de volgende onderdelen van een cel in een afbeelding benoemen: celwand, celmembraan, celkern, kernmembraan, cytoplasma, vacuole, bladgroenkorrel, plastide, chromoplast, leukoplast, chloroplast.
uitleggen wat de functies van de verschillende cel onderdelen zijn.
de verschillen tussen een plantaardige- en een dierlijke cel beschrijven.
de verschillen tussen een plantaardige- en een dierlijke cel verklaren.
uitleggen dat cellen samen weefsel vormen, dat weefsels samen organen vormen en dat organen samen een orgaanstelsel vormen.
de organisatieniveaus binnen een organisme noemen (orgaan, weefsel en cel) en met een voorbeeld toelichten.
voorbeelden en functies van verschillende typen weefsels en organen bij planten en dieren noemen.
uitleggen dat cellen (actief en passief) stoffen kunnen opnemen en gebruiken.
verklaren dat opnemen en gebruiken van stoffen nodig is voor celdeling, celfuncties en groei.
uitleggen wat er gebeurt bij een celdeling.
Vaardigheden
Je kunt:
een preparaat maken van een dierlijk of plantaardig weefsel.
een preparaat met een microscoop bekijken.
een schematische tekening van een microscopische waarneming maken.
een eigen onderzoeksvraag en hypothese formuleren bij een gegeven waarneming.
Week 04
Groei en leven
Kinderen willen het graag weten: “Wie is het grootste?” “Hoeveel ben ik gegroeid?” Groot zijn is voor hen blijkbaar heel belangrijk. Ouders zijn vaak trots als hun kinderen langer zijn dan zij zelf.
Nederlanders behoren tot de langste mensen ter wereld. We zijn niet altijd zo lang geweest. Kijk maar naar het plaatje.
Maak de opdracht Langs de meetlat van de tijd.
Opdracht: Langs de meetlat van de tijd
Opdracht: Langs de meetlat van de tijd
0%
Na het afronden van de opdracht moet je een "afdruk" van jouw uitslag opslaan in je portfolio.
Volg hierbij de volgende stappen:
1) Open in je portfolio de pagina Opdracht: Langs de meetlat van de tijd in jouw ClassNotebook van Teams en kies daarna Openen in desktop-app.
2) Ga terug naar het programma van waaruit jij wilt "afdrukken"en kies daar voor afdrukken naar OneNote voor windows 10.
3)Ga terug naar de desktop-app van OneNote en kies hier de bestemming voor de "afdruk". Als je voorgaande stappen correct hebt uitgevoerd is deze bestemming de huidige pagina!
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Dit thema heet ‘Groei en leven’. Groei en leven hebben alles met elkaar te maken.
Groei is immers één van de levenskenmerken. De andere levenskenmerken zijn:
Ademhaling.
Beweging.
Opname van stoffen.
Stoffen uitscheiden.
Groei.
Waarnemen / reageren op prikkels in de omgeving.
Voortplanting.
Bij groei en leven kunnen kun je veel vragen stellen:
Groeit alles wat leeft?
Hoe komt het dat levende wezens kunnen groeien?
Is ontwikkelen hetzelfde als groeien?
Wat heeft een organisme nodig om te kunnen groeien?
Groeien planten en dieren steeds maar door?
Kunnen levenloze voorwerpen ook groeien?
Misschien kun je al antwoorden geven op een aantal vragen?
Na dit thema moet je deze vragen in ieder geval kunnen beantwoorden!
De cel als basis van alles
De cel als basis van alles
Wat ben je groot geworden! Dat heeft vast wel eens iemand tegen jou gezegd. Je bent gegroeid en meestal is dat een geleidelijk proces. Maar soms gaat die groei ook heel snel.
Opdracht: Wat ga je worden?
Bekijk de twee filmpjes en beantwoord daarna de vragen van de opdracht Wat ga je worden?.
De resultaten van deze opdracht sla je op in jouw ClassNotebook van Teams.
Opdracht: Wat ga je worden?
Opdracht: Wat ga je worden?
0%
Na het afronden van de opdracht moet je een "afdruk" van jouw uitslag opslaan in je portfolio.
Volg hierbij de volgende stappen:
1) Open in je portfolio de pagina Opdracht: Wat ga je worden in jouw ClassNotebook van Teams en kies daarna Openen in desktop-app.
2) Ga terug naar het programma van waaruit jij wilt "afdrukken"en kies daar voor afdrukken naar OneNote voor windows 10.
