Engels mevrouw Slob; extra info, uitleg en oefeningen

Engels mevrouw Slob; extra info, uitleg en oefeningen

Welkom

Op deze website kun je uitleg, extra info en extra oefeningen vinden. Per onderwerp kan je meestal kiezen op welk niveau je de uitleg of oefeningen wil zien/horen/doen. Soms maakt dat niet zoveel uit en staat er gewoon één uitleg. Bij veel onderwerpen staan ook filmpjes waarin ik alles nog een keer uitleg, zijn mijn powerpoints te vinden en wordt afgesloten met een oefening.

 

Bovenaan beginnen we met de verschillende tijden, daarna komen andere grammatica onderwerpen, dan komen de vaardigheden en als laatste nog een aantal andere oefeningen en opdrachten die je zou kunnen gebruiken om zelf extra te oefenen.

 

Succes!

 

 

Onderwerpenoverzicht per klas

1BK

Hoofdstuk 1:

  • SHIT-regel
  • Trappen van vergelijking
  • Meervoud (plurals)

 

Hoofdstuk 2:

  • Present simple
  • Persoonlijke voornaamwoorden
  • Present continuous

 

Hoofstuk 3:

  • Present continuous
  • Counting (tellen)
  • Bezittelijke voornaamwoorden; possessive pronouns

 

Hoofstuk 4:

  • Vraagwoorden (question words)
  • Verleden tijd (was/were)
  • Woordvolgorde (plaats en tijd)

1TH

1HV

Hoofdstuk 1:

  • Present simple
  • Personal pronouns (I-me, he-him)
  • Question words

 

Hoofdstuk 2:

  • Questions
  • Negative sentences (negations)
  • Word order

 

Hoofdstuk 3:

  • Some and any
  • Plurals
  • Future (to be going to)
  • This, that, these, those

 

Hoofdstuk 4:

  • Articles (a, an, the)
  • Imperative
  • Present continuous
  • PResent simple vs present continuous

 

Hoofdstuk 5:

  • Possessive
  • Much and many
  • Past simple

2BK

Hoofdstuk 1:

  • Bezit
  • Future (going to)
  • Future (will)
  • Future (shall)

 

Hoofdstuk 2:

  • Past simple (regelmatig)
  • Past simple (onregelmatig)
  • Past simple (ontkennend)
  • Past continuous
  • Past continuous (ontkennend)
  • Past simple vs past continuous

 

Hoofdstuk 3:

  • Some, any, a lot of
  • There is & there are
  • Present simple
  • Voorzetsels

 

Hoofdstuk 4:

  • Past simple
  • Past simple (onregelmatig)
  • Vraagwoorden (question words)

 

 

Hoofdstuk 1:

  • Future; will/shall + going to
  • Possession

 

Hoofdstuk 2:

  • If and when
  • Past simple
  • Past continuous

2TH

2HV

Hoofdstuk 1:

  • Past simple
  • Past continuous
  • Past simple vs past continuous

 

Hoofdstuk 2:

  •  

3G

Hoofdstuk 1:

  • Short yes/no answers
  • Modals (can, coulc, be allowed to)
  • Future

 

Hoofdstuk 2:

  • Prepositions od direction
  • Negative questions
  • Modals (must, have (got) to, should)

 

Hoofdstuk 3:

  • Present perfect and past simple
  • Both, each, all, every, none
  • If and when

 

Hoofdstuk 4:

  • Relative clauses
  • Present simple and present continuous
  • Possessive pronouns

 

Hoofdstuk 5:

  • Present simple, present continuous and future
  • Articles
  • Like and as

 

4B

Hoofdstuk 1:

  •  

4K

Hoofdstuk 1:

  • Past simple, present perfect, past continuous
  • Questions and negative questions

 

Hoofdstuk 2 (SE2):

  • Negations
  • Pitfalls

 

Hoofdstuk 3:

  • Adjectives and adverbs
  • One and ones
  • Word order

 

Hoofdstuk 4:

  • If-sentences
  • Future

 

Hoofdstuk 5 (SE4):

  • Compound and complex sentences
  • Relative clauses

4G

Hoofdstuk 1 (SE2):

  • Past simple, present perfect, past continuous
  • Negations
  • Questions and negative questions

 

Hoofdstuk 2:

  • Future
  • Word order
  • Pitfalls

 

Hoofdstuk 3 (SE3):

  • Past perfect
  • Used to
  • One and ones

 

Hoofdstuk 4:

  • Summary of tenses (samenvatting werkwoordstijden; present simple, present continuous, past simple, past cotinuous, to be going to, will, present perfect, past perfect)
  • If-sentences

 

Hoofdstuk 5:

  • Comparatives and superlatives
  • Relative clauses

Tijdenoverzicht

In onderstaand overzicht kun je alle tijden terugvinden. Bij elke tijd staat hoe de tijd gemaakt wordt; de vorm en voorbeelden met bevestigende, ontkennende en vragende zinnen. Ook staan de signaalwoorden erbij. Aan die woorden kan je herkennen welke tijd in die staat of zou moeten staan.

 

Wat nog even goed om te weten is, is dat ze in deze tabel de present progressive, past progessive etc hebben staan. Wij noemen dat de present continuous en past continuous etc. Overal waar je progressive ziet staan, moet je dus even continuous denken.

 

Als laatste heb ik een kort overzichtje van de Nederlands namen van de belangrijkste tijden hier voor je op een rijtje gezet:

  • present simple = tegenwoordige tijd
  • present continuous = duurvorm tegenwoordige tijd
  • present perfect = voltooid tegenwoordige tijd
  • past simple = verleden tijd
  • past continuous = duurvorm verleden tijd
  • past perfect = voltooid verleden tijd
  • future = toekomstige tijd

Present simple

1BK - Present simple

Op deze pagina:

  1. Uitleg
  2. Powerpoint
  3. Oefeningen

 

Je gebruikt de tegenwoordige tijd (present simple) bij feiten, gewoonten en regelmatige gebeurtenissen. Bij he, she, it komt er een -s achter het werkwoord. De woorden he, she, it kun je ook vervangen door namen. Bijvoorbeeld: Max likes English.

I like football. Ik vind voetbal leuk.
You like sports. Jij vindt sport leuk.
He likes English. Hij vindt Engels leuk.
She likes hockey. Zij vindt hockey leuk.
It likes running. Het vindt rennen leuk.
We like pop music. Wij vinden popmuziek leuk.
You like watching TV. Jullie vinden tv kijken leuk.
They like PE. Zij vinden gymnastiek leuk.

