dus wel iets meer dan met een mes of hakbijl zwaaien.

Inleiding

In veel culturen, ook bij ons, was het slachten van een varken een feestelijke gebeurtenis. November staat bekend als de slachtmaand. Het spek en vlees van het geslachte varken dienden als voorraad voor de komende winter. Tegenwoordig worden verreweg de meeste varkens geslacht in een van de ongeveer tien grotere slachterijen. Slachten is lopendebandwerk geworden.

In grote lijnen is het slachtproces van varkens weinig veranderd. Vroeger moest het varken na de halssteek en het leegbloeden onthaard worden. Dat deed men met een strovuurtje of door het varken enkele minuten te laten ‘broeien’ in heet water. Men een krabber konden dan de haren verwijderd worden. Na dit wassen, knippen en scheren werden de ingewanden verwijderd en werd het varken op een ladder gebonden om te versterven. Nu kon het verwerken tot worst, hammen, rookspek en dergelijke beginnen.

Gelukkig gaat het slachten nu sneller, hygiënischer en met minder stress voor het varken gepaard.

Filmpje huisslacht '70 jaren

Slachtproces VION

De slachtlijn

1.         Vuile slachtlijn
Bij het slachten wordt onderscheid gemaakt tussen het vuile en het schone gedeelte. Het schone gedeelte van de slachtlijn begint als het karkas geopend kan worden. Als je met de binnenkant van het karkas werkt, het vlees, dan moet je schoon werken. Het risico op besmetting van het vlees is daarvoor te groot.

De vuile slachtlijn bestaat uit een aantal stappen, die hierna een voor een besproken worden.

1.1  Aankomst op het slachthuis en levende keuring
In de slachterij worden controles uitgevoerd door inspecteurs van de nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit (NVWA) en andere controleorganisaties. Het aantal controleurs hangt af van de omvang van de slachterij. Daarnaast is het aantal controleurs afgestemd op de werkwijze in de slachterij.

Een NVWA-dierenarts controleert de varkens bij aankomst op de slachterij, de zogenaamde ante morem keuring. De diernarts van de NVW controleert de dieren op diergezondheid, aspecten van welzijn, Indentificatie en Registratie (I&R) en de voedselketeninformnatie.

Diergezondheid
De dierenarts van de NVWA kijkt of de dieren gezond zijn, en of er symptomen zijn van besmettelijke dierziekten. Ook aandoeningen van dieren die gevolgen kunnen hebben voor de veiligheid van voedsel worden beoordeeld.

Welzijn
Beladingsnormen voor veewagens en andere eisen aan dierwelzijn staan beschreven in het dossier Dierwelzijn.

Indentificatie en Registratie (I&R)
Dieren die worden aangeboden voor slacht moeten voldoen aan de eisen op het gebied van identificatie en registratie (I&R). De NVWA-dierenarts die de levende keuring op het slachthuis uitvoert, selecteert de dieren op basis van hun identificatiekenmerk. Dieren die niet tijdig een correct identificatiekenmerk hebben, worden afzonderlijk gedood en mogen niet voor humane consumptie worden gebruikt.

Voedselketeninformatie
Veehouders moeten zogenaamde voedselketeninformatie overdragen aan het slachthuis. Het slachthuis moet de NVWA aangeven welke consequenties deze gegevens hebben voor het slacht- en toezichtproces. Meer informatie staat in het dossier Voedselketeninformatie (VKI).

(I&R) Tijdens het slachtproces controleren keurmeesters van de Voedsel en Waren Autoriteit (NVWA) de karkassen en organen op basis van voorschriften. Ze controleren met name op hygiëne-eisen en op de vleeskwaliteit.

Sommige slachterijen werken met het systeem van ketenkeuring. Afhankelijk van de grootte van de slachterij zijn een of meer keurmeesters aanwezig. In grote slachterijen werken minimaal één dierenarts, een keurmeester en een of meer NVWA-medewerkers (de keuringsassistenten). Deze worden aangevuld met de kwaliteitsmedewerkers van het bedrijf zelf.

De dierenarts is eindverantwoordelijk voor de keuring. De NVWA controleert daarnaast nog elk jaar de eigen kwaliteitssystemen van slachterijen.

De varkensslachterijen werken volgens de Hygiënecode Varkensslachterijen, hierin staan alle eisen waaraan een slachterij moet voldoen, zoals het werken volgens het HACCP-systeem. Daarnaast hebben slachterijen eigen kwaliteitssystemen en -controles.

1.2  Douchen en rustperiode
De varkens gaan eerst gedurende ongeveer twee uur in opvangruimten onder de douche. Door de waternevel worden de varkens niet alleen schoon, maar koelen ze ook af. Beide effecten remmen de kans op stress en daarmee op PSE-vlees. Doordat de varkens afkoelen en hun geur kwijt raken, worden ze rustig. Overigens is een schone buitenkant tevens van belang voor de hygiëne in het slachthuis.

1.3  Bedwelmen
Door de varkens te bedwelmen wordt hun bewustzijn uitgeschakeld zonder dat het hart stopt. Bedwelmen kan in principe op drie manieren:
•    een pen of kogel door de grote hersenen schieten, voornamelijk gebruikt bij rundvee;
•    een stroomstoot op de grote hersenen te geven;
•    met behulp van gassen

In ons land is bedwelmen wettelijk verplicht. In andere culturen, bijvoorbeeld in de islamitische cultuur, is het niet gebruikelijk te verdoven. Slachterijen kunnen voor rituele slachtingen een ontheffing krijgen. Een te slachten dier wordt dan gefixeerd en vervolgens gestoken.

Bedwelmen gebeurt bij varkens met een stroomstoot van 600 volt. Dat kan met een tang, maar meestal is het geautomatiseerd. Daarvoor worden de varkens in een zogenaamde restrainer gedreven om ze goed te fixeren. Door de band wordt het varken als het ware opgetild. Aan het einde van de band stoot het varken met de kop tegen twee metalen pennen, die voor een stroomstoot op de grote hersenen zorgen (zie figuur ). Een nadeel van elektrische bedwelming is de kans op kramp, puntbloedingen, bekken- en schouderbreuken. Mede hierom is men onder andere in Denemarken en Japan overgegaan op bedwelming met behulp van koolstofdioxide (CO2). Ook in ons land wordt deze methode toegepast.

Figuur 3-4: Een restrainer.

1.4  Steken en leegbloeden
Het doel van het steken is het varken te laten sterven en te laten leegbloeden. Hiervoor moet het hart nog kloppen. Met een ketting worden de varkens aan een achterpoot opgehangen en in de halsstreek gestoken. Het nog werkende hart pompt het bloed eruit. De verdoofde dieren zijn binnen 30 seconden na het steken dood.
Sommige slachterijen steken de verdoofde varkens terwijl ze op een band liggen. Daarna worden ze aan de achterpoot gehangen. Het opgevangen bloed gaat in de regel naar een destructiebedrijf om tot bloedmeel of andere producten te worden verwerkt.