3)Ga terug naar de desktop-app van OneNote en kies hier de bestemming voor de "afdruk". Als je voorgaande stappen correct hebt uitgevoerd is deze bestemming de huidige pagina!
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Opdracht: Het schiet de grond uit!
Dit is een groepsopdracht.
Je ziet vier afbeeldingen van heel snelle groei.
Kies alle vier, één van de afbeeldingen.
Zoek uit (zoek op) waardoor het organisme op een bepaald moment heel snel groeit.
Wissel de antwoorden met elkaar uit.
Maak daarna de vier bijschriften compleet. Dit doe je door de zin aan te vullen met: ..., dat komt doordat…
Bespreek de antwoorden in je groepje en zet jullie antwoorden in jouw ClassNotebook in Teams. Het werkblad staat al klaar.
A) Opeens staan alle bomen tegelijk in blad, ...
B) Na die warme week zit de vijver opeens vol kroos,...
C) Het heeft geregend en de paddenstoelen overal schieten de grond uit, ...
D) Uit de pop komt een vlinder die veel groter is dan de pop was, …
In dit blok
Waarschijnlijk ben je in je zoektocht naar de antwoorden een paar keer het woord cel tegengekomen. Je weet waarschijnlijk wel dat de cellen de bouwstenen zijn van alle organismen.
Als je een bouwwerk van Lego groter wilt maken (en dus wilt laten groeien) kun je twee dingen doen:
de stenen groter maken, dus bijvoorbeeld duplo-blokken in plaats van legoblokjes nemen;
meer legoblokjes gebruiken.
In de natuur komen beide vormen van groei voor.
Om dat te begrijpen, bestudeer je eerst de bouwstenen: de cellen. Daarna kijk je hoe al die cellen samen een organisme vormen en hoe een organisme kan groeien.
Onderzoek doen
Tijdens dit blok volg je de groei van één plant. Je kiest zelf welke plant. Hieronder staan enkele mogelijkheden maar je mag zelf ook met een voorstel komen.
Zoek in ieder geval vooraf op internet enige informatie over het laten groeien van jouw plantje.
- Je kunt zaden gebruiken zoals gedroogde bruine of witte bonen. (Je kunt alle soorten bonen gebruiken zolang ze niet gekookt zijn. Bonen uit blik of glas zijn dus niet geschikt. Ook spliterwten voldoen niet omdat de zaadhuid is verwijderd.)
- Eikels die nu op de grond liggen hebben waarschijnlijk al iets van wortels en zijn dus ook geschikt.
- Met pitjes uit een appel, paprika of tomaat lukt het ook.
- Je kunt ook wat exotischers als knoflook of gember proberen.
Let op:
Je hebt maar een paar weken de tijd (Hoeveel groei kun je in deze periode verwachten? Hoe snel ontkiemt jouw zaadje?)
Je moet de groei gedurende die paar weken goed kunnen volgen, zonder nadeel of schade voor het organisme.
Bedenk van te voren goed hoe je de groei gaat meten, wanneer je gaat meten en hoe je de resultaten gaat noteren.
In de afbeelding zie je een paar manieren om dat te doen.
Een onderzoeksvraag en een hypothese
Bij een experiment hoort een onderzoeksvraag. Wat wil je te weten komen door het experiment uit te voeren? Het is belangrijk daar van te voren over na te denken, want het bepaalt onder andere hoe je gaat meten. Als je wilt weten of de groei gelijkmatig is, moet je wel elke dag meten! En als je wilt weten of de groei afhankelijk is van licht, moet je twee proefjes doen, één in het licht en één in het donker. Zorg dan dat er verder geen verschillen tussen de twee proefjes zijn! Zoals de temperatuur is in beide plaatsen gelijk. ze krijgen evenveel water enz..
Je denkt vooraf ook na over het mogelijke antwoord op je onderzoeksvraag. Dat noem de de hypothese:Wat denk je dat het antwoord is?
Opdracht: Het onderzoeksplan
Maak een onderzoeksplan en lever dit samen met een tijdschema bij je docent in.
Je kunt met het werkblad onderzoek doen een onderzoeksplan maken. Een kopie van het werkblad kun je onder aan de pagina downloaden.
Gebruik de bestanden Inhoud van een practicumverslag en Verzorging van een verslag, om aan het einde van deze periode een mooi onderzoekverslag in te leveren in je Class notebook
Als je een dierlijke cel met een lichtmicroscoop bekijkt, kun je een aantal onderdelen herkennen.
Bekijk de toelichtingen van de celonderdelen.
Celmembraan:
De buitenste laag van het cytoplasma is een dun vlies: het celmembraan.