 

 

I study a lot.
Lisa studies a lot.
     
I play hockey.
Eric plays hockey.

 

Werkwoorden die eindigen op een medeklinker + y, krijgen -ies.

Let op: als er voor de -y een klinker (a, e, i, o, u) staat, dan krijgt het werkwoord gewoon -s.

 

De tegenwoordige tijd van be (zijn)

I am Cedric. Ik ben Cedric.  
You are thirteen years old. Jij bent dertien jaar oud.
He is a good friend. Hij is een goede vriend.
She is my sister. Zij is mijn zus.
It is her cat. Het is haar kat.
We are twelve years old. Wij zijn twaalf jaar oud.
You are my best friends. Jullie zijn mijn beste vrienden.
They are my teammates. Zij zijn mijn teamgenoten.

 

 

I ‘m Cedric.
You ‘re thirteen years old.
He ‘s a good friend.
She ‘s my sister.
It ‘s her cat.
We ‘re twelve years old.
You ‘re my best friends.
They ‘re my teammates.

 

De tegenwoordige tijd van have got (hebben)

I have got long hair. Ik heb lang haar.
You have got beautiful green eyes. Jij hebt mooie groene ogen.
He has got two brothers. Hij heeft twee broers.
She has got a small nose. Zij heeft een kleine neus.
It has got soft fur. Het heeft een zachte vacht.
We have got lots of friends. Wij hebben veel vrienden.
You have got a fun hobby. Jullie hebben een leuke hobby.
They have got short hair. Zij hebben kort haar.

 

 

I ‘ve got long hair.
You ‘ve got beautiful green eyes.
He ‘s got two brothers.
She ‘s got a small nose.
It ‘s got soft fur.
We ‘ve got lots of friends.
You ‘ve got a fun hobby.
They ‘ve got short hair.

4G - Present simple

Op deze pagina:

 

  1. Uitleg
  2. Powerpoint
  3. Oefeningen

 

I like rock music.
You love comics.
He / Jack likes his family.
She / Susan loves PE.
It dislikes candy.
We like gossip.
You dislike rap music.
They / Susan and Jack hate rain.

 

Je gebruikt de present simple (tegenwoordige tijd) bij feiten, gewoonten en regelmatige gebeurtenissen. In de present simple komt er bij he, she en it een -s achter het werkwoord. Bijvoorbeeld: Susan = she, dus Susan loves chocolate.

 

I study a lot.
She / Lisa studies a lot.

 

Als een werkwoord eindigt op een medeklinker + y, dan krijgt het werkwoord -ies bij he, she en it.

 

I buy a book.
She / Karen buys a book.
I play hockey.
He / Matt plays hockey.

 

Maar als er een klinker (a, e, i, o, u) voor de -y staat, komt er bij he, she, en it gewoon een -s achter het werkwoord.

 

I watch TV every day.
He / Tom watches TV every day.

 

Als een werkwoord eindigt op een s-klank, dan krijgt het werkwoord -es bij he, she en it.

 

Present simple of to be

I am ‘m Megan Roberts.
You are ‘re crazy about Max.
He / she is ‘s into pop music.
It is ‘s interested in birds.
We are ‘re crazy about dancing.
You are ‘re really into sports.
They are ‘re big fans of Justin Bieber.

 

Het werkwoord to be betekent zijn. In het Nederlands is zijn een onregelmatig werkwoord en verandert het dus van vorm bij elke persoon (ik ben, jij bent, hij is, wij zijn). To be is ook een onregelmatig werkwoord en verandert dus ook van vorm.

De vormen van to be hebben ook een verkorte vorm. Deze verkorte vormen worden vaak in spreektaal gebruikt, maar je mag ze ook schrijven.

 

Present simple of to have (got)

I have (got) ‘ve got one sister.
You have (got) ‘ve got a nice family.
He / Matt has (got) ‘s got three sisters.
She / Karen has (got) ‘s got a fake tattoo.
It has (got) ‘s got yellow feathers.
We have (got) ‘ve got two dogs.
You have (got) ‘ve got an interesting hobby.
They have (got) ‘ve got a difficult surname.

 

Have and have got betekenen allebei hebben. Na he, she en it, of woorden die daarnaar verwijzen zoals Matt (= he), gebruik je has of has got.

Je gebruikt meestal de verkorte vormen van have got en has got.

Present continuous

1BK - Present continuous

Op deze pagina:

  1. Uitleg
  2. Powerpoint
  3. Oefeningen

 

Om de present continuous te kunnen gebruiken, moet je eerst het werkwoord 'to be' (zijn) kennen. 'to be' is een beetje een bijzonder werkwoord, omdat het drie verschillende vormen heeft, afhankelijk van over wie je het hebt. Hieronder kun je dat zien:

ik ben I am
jij bent you are

hij

is he is
zij is she is
het is it is
wij zijn we are
jullie zijn you (mv) are
zij (mv) zijn they are

 

Bij de present continuous begin je namelijk altijd met de vorm van 'to be'.

Namelijk: to be (am/is/are) + stam + ing

Je gebruikt de present continuous als je iets wil zeggen dat nu aan de gang is. In het Nederlands gebruik je vaak het woordje 'aan'. Aan het lopen, aan het zingen, aan het uitleggen etc. Iets waar je een nu mee bezig bent, maar het duurt wel even. Het is niet een hele korte actie, je bent er even mee bezig.

4G - Present continuous

Op deze pagina:

  1. Uitleg
  2. Oefeningen

 

I’m reading a book.

Look! It’s raining!

He’s watching that stupid show again.

They’re always complaining about the weather.

Je gebruikt de present continuous (duurvorm) om te zeggen dat iets nu bezig is. Er staan in de zin vaak woorden die aangeven dat het nu bezig is. Voorbeelden van deze woorden zijn: now, at the moment, look!, listen!, hurry up, enzovoort. Je kunt de duurvorm ook gebruiken om irritatie aan te geven. Er staan in de zin dan vaak woorden als always, again, still, constantly, enzovoort.

I am studying for a big test.
You are playing a game.
He is writing an email.
We are watching a film.
They are drinking tea.

De present continuous maak je met een vorm van to be (am, are, is) en een werkwoord + ing.

I ‘m playing a game.
He ‘s chatting with his friend.

Vaak gebruik je de verkorte vormen van am, is, are (‘m, ‘s, ‘re).

to chat I’m chatting with a friend.  
to stop He is putting sugar in his tea.  

Let op! Soms verandert de spelling van een werkwoord als je er -ing achter zet.