1.5  Broeien
Om  varkens  te  kunnen  ontharen  moeten  de  haren  eerst  losgeweekt  worden.  Dit  gebeurt  in  een  broeikuip. Gedurende het broeiproces treedt door de combinatie van temperatuur en tijd, bijvoorbeeld 5 minuten bij 62°C, krimp van de lederhuid op. Hierdoor kunnen de haren gemakkelijk worden verwijderd. Overigens hangt het effect van het broeiproces wel af van het seizoen en de soort of kleur haar. Zo is het zomerhaar makkelijker te verwijderen dan het stuggere winterhaar en is donker haar lastiger te verwijderen dan wit haar.

1.6  Krabben
Na het broeien wordt het losse haar in een krabmachine verwijderd. Met behulp van roterende rubbers worden de haren van de huid gekrabd.

1.7  Flamberen
Het varken wordt nu aan de slachtspreiders gehangen en geflambeerd. De restanten van de haren worden verwijderd, terwijl ook bacteriën gedood worden. Daarvoor kan een vlamoven gebruikt worden  (zie figuur ).

Figuur 3-5: De vlamoven.

1.8  Poetsen
Na het flamberen wordt het varken gepoetst. De schroeiplekken en de restanten van de haren worden in een poetsmachine verwijderd.
Het varken is nu gereed om verder verwerkt te worden in de schone slachtlijn. Meestal gaan de varkens dan naar een afgescheiden ruimte.

Openen en uitslachten
Bij dit onderdeel wordt het karkas opgesneden en worden diverse organen verwijderd. Volgens de PVE-verordening Slachting en Weging moet het karkas binnen twintig minuten na het openen gewogen worden. Darmen, hart, lever, longen en dergelijke moeten in een bak bij het karkas blijven vanwege de keuring. Bij het verwijderen van de dikke darm wordt in het einde van de darm een knoop gelegd. Het opsnijden dient zorgvuldig te gebeuren: worden de darmen aangesneden, dan is het karkas meteen met bacteriën besmet. De PVE-verordening schrijft exact voor wat verwijderd mag worden.

Keuren
Medewerkers van de NVWA keuren de karkassen en de ingewanden op ontstekingen, spuitplekken en dergelijke. Ze beoordelen of het vlees geschikt is voor menselijke consumptie. In geval van twijfel wordt een karkas nader onderzocht. Verder wordt steekproefsgewijs ongeveer 2% van de karkassen nauwkeuriger onderzocht (onder andere bacteriologisch). De goedgekeurde karkassen worden voorzien van een stempel.

In het kader van de vleeskeuringswet voeren de medewerkers van het NVWA ook het zogenaamde long-lever- onderzoek uit. De eventueel geconstateerde afwijkingen aan longen en lever worden op de afrekening van de slachterij vermeld. De varkenshouder  kan  deze  gegevens  gebruiken  voor  het  eventueel  bijsturen  van  de bedrijfsvoering.

Aangetaste longen en pleuritis kunnen het gevolg zijn van diverse infecties, waarbij afwijkingen in het stalklimaat veelal een rol spelen.

Leveraandoeningen zijn bijna altijd het gevolg van beschadiging door spoelwormlarven. Zij passeren de lever en zorgen voor wit littekenweefsel, de white spots. De aantasting die gevonden wordt, is het gevolg van een wormbesmetting in de laatste zes weken van het groeitraject.

Bewerken van de borst- en buikorganen
Na het keuren worden de diverse organen gescheiden van het karkas. Organen zoals lever en hart kunnen voor de (dier)voedingsindustrie gebruikt worden. Ook de darmen kunnen na wassen gebruikt worden.

Classificeren en wegen
In ons land, maar ook in de andere EU-lidstaten, moet de slachtkwaliteit vastgesteld worden op basis van het percentage mager vlees. Dit is voorgeschreven in een EU-classificatieverordening. De details voor ons land zijn vastgelegd in een door de PVE opgestelde verordening.

Een medewerker van het CBS (Centraal Bureau Slachtveediensten) voert de classificatie uit met een ‘prikpistool’: de Hennessy Grading Probe (HGP). Met dit apparaat wordt aan de rugzijde tussen de derde en vierde rib een naald door het karkas gestoken. Door verschil in lichtreflectie tussen de kleuren van spek en vlees worden de spek- en spierdikte gemeten. Uit die gegevens kan het percentage mager vlees berekend worden. Op deze manier wordt de slachtkwaliteit uniform en objectief bepaald en zijn de resultaten van de metingen in de diverse lidstaten  vergelijkbaar.  Ieder lidstaat heeft  de  vrijheid  om  naast  het  percentage  mager  vlees  nog  andere kwaliteitskenmerken te gebruiken. In ons land is dat de typebeoordeling. De keurmeester van het CBS beoordeelt het type van het karkas. Er wordt speciaal op de vorm en het volume van de belangrijkste onderdelen van het karkas gelet: de hammen, de karbonadestreng, de schouders en de buik. Bij de typebeoordeling worden vier typen onderscheiden: AA, A, B en C. Een AA-type heeft een uitzonderlijk goede bespiering, terwijl een C-type een vrij dunne bespiering heeft.

Figuur 3-6: Bepaling percentage mager vlees.

 

Het keuringsresultaat wordt weergeven met een getal (het vleespercentage) en een letter (het type). 54A staat bijvoorbeeld voor een karkas van het A-type met 54% mager vlees. Het gemiddelde classificatieresultaat ligt tussen de 55% en 56% mager vlees.

Voor de handel zijn de percentages mager vlees ingedeeld in EU-handelsklassen, de zogenaamde SEUROP- klassen (zie figuur ).

Figuur 3-7: EU-handelsklassen en de bijbehorende percentages mager vlees.

Na de classificatie wordt het karkas gewogen. Het gewicht en de classificatie worden vervolgens gebruikt voor de uitbetaling. Na het wegen is het karkas van het slachthuis.

Nabewerken van het karkas
Na het wegen worden veelal de poten en de kop verwijderd. Vervolgens gaan de karkassen een snelkoeling in om tot een kerntemperatuur beneden de 7 °C gekoeld te worden.

 

Vragen slachtproces

Opdrachten De vuile slachtlijn

Bij de vuile slachtlijn gaat het erom het varken te doden, leeg te laten bloeden en de buitenkant te reinigingen. Een belangrijk ingrediënt van bloedworst is varkensbloed.

