Uitleg
Toets Spaans Focusweek
Waarom deze toets:
Bij deze toets ga je je woordenschat voor Spaans uitbreiden.
Heb je nog nooit wat met Spaans gedaan? Geen probleem! Mocht je in de toekomst de Sprint oefeningen van Spaans gaan maken, dan zal je merken dat het erg handig is dat je alvast een groot deel van de woorden in het Spaans weet.
Als je de Sprint oefeningen van Spaans wel al hebt gedaan, dan is dit de ideale manier om nog een keer het vocabulaire van de eerste tien Sprint oefeningen te herhalen.
Aan de hand van de zinnen die onder het kopje "frases" staan, ga je de Spaanse woorden leren met behulp van de oefeningen die in de tabbladen staan onder de zinnen.
Veel succes!
Muchos saludos,
Maurice Teters
Frases
Frases - Zinnen:
1. El gato es rojo.
2. La playa bonita (=mooi).
3. El museo de Van Gogh.
4. La gata grande (=groot)
5. El libro es (=is) de Juan.
6. La mesa es de madera.
7. La moto es de la marca Kawasaki.
8. El niño se llama (=heet) Juan.
9. La niña se llama Ana.
10. La estrella es blanca.
11. La lámpara da luz (=licht).
12. El pato es amarillo.
13. El coche es de la marca Tesla.
14. La bandera de España es roja y amarilla.
15. La bandera de Francia es azul, blanca y roja.
16. El tomate es rojo.
17. Juan tiene el pelo negro.
18. El pepino es verde.
19. El carbón es negro.
20. La leche es blanca.
21. El elefante es de Africa.
22. La sangre es roja.
23. El limón es amarillo.
24. El teléfono es de la marca Samsung.
25. Juan tiene (=heeft) una hermana.
26. El padre de María se llama Juan.
27. La madre de Pepa se llama (=heet) Irene.
28. La hermana de Pepa se llama Beatriz.
29. El hermano de Pepa se llama Pedro.
30. El profesor es inglés.
31. El chico escribe en la pizarra.
32. El ascensor sube.
33. Compro en el supermercado.
34. Compro el pollo en la carnicería.
35. El aeropuerto de Amsterdam se llama Schiphol.
36. El rey vice en el palacio.
37. Escribo (=ik schrijf) una carta.
38. Yo estoy en el estadio del Real Madrid.
39. El avión está (=is) detrás de la nube.
40. En la tienda venden (=verkoopt men) fruta (=fruit).
Opdrachten
Opdracht 1
Schrijf de achtenveertig dikgedrukte woorden over en vertaal ze.
Schrijf hierbij ook altijd (!) het lidwoord op. De lidwoorden (enkelvoud) in het Spaans zijn:
Bepaald lidwoord: “el” of “la” (in het Nederlands “de” of “het”).
Onbepaald lidwoord: “un” of “una” (in het Nederlands “een”).
Voorbeeld:
El elefante = de olifant
La niña = het meisje
Opdracht 2
Maak bij de tien woorden die je het moeilijkst te onthouden vindt een kaartje met het woord en een afbeelding. Dit helpt je om het woord te onthouden.
Opdracht 3
Om het woorden makkelijker te onthouden is het goed om de woorden per thema bij elkaar te zetten. Bijvoorbeeld: kleuren, familie, woorden die te maken hebben met het huis, etc.
Opdracht voor de Focusweek
Voor de focus week:
Leer de achtenveertig woorden van het Nederlands naar het Spaans en van het Spaans naar het Nederlands. Leer bij de woorden ALTIJD (!) het lidwoord.
Hulp bij het leren van de woorden.
Op de tabblad uitspraak worden alle zinnen voorgelezen. Zo hoor je dus ook de uitspraak van de woorden die je gaat leren.
Op de tabblad zinnen vind je de veertig zinnen in een pages document. Als je het prettig vindt, kan je dit document downloaden en eventueel uitprinten. Misschien helpt dit als je de woorden gaat vertalen en leren.
Op de tabblad vertalingen vind je de vertalingen van de achtenveertig woorden die je moet leren. Gebruik deze woordenlijst om je eigen woordenlijst te controleren. Kijk dus pas naar deze pagina als je eerst de woorden zelf hebt vertaald.
Uitspraak
Luister hieronder naar het geluidsfragment waarin alle zinnen worden uitgesproken.
Zinnen
Hieronder kan je het pages document met de veertig zinnen downloaden.
Vertaling
Vertaling:
Als je zelf de vertalingen hebt gezocht en je wilt zeker weten dat je de juiste vertaling hebt gevonden dan kan je hieronder je eigen werk nakijken.
Ook als je niet de moeite hebt genomen om de woorden op te zoeken zou je hieronder kunnen kijken, en deze woorden uit je hoofd leren. Dit is niet aan te raden. De oefeningen die je zou moeten doen zorgen ervoor dat je de woorden in een context leert. Dat wil zeggen dat je de woorden in een klein zinnetje leert waardoor je ze makkelijker kan onthouden.
Het is dus NIET aan te raden om verder naar beneden te scrollen als je de woorden niet zelf hebt opgezocht.
WAARSCHUWING: hieronder staan de vertalingen van de woorden die, als het goed is, je eerst zelf heb opgezocht. Heb je dit nog niet gedaan doe dat dan.
Heb je de woorden wel al opgezocht en wil je jezelf controleren, scrol dan door naar beneden.
Laatste waarschuwing: hieronder staat de vertalingen van de woorden die je moet leren. Kijk hier alleen naar om je eigen werk te corrigeren.
1. El gato = de kat
2. rojo = rood
3. La playa = het strand
4. El museo = Het museum
5. La gata = de poes
5.1 El libro = het boek
6. La mesa = de tafel
7. madera = hout
8. La moto = de motorfiets
9. La marca = het merk
10. El niño = het jongetje
11. La niña = het meisje
11a. La estrella = de ster
12. La lámpara = de lamp
13. El pato = de eend
14. amarillo = geel
15. El coche = de auto
16. La bandera = de vlag
17. azul = blauw
18. blanca = wit
19. roja = rood
20. el tomate = de tomaat
21. rojo = rood
22. El pelo = het haar
23. El pepino = de komkommer
24. El carbón = de steenkool
25. La leche = de melk
26. El elefante = de olifant
27. La sangre = het bloed
28. El limón = de citroen
29. El teléfono = de telefoon
30. Una hermana = de zus
31. El padre = de vader
32. La madre = de moeder
33. La hermana = de zus
34. El hermano = de broer
35. El profesor = de docent
36. El chico = de jongen
37. La pizarra = het schoolbord
38. El ascensor = de lift
39. El supermercado = de supermarkt
39a. El pollo = de kip
40. La carniceria = de slagerij
41. El aeropuerto = het vliegveld
42. El rey = de koning
43. El palacio = het paleis
44. Una carta = een brief
45. El estadio = het stadion
46. El avión = het vliegtuig
47. La nube = de wolk
48. La tienda = de winkel