Bij werkwoorden van één lettergreep met een korte klinker (a, e, i, o, u), zoals stop, sit, run en chat, wordt de medeklinker verdubbeld om de korte klinkerklank te behouden.

to have I’m having lunch.  
to give He’s giving us homework.  

Bij een werkwoord dat eindigt op een -e, valt die -e weg.

Present simple and present continuous

Op deze pagina:

  1. Uitleg
  2. Powerpoint
  3. Oefeningen

 

In de vorige kopjes kun je informatie over de present simple en de present continuous vinden, maar deze twee tijden worden ook vaak samen en door elkaar gebruikt. Hier kun je zien wat het verschil tussen beide tijden is, hoe je ze door elkaar gebruikt en hoe je het verschil kan zien.

 

Present simple versus present continuous

I usually have breakfast in the kitchen.

They always take the bus to school.

 

Je gebruikt de present simple (tegenwoordige tijd) bij feiten, gewoonten en regelmatige gebeurtenissen.

 

I’m chatting with my uncle in America right now.

It’s raining at the moment.

 

Je gebruikt de present continuous (duurvorm) om te zeggen dat iets nu aan de gang is of dat iemand iets nu aan het doen is.

 

Katy’s brother organises school parties.

(Het organiseren van schoolfeesten is zijn taak.)

Katy’s brother is organising a field trip for his team.

(Hij is nu iets anders aan het organiseren, bijvoorbeeld in zijn vrije tijd.)

 

Let op! De verschillende tijden drukken beide dus iets anders uit, zoals te zien is in de eerste en tweede voorbeeldzin.

Present perfect

2HV - Present perfect

Op deze pagina:

  • Uitleg
  • Powerpoint
  • Oefeningen

 

The present perfect is used to say that something happened in the past and continues in the present. It is important at the time of speaking. There is still a connection with the here and now.

 

The present perfect is formed by have / has and the past participle (voltooid deelwoord; 3e rijtje onregelmatige werkwoorden). The past participle can have two different forms: regular (verb + ed) and an irregular form. Have a look at the Reference for more information on irregular verbs.

 

Reference > Grammar Survey > Verbs > 15 Irregular verbs

 

We have washed the car. It is clean now.
I feel sick because I have eaten too much.
He has lost his keys. He can't get into the house.

 

We also use the present perfect to talk about events and experiences up to the present.

 

I have had a headache for two weeks now.
We have lived in this house since January.
He has already been in London twice before.

 

TIP! The signal words that are often used with the present perfect can be memorised by the words juf (just, until, for) en (ever, never) sysar (since, yet, so far, already, recently).

4G - Present perfect

Op deze pagina:

  1. Uitleg
  2. Oefeningen

 

We have played soccer since 2002.

Yasmin has won the second prize!

  past simple voltooid deelwoord
to play played played
to know knew known
to be was / were been

Je maakt de present perfect met have/has + voltooid deelwoord. Bij regelmatige werkwoorden maak je het voltooid deelwoord door -ed aan het hele werkwoord toe te voegen. Bij onregelmatige werkwoorden heeft het voltooid deelwoord een eigen vorm. Zie de groene bladzijde achterin je boek voor een lijst met onregelmatige werkwoorden.

 

Ethan has known Sam for three years.

Ethan kent Sam al drie jaar.

My aunt and uncle have lived in Montreal since August.

Mijn oom en tante wonen sinds augustus in Montreal.

 

Je gebruikt de present perfect om te zeggen dat iets in het verleden is begonnen en nu nog aan de gang is. Vaak staat een van de volgende verklikwoorden dan in de zin: since (sinds), for (al), always (altijd al), ever (wel eens), never (nog nooit), how long? (hoe lang al?), often (vaak), sometimes (soms).

 

Let op! In het Nederlands gebruiken we voor dit soort zinnen niet altijd een voltooid deelwoord.

I’ve never been to Paris in my life.

Ik ben nog nooit in mijn leven naar Parijs geweest.

She’s already visited Julie in hospital three times.

Zij heeft Julie al drie keer bezocht in het ziekenhuis.

 

Je gebruikt de present perfect ook om te praten over ervaringen (in iemands leven) tot nu toe. Vaak staat een van de volgende verklikwoorden dan in de zin: ever (wel eens), never (nog nooit), already (al) of yet (al), before (voorheen), recently (recentelijk), lately (de laatste tijd).

 

Karim feels nauseous. He’s eaten too many fries.

Karim voelt zich misselijk. Hij heeft te veel patat gegeten.

We’ve washed the car and now it’s clean again.

We hebben de auto gewassen en nu is hij weer schoon.

 

Je gebruikt de present perfect ook om te zeggen dat iets in het verleden is gebeurd en dat je daar nu het resultaat van merkt. Er staat dan niet in de zin wanneer het is gebeurd. Het resultaat is belangrijker dan wanneer het gebeurde.

 

In dit soort zinnen gebruiken we in het Nederlands ook altijd het voltooid deelwoord.

 

1 Brian … (to live) here since last year.

Ja: Brian has lived here since last year.

2 Martin … (to see) this film twice already.

Ja: Martin has seen this film twice already.

3 I can’t walk. I … (to break) my leg.

Ja: I can’t walk. I have broken my leg.

 

Als je niet zeker weet welke tijd je moet gebruiken, kun je de volgende vragen stellen:

 

1 Is het op dit moment nog aan de gang?

Ja: present perfect. Nee: ga naar vraag 2.

2 Gaat het over ervaringen tot nu toe?

Ja: present perfect. Nee: ga naar vraag 3.

3 Is het resultaat van de actie nu merkbaar?

Ja: present perfect. Nee: past simple.

Past simple

2T - Past simple

Op deze pagina:

  1. Uitleg
  2. Powerpoint
  3. Oefeningen

 

I travelled to Spain last year.

She talked a lot when she was younger.

We watched a very funny film yesterday.

 

Je gebruikt de verleden tijd (past simple) om te zeggen dat iets in het verleden is gebeurd en nu is afgelopen. Vaak staan er in de zin een verledentijdsbepaling zoals yesterday, last week, a month ago of in 2012.

 

page3

 

I stayed at home.
You loved knitting.
She walked a marathon.
He talked fast.
We cleaned the house.
You asked a question.
They played a game.

 

Bij de meeste werkwoorden maak je de verleden tijd door -ed achter het hele werkwoord te zetten.

 

Laura tried to call him this morning. (try)
We studied very hard for the test. (study)

 

Bij sommige werkwoorden verandert de spelling.