  1. Mag het bloed van gestoken varkens daar zo voor gebruikt worden?

  2. Wat doet een slachterij in de regel met het opgevangen bloed?

  3. Waarvoor worden de haren/borstels van een varken gebruikt?

  4. Noem twee voordelen van de rituele slachtmethode in vergelijking met de in varkensslachterijen gehanteerde methode. Zitten er ook nadelen aan de rituele methode?

  5. Een  vleesvarkenshouder  heeft  graag  biggen  met  dezelfde  haarkleur.  Leg  uit  waarom.  Hoe  zit  dat  met  het slachthuis?


    Opdracht Schone slachtlijn

  6. Welke onderdelen mogen verwijderd worden voordat het varken gewogen wordt?

  7. Een karkas moet binnen een bepaalde tijd na het openen gewogen zijn. Waarom zal men daar regels voor opgesteld hebben?

  8. Maakt het wat uit of een karkas een kwartier later gewogen wordt? Licht je antwoord toe.

  9. Stel een keurmeester keurt een karkas geheel of gedeeltelijk af. Bij aankomst op het slachthuis was niets aan het varken te zien en er zijn ook geen spuitplekken (bijvoorbeeld door antibioticagebruik). Wie is nu verantwoordelijk voor de schade?


    Opdrachten classificeren

  10. Welke twee regeling bestaan er voor het slachten, wegen en classificeren van varkens.

  11. a) Varkens moeten gemerkt zijn voor dat zij het varkensbedrijf verlaten. Waarom is dat nodig?

  12. a) Welke twee nummer staan er op goedgekeurde oormerken?

    b) Waarom heeft een “slachtblik” een volgnummer?

  13. Mijn varkens zijn gisteren om 13.30 uur aangevoerd en zijn vandaag om 10.00 uur geslacht. Moet dan het warm geslacht gewicht worden gecorrigeerd en indien ja met welk percentage moet er dan gecorrigeerd worden?

  14. Bij de weging heb je een zogenaamde warme weging. Wanneer moet een varken gewogen worden voor een warme weging.

  15. Wat moet er allemaal op de afrekening van een vleesvarken staan.

 

  1. a) Wie houdt er toezicht op de slachtregeling?

    b) Schijft op wat ze waar doen in de slachterij

  2. Wat betekenen de afzonderlijke letters van de SEUROP klasse?

  3. Naast de SEUROP klasse bestaat er ook de classificatie op type. Welke zijn deze classificaties en wat beteken deze?

  4. a) Hoe wordt in Nederland het mager vlees percentage bepaalt?

    b) Hoe werkt dit apperaat?

    c) Waar wordt bij het varken het mager vleespercentage bepaalt?

     

Slachtkwaliteit

Vleeskwaliteit

Vleeskwaliteit

Iedereen heeft tegenwoordig de mond vol van kwaliteit. Logisch want de consument wil graag een goede kwaliteit varkensvlees in zijn mond hebben.

Bij selectie van varkens, maar ook op een slachthuis, wordt onderscheid gemaakt tussen karkaskwaliteit en vleeskwaliteit. Beide zijn door fokkerij, voeding, verzorging en dergelijke te beïnvloeden. Alleen de karkaskwaliteit speelt een rol bij de uitbetaling aan de varkenshouder.

Karkaskwaliteit is de combinatie van spekdikte, magervleespercentage en vleesverdeling of type.

Bij vleeskwaliteit spelen andere aspecten een rol, zoals:

1   de sensorische of technologische kwaliteit, onder andere:
–   vleeskleur,
–   pH en waterbindend vermogen,
–   geur,
–   sappigheid;

2   de hygiënische kwaliteit:
–   micro-biologische kwaliteit,
–   toxicologische kwaliteit;

3   de emotionele kwaliteit.
 

Vleeskleur, pH en waterbindend vermogen
Na het steken gaan verschillende processen in de ‘vleescellen’ gewoon door. De bloedsomloop (aan- en afvoer van voedings- en afvalstoffen) en de ademhaling zijn gestopt. Onder normale omstandigheden bevindt zich nog wat spiersuiker in de spiercellen. Omdat er geen zuurstof meer aangevoerd wordt, wordt het spiersuiker afgebroken tot melkzuur. Het gevolg is, dat de pH van het karkas geleidelijk daalt tot 5,5 - 6,5. Dat is de normale waarde voor varkensvlees.

PSE-vlees
Indien een varken stressgevoelig is of onder stressomstandigheden geslacht wordt, gaat die pH-daling duidelijk anders. Door de stress is de hoeveelheid spiersuiker sterk toegenomen. Vaak is er ook een verhoogde lichaamstemperatuur. Deze twee factoren samen zorgen ervoor dat er snel veel melkzuur ontstaat. De pH daalt in korte tijd tot ongeveer 5,0. Het vleeseiwit raakt hierdoor beschadigd en dat heeft gevolgen voor de vleeskwaliteit:

•   Het vlees verliest een deel van het waterbindend vermogen en wordt nat aan de buitenkant.
•   Het vlees krijgt een bleke kleur.
•   Het vlees verschrompeld als het gekookt of gebraden wordt.

Kortom, er is PSE-vlees ontstaan, P = pale (bleek), S = soft (zacht), E = exudative (zwetend).

DFD-vlees
Deze vorm van kwaliteitsafwijking komt bij varkensvlees minder vaak voor. Ze ontstaat door een gebrek aan spiersuikers na het steken als gevolg van slachten in vermoeide toestand. De pH-daling treedt dan bijna niet op, met als gevolg een extra sterke waterbinding. DFD betekent : Dry = droog, Firm = stevig, Dark = donker.

Opdrachten PSE- en DFD-vlees
Afwijkende vleeskwaliteiten zijn voor een deel te voorkomen. Welke mogelijkheden zijn er? Wat kunnen een fokker en een vleesvarkenshouder doen ter voorkoming van PSE-vlees? Wat kunnen de transporteur en het slachthuis doen ter voorkoming van PSE-vlees?

Is PSE opgenomen in de uitbetaling? Waarom wel/niet?

Kan PSE-vlees nog wel gebruikt worden voor verdere verwerking en/of consumptie? Hoe komt het dat DFD-vlees bij varkens minder voorkomt?

Geur
Bij het ouder en zwaarder worden van beertjes neemt de kans op ‘stinkers’, afwijkende vleesgeur toe. Onder invloed van hormoonachtige stoffen (skatol en andostenon) gaan spek en vlees bij verhitting sterk stinken. Op dit moment zijn de deskundigen het er niet over eens welke stoffen in welke mate verantwoordelijk zijn voor de berengeur.

Vanwege die berengeur staat het mesten van beertjes in een exportland als Nederland onder invloed van de afnemers op een zeer laag pitje.