Het celmembraan zorgt ervoor dat alle celonderdelen binnen de cel blijven.
Celkern:
De celkern bestaat uit kernplasma. De celkern regelt allerlei processen in de cel.
In de celkern zitten de chromosomen met de erfelijke eigenschappen. De chromosomen met erfelijke eigenschappen noem je DNA.
Kernmembraan:
De buitenste laag van het kernplasma is het kernmembraan.
Dit membraan zorgt ervoor dat de chromosomen met erfelijke eigenschappen (DNA) in de kern blijft.
Cytoplasma:
Het cytoplasma bestaat uit een stroperige basissubstantie waarin organellen drijven.
Het cytoplasma bestaat voor 60 tot 95% uit water.
Plantencel
Net als bij dierlijke cellen vind je bij plantencellen de onderdelen cytoplasma, celkern en celmembraan.
Plantencellen hebben ook een celwand, een vacuole en plastiden.
Bekijk de toelichtingen van de celonderdelen.
Plastiden:
In het cytoplasma van plantencellen komen plastiden voor. Voorbeelden van plastiden zijn:
chloroplasten bladgroenkorrels. Deze korrels geven de plant een groene kleur.
chromoplasten gekleurde korrels, bijvoorbeeld rood of oranje; chromoplasten zijn veranderde chloroplasten.
Een tomaat bijvoorbeeld is eerst groen en kleurt steeds roder.
leukoplasten zetmeelkorrels. Hier slaan planten hun reservevoedsel op.
Celmembraan:
De buitenste laag van cytoplasma is een dun vlies: het celmembraan.
Vacuole:
Een vacuole is een blaasje gevuld met vocht. Een vacuole is omgeven door een vacuolemembraan.
Jonge plantencellen bevatten meerdere vacuolen. Oudere plantencellen hebben één grote centrale vacuole die stevigheid geeft. De cellen zijn als het ware opgepompt met water.
Cytoplasma:
Het cytoplasma bestaat uit een stroperige substantie waarin organellen drijven. Het cytoplasma bestaat voor 60 tot 95% uit water.
Bij plantencellen ligt het cytoplasma in een dunne laag tegen de celwand aan. Dat heet wandstandig cytoplasma.
Celwand:
Het cytoplasma van een plantaardige cel vormt een stevig laagje om de cel heen: de celwand. De celwand is tussencelstof en behoort niet tot de cel. Celwanden zorgen voor stevigheid. De celwand bij planten bestaat uit cellulose. De celwanden van naburige cellen sluiten vaak niet precies aaneen. Tussen de celwanden komen dan kleine holten voor: de intercellulaire ruimten. Deze holten zijn gevuld met lucht of water.
Celkern:
De celkern bestaat uit kernplasma. De celkern regelt allerlei processen in de cel. In de kern liggen de chromosomen.
Kernmembraan:
De buitenste laag van het kernplasma is het kernmembraan.
Alle planten, schimmels, bacteriën en dieren bestaan uit cellen.
Cellen zijn de bouwstenen van levende wezens oftewel organismen.
Alle levende inhoud van een cel noem je samen het protoplasma.
Bij planten en dieren bestaat het protoplasma uit cytoplasma en een kern.
In het cytoplasma drijven de organellen. Organellen zijn onderdelen van de cel met een bepaalde functie.
Met een lichtmicroscoop kun je sommige organellen waarnemen.
Afsluitende vragen & opdrachten
Opdracht: Vergelijk tussen dierlijke en plantaardige cellen.
Maak onderstaande vragen en opdrachten.
De resultaten van deze opdracht sla je op en voeg je toe aan de pagina Opdracht: Vergelijk tussen dierlijke en plantaardige cellen in jouw ClassNotebook van Teams.
Opdracht: Vergelijk tussen dierlijke en plantaardige cellen
Opdracht: Vergelijk tussen dierlijke en plantaardige cellen
0%
Na het afronden van de opdracht moet je een "afdruk" van jouw uitslag opslaan in je portfolio.
Volg hierbij de volgende stappen:
1) Open in je portfolio de pagina Opdracht: Vergelijk tussen dierlijke en plantaardige cellen in jouw ClassNotebook van Teams en kies daarna Openen in desktop-app.
2) Ga terug naar het programma van waaruit jij wilt "afdrukken"en kies daar voor afdrukken naar OneNote voor windows 10.
3)Ga terug naar de desktop-app van OneNote en kies hier de bestemming voor de "afdruk". Als je voorgaande stappen correct hebt uitgevoerd is deze bestemming de huidige pagina!