 

It stopped working two days ago. (stop)
We grabbed a burger on our way home last night. (grab)

 

Als het werkwoord eindigt op een medeklinker + y, dan verandert de -y in -ied.

Bij een aantal werkwoorden van één lettergreep met een korte klinker (a, e, i, o, u), zoals stop en grab, wordt de medeklinker verdubbeld.

 

They had a dog. (have)
She did her homework. (do)
They were at home. (be)
We bought a car. (buy)

 

Er zijn ook onregelmatige werkwoorden. Deze krijgen in de verleden tijd geen -ed. Zij hebben een eigen onregelmatige vorm.

Onregelmatige werkwoorden:

  • fly - flew
  • hit - hit
  • hurt - hurt
  • know - knew
  • lose - lost
  • run - ran
  • be - was
  • can - could
  • come - came
  • fall - fell
  • feel - felt
  • fight - fought

 

Past simple of to be:

I was at a party last week.
You were late for class.
He was with his friends yesterday.
She was at home.
It was very cold last night.
We were on holiday last month.
You were a very good goalie
They were very funny.

 

To be heeft twee vormen in de past simple (verleden tijd): was en were.

 

2HV - Past simple

Op deze pagina:

  1. Uitleg
  2. Powerpoint
  3. Oefeningen

 

You use the past simple if you want to talk about actions or events that happened at a certain time in the past. The action or event is finished. There is no connection with the present. The past simple is often used with the following words: last, ago, dates in the past (01-01-1999), yesterday (L.A.D.Y.).

 

I went to the zoo last Friday.

He was there two days ago.

The cubs were born on 2 February 2019.

 

Regular verbs are formed in the past simple by adding -(e)d to the verb.

 

We looked at the animals.

I waited in line.

The monkey climbed the tree.

 

Irregular verbs

As you know, you can turn a regular verb into the past simple by adding ‘-ed’. Irregular verbs don’t follow a specific pattern. They can, however, be placed in categories. This makes them easier to study.

 

Form stays the same

Some irregular verbs have the same form in the past simple. Examples are: cost, hurt, hit, let, put, beat.

He hit the ball.
The boy hurt another boy.
He put the drink down.

 

Consonant change

Sometimes the consonant changes in the past simple.

Examples are: lend/lent, send/sent, build/built.

He sent me a letter from Paris.
I lent some money to my brother.
We built a sandcastle.

 

Consonant added

Sometimes a -t or -d sound is added in the past simple.

Usually the vowels change too. Either the vowels are shortened or changed to a different vowel.

Examples are: feel/felt, leave/left, dream/dreamt, burn/burnt, sleep/slept, sell/sold, say/said.

The sun felt wonderful on my face.
We left the hotel early in the morning.
I slept for twelve hours.

 

-ought / -aught

Sometimes the form ends in -ought or -aught.

Examples are: bring/brought, think/thought, catch/caught, teach/taught.

I thought about my holiday in Greece.
We caught a fish at the campsite.
I brought some strawberries to the picnic.

 

vowel change

Sometimes the vowel changes.

Examples of vowel changes with -o are: break/broke, speak/spoke, stand/stood, forget/forgot.

I forgot to bring my sunglasses.

 

Examples of vowel changes with -e are: blow/blew, know/knew, fly/flew.

We flew to Rome yesterday.

 

Examples of vowel changes with -a are: begin/began, drink/drank, swim/swam, sing/sang, come/came.

He drank juice from a coconut.

4G - Past simple

Op deze pagina:

  1. Uitleg
  2. Oefeningen

 

I travelled to Spain last year.

She talked a lot when she was younger.

We watched a very funny film yesterday.

 

Je gebruikt de verleden tijd (past simple) om te zeggen dat iets in het verleden is gebeurd en nu is afgelopen. Vaak staat er in de zin een verledentijdsbepaling zoals yesterday, last week, a month ago of in 2012.

 

 

I stayed at home.
You loved knitting.
He talked fast.
She walked a marathon.
We cleaned the house.
You asked a question.
They played a game.

 

Bij regelmatige werkwoorden maak je de verleden tijd door -ed achter het hele werkwoord te zetten.

 

Laura tried to call him this morning. (try)
We studied very hard for the test. (study)
It stopped working two days ago. (stop)
We grabbed a burger on our way home last night. (grab)

 

Bij sommige werkwoorden verandert de spelling.

Als het werkwoord eindigt op een medeklinker + y, dan verandert de -y in -ied.

 

Bij een aantal werkwoorden van één lettergreep met een korte klinker (a, e, i, o, u), zoals stop en grab, wordt de medeklinker verdubbeld.

 

They had a dog. (have)
She did her homework. (do)
They went to the dentist. (go)
We bought a car. (buy)

 

Er zijn ook onregelmatige werkwoorden. Deze krijgen in de verleden tijd geen -ed. Zij hebben een eigen onregelmatige vorm. Kijk voor de lijst onregelmatige werkwoorden achterin je tekstboek.

 

Past simple of to be:

I was at a party last week.
You were late for class.
He was with his friends yesterday.
She was at home.
It was very cold last night.
We were on holiday last month.
You were a very good goalie.
They were very funny.

 

To be heeft twee vormen in de past simple (verleden tijd): was en were.

Present perfect and past simple

3G - Past simple and present perfect

Op deze pagina:

  1. Uitleg
  2. Powerpoint
  3. Oefeningen

 

In bovenstaande tabbladen heb je kunnen zien en leren hoe je de past simple en present perfect gebruikt, maar hier kan je zien hoe je het vervolgens door elkaar gebruikt.

 

Je gebruikt de verleden tijd (past simple) om te zeggen dat iets in het verleden is gebeurd en nu is afgelopen. Vaak staat er in de zin een verledentijdsbepaling zoals yesterday, last week, a month ago of in 2012.

 

Je maakt de present perfect met have / has + voltooid deelwoord. Bij regelmatige werkwoorden maak je het voltooid deelwoord door -ed aan het hele werkwoord toe te voegen. Bij onregelmatige werkwoorden heeft het voltooid deelwoord een eigen vorm.

 

Je gebruikt de present perfect om te zeggen dat iets in het verleden is begonnen en nu nog aan de gang is. Vaak staat een van de volgende verklikwoorden dan in de zin: since (sinds), for (al), always (altijd al), ever (wel eens), never (nog nooit), how long? (hoelang al?), often (vaak), sometimes (soms).

