Levenskenmerken
Bewegen
Dieren bewegen op verschillende manieren: lopen, vliegen, zwemmen, kruipen.
Planten bewegen ook, bijvoorbeeld een bloem die zich opent in het licht.
Waarnemen
Waarnemen betekent dat een organisme merkt wat er in de omgeving gebeurt.
Het waarnemen is een levenskenmerk dat organismen gebruiken om bijvoorbeeld voedsel te vinden of gevaar te signaleren.
Veel dieren (ook de mens) nemen via zintuigen waar met hun hersenen.
Planten kunnen licht waarnemen.
Reageren
Wanneer er iets in de omgeving van een organisme verandert, gaat een organisme iets doen. Er kan dan ook iets in het lichaam van een organisme veranderen. Het organisme is dan aan het reageren op de omgeving.
Je bent dan eerst aan het waarnemen en daarna aan het reageren. Dieren reageren op licht, geluid en andere waarnemingen.
Planten reageren ook op het licht.
Ze groeien naar de zon toe.
Voortplanten
Alle organismen zorgen ervoor dat ze nakomelingen krijgen.
Er zijn verschillende soorten voortplanting.
Dieren krijgen jongen. Planten maken zaden. Bacteriën planten zich voort door zichzelf te delen.
Groeien
Groeien is het groter en zwaarder worden van een organisme. Organismen nemen voeding en water op om te groeien.
Een boom bijvoorbeeld wordt ieder jaar een stukje dikker.
Ontwikkelen
Ontwikkelen betekent van vorm veranderen.
Een organisme ziet er gewoonlijk niet een heel leven hetzelfde uit. Weefsels krijgen speciale taken of soms komen er nieuwe organen bij.
Een mens ontwikkelt zich van baby tot volwassene.
Een vlinder maakt in zijn leven een metamorfose door. Een rups ontwikkelt zich via een pop tot vlinder.
Ook planten ontwikkelen zich van kiemplantje tot volwassen plant.
Het gaat bij ontwikkelen om lichamelijke ontwikkeling. De geestelijke ontwikkeling (alles wat je denkt en voelt) van een mens gaat een heel leven door.
Voeden
Alle organismen hebben voedsel en water nodig.
Uit het voedsel halen organismen de energie voor alles wat ze doen en de stoffen om te groeien.
Ademhalen
Elk organisme ademt. Mensen en andere zoogdieren ademen met hun longen. Door te ademen komt zuurstof het lichaam binnen.
Vogels hebben ook longen en daarnaast een paar luchtzakken.
Ook reptielen ademen met hun longen. Vissen gebruiken hun kieuwen om zuurstof uit het water te halen.
Amfibieën hebben als larve kieuwen. Als ze volwassen zijn ademen kikkers door middel van hun longen. Een vorm van ontwikkeling dus!
Ook planten 'ademen'. Zij nemen koolstofdioxide op door huidmondjes in de bladeren.
Als organismen niet ademen, gaan ze dood.
Uitscheiden
Uitscheiden betekent dat een organisme stoffen die hij niet nodig heeft verwijdert.
Mensen doen dit bijvoorbeeld door te zweten of te plassen.
Planten scheiden via huidmondjes in de bladeren zuurstof en water af.
Begrippenlijst
Levenskenmerken/Levensverschijnselen
De kenmerken die levende organismen vertonen, zoals: bewegen, waarnemen, reageren, voortplanten, groeien, ontwikkelen, eten/voeden, ademhalen en uitscheiden. |
Organisme
Een levend wezen: een bacterie, schimmel, plant of dier. Organismen vertonen levensverschijnselen/levenskenmerken. |
Dood
Een organisme is dood als het geen levenskenmerken meer vertoont. |
Levenloos
Iets dat nooit geleefd heeft is levenloos. |
Biotisch
Biotisch betekent 'levend'. |
Abiotisch
Abiotisch betekent 'niet levend'. |
Anorganische stoffen
Stoffen die geen koolstof- (C) atomen bevatten, bijvoorbeeld zouten en en water. |
Organische stoffen
Stoffen die voornamelijk uit koolstof- (C), zuurstof- (O) en waterstof- (H) atomen bestaan. Organismen zijn opgebouwd uit organische stoffen. |
>> Terug naar Kennisbank