Word order

Op deze pagina:

  1. Uitleg
  2. Powerpoint
  3. Oefeningen

 

Mary walks to school every day.

We read the newspaper in the morning.

The teacher is explaining grammar this afternoon.

Do they love each other?

 

In het Engels hebben zinnen grotendeels een vaste volgorde. Je begint met het onderwerp (wie?), dan komen alle werkwoorden (doet?), het lijdend voorwerp (wat?), de plaats (waar?), en tijd (wanneer?). Bij vragen komt het hulpwerkwoord vooraan in de zin.

 

Wie - doet - wat - waar - wanneer?

 

He bought a leather jacket.
ow pv lv    
pers. vnw. ww lw bn zn

 

Did they move?
hww ow ww

 

They didn’t move.
ow hww ww

 

Er zijn twee manieren om de delen van een zin te benoemen; je kunt de woordsoort benoemen, of je kunt de functie van een woord in de zin benoemen. Zo zegt een ‘werkwoord’ wat voor soort woord het is, maar vertelt de ‘persoonsvorm’ wat voor rol dat woord in de zin heeft.

 

They always go to the sports centre on Mondays.
  bw frequentie ww plaatsbepaling tijdsbepaling

 

He is usually at his dad’s place on Sundays.
  ww bw frequentie plaatsbepaling tijdsbepaling

 

Often, never, sometimes, always, frequently, rarely en usually zijn bijwoorden van frequentie. Ze zeggen hoe vaak iets gebeurt. Bijwoorden van frequentie staan voor het werkwoord.

 

Let op! Als het werkwoord een vorm is van to be (am, are, is, was, were), dan staat het bijwoord van frequentie achter het werkwoord.

Word order