 

Je maakt de present perfect met have / has + voltooid deelwoord. Bij regelmatige werkwoorden maak je het voltooid deelwoord door -ed aan het hele werkwoord toe te voegen. Bij onregelmatige werkwoorden heeft het voltooid deelwoord een eigen vorm.

 

Als je niet zeker weet welke tijd je moet gebruiken, kun je de volgende vragen stellen:

 

1 Is het op dit moment nog aan de gang?

Ja: present perfect. Nee: ga naar vraag 2.

2 Gaat het over ervaringen tot nu toe?

Ja: present perfect. Nee: ga naar vraag 3.

3 Is het resultaat van de actie nu merkbaar?

Ja: present perfect. Nee: past simple.

Past continuous

2HV - Past continuous

Op deze pagina:

  1. Uitleg
  2. Powerpoint
  3. Oefeningen

 

Angela was watching TV.

Angela was tv aan het kijken.

Adam was doing his chores.

Adam was zijn klusjes aan het doen.

 

Je gebruikt de past continuous om aan te geven dat iets op een bepaald moment een tijdje aan de gang was. In het Nederlands zeg je dan vaak: ‘was / waren aan het …’ of ‘zat / zaten te …’

 

Janet was listening to a rap song.

We were playing a game of chess.

 

Je maakt de past continuous met was / were + hele werkwoord + -ing.

 

Vragen en ontkenningen

 

Janet was listening to a rap song.
Was Janet listening to a rap song?

 

Je maakt vragen met de past continuous door de vorm van to be (was, were) vooraan in de zin te zetten.

 

We were playing computer games.
We weren’t playing computer games.

 

Je maakt ontkenningen met de past continuous door not achter de vorm van to be te zetten.

Past simple and past continuous

2HV - Past simple and past continuous

Op deze pagina:

  1. Uitleg
  2. Powerpoint
  3. Oefeningen

 

You can use the past continuous and the past simple together in one sentence.

The longer activity is the past continuous and the shorter action is the past simple.

He was spotting dolphins when I found him.
We were dancing when the music stopped.

 

The shorter action can interrupt the longer one.

The phone rang while I was swimming in the pool.

Past simple, present perfect and past continuous

Op deze pagina:

  1. Uitleg
  2. Powerpoint
  3. Oefeningen

 

Op andere tabladen kon je al zien hoe je de past simple, present perfect en past continuous los van lkeaar moest gebruiken, maar deze drie tijden worden ook vaak door elkaar gebruikt. Hier kan je zien hoe je het verschil tussen de tijden kan zien, hoe je ze ook alweer maakt, wanneer je welke tijd moet gebruiken en dus hoe je ze door elkaar kan gebruiken.

Past perfect

4G - Past perfect

Op deze pagina:

  1. Uitleg
  2. Powerpoint
  3. Uitleg video
  4. Oefeningen

 

 

De past perfect gaat over twee gebeurtenissen in de verleden tijd. Met de past perfect geef je aan welke van die twee gebeurtenissen als eerste, dus het langst geleden gebeurd is. Als je naar de tijdlijn hierboven kijkt zie je ook dat er twee gebeurtenissen in het verleden staan, het rondje en het kruisje. Het rondje is het verste terug, het langst geleden en dus als eerste gebeurd van deze twee, en daar gebruik je dan dus de past perfect voor. Voor de andere gebeurtenis wordt de gewone verleden tijd (de past simple) gebruikt.

 

De vorm van de past perfect is:

Had + voltooid deelwoord (stam+ed of 3e rijtje)

 

Voorbeelden:

  • By the time the troops arrived, the war had ended.
  • Luke mentioned that he had passed the test.
  • I noticed we had missed our bus.
  • I bought a new watch because I had lost mine.
  • Before I worked at the youth hostel, I had already worked as a teacher.
  • When we arrived, the film had already started.
  • Tim mentioned that he had bought a new book.

 

Je gebruikt de past perfect dus:

  • Om aan te geven dat iets eerder is gebeurd dan iets anders
  • (Vaak) samen met verleden tijd (past simple)
  • Indirecte rede; iets wat iemand anders gezegd heeft

 

Signaalwoorden; after, before, when, as soon as

Past perfect 4G

Future

4K - Future (will + to be going to)

Op deze pagina:

  1. Uitleg
  2. Powerpoint
  3. Oefeningen

 

Future: to be going to

 

I ‘m going to call him later this week.

Ik ga hem later deze week bellen.

 

Ana is going to visit friends and family in England.

Ana gaat vrienden en familie bezoeken in Engeland.

 

We ‘re going to buy a lot of cheap souvenirs in London.

Wij gaan een heleboel goedkope souvenirs kopen in Londen.

 

Je gebruikt to be (am, are, is) + going to + het het hele werkwoord als je wilt aangegeven dat iemand in de toekomst iets (niet) van plan is. In het Nederlands gebruik je vaak het werkwoord ‘gaan’.

 

Look! He’s going to fall off his skateboard!

It isn’t going to rain today. The sky is blue.

Look at the score! They’re going to win!

 

Je gebruikt to be + (not) going to + het hele werkwoord ook als je een voorspelling doet waarvoor je WEL bewijs hebt. Je ziet het bijna letterlijk aankomen.

 

Future: will

 

Your favourite programme will start in an hour.

I will do my chores tomorrow. I promise.

We will not buy our child a dog.

 

Je gebruikt will (not) + het hele werkwoord om iets aan te bieden, bij beloftes, aankondigingen en besluiten.

 

I think we will win the lottery.

You will probably win the car in bingo.

Jack will become an astronaut.

 

Je gebruikt will (not) + het hele werkwoord ook als je een voorspelling doet waarvoor je GEEN bewijs hebt. Je denkt dat iets gaat gebeuren, maar je hebt geen bewijs dat het ook echt gaat gebeuren.

Will/won't (internet)

4G - Future (will, to be going to, present simple, present continuous)

Op deze pagina:

  1. Uitleg
  2. Powerpoint
  3. Oefeningen

 

They’re going to fly to New York this summer.

It will rain tomorrow.

We’re taking the six o’clock train.

The zoo opens at 8am.

 

Er zijn verschillende manieren om aan te geven dat iets in de toekomst gaat gebeuren.

 

Future: present simple

 

The plane to Malaga leaves at four.

Their flight arrives at a quarter to ten.

Spring break starts next Monday.

The swimming pool closes at ten on Thursdays.

The tours start at eight.

 

Je gebruikt de present simple om te praten over vaststaande gebeurtenissen in de toekomst die onderdeel zijn van een dienstregeling, rooster of ander schema. Het gaat dan bijvoorbeeld om aankomst- en vertrektijden en begin- en eindtijden.

