Opdrachten

Opdracht 1

Schrijf de achtenveertig dikgedrukte woorden over en vertaal ze.

Schrijf hierbij ook altijd (!) het lidwoord op. De lidwoorden (enkelvoud) in het Spaans zijn:

Bepaald lidwoord: “el” of “la” (in het Nederlands “de” of “het”).

Onbepaald lidwoord: “un” of “una” (in het Nederlands “een”).

 

Voorbeeld:

El elefante = de olifant

La niña = het meisje

 

Opdracht 2

Maak bij de tien woorden die je het moeilijkst te onthouden vindt een kaartje met het woord en een afbeelding. Dit helpt je om het woord te onthouden.

 

Opdracht 3

Om het woorden makkelijker te onthouden is het goed om de woorden per thema bij elkaar te zetten. Bijvoorbeeld: kleuren, familie, woorden die te maken hebben met het huis, etc.