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Opdracht:Vergelijk tussen dierlijke en plantaardige cellen
Week 05
Eencellig en veelcellig
Organismen kunnen groeien door meer cellen te maken of door de cellen groter te maken. Dat laatste komt in de natuur niet veel voor. Je kunt cellen ook bijna nooit met het blote oog zien.
Plantencellen kunnen wel tijdelijk wat groter worden als ze veel water opnemen. De cellen knappen niet door de wateropname. Ze worden juist stevig en ze strekken zich uit (celstrekking). Je kunt het vergelijken met een fietsband die je oppompt.
Zo kunnen de knoppen van planten heel snel uitlopen en paddestoelen de grond uit schieten.
Opdracht:Groeien door wateropname
Bekijk het filmpje en maak de oefening Cellen.
Opdracht: Groeien door wateropname
Opdracht: Groeien door wateropname
0%
Na het afronden van de opdracht moet je een "afdruk" van jouw uitslag opslaan in je portfolio.
Volg hierbij de volgende stappen:
1) Open in je portfolio de pagina Opdracht: Groeien door wateropname in jouw ClassNotebook van Teams en kies daarna Openen in desktop-app.
2) Ga terug naar het programma van waaruit jij wilt "afdrukken" en kies daar voor afdrukken naar OneNote voor windows 10.
3) Ga terug naar de desktop-app van OneNote en kies hier de bestemming voor de "afdruk". Als je voorgaande stappen correct hebt uitgevoerd is deze bestemming de huidige pagina!
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Opdracht:pantoffeldiertje
Eencelligen zijn nooit erg groot. Het pantoffeldiertje (ongeveer 0,3 mm) is één van de grootste eencellige organismen. De diertjes vermenigvuldigen zich door celdeling
Bekijk het filmpje en maak de bijbehorende opdracht.
(Als het filmpje niet werkt, gebruik dan deze link buiten de Teamsomgeving: https://www.npostart.nl/WO_NTR_429296)
Opdracht: pantofeldiertje
Opdracht: pantofeldiertje
0%
Na het afronden van de opdracht moet je een "afdruk" van jouw uitslag opslaan in je portfolio.
Volg hierbij de volgende stappen:
1) Open in je portfolio de pagina Opdracht: pantoffeldiertje in jouw ClassNotebook van Teams en kies daarna Openen in desktop-app.
2) Ga terug naar het programma van waaruit jij wilt "afdrukken" en kies daar voor afdrukken naar OneNote voor windows 10.
3) Ga terug naar de desktop-app van OneNote en kies hier de bestemming voor de "afdruk". Als je voorgaande stappen correct hebt uitgevoerd is deze bestemming de huidige pagina!
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Alle organismen bestaan uit cellen.
Soms kunnen organismen zelfstandig leven als eencellige. Een voorbeeld is het pantoffeldiertje.
De meeste organismen bestaan uit meerdere cellen. Een groep met dezelfde cellen, zowel qua vorm als functie, heet een weefsel.
Er zijn veel verschillende weefsels.
Ieder weefsel heeft zijn eigen functie.
In meercellige organismen komen ook cellen voor die afzonderlijk leven. Een voorbeeld zijn de bloedcellen.
Witte en rode bloedcellen leven afzonderlijk van elkaar in het bloedplasma.
Plantaardige weefsels
Planten bestaan uit cellen.
Plantaardige cellen zijn hele kleine bouwsteentjes die omgeven zijn door een celwand.
Een groep cellen die veel op elkaar lijken en dezelfde functie hebben, noem je een weefsel.
Transportweefsel
In een vaatplant worden stoffen vervoerd (getransporteerd) door buisjes.
Er zijn twee soorten buisjes: bastvaten en houtvaten.
Bastvaten vervoeren water en glucose vanaf de bladeren naar alle delen van de plant.
Bastvaten bestaan uit levende cellen die water en glucose aan elkaar doorgeven.
Houtvaten vervoeren water en mineralen van de wortels naar de stengel, bladeren en bloemen. Houtvaten zijn holle buisjes van met elkaar verbonden dode cellen met dikke celwanden van hout.
Bastvaten en houtvaten liggen meestal naast elkaar in vaatbundels.
Om de vaatbundels heen ligt steunweefsel voor de stevigheid.
Als je een stengel bleekselderij overdwars doorsnijdt, zie je donkergroene stippen.
Dat zijn de vaatbundels met steunweefsel. Elke vaatbundel bestaat uit bastvaten en houtvaten met steunweefsel eromheen.
