Op deze pagina:
De past perfect gaat over twee gebeurtenissen in de verleden tijd. Met de past perfect geef je aan welke van die twee gebeurtenissen als eerste, dus het langst geleden gebeurd is. Als je naar de tijdlijn hierboven kijkt zie je ook dat er twee gebeurtenissen in het verleden staan, het rondje en het kruisje. Het rondje is het verste terug, het langst geleden en dus als eerste gebeurd van deze twee, en daar gebruik je dan dus de past perfect voor. Voor de andere gebeurtenis wordt de gewone verleden tijd (de past simple) gebruikt.
De vorm van de past perfect is:
Had + voltooid deelwoord (stam+ed of 3e rijtje)
Voorbeelden:
Je gebruikt de past perfect dus:
Signaalwoorden; after, before, when, as soon as
Past perfect 4G https://youtu.be/fZXeaF5g_mE