De vleesgeur kan verder beïnvloed worden door stoffen in het voer, maar dit komt zelden of nooit voor. Net als bij berengeur wordt in feite de geur van het vet beïnvloed. Voeringrediënten die invloed op de geur kunnen hebben zijn onder andere vismeel en uienafval.

Figuur 3-10: Over geur zijn de meningen verdeeld.

Vet en sappigheid
Vet is bij de consumenten niet erg gewild, maar zonder vet kunnen ze toch ook weer niet. Naast energie levert vet de vetoplosbare vitamines en een aantal essentiële vetzuren. Bovendien geeft vet de smaak aan het vlees. Met name het vet in de spieren, het intramusculaire vet, bepaalt mede de smaak, sappigheid en kleur van het vlees. Vlees met minder dan 1% intramusculair vet heeft vrijwel geen smaak. Consumentenonderzoek wijst uit dat een karbonade met 2% intramusculair vet de beste smaak heeft. Intramusculair vet wordt ook wel marmering genoemd . Het optimum ligt tussen 2% en 3%.

Door de vraag naar een magerder varken is ook de marmering afgenomen. Zo is de Piëtrain erg bevleesd, maar met minder dan 1% intramusculair vet. Bij de Duroc ligt dat percentage veel hoger: ruim 3%. Tussen, maar ook binnen de rassen is wel veel variatie. Dat is maar goed ook, want dat maakt selectie op marmering een stuk eenvoudiger.

Vet
Vet heeft een slechte naam, toch kun je niet zonder vet. Hoe zit het met vet in varkensvlees?

  1. Noem de vetoplosbare vitamines.
  2. Noem drie essentiële vetzuren. Wat kan het gevolg zijn van een tekort aan dergelijke vetzuren?
  3. Als je spek lang bewaart, kan het bederven (dat geldt bijvoorbeeld ook voor roomboter). Wat gebeurt er dan met het vet en hoe noemt men dat?
  4. Is de marmering al opgenomen in de uitbetaling?
  5. Leg uit waarom een grote variatie voor het kenmerk intramusculair vet de selectie hierop makkelijker maakt.

Micro-biologische kwaliteit
De kwaliteit van het vlees wordt onder andere bepaald door de bacteriële toestand van het vlees. Bacteriën hebben invloed op de houdbaarheid van het vlees, maar ook op de gezondheid van de consument. Consumptie van vlees dat besmet is met de salomonellabacterie kan tot soms zeer ernstige voedselvergiftiging leiden.

Salmonellose is een darmaandoening die ook bij varkens kan voorkomen. Een varken hoeft dan niet ziek te worden, maar kan als drager van de bacterie wel smetstof verspreiden. Besmetting met salmonella kan via allerlei kanalen. Op het slachthuis kan het vlees van besmette varkens via kruisbesmetting weer andere karkassen besmetten. De aanpak van salmonellabesmetting is vooral een ketenaanpak. De besmetting kan al in het kraamhok beginnen en ook het voer zou met salmonella besmet kunnen zijn.

Toxicologische kwaliteit
De toxicologische kwaliteit geeft aan in hoeverre het vlees verontreinigd is met restanten van geneesmiddelen, bestrijdingsmiddelen, hormonen en dergelijke. Restanten of residuen in producten als varkensvlees zijn te verdelen in drie groepen:

•   bestrijdingsmiddelen,
•   geneesmiddelen,
•   milieuverontreinigingen (lood, pcb’s, koper en dergelijke).

Vooral  de  residuen  van  bestrijdingsmiddelen  kunnen  zich  in  het  vet  ophopen.  Een  belangrijke  bron  van besmetting  kunnen  de  veevoedergrondstoffen  vormen.  

Hygiënische kwaliteit
Wat zou je kunnen doen om besmetting met salmonella te voorkomen?

Welke garanties heb je dat het voer dat je van de veevoerfabriek geleverd krijgt, geen verontreinigingen bevat?

Emotionele kwaliteit
Onderwerpen als welzijn, dierenleed, milieu, intensieve veehouderij en productveiligheid staan sterk in de belangstelling. Negatieve berichten over de wijze waarop dieren gehouden worden, maar ook over schandalen met hormonen en dergelijke geven de sector een minder positief imago. Onder emotionele kwaliteit wordt alles samengevat met de gevoelswaarde of het imago van het product varkensvlees.

Karkasonderdelen varken

Uitsnijden van een varken

Klik op de onderstaande afbeelding van het varken om te zien uit welk gedeelte van het varken de verschillende vleessoorten komen.

Het varkenskarkas

 

Opdracht slachtkwaliteit

Voor deze opdracht heb je het handboek varkenshouderij nodig. In hoofdstuk 9 wordt er aandacht besteed aan productkwaliteit namelijk:

  1. Afzetfaciliteiten en transport
  2. Slachtkwaliteit
  3. Kwaliteit varkensvlees
  4. Productveiligheid
  5. Classificatie en uitbetaling
  6. Identificatie en registratie
  7. Slachtings- en wegingsnormen vleesvarkens
  8. Slachtzeugen
  9. Kwaliteit biggen
  10. Kwaliteitsborging

Wegen en classificeren

Autofom

AutoFOM is een classificeringssysteem voor vleesvarkens. Bij de slachterijen in Duitsland is het een zeer gebruikelijk systeem om de waarde van de varkens vast te stellen.

Het AutoFOM classificatie systeem is een vol automatisch systeem, dat gebruikt wordt in slachtbanen waar de slachtcapaciteit hoog ligt (>800 varkens per uur). Door middel van de Maske wordt de economische waarde van het varken bepaald.

Het AutoFOM principe
Het principe van AutoFOM is gebaseerd op een meting van de spier/spek bedekking over het gehele karkas. Deze spier/spek gegevens worden door een computersoftware omgerekend naar de gewichten van de verschillende onderdelen. De spier/spek meting wordt gecontroleerd door een externe instantie.

De omrekeningssoftware kan verschillen per slachterij waardoor de onderdeel gewichten waarden per slachterij niet met elkaar te vergelijken zijn.

Tekst: Agrifirm

nVWA

Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit

De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) is een Nederlands agentschap dat als kerntaak heeft het toezicht houden bij bedrijven en instellingen op de naleving van wetten en voorschriften. Hiervoor heeft de organisatie dierenartsen, inspecteurs en toezichthouders in dienst die op verscheidene terreinen op de naleving toezien en zo nodig sancties opleggen.

De NVWA functioneert onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV). De opdrachtgevers zijn dit ministerie en het ministerie van

Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS).