Vulweefsel
Veel weefsel in een plant bestaat uit cellen die ongeveer dezelfde vorm hebben.
Dit weefsel wordt vulweefsel genoemd.
In het blad en aan het oppervlak van groene stengels bevat vulweefsel veel bladgroen.
De lichtdoorlatende buitenste cellaag is de opperhuid. Aan de onderzijde van het blad zitten regelbare openingen, de huidmondjes. Vlak achter de huidmondjes liggen luchtholtes, gevuld met zuurstof en koolstofdioxide.
De vaatbundels bestaan uit houtvaten en bastvaten. Ze zijn omgeven door steunweefsel
Waslaagje:
dun waslaagje dat het blad beschermt tegen uitdroging.
Sponsweefsel:
bladgroen bevattende cellen aan de onderkant van het blad met veel intercellulaire holtes.
Palissadeweefsel:
bladgroen bevattende langwerpige cellen aan de bovenkant van het blad.
Opperhuid:
lichtdoorlatende buitenste cellaag.
Huidmondje:
regelbare opening in de opperhuid, omgeven door sluitcellen.
Sluitcel:
regelen het open- en dichtgaan van de huidmondjes.
Luchtholte:
holte gevuld met gassen (zuurstof en koolstofdioxide) achter huidmondje.
Vaatbundel:
houtvaten en bastvaten, omringd door steunweefsel.
Binnen in de stengel en de wortel bevat het vulweefsel geen bladgroen. Het vulweefsel in een wortel is soms een opslagplaats voor zetmeel, zoals bij aardappelen.
Vulweefsel in stengel en wortel. Links: cellen zonder zetmeelkorrels. Rechts: cellen met zetmeelkorrels.
Opperhuid
De buitenkant van een plant is vaak bedekt met een laagje was. Dit beschermt het blad tegen uitdroging.
Daaronder ligt de opperhuid.
De opperhuid bestaat uit doorzichtige cellen die goed op elkaar aansluiten.
Opperhuidweefsel ligt zowel aan de onderkant als de bovenkant van een blad.
Ook aan de buitenkant van stengel en wortel bevindt zich opperhuidweefsel.
In de opperhuid liggen huidmondjes.
Door de huidmondjes kunnen gassen zoals zuurstof en koolstofdioxide het blad in- en uitgaan. Het open- en dichtgaan de huidmondjes wordt geregeld door twee sluitcellen. De sluitcellen kunnen van vorm veranderen en bevatten bladgroen.
Steunweefsel
De stevigheid bij plantencellen komt door de celwanden.
Bij steunweefsel is er extra celwandmateriaal afgezet.
Dekweefsel
De buitenste laag van bladeren bestaat uit een laag afdekkende cellen. De cellen daaronder zijn vulweefsel.
Vezels
Planten krijgen ook stevigheid door vezels. De cellen van vezels hebben dikke celwanden die veel houtstof bevatten. De cellen binnen deze stevige celwanden sterven af.
Vaatweefsel
Vaatweefsel bestaat uit kleine buisjes die zorgen voor het transport van stoffen in planten. De waterstroom gaat van de wortel naar de bladeren. Voedingsstoffen gaan van blad naar wortel. Doordat er verschillende celtypen zijn, heet dit een samengesteld weefsel.
Afsluitende vragen & opdrachten
Opdracht: Kennis van plantaardige weefsels.
Maak onderstaande vragen en opdrachten.
De resultaten van deze opdracht sla je op en voeg je toe aan de pagina Opdracht: Kennis van plantaardige weefsels in jouw ClassNotebook van Teams.
Steunweefsel
Steunweefsel zorgt voor stevigheid, bijvoorbeeld in het skelet en tussen de organen.
Bij dierlijk steunweefsel liggen de cellen niet tegen elkaar aan.
Tussen de cellen is tussencelstof gevormd. Het soort tussencelstof bepaalt de eigenschappen van het steunweefsel. De tussencelstof bevat altijd vezels van het eiwit collageen.
Beenweefsel
Beenweefsel is harder dan kraakbeenweefsel en bindweefsel.
De tussencelstof van been bevat weinig water en veel kalk. Kraakbeenweefsel
De tussencelstof van kraakbeenweefsel bevat meer water, minder kalk en meer collageen dan bij beenweefsel.
Spierweefsel bestaat uit langgerekte cellen die kunnen samentrekken.
Zenuwweefsel
Door de zenuwcellen gaan elektrische signalen ofwel impulsen.