 

Verdere uitleg over de present simple.

 

The train departs in five minutes.

The store opens at ten and closes at six.

What time does your class finish?

My favourite film starts in five minutes.

The plane arrives in half an hour.

What time does the party end?

 

Als er een van de onderstaande werkwoorden in de zin staat, gebruik je vaak de present simple.

 

arrive end
start begin
close depart
finish leave
open  

 

Future: present continuous

 

I’m playing a hockey match on Wednesday.

We’re flying to Paris next week.

Jules is taking Daisy out on Friday.

I’m meeting Sarah for lunch next week.

 

Je gebruikt de present continuous om te praten over afspraken in de nabije toekomst waarvan de tijd en/of plaats al vaststaat. Denk bijvoorbeeld aan een vliegreis waar je al een ticket voor hebt gekocht of een afspraak die je met iemand hebt gemaakt, bijvoorbeeld om naar de film te gaan.

 

Je maakt de present continuous met am / is / are (not) + het hele werkwoord + ing.

 

Verdere uitleg over de present continuous.

 

Future: to be going to

 

I ‘m going to call him later this week.

Ik ga hem later deze week bellen.

 

Ana is going to visit friends and family in England.

Ana gaat vrienden en familie bezoeken in Engeland.

 

We ‘re going to buy a lot of cheap souvenirs in London.

Wij gaan een heleboel goedkope souvenirs kopen in Londen.

 

Je gebruikt to be (am, are, is) + going to + het het hele werkwoord als je wilt aangegeven dat iemand in de toekomst iets (niet) van plan is. In het Nederlands gebruik je vaak het werkwoord ‘gaan’.

 

Look! He’s going to fall off his skateboard!

It isn’t going to rain today. The sky is blue.

Look at the score! They’re going to win!

 

Je gebruikt to be + (not) going to + het hele werkwoord ook als je een voorspelling doet waarvoor je WEL bewijs hebt. Je ziet het bijna letterlijk aankomen.

 

Future: to be going to versus present continuous

 

We are going to move to England someday.

(Je zou graag ooit naar Engeland willen verhuizen.)

 

They are moving to London tomorrow.

(Je hebt al ingepakt en de verhuiswagen komt morgen.)

 

We are going to take the four o’clock train.

(Je moet de treinkaartjes nog kopen.)

 

We are taking the four o’clock train.

(Je hebt de treinkaartjes al gekocht.)

 

Let op! Je gebruikt to be (not) going to in plaats van de present continuous:

- wanneer het gaat om een plan, om iets wat nog NIET vaststaat.

- voor dingen waarover je zelf geen controle hebt, zoals het weer.

 

Future: will

 

Your favourite programme will start in an hour.

I will do my chores tomorrow. I promise.

We will not buy our child a dog.

 

Je gebruikt will (not) + het hele werkwoord om iets aan te bieden, bij beloftes, aankondigingen en besluiten.

 

I think we will win the lottery.

You will probably win the car in bingo.

Jack will become an astronaut.

 

Je gebruikt will (not) + het hele werkwoord ook als je een voorspelling doet waarvoor je GEEN bewijs hebt. Je denkt dat iets gaat gebeuren, maar je hebt geen bewijs dat het ook echt gaat gebeuren.

 

Will/won't (internet)

Adjectives and adverbs (bijvoegelijke naamwoorden en bijwoorden)

4B - Bijvoegelijke naamwoorden en bijwoorden

Op deze pagina:

  1. Powerpoint
  2. Oefeningen

4K - Adjectives and adverbs

Op deze pagina:

  1. Powerpoint
  2. Oefeningen

Both, each, every, all, none

Op deze pagina:

  1. Uitleg
  2. Uitleg video (internet)
  3. Powerpoint
  4. Oefeningen

 

Both watches belong to Henry.

I would like to buy both dresses.

 

Je gebruikt both (beide) bij twee personen, dieren of dingen. Bij both staat het zelfstandig naamwoord in het meervoud.

 

He has a small tattoo on each arm.

Each year fewer cars are stolen in Britain.

 

Each (elke) gebruik je bij twee of meer personen, dieren of dingen. Bij each staat het zelfstandig naamwoord in het enkelvoud.

 

The police questioned all of the bank’s employees.

Neal plays the piano every day.

None of the prisoners managed to escape.

 

All (alle / allemaal), every (iedere) of none (geen / niet een) gebruik je bij drie of meer personen, dieren of dingen.

 

Each apartment has a separate bathroom.

Every student was allowed to come to the school dance.

 

Let op! Vaak kun je zowel each als every gebruiken, maar each gebruik je om nadruk te leggen op individuele dingen. Every gebruik je meer om nadruk te leggen op het geheel.

Both, each, all, every, none

If-sentences

Op deze pagina: 

  1. Uitleg
  2. Powerpoint
  3. Uitleg video
  4. Oefeningen

 

If you press this button, the doorbell rings.

The dough rises if you add yeast.

If you leave now, you’ll be in time.

I would be really sad if my experiment didn’t work.

 

Je gebruikt if-zinnen om voorwaarden aan te geven en hun (mogelijke) gevolgen. De voorwaarde staat in de bijzin met if en het gevolg staat in de hoofdzin.

 

If you melt ice, it becomes water.

The light goes on if you press the switch.

Water boils if you heat it to 100°C.

 

Je gebruikt in de bijzin if + present simple en in de hoofdzin de present simple als het gevolg vaststaat; het is een feit.

 

If you help me, I’ll give you some chocolate.

If I receive an invitation, I will go to the party.

The party will be cancelled if it rains.

 

Je gebruikt in de bijzin if + present simple en in de hoofdzin will (not) + het hele werkwoord als het waarschijnlijk is dat er aan de voorwaarde voldaan wordt.

 

They would be really happy if they won the match.

I would buy a castle if I had a million pounds.

If Tom knew your phone number, he’d call you.

 

Je gebruikt in de bijzin if + past simple en in de hoofdzin would (not) + het hele werkwoord als het onwaarschijnlijk is dat er aan de voorwaarde voldaan wordt.

If-sentences

If and when

Op deze pagina:

  1. Uitleg
  2. Powerpoint
  3. Oefeningen

 

Give her the money if you see her.

Geef haar het geld als je haar ziet. (onzeker)

Give her the money when you see her.