Wetgeving

De organisatie houdt onder meer toezicht op de naleving van de volgende nationale wetten:

  • de Warenwet
  • de Tabaks- en rookwarenwet
  • de Wet dieren
  • de Wet natuurbescherming
  • de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren
  • de Geneesmiddelenwet
  • en allerlei algemene maatregelen van bestuur (AMvB's) zoals:
  • het Warenwetbesluit algemene productveiligheid
  • het Warenwetbesluit algemene chemische productveiligheid
  • het Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen
  • het Warenwetbesluit machines
  • het Warenwetbesluit elektrisch materiaal
  • het Warenwetbesluit speelgoed 2011
  • het Warenwetbesluit kinderbedden en -boxen
  • het Warenwetbesluit persoonlijke beschermingsmiddelen
  • het Besluit draagbaar klimmaterieel
  • het Warenwetbesluit gastoestellen
  • het Warenwetbesluit verpakkingen en gebruiksartikelen
  • het Warenwetbesluit cosmetische producten 2011
  • het Besluit etikettering energieverbruik energiegerelateerde producten

Verder houdt de NVWA ook toezicht op de naleving van Europese wetgeving zoals:

  • Verordening 852/2004 inzake levensmiddelenhygiëne
  • Verordening 853/2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong
  • Verordening 882/2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn
  • Verordening 854/2004 houdende vaststelling van specifieke voorschriften voor de organisatie van de officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong
  • Verordening 1099/2009 inzake de bescherming van dieren bij het doden

De NVWA brengt ook (gevraagd en ongevraagd) adviezen uit voor de opdrachtgevende ministeries.

Tot 2013 hield de NVWA volledig toezicht op de Drank- en Horecawet. Sinds 2013 houden de gemeenten voor het grootste deel toezicht op de naleving van deze wet, die inmiddels Alcoholwet heet.

Het verhaal van de nVWA

nVWA controle van slachthuizen

Controle op hittestress bij het vervoer van varkens

Saldo

Het woord ‘saldo’ betekent eigenlijk: verschil.

In het bedrijf gaat het om het verschil tussen opbrengsten en kosten.

Een bedrijf met de hoogste productie (biggen per zeug), hoeft nog niet altijd het hoogste saldo te hebben. Misschien heeft dat bedrijf wel zeer hoge voerkosten.

E-learning varkenshouderij

Opbrengsten

Op het bedrijf komt  via de bank regelmatig geld binnen, bijvoorbeeld uit de verkoop van producten.  Deze inkomsten zijn niet gelijk aan de opbrengsten over die periode.

Wat zijn precies opbrengsten?

 

Op een agrarisch bedrijf heb je te maken met 3 soorten opbrengsten:

  1. De waarde van verkochte producten in een boekjaar; hiervan heb je het geld al ontvangen.
  2. Vorderingen en voorraden:
    vorderingen op het einde van een boekjaar:  je hebt het product al afgeleverd (dus geproduceerd), maar het geld daarvoor nog niet ontvangen.
    voorraden op het einde van het boekjaar: het eindproduct is klaar om te leveren, maar je hebt ze nog niet verkocht (dus er ook nog niets voor ontvangen).
  3. De aanwas: het verschil in waarde (van de dieren)  tussen begin- en eindbalans.

 

Voorbeeld

Aan het begin van het boekjaar 2010 heeft een veehouderijbedrijf:

•           € 10.000,- aan vorderingen (nog te ontvangen bedragen van bijv slachterij),

•           € 5.500,- aan voorraad eindproducten (vleesvarkens).

Deze inkomsten zullen in de loop van het boekjaar 2020 binnenkomen (op de bankrekening bijgeschreven worden). Als opbrengst moeten ze echter bij het vorige boekjaar (2019) gerekend worden. Want in dat jaar zijn ze tot waarde gekomen.

Gedurende het jaar (1/1 t/m 31/12) is er in totaal € 300.000,- op de bankrekening ontvangen.

Aan het einde van het boekjaar (2020) heeft hetzelfde bedrijf:

•           € 6.500,- aan vorderingen (reeds geleverde vleesvarkens),

•           € 4.500,- aan voorraad eindproducten.

Beide posten worden bij de opbrengsten van het af te sluiten boekjaar (2020) geteld, hoewel men het geld  pas in 2021 zal ontvangen.

 

Dus de opbrengsten zijn dan:

- totaal aan verkopen                                                                                       300.000,-

- begin boekjaar: vorderingen + beginvoorraad: 10.000 + 5.500 =                -  15.500,-

- einde boekjaar: vorderingen + eindvoorraad: 6.500 + 4.500 =                    + 11.000,-

                                                                 Totaal ( = opbrengsten):               295.500,-

 

Aanwas

Bij veehouderijbedrijven is nog een derde factor van invloed op de opbrengsten. Als de waarde van de veestapel aan het einde van het jaar hoger is dan aan het begin van het jaar, dan levert je dat geen inkomsten (of ontvangsten) op, maar het zijn wel (bedrijfseconomisch gezien) opbrengsten. Deze vallen onder de post aanwas.

De post aanwas is dus de toename van de waarde van de veestapel.

Om deze post goed te berekenen heb je normen nodig.

 

Die normen kunnen regelmatig veranderen. Als je een financieel administratie-programma gebruikt, worden nieuwe normen meestal via Internet ingelezen.

Kosten

Bij het saldo gaat het om het verschil tussen opbrengsten en toegerekende kosten.

 

Iedereen krijgt in het dagelijks leven met kosten te maken. Denk maar aan de uitgaven voor je hobby of sportvereniging. Voor een veehouder zijn de kosten erg belangrijk. Die bepalen voor een groot deel of je een redelijk inkomen kunt verkrijgen.

 

De kosten kun je indelen in toegerekende en niet-toegekende kosten

  • Toegerekende kosten zijn rechtstreeks toe te rekenen aan het productieproces;
    zoals voer, energie, aankoop dieren, gezondheidszorg,
    Als je de productie tijdelijk zou stil leggen, heb je tijdelijk die kosten ook niet.
  • Niet-toegerekende kosten zijn niet toe te rekenen aan het productieproces zelf, zoals kosten voor gebouwen, machines, loon voor personeel.
    Deze kosten blijven door lopen, ook als je tijdelijk de productie stil legt.

 

Ook voor de KOSTEN moet je precies aangeven bij welk jaar ze horen. KOSTEN is dus niet hetzelfde als UITGAVEN.

 

 

Voorbeeld

Aan het begin van het boekjaar 2020 heeft een veehouderijbedrijf:

•           € 8.000,- aan crediteuren (nog te BETALEN nota’s van bijv. mengvoerbedrijf

•           € 3.000,- aan voorraad zaagsel  (die men in 2020 ook zal gebruiken)

Die € 8.000 zal  in de loop van het boekjaar 2020 van de bankrekening afgeschreven worden. Als kosten moeten ze echter bij het vorige boekjaar (2019) gerekend worden. Want in dat jaar is dat voer verstrekt geweest.