Er zijn drie typen zenuwcellen:
Gevoelszenuwcellen brengen impulsen van de zintuigen naar het centrale zenuwstelsel.
Schakelcellen brengen impulsen van de ene naar de andere zenuwcel.
Bewegingszenuwcellen brengen impulsen van het centrale zenuwstelsel naar spieren of klieren.
Verschillende cellen
Elke cel is weer anders. De een is groot en rond, de ander klein en vierkant. Welke vorm een cel heeft hangt samen met de functie van de cel.
Een zenuwcel is bijvoorbeeld heel lang en smal omdat hij overal in het lichaam moet komen en een huidcel is heel rechthoekig en stevig, net als een muur, omdat ze je lichaam moeten beschermen.
Van boven naar beneden:
Zenuwcellen: In het menselijk lichaam zijn veel soorten cellen te vinden.
Wangslijmvliescellen: zijn plat, sluiten goed aan en dekken het onderliggende weefsel af.
Kraakbeencellen: zorgen voor stevigheid en flexibiliteit.
Gladde spiercellen: zorgen voor beweging in bloedvaten en darmstelsel.
Darmepitheel: zorgen voor opname van voedingsstoffen.
Botcellen: zorgen voor stevigheid.
Dwarsgestreepte spiercellen: zorgen voor beweging in skeletspieren.
Rode bloedcellen: zuurstoftransport.
Organen
Alle veelcellige organismen hebben organen. Elk orgaan is een herkenbaar deel van het organisme met een speciale taak.
Een orgaan is opgebouwd uit verschillende weefsels.Die weefsels hebben ieder hun eigen taak. Samen vervullen ze de taak van het orgaan.
Zo werken in het hart het spierweefsel en het zenuwweefsel samen bij het regelmatig rondpompen van het bloed.
Ook planten hebben organen: wortel, stengel, blad en bloem. In de wortels werken steunweefsel, vaatweefsel en dekweefsel samen om de plant goed in de bodem vast te zetten. Samen zorgen de weefsels er ook voor dat stoffen uit de bodem worden opgenomen en naar alle delen van de plant worden vervoerd.
HERHALING...Opdrachten: Verschillende cellen en weefsels
Opdracht 4 Verschillen tussen cellen
De cellen van een veelcellig organisme zijn niet allemaal hetzelfde. Ze hebben verschillende taken gekregen en een vorm die bij hun taak past.
Herhaal de theorie van vorige week en beantwoord daarna de vraag.
Opdracht 5 Weefsels van de stengel
Ook bij planten kun je verschillende weefsels onderscheiden. Je hebt er al enkele onder de microscoop gezien.
Als je een plantenstengel doorsnijdt, zie je weefsels die geschikt zijn om stoffen te vervoeren en weefsels die stevigheid geven. Andere weefsels dienen als opvulling of om de stengel naar buiten toe af te dekken.
Opdracht 6 Plantenweefsels
Herhaal de theorie van plantenweefsels en beantwoord de vragen.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Opdracht: Kennis van dierlijke weefsels.
Maak onderstaande vragen en opdrachten.
De resultaten van deze opdracht sla je op en voeg je toe aan de pagina Opdracht: Kennis van dierlijke weefsels in jouw ClassNotebook van Teams.
Nadat het jonge organisme ontstaan is (uit geslachtelijke of na ongeslachtelijke voortplanting) gaan de cellen zich vele malen delen.
Bij een celdeling worden eerst alle celorganellen verdubbeld. Het erfelijk materiaal in de kern (chromosomen die bestaan uit DNA) wordt ook verdubbeld en daarna deelt de kern zich. Ook het cytoplasma groeit. De kernen worden naar weerszijden van de cel getrokken en ook de organellen worden verdeeld. In het midden van de cel ontstaat een nieuw membraan.
De cel snoert in en splitst uiteindelijk in tweeën. Uiteindelijk worden de dochtercellen even groot als de oorspronkelijke cel.
Bij plantencellen vormt zich rondom de celmembraan een nieuwe celwand.
Na de celdeling zijn er cellen die zich blijven delen. Zij zorgen ervoor dat het organisme kan blijven groeien. Er zijn ook cellen die zich specialiseren. Zij gaan een bepaalde taak uitvoeren. Ze krijgen een vorm die bij die taak past (zie Van cel tot orgaan).
Grote en kleine cellen
De meeste organismen zijn veelcellig. Het menselijk lichaam bestaat uit ongeveer 100.000 miljard cellen. De grootste menselijke cel is de eicel (0,2 mm ). De zaadcel is de kleinste (0,005 mm).