Geef haar het geld wanneer je haar ziet. (zeker)

 

If betekent ‘als’ of ‘indien’. If geeft een voorwaarde aan. Je gebruikt if wanneer je niet zeker weet of iets gaat gebeuren. When betekent ‘toen’, ‘wanneer’ of ‘als’. Je gebruikt when wanneer je wel zeker weet dat iets gaat gebeuren.

Like and as

Op deze pagina:

  1. Uitleg
  2. Powerpoint
  3. Oefeningen

 

Like and as (‘als’ in vergelijkingen)

 

It smells like honey.

It often rains here, as it does in Britain.

 

Je kunt as en like gebruiken om vergelijkingen te maken. Je vertaalt deze woorden met ‘net als’.

 

She sings like a bird.

Your brother looks like you.

 

Je gebruikt like voor zelfstandig naamwoorden en persoonlijke voornaamwoorden.

 

We often drink tea, as they do in China.

As in Holland, you have to carry your ID here.

 

Je gebruikt as voor bijzinnen en in combinatie met voorzetsels.

 

Negations

Op deze pagina:

  1. Uitleg
  2. Powerpoint

 

Als je wilt zeggen dat iets niet zo is, maak je een ontkenning. In het Engels gebruik je hiervoor het woord not. Ontkenningen met am, are, is, was en were maak je door not achter am, are, is, was en were te zetten.

Je kunt ook een verkorte vorm gebruiken.

 

I ‘m not very strong.
You aren’t very tall.
He isn’t my brother.
She isn’t a big fan of skating.
It isn’t my book.
We aren’t big fans of rap music.
You aren’t funny.
They aren’t into hockey.
She wasn’t ill yesterday.
They weren’t home.

 

Negations with can

I cannot swim.

I can’t swim.

Als je wilt zeggen dat (iemand) iets niet kan, gebruik je cannot of de verkorte vorm can’t.

We could walk.

We couldn’t walk.

in de verleden tijd gebruik je could not of couldn’t.

 


Als er geen vorm van be (am, are, is), have got, has got of can / could, should, will, ought to, might, must, may in de zin staat, dan gebruik je don’t of doesn’t om ontkenningen te maken. Bij I, you, we en they zet je don’t voor het werkwoord. In de verleden tijd zet je didn’t voor het werkwoord.

 

He has his own restaurant.
He doesn’t have his own restaurant.
He knows a lot of tricks.
He doesn’t know a lot of tricks.
It eats nuts.
It doesn’t eat nuts.
He saved a cat on Monday.
He didn’t save a cat on Monday.

 

Bij he, she en it zet je doesn’t voor het werkwoord. Bij doesn’t verandert het werkwoord in het hele werkwoord. In de verleden tijd gebruik je bij he, she en it didn’t + het hele werkwoord.

One and ones

Op deze pagina:

  1. Uitleg
  2. Uitlegvideo (internet)
  3. Powerpoint
  4. Oefeningen

 

A used car is much cheaper than a new one.

Do you prefer the black shoes or the red ones?

 

Je gebruikt one (enkelvoud) of ones (meervoud) wanneer je een zelfstandig naamwoord verderop in een zin wilt herhalen. Het zelfstandig naamwoord zelf is dan al eerder voorgekomen.

 

These are big problems and small ones.

I have to read a book. Which one should I pick?

Do you like thrillers? This one is a must-read.

Muffins? I like the ones with chocolate best.

 

Je gebruikt one (enkelvoud) of ones (meervoud) om een zelfstandig naamwoord te vervangen:

- na een bijvoeglijk naamwoord

- na which

- na this, that, these en those

- als zelfstandig naamwoord

One and ones (internet)

Pitfalls (Valkuilen)

Op deze pagina:

  1. Uitleg
  2. Powerpoint
  3. Oefeningen

 

De volgende woorden worden vaak door elkaar gehaald.

 

The car is going too fast.

He said he would be there too.

This present is from me to you.

 

Too betekent ‘te’ (voor bijvoeglijke naamwoorden) en ‘ook’ (aan het einde van een zin). To betekent ‘naar’, ‘om te’, ‘aan’, ‘te’ (voor een werkwoord).

 

I like chemistry better than biology.

Then he scored the winning goal.

 

Than betekent ‘dan’ (in vergelijkingen). Then betekent ‘toen’, ‘dan’ (geeft een tijd aan).

 

Where is your bag?

You’re late. Do get up earlier.

 

Your betekent ‘jouw / jullie / uw’ (bezittelijk voornaamwoord). You’re is een samentrekking van you are.

 

The cat was washing its paws.

It’s almost time for dinner.

 

Its betekent ‘van hem / haar’ (bezittelijk voornaamwoord). It’s is een samentrekking van it is of it has.

 

They left their coats at home.

Have you ever been there?

They’re my best friends.

 

Their betekent ‘hun’ (bezittelijk voornaamwoord). There betekent ‘er’, ‘daar’ (plaats). They’re is een samentrekking van they are.

 

Where did you buy that dress?

They were very nice to me.

We’re not really into sports.

 

Where betekent ‘waar’ (vraagwoord). Were betekent ‘was’, ‘waren’. We’re is een samentrekking van we are.

Relative clauses

3/4G - Relative clauses

Op deze pagina:

  1. Powerpoint
  2. Oefeningen

Used to

Op deze pagina:

  1. Uitleg
  2. Uitleg video's (Engels en Nederlands van internet)
  3. Powerpoint
  4. Oefeningen

 

Je gebruikt used to + het hele werkwoord om te zeggen:

- dat iets in het verleden regelmatig gebeurde (een gewoonte was), maar nu niet meer

- dat iets in het verleden zo was, maar nu niet meer zo is

In het Nederlands zeggen we ‘vroeger (altijd)’.

 

I used to play basketball; but now I’m into soccer.

Ik speelde vroeger altijd basketbal, maar nu ben ik gek op voetbal.

 

We used to play video games every day.

Wij speelden vroeger iedere dag computerspellen.

 

Thom used to live with his parents, but now he lives on his own.

Thom woonde vroeger bij zijn ouders, maar nu woont hij op zichzelf

Used to (Engels)

Used to

Word order

Op deze pagina:

  1. Uitleg
  2. Powerpoint
  3. Oefeningen

 

Mary walks to school every day.

We read the newspaper in the morning.

The teacher is explaining grammar this afternoon.

Do they love each other?

 

In het Engels hebben zinnen grotendeels een vaste volgorde. Je begint met het onderwerp (wie?), dan komen alle werkwoorden (doet?), het lijdend voorwerp (wat?), de plaats (waar?), en tijd (wanneer?). Bij vragen komt het hulpwerkwoord vooraan in de zin.