De € 3.000 van de voorraad zaagsel komt ten laste van 2020, want dan wordt die gebruikt.

Gedurende het jaar (1/1 t/m 31/12) is er in totaal € 160.000,- op de bankrekening afgeboekt.

Aan het einde van het boekjaar (2020) heeft hetzelfde bedrijf:

•           €2.000,- aan crediteuren (op geleverd mengvoer, dat al opgevoerd is),

•           € 3.500,- aan voorraad zaagse; (al betaald, maar nog niet gebruikt).

Het mengvoer telt bij kosten van het af te sluiten boekjaar (2020) geteld, hoewel men de nota pas in 2021 zal betalen.

De zaagsel zal voor 2021 meetellen.

 

Dus de KOSTEN  (VOOR 2020) zijn dan:

- totaal aan UITGAVEN (betalingen)                                     160.000,-

- begin boekjaar: vorderingen van mengvoerbedrijf:           -    8.000,-

- begin boekjaar: voorraad zaagsel;                                     +   3.000,-

- einde boekjaar: vordering van mengvoer                            +   2.000,-

- einde boekjaar: voorraad: zaagsel;                                    -    3.500,-

 

                                                            Totaal KOSTEN :     153.500,-

 

Opmerking

De kosten van mestafzet worden meestal niet tot de toegerekende kosten gerekend, omdat daarbij de ligging van het bedrijf een grote rol speelt. Voor een varkenshouderijbedrijf in een concentratiegebied zijn deze kosten anders dan voor een veehouderijbedrijf in een akkerbouwgebied. Met saldo-berekening wil je bedrijven onderling vergelijken op economische efficiëntie. Als men kosten voor mestafzet als toegerekende kosten zou tellen, wordt het beeld over die efficiëntie vertroebeld.

 

Saldo

Het saldo kan uitgedrukt worden per jaar, per dier of per eenheid product. Het saldo is een van de belangrijkste kengetallen op een veehouderijbedrijf.

 

Enkele voorbeelden:

- melkveehouderij:                  per koe per jaar, per kg melk

- varkenshouderij:                   per g.a.z. (gem. aanw. zeug); per g.a.vlv.

- pluimveehouderij:                 per ei, per hen

 

Het saldo is een belangrijk kengetal voor een veehouderijbedrijf.

Bij de beoordeling van het saldo kijk je op de eerste plaats naar de technische productieresultaten op het bedrijf: de hoeveelheden. Hier heb je als ondernemer of medewerker zelf veel invloed op.

 

Op de tweede plaats let je op de prijzen. Deze volgen voor een groot deel de marktontwikkelingen. De invloed die je op de prijzen hebt, is kleiner dan op de technische resultaten.

 

Samenvattend:          saldo = opbrengsten – toegerekende kosten

                                       aantallen x prijs/eenheid       aantal x prijs/eenhei

 

Saldo zeugenhouderij

Voor de saldoberekening gebruikt men een vaste structuur. Een voorbeeld staat in het boek Varkenssignalen. Let er wel op dat een aantal getallen (zoals voor “Afgeleverde biggen”) niet meer van deze tijd is.

Toelichting:

Opbrengsten

Alle posten (onderdelen) worden uitgedrukt per gemiddeld aanwezige zeug (g.a.z.).

Op een zeugenbedrijf wordt ieder jaar gemiddeld ongeveer 40 % van de zeugen vervangen.

In dit voorbeeld hanteren we de volgende uitgangspunten:

  • per 100 zeugen worden jaarlijks 44 zeugen vervangen: 39 vanwege verkoop en 5 vanwege sterfte of anderszins
  • om die zeugen te vervangen worden 46 opfokzeugen (dekrijp) aangekocht: daarvan worden er 44 uiteindelijk ingezet als zeug

(ter vervanging van die 44 uitgevallen zeugen)

en 2 daarvan worden voortijdig opgeruimd (uitgeselecteerd) als opfokzeug. Opmerking:

een uitval van 2 opfokzeugen op 46 komt overeen met: 2 / 46 (*100 %) = 5 % uitval

  • Er zijn in dit voorbeeld geen beren verkocht (en ook niet aangekocht).

 

Aankoop opfokzeugen

Niet elke opfokzeug kan gedekt/geïnsemineerd worden. Daarom is het aantal gekochte opfokzeugen groter dan aantal verkochte slachtzeugen.

Omdat in de saldo-begroting alles per gemiddeld aanwezige zeug (g.a.z.) wordt uitgedrukt, betekent het bovenstaande:

  • aantal verkoop zeugen = 0,39 per g.a.z. (39 op 100)
  • aantal verkoop opfokzeugen = 0,02 per g.a.z. (2 op 100)
  • aantal aankoop opfokzeugen = 0,46 per g.a.z. (46 op 100)

 

Voerkosten

De voerkosten per gemiddeld aanwezige zeug zijn voor een groot gedeelte bepalend voor de rentabiliteit in deze sector. De hoeveelheid voer en de prijs per kilogram voer bepalen de voerkosten. De vermeerderaar heeft voer nodig voor: de opfokzeugen, de zeugen en de biggen.

Een opfokzeug heeft vanaf 7 mnd ongeveer 2,6 kg voer nodig.

Het aantal dagen tussen selectie (of aankoop) en inzet op dit bedrijf is 242 - 210 = 32 dagen. Per opfokzeug is dan 2,6 x 32 = 83 kilogram voer verbruikt.

Per 100 gemiddeld aanwezige zeugen worden 46 opfokzeugjes aangekocht.

Voor de opfokzeugjes wordt dan omgerekend 46/100 x 83 = 38 kilogram voer per gemiddeld aanwezige zeug gebruikt.

De kosten aan voer voor opfokzeugen bedragen dan 38 kg x € 0,18 = € 6,84 (= € 7 afgerond).

Het voerverbruik van de zeug zelf is 1151 kg per jaar.  De kosten zijn dan € 207,-

De totale voerkosten aan zeugenvoer zijn nu 207 + 7 = € 214,-

Bij sommige bedrijven wordt het voer voor de zeugen en opfokzeugen niet opgesplitst. Je ziet dan niet wat de voerkosten voor de opfok zijn. Vooral als je opfokzeugen op jonge leeftijd aankoopt, kunnen de kosten best hoog zijn.

Biggenvoer is een heel stuk duurder dan zeugenvoer. Het bevat meer eiwit, onder andere in de vorm van melkeiwit. Het verbruik is 28,1 kg per big tot ze op een gewicht van 25 kg afgeleverd of opgelegd worden.