Al die cellen zijn door celdeling ontstaan uit één cel, de bevruchte eicel.
Opdracht 3 Groeien door celdeling
Bekijk het filmpje en beantwoord daarna de vraag.
Week 09 (Meetweek over periode 2)
Microscopie (practicum, lesactiviteit op school)
Voorbereiding microscopie
Voorbereiding microscopie
Tijdens deze practicumlessen ga je cellen bekijken met een microscoop.
Daarvoor is het nodig dat je:
een microscoop kunt gebruiken;
een stukje weefsel (een preparaat) op de juiste wijze onder een microscoop kunt leggen;
waarnemingen kunt vastleggen in een schematische tekening.
Je bestudeert daarvoor de video bronnen bij A, B of C. Je doet dat zo goed dat je daarna de vaardigheid aan andere klasgenoten voor kunt doen (demonstreren).
Bestudeer de bronnen bij A, B of C.
A Microscoop gebruiken
B Preparaat maken
C Schematische tekening maken
Opdracht
Ben je goed voorbereid?
Controleer of je alle onderdelen van de microscoop kent.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Opdracht 4 Leren werken met de microscoop
Download het werkblad en voer de opdrachten uit.
Lever het werkblad leren werken met de microscoop daarna in bij je docent.
Opdracht 5 Cellen van de rode ui en het wangslijmvlies.
Je gaat twee schematische tekeningen maken van plantencellen en je benoemt de zichtbare onderdelen:
celwand
celmembraan
celkern
celplasma
chloroplast
chromoplast
vacuole
Practicum
Download het werkblad wangslijmvlies en ui. Maak een kopie van het googledocument en sla het op in je eigen omgeving. Je kunt het dan bewerken.
Lees het werkblad inclusief de beoordeling een keer helemaal door.
Zoek de benodigdheden bij elkaar.
Voer het practicum uit zoals beschreven in de werkwijze.
Klaar?
Vul zelf de beoordeling in en laat de beoordeling daarna invullen door je docent.
Opdracht 6 Cellen van je wangslijmvlies bekijken
Je gaat nu een schematische tekening van enkele wangslijmvliescellen maken.
Ook nu benoem je de zichtbare onderdelen:
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Een van de afsluitende opdrachten voor periode 3 is het zelf bouwen van een plantencel waar alle onderdelen die we geleerd hebben in voorkomen. Hieronder staat een aantal suggesties hoe je dit kunt aanpakken. Ook hebben we een aantal eisen gesteld waar je werkstuk in ieder geval aan moet voldoen.
Eisen waar je werkstuk aan moet voldoen:
Je gaat dus een model bouwen van een plantencel. Om je houvast te bieden stellen we de volgende eisen aan jullie werkstuk:
Het werkstuk moet "groot genoeg" zijn (denk bijvoorbeeld aan een melkpak van 1 liter)
Alle onderdelen van de plantencel hebben een andere kleur; je kunt dit doen door de onderdelen te schilderen, maar beplakken met gekleurd papier, of gekleurde stof mag ook. Ben creatief!
De onderstaande onderdelen komen in ieder geval voor in je werkstuk:
- Celwand
- Celmembraan
- Cytoplasma
- Chloroplasten
- Chromoplasten
- Leukoplasten
- Vacuole
- Celkern
- Kernmembraan
- Chromosomen
Alle bovenstaande onderdelen worden door jullie benoemd door middel van een kaartje op je werkstuk.
Suggesties voor materiaal en technieken
Hieronder staat een aantal suggesties welk materiaal of welke technieken je kunt gebruiken
- Piepschuim
- Karton
- Krantenpapier en behangplaksel (papier mache)
- Knippen, snijden maar ook scheuren en proppen van papier
- Verschillende kleuren verf, papier, stof, plastic enz.
- Lijm
- Alle andere soorten kosteloos materiaal dat thuis in de schuur, kelder enz. ligt.
Je levert de plantencel in bij je docent in week 13/14.
Let even op dat je dit doet als je docent op school is en de plantencel in ontvangst kan nemen.
Maak van je bouwproces ook foto’s en bewaar deze tot na je beoordeling!
Celdeling (thuisopdracht)
Je lichaam bestaat uit wel 30 Biljoen (30.000 miljard) cellen. Al deze cellen zijn ontstaan
uit één enkele cel. Cellen kunnen zich dus delen...