 

Wie - doet - wat - waar - wanneer?

 

He bought a leather jacket.
ow pv lv    
pers. vnw. ww lw bn zn

 

Did they move?
hww ow ww

 

They didn’t move.
ow hww ww

 

Er zijn twee manieren om de delen van een zin te benoemen; je kunt de woordsoort benoemen, of je kunt de functie van een woord in de zin benoemen. Zo zegt een ‘werkwoord’ wat voor soort woord het is, maar vertelt de ‘persoonsvorm’ wat voor rol dat woord in de zin heeft.

 

They always go to the sports centre on Mondays.
  bw frequentie ww plaatsbepaling tijdsbepaling

 

He is usually at his dad’s place on Sundays.
  ww bw frequentie plaatsbepaling tijdsbepaling

 

Often, never, sometimes, always, frequently, rarely en usually zijn bijwoorden van frequentie. Ze zeggen hoe vaak iets gebeurt. Bijwoorden van frequentie staan voor het werkwoord.

 

Let op! Als het werkwoord een vorm is van to be (am, are, is, was, were), dan staat het bijwoord van frequentie achter het werkwoord.

Lezen

Luisteren

Onder dit kopje kan je oefenen met kijk en luistervaardigheid. Er staan verschillende filmpjes met vragen erbij. Bekijk de filmpjes goed en beantwoord de vragen. De vragen staan op volgorde. Als je een vraag niet weet, kan je het filmpje natuurlijk een stukje terugspoelen of helemaal opnieuw kijken.

 

Van boven naar beneden worden ze steeds ietsje moeilijker (ongeveer).

 

  1. Minions
  2. Toy story 4
  3. Tangled - When will my life begin
  4. Tangled - I've got a dream
  5. Moana - You're welcome
  6. Zootopia - Nick goed savage
  7. Up - Meet Russel
  8. Will Mr. Bean be back?
  9. Never have I ever with One Direction
  10. 4K/G - Crosswalk the musical - Aladdin
  11. 4K/G - Crosswalk the musical - Beauty and the beast
  12. 4K/G - 40 Years Alone in the Woods
  13. 4K/G - Tiny house project

Minions

Minions

Toy Story 4

Toy Story 4

Tangled - When will my life begin

Tangled - When will my life begin

Tangled - I've got a dream

Tangled - I've got a dream

Moana - You're welcome

Moana - You're welcome

Zootopia - Nick goes savage

Zootopia - Nick goes savage

Up - Meet Russel

Up - Meet Russel

Will Mr. Bean be back?

Will Mr. Bean be back?

Never have I ever with One Direction

Never have I ever with One Direction

4K/G - Crosswalk the musical - Aladdin

4K/G - Crosswalk the musical - Aladdin

4K/G - Crosswalk the musical - Beauty and the beast

4K/G - Crosswalk the musical - Beauty and the beast

4K/G - 40 Years Alone in the Woods

4K/G - 40 Years Alone in the Woods

4K/G - Tiny house project

4K/G - Tiny house project

Alle groepen - Newsround

Iedereen kent wel het jeugdjournaal. In Engeland heb je ook een soort jeugdjournaal, dit heet Newround. Via onderstaande link kan je het meest recente journaal bekijken. Meestal duren de filmpjes zo'n 10-15 minuten en worden er 4-6 onderwerpen besproken. 

 

Kijk het journaal en beantwoord onderstaande vragen voor jezelf:

  1. Hoeveel onderwerpen worden er aangekodigt?
  2. Wat is het eerste onderwerp dat besproken wordt? Probeer zoveel mogelijk daarover te vertellen.
  3. Doe hetzelfde voor de volgende onderwerpen.

 

Newsround: https://www.bbc.co.uk/newsround/news/watch_newsround

 

Schrijven

Informele brief

Uitleg persoonlijke brief

Uitleg persoonlijke brief - Website met uitleg

Formele brief

Spreken

Leesboeken

Roald Dahl - The Twits

Hieronder staat de PDF versie van het boekje The Twits van Roald Dahl. Dit is een makkelijk en kort boekje dat door iedereen gelezen kan worden om de leesvaardigheid wat te verbeteren.

 

Afbeeldingsresultaat voor the twitsAfbeeldingsresultaat voor the twits

 

Roald Dahl - Charlie and the chocolate factory

The secret in the farmhouse

The secret in the farmhouse, kort spannend, leuk boekje. Niet erg moeilijk, niveau klas 2BK/TH/3G.

Kennis van land en samenleving

Floortje naar het einde van de wereld - Australië

Kijk de aflevering van Floortje naar het einde van de wereld via onderstaande link en beantwoord de vragen in de PDF eronder.

Afbeeldingsresultaat voor floortje naar het einde van de wereld australie

Travelguide/reisgids opdracht

ENGLISH:

In this assignment, you are going to put together a trip to one of the English speaking countries. Come up with a destination, decide what kind of trip it will be (citytrip, camping, bagpacking etc.) and what you will do when you're there. Per day, describe what you will do, how you will travel and where you will sleep (hotel, hostel, campsite etc.). All this information you will put in a travelguide, so someone could be able to take the trip without further preparations; everything is in your guide. Also make sure the guide looks nice and appealing and you try to make it an interesting guide to read (maybe put in some interesting facts about the desitanation).

An example is included below.

 

DUTCH:

In deze opdracht ga je een reis door een van de Engelstalige landen samenstellen. Bedenk een bestemming, besluit wat voor soort reis het wordt (citytrip, kampeer of rugzakvakantie etc.) en wat je gaat doen als je er bent. Per dag ga je beschrijven wat je gaat doen, hoe je je verplaatst/reist en waar je gaat slapen (hotel, hostel, camping etc.). Al deze informatie zet in een reisgids, zodat iemand de reis zo zou kunnen maken, zonder verdere voorbereiding; alles staat in de gids. Zorg er ook voor dat het een mooie en aantrekkelijke gids wordt en dat het interessant is om te lezen (zet er bijvoorbeeld wat weetjes over de besteming in).

Een voorbeeld staat hieronder.

Extra/thema opdrachten

Snow white

Snow white trailer

Snow white and the Huntsman trailer

Handige websites

Hieronder staan een aantal handige websites om nog meer extra informatie en oefeningen te vinden.

 

Website Handig voor
https://learnenglishteens.britishcouncil.org/skills Alle vaardigheden oefenen per niveau
https://www.bbc.co.uk/newsround Britse 'jeugdjournaal', voor kijk en luistervaardigheid