Op deze pagina:
They’re going to fly to New York this summer.
It will rain tomorrow.
We’re taking the six o’clock train.
The zoo opens at 8am.
Er zijn verschillende manieren om aan te geven dat iets in de toekomst gaat gebeuren.
Future: present simple
The plane to Malaga leaves at four.
Their flight arrives at a quarter to ten.
Spring break starts next Monday.
The swimming pool closes at ten on Thursdays.
The tours start at eight.
Je gebruikt de present simple om te praten over vaststaande gebeurtenissen in de toekomst die onderdeel zijn van een dienstregeling, rooster of ander schema. Het gaat dan bijvoorbeeld om aankomst- en vertrektijden en begin- en eindtijden.
Verdere uitleg over de present simple.
The train departs in five minutes.
The store opens at ten and closes at six.
What time does your class finish?
My favourite film starts in five minutes.
The plane arrives in half an hour.
What time does the party end?
Als er een van de onderstaande werkwoorden in de zin staat, gebruik je vaak de present simple.
arrive | end |
start | begin |
close | depart |
finish | leave |
open |
Future: present continuous
I’m playing a hockey match on Wednesday.
We’re flying to Paris next week.
Jules is taking Daisy out on Friday.
I’m meeting Sarah for lunch next week.
Je gebruikt de present continuous om te praten over afspraken in de nabije toekomst waarvan de tijd en/of plaats al vaststaat. Denk bijvoorbeeld aan een vliegreis waar je al een ticket voor hebt gekocht of een afspraak die je met iemand hebt gemaakt, bijvoorbeeld om naar de film te gaan.
Je maakt de present continuous met am / is / are (not) + het hele werkwoord + ing.
Verdere uitleg over de present continuous.
Future: to be going to
I ‘m going to call him later this week.
Ik ga hem later deze week bellen.
Ana is going to visit friends and family in England.
Ana gaat vrienden en familie bezoeken in Engeland.
We ‘re going to buy a lot of cheap souvenirs in London.
Wij gaan een heleboel goedkope souvenirs kopen in Londen.
Je gebruikt to be (am, are, is) + going to + het het hele werkwoord als je wilt aangegeven dat iemand in de toekomst iets (niet) van plan is. In het Nederlands gebruik je vaak het werkwoord ‘gaan’.
Look! He’s going to fall off his skateboard!
It isn’t going to rain today. The sky is blue.
Look at the score! They’re going to win!
Je gebruikt to be + (not) going to + het hele werkwoord ook als je een voorspelling doet waarvoor je WEL bewijs hebt. Je ziet het bijna letterlijk aankomen.
Future: to be going to versus present continuous
We are going to move to England someday.
(Je zou graag ooit naar Engeland willen verhuizen.)
They are moving to London tomorrow.
(Je hebt al ingepakt en de verhuiswagen komt morgen.)
We are going to take the four o’clock train.
(Je moet de treinkaartjes nog kopen.)
We are taking the four o’clock train.
(Je hebt de treinkaartjes al gekocht.)
Let op! Je gebruikt to be (not) going to in plaats van de present continuous:
- wanneer het gaat om een plan, om iets wat nog NIET vaststaat.
- voor dingen waarover je zelf geen controle hebt, zoals het weer.
Future: will
Your favourite programme will start in an hour.
I will do my chores tomorrow. I promise.
We will not buy our child a dog.
Je gebruikt will (not) + het hele werkwoord om iets aan te bieden, bij beloftes, aankondigingen en besluiten.
I think we will win the lottery.
You will probably win the car in bingo.
Jack will become an astronaut.
Je gebruikt will (not) + het hele werkwoord ook als je een voorspelling doet waarvoor je GEEN bewijs hebt. Je denkt dat iets gaat gebeuren, maar je hebt geen bewijs dat het ook echt gaat gebeuren.
Will/won't (internet) https://youtu.be/hz4-LkCEHCU
4G - Future (will, to be going to, present simple, present continuous)