Leerdoelen
Je kunt beschrijven hoe een cel zich deelt
Je kunt de kenmerken van stamcellen noemen
Nieuwe cellen
Celdeling
Sommige cellen blijven jaren in leven, andere leven maar kort. De buitenste laag van je
huid bestaat uit dode cellen, waarvan er per dag miljoenen loslaten.
Ze komen in je kleren en vallen op de grond. ln één jaar verlies je ongeveer 3,5 kg huid.
Door celdeling ontstaan in je huid voortdurend nieuwe celten, waardoor het totale aantal
niet afneemt.
Ook op allerlei andere plaatsen in je lichaam gaan cellen dood en ontstaan nieuwe cellen.
Elke seconde ontstaan ongeveer een miljoen nieuwe cellen. Als er meer nieuwe cellen
ontstaan dan er oude doodgaan, dan groei je.
Een kopie
De vorming van nieuwe cellen gaat bij alle organismen op dezelfde manier. Eerst wordt elk chromosoom in de celkern gekopieerd. Daarna ontstaan twee kernen. Elke kern kriigt een volledige set chromosomen. Daarna deelt de cel zich, uit één cel (de moedercel) ontstaan op deze manier twee nieuwe cellen (de dochtercellen). Na de celdeling worden de dochtercellen groter, doordat de hoeveelheid cytoplasma toeneemt. Dit heet plasmagroei.
Celcyclus
Na de celdeling ontwikkelt een van de dochtercellen zich tot een gespecialiseerde cel
(een cel met een bepaalde functie). Als de delende cel in de spieren ligt, kan een spiercel
ontstaan. Als de cel in de huid ligt, dan zal een huidcel ontstaan.
Een gespecialiseerde cel gaat zijn functie in het lichaam uitoefenen. Hij zal zich meestal
niet meer delen. De andere dochtercel specialiseert zich niet. Uit deze cel kan bij een
volgende celdeling opnieuw een gespecialiseerde cel ontstaan.
Het terugkerende proces van celdeling, groei, en weer een nieuwe celdeling noem je de
celcyclus (zie afbeelding). De celcyclus is belangriik voor de groei en ontwikkeling van
een organísme.
Stamcellen
Veel lichaamscellen kunnen zich wel delen, maar slechts een beperkt aantal keren.
Sommige cellen delen zelfs nooit. Daarnaast zijn in alle weefsels van je lichaam cellen
aanwezig die zich oneindig vaak kunnen delen. Deze cellen zorgen voor groei en herstel
van de weefsels. Dit zijn de stamcellen.
De meeste stamcellen kunnen zich na deling alleen specialiseren tot cellen van het
weefsel waarin ze voorkomen. Uit een stamcel in een spier bijvoorbeeld kan alleen een
spiercel ontstaan. Maar er zijn ook stamcellen waaruit enkele verschillende typen cellen
kunnen ontstaan. Uit een stamcel in het beenmerg biivoorbeeld kan een vetcel, een
botceI of een bloedcel ontstaan.
Uit de stamcellen van een embryo (een nog niet geboren kind) kunnen alle verschillende
typen cellen ontstaan (zie afbeelding 4). Deze stamcellen heten embryonale stamcellen.
Verslag groei-experiment (thuisopdracht)
In het begin van Blok 3 heb je een onderzoeksplan gemaakt voor het volgen van de ontwikkeling en groei van een (plantaardig) organisme.
Na het opzetten van het plan ben je gestart met de uitvoering.
Inmiddels zijn we een aantal weken verder en wordt het tijd om de resultaten van het onderzoek te verwerken.
Gebruik hierbij de handreikingen en tips uit de twee bestanden.
Het arrangement 1H/A-P3: Groei en leven is gemaakt met
Wikiwijs van
Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt,
maakt en deelt.
Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:
het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.
Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten
terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI
koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI
koppeling aan te gaan.
Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.
Arrangement
Oefeningen en toetsen
Langs de meetlat van de tijd
Wat ga je worden?
Vergelijk tussen dierlijke en plantaardige cellen
Groeien door wateropname
pantofeldiertje
Kennis van plantaardige weefsels
Weefsels
Kennis van dierlijk weefsels AANPASSEN!
Celdeling
Microscoop
Vragen bij de practica
Jezelf
IMSCC package
Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.
Oefeningen en toetsen van dit arrangement kun je ook downloaden als QTI. Dit bestaat uit een ZIP bestand dat
alle
informatie bevat over de specifieke oefening of toets; volgorde van de vragen, afbeeldingen, te behalen
punten,
etc. Omgevingen met een QTI player kunnen QTI afspelen.
Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en
het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op
onze Developers Wiki.