Het verbruik aan biggenvoer per g.a.z. is dan 23,8 x 28,1 = 669 kg biggenvoer per g.a.z. Bij een prijs van € 28,50 per 100 kg zijn de voerkosten: € 191 (afgerond).

De volgende punten hebben o.a. invloed op de voerprijs:

  • Notering per 100 kg.
  • Betalingstermijn/betalingskorting
  • Silokorting
  • Kwantumkorting
  • Bijkomende service

 

VOERWINST per g.a.z.

Een economisch kengetal wat in de praktijk vaak gebruikt wordt, is “voerwinst / g.a.z.” Dit wordt als volgt berekend:

            Opbrengsten (totaal: biggen + slachtzeugen + uitgeselecteerde opfokzeugen)

           - Kosten fokmateriaal

           - Voerkosten (zeugen + biggen)

          = Voerwinst

Het saldo is in feite een belangrijker kengetal dan voerwinst, maar het voordeel van het kengetal VOERWINST is:

  • Het is snel te berekenen omdat de gegevens direct beschikbaar zijn
  • De belangrijkste kostenposten zitten er toch in verwerkt
  • De noodzakelijk gegevens zijn betrouwbaar vast te stellen.

De hoogte van de voerwinst is sterk afhankelijk van:

  • biggenprijs
  • voerprijzen

Deze prijzen kunnen sterk variëren van jaar tot jaar door marktomstandigheden en om die reden kan de voerwinst ook sterk fluctueren. De varkenshouder kan daar misschien niets aan doen.

Om te beoordelen of een bedrijf economisch goed draait, kijkt men o.a. naar: % voerwinst t.o.v. gemiddelde

Voorbeeld:

  • Bedrijf Jansen :                     voerwinst € 700 / g.a.z.
  • Gemiddeld Nederland:          voerwinst € 650 / g.a.z
  • Gemidd 25 % beste bedr.:    voerwinst € 730 / g.a.z.

Het bedrijf Jansen scoort 8 % (50 op 650) beter dan gemiddelde in Nederland, maar toch ook nog 4 % (30 op 730) minder dan de 25 % beste bedrijven.

 

Kosten (kunstmatige) inseminatie

De kosten van natuurlijke dekkingen kunnen ondergebracht zijn in de rente levende have en nevenopbrengsten, maar kunnen ook tezamen met de KI-kosten als dekkosten vermeld staan. De kosten van kunstmatige inseminatie bestaan uit een tarief per eerste inseminatie en voorrijkosten per bezoek.

De kosten van KI bedragen in het voorbeeld gemiddeld € 20,-- per zeug per jaar

 

Gezondheidszorg

Hieronder vallen in ieder geval de betaalde kosten voor dierenarts en medicijnen.

Eventueel ook ontsmettingsmiddelen, maar dat kan per bedrijf verschillend zijn. Daarom is het belangrijk om de hoogte te zijn als je bedrijven onderling gaat vergelijken.

 

Tenslotte heb je nog kosten voor:

  • Heffingen
  • Elektriciteit
  • Verwarming (brandstoffen en strooisel)
  • Water,

In dit voorbeeld worden KI, gezondheid, heffingen enz samen de “Overige toegerekende kosten” genoemd. In sommige boekhoudprogramma’s noemen ze KI en gezondheid apart en de rest weer de “Overige variabele kosten”.

 

Rentekosten over de dieren:

In de varkenshouderij wordt de rente over de dieren als volgt berekend:

Op een zeugenhouderij heb je geld geïnvesteerd in:

  • Zeugen, incl. biggen
  • Opfokzeugen/beren
  • Voer en kasgeld

In totaal gaat men uit van ongeveer € 400,-

Bij een rente-% van 4,75 % zijn de rentekosten: € 19,- per g.a.z. (gemiddeld aanwezige zeug)

Opmerking: kosten van de productie van fokmateriaal

 

Hiervoor zijn de kosten van de productie van mestbiggen op het vermeerderingsbedrijf behandeld. Aan de productie van fokmateriaal zijn extra kosten verbonden n.l. zowel toegerekende kosten als vaste kosten. De extra kosten voor de productie van fokmateriaal zijn:

 

  1. Arbeid

Per zeug is ± 2 uur extra arbeid nodig per jaar voor dieren merken en keuren, administratie, afzet fokbiggen enzovoort.

  1. Stamboek en K.I.

De kosten voor foktechnische verrichtingen (contributies, registratie, nummeren) zijn hoger

  1. De voerkosten per zeug zijn wat lager door de lagere biggen productie (heterosisverlies).
  2. De rente levende have is wat hoger door de gemiddeld hogere waarde van de zeugen + biggen.
  3. Het bedrag voor aankoop fokmateriaal is ongunstiger dan bij mestbiggenproductie door het prijsverschil tussen basiszeugen en kruisingszeugen.
  4. Door de lagere biggenproductie zijn de vaste kosten en wat variabele kosten altijd wat hoger bij een (sub)fokbedrijf.

 

Alles bij elkaar is de kostprijs van een fokbig € 60 - € 70,-- hoger dan voor een big, die alas vleesvarken bestemd wordt.

Maak nu opdrachten 1, 2 en 3. Deze opdracht kan je vinden onder het kopje toepassen

Saldo vleesvarkens

Saldo Vleesvarkens (per gemiddeld aanwezig vleesvarken

Toelichting:

Opbrengsten

Dit is het gemiddelde geslacht gewicht

Voerkosten

De voerkosten zijn een belangrijk onderdeel van de totale productiekosten in de varkenshouderij. De voerkosten worden berekend uit de voederconversie en uit de voerprijs. In dit voorbeeld is de voerprijs nog van enkele jaren terug.

De kosten van uitval

Deze kosten worden in de zeugenhouderij niet apart berekend. Bij de vleesvarkens worden ze wel apart berekend. Uitval kan de rentabiliteit flink omlaag brengen. Immers, een hoge uitval wijst op een slechte gezondheidstoestand van de varkensstapel.

Om de waarde van de uitval te berekenen, ga je uit van de waarde van een gemiddeld aanwezig dier.

De waarde van een gemiddeld aanwezig dier is:

  • de aankoopprijs van de big (incl transportkosten), vermeerderd met
  • de kosten van het opgenomen voer en reeds gemaakte overige kosten;

men gaat uit van: de helft van (voerkosten en de overige toegerekende kosten).

In het voorbeeld is dat:

big:                                                      € 40,- + € 1,00 = € 41,00

helft van voer+overige toeg.k.:           (€ 43,10 + € 4,90)/2 =  € 48,- / 2 = € 24,- Totaal:  41,00 + 24,- = € 65,- (dit is dus de gem. waarde van een uitgevallen varken)

Stel je hebt 100 biggen opgelegd; de uitval = 3; dus je kunt er 97 afleveren. Kosten van uitval zijn dan:  (3,0 x 65,-) / 97  = € 2,- per afgeleverd varken.

Rentekosten

In de vleesvarkenshouderij wordt de gemiddelde waarde van een vleesvarken bepaald door:

  • Aankoopprijs big (bijv. € 41,-)
  • Helft van (voerkosten + overige toegerekende kosten): 0,5 x € 48,- = € 24,- De rente kosten zijn dan 4 % van € 65 = € 2,56 als het voor 1 jaar zou zijn.

Een ronde voor een vleesvarken duurt ongeveer 4 maanden = 1/3 jaar. Rentekosten per vleesvarken zijn dan € 2,56 / 3 = € 0,85 per afgeleverd varken. Bij 3 rondes per jaar is dat weer € 2,56 per gemiddeld aanwezig varken.

Afgeleverd varken per jaar

Definities:

 

                                              gem. aantal aanwezige dieren

-     Gemiddelde bezetting =  ___________________________

                                                      aantal plaatsen

 

In rekenprogramma: (aantal dierdagen per jaar) / (aantal plaatsen * 365). Dit is ter kennisname; deze regel niet proberen te kennen.

 

-     Omzetsnelheid =  aantal afgeleverde varkens per gemiddeld bezette plaats per jaar. of:

                                 aantal afgeleverd per gemiddeld aanwezig varken per jaar

 

-     Omrekening geslacht gewicht (g.g.) naar levend gewicht (l.g.): Gemiddelde factor 1,3 bij 83

       kg. geslacht gewicht.

 

Handboek varkenshouderij geeft als formule: lg.= 5,0 + (gg * 1,21) voor beren en zeugen

                                                                  lg = 5,0 + (gg * 1.20) voor borgen en zeugen

Voorb.: gg (geslacht gewicht) = 94,7 kg -> lg = 5,0 + 94,7 x 1,20 = 5,0 + 113,6 = 118,6 kg

 

Voerwinst

 

De voerwinst is een cruciaal cijfer in de varkenshouderij. Met dit cijfer kunnen varkenshouders zich aan elkaar spiegelen. Een belangrijk kengetal dus. Banken en financiële instellingen leggen vaak een groet nadruk op dit kengetal. Banken en financiële adviseurs leggen een grote nadruk op de voerwinst van een bedrijf. Dit is begrijpelijk, omdat de voerwinst de basis is voor het rendement van een bedrijf. Natuurlijk moeten de gezondheidsen arbeidskosten die nog na de voerwinst komen, niet worden vergeten. Soms zijn de kengetallen niet goed vergelijkbaar, denk bijvoorbeeld aan het mesten van beren.

 

De voerwinst bij de vleesvarkens wordt bepaald door de omzet (verkoop van vleesvarkens en aankoop van biggen), de voerkosten en de aanwas. U kunt niet alle bedrijven met elkaar vergelijken. Zo wordt het gemiddelde gevormd door bedrijven die droogvoer en bedrijven die brijvoer verstrekken met bijproducten. Tot het gemiddelde behoren bedrijven die beren en gelten houden, evenals bedrijven die borgen en gelten houden. Bedrijven met beren en gelten scoren hogere groeicijfers en gunstigere voerkosten per kg groei. De bedrijfsomvang speelt ook een rol. In de kengetallenspiegel zijn tabellen opgenomen, waarin de bedrijven gesorteerd zijn naar bedrijfsomvang, voersysteem en dergelijke. Bij analyseren van voerwinstcijfers is het belangrijk ook naar deze tabellen te kijken. Dit geldt bijvoorbeeld voor welzijnsconcepten, waarbij u minder dieren per oppervlakte mag houden. Dit leidt tot een lagere stalbezetting en hogere vaste lasten per varken. Deelnemers aan deze concepten krijgen echter compensatie in de vorm van extra toeslagen. Zij realiseren een hogere opbrengstprijs per kg en betere technische resultaten.

In de resultaten van de vleesvarkenshouderij lopen de resultaten van de droogvoer- en brijvoerbedrijven met bijproducten door elkaar heen. Net als bij de zeugenbedrijven is het verschil tussen de meest- en de minstverdienende bedrijven groot. De technische resultaten bepalen vooral het verschil in voerkosten per kilogram groei. De bedrijfsomvang speelt een minder grote rol. In tabel 4 is de uitsplitsing naar bedrijfsomvang gemaakt. Naast het gemiddelde staat een categorie bedrijven met gemiddeld 803 vleesvarkens en een categorie met gemiddeld 4.004 vleesvarkens. In deze laatste categorie zitten met name vleesvarkensbedrijven die brijvoer met bijproducten voeren. Zij hebben lagere voerkosten die het verschil maken. De hogere prijs die zij ontvangen per kilogram geslacht gewicht wordt tenietgedaan door een hogere biggenprijs en een lagere groei.

Voerwinst bij vleesbarkens bij verschillende bedrijfsomvang (Bron: Agrovision)
Gevoeligheidsanalyse voerwinst vleesvarkens (Bron; Agrovision)

 

Voerwinst per vierkante meter

De voerwinst per gemiddeld aanwezig vleesvarken is: de som van omzet en aanwas minus de voerkosten en deze uitkomst gedeeld door het gemiddeld aantal aanwezige vleesvarkens. Deze voerwinst is een goede graadmeter voor de capaciteiten van de varkenshouder. Het koppelt de technische resultaten aan de handelskunst van de ondernemer. Bij financieringsaanvragen is de voerwinst een belangrijk kengetal waar banken naar kijken. In de voerwinst per gemiddeld aanwezig vleesvarken is echter de bezettingsgraad niet opgenomen. Daarom biedt dit kengetal onvoldoende informatie over het rendement van de stal.

Voerwinst is graadmeter voor capaciteiten varkenshouder

In de tabel is een vergelijking gemaakt tussen een vleesvarkensstal met brijvoer en voertroggen en een vleesvarkensstal op droogvoer en brijbakken. De omzet en aanwas is in beide situaties gelijk. De voerwinst per aanwezig vleesvarken is in de brijvoerstal veertien procent hoger. Dit voordeel wordt bijna geheel tenietgedaan, doordat er minder varkens worden afgeleverd. De voerwinst per vierkante meter is daardoor slechts een fractie hoger. Oorzaak is dat de troggen in de brijvoerstal ruimte innemen, waardoor er minder dieren worden gehouden.

Voerwinst per gemiddeld aanwezig vleesvarken en per vierkante meter.

Opdrachten

Afsluiting

Bronnen

